Kern van het archief bestaat uit de notulen van de vergaderingen van de voltallige raad en dossiers van uitgebrachte adviezen. Deze ‘adviesdossiers’ bestonden uit correspondentie, de minuutadviezen en achtergrondinformatie. De commissies van de raad waren geordend in commissiedossiers. Het archief is nagenoeg volledig.
De Archiefraad werd ingesteld in 1968 en telde elf leden, die op persoonlijke titel werden benoemd door de minister van Cultuur. De Archiefraad kon niet-leden uitnodigen tot het bijwonen van zijn vergaderingen. De raad kon commissies instellen, waarin ook niet-leden zitting konden hebben. De Archiefraad was zodanig samengesteld dat een zo breed mogelijk wetenschappelijk en bestuurlijk kader werd gevormd.De Algemene Rijksarchivaris was ambtshalve lid van de Raad. De werkwijze van de Archiefraad werd vastgelegd in het Archiefbesluit (Stb. 1968/200), art. 43-48.
De Archiefraad adviseerde de minister van Cultuur desgevraagd of uit eigen beweging in zaken welke op het archiefwezen betrekking hadden en verrichtte werkzaamheden hem door de minister van Cultuur opgedragen.
Veel van het werk van de Archiefraad droeg een juridisch stempel. Na de inwerkingtreding van de Archiefwet 1962 waren er allerlei vraagstukken van juridische aard. Er moesten uitvoeringsregelingen komen, zoals de regelingen over opleiding en examens, besluiten over opschorting van de overbrenging naar archiefbewaarplaatsen en vooral de Algemene richtlijnen vaststelling vernietigingslijsten archiefbescheiden, waaraan de VAN in 1969 een aparte ledenvergadering wijdde. Vanaf 1969 hielden Archiefraad en archiefveld zich bijna onafgebroken bezig met de inbewaringgeving van archieven, enerzijds archieven van organen als rechtbanken, notarissen en kamers van koophandel, anderzijds archieven die in het verleden door het Rijk waren geconfisceerd krachtens het successiebeginsel.
In een aantal gevallen was de minister van Cultuur wettelijk verplicht de Archiefraad te horen, zoals bij het vaststellen van ontwerpvernietigingslijsten (Archiefbesluit 1969/200, art.3 lid 3); het aanwijzen van archiefbewaarplaatsen, bibliotheken en andere instellingen (in verband met uitlening van archiefbescheiden) waar een deskundig beheer en een veilige bewaring van de archiefbescheiden is gewaarborgd (Archiefbesluit 1969/200, art. 23).
De Archiefraad werd in 1989 opgeheven. De taken van de Archiefraad gingen over naar de Raad voor het Cultuurbeheer, Afdeling 2 Rijkscommissie voor de Archieven.
Ordening is op adviesnummer.
Zie ook adviesnummer 4.
Zie ook adviesnummer 15.
Zie ook adviesnummer 131.
De vernietigingsproblematiek m.b.t. medische dossiers kwam al in 1974 onder de aandacht van de Archiefraad. De complexe materie werd zowel in als buiten de raad aan de orde gesteld. In 1975 concludeerde de Archiefraad dat de aard van het vraagstuk een advies op korte termijn uitsloot. In 1977 werd de Commissie XI geïnstalleerd. De taak van de commissie bestond uit het opstellen van een preadvies over de selectie en vernietiging van patiëntendossiers. In 1979 bracht de Commissie XI haar eindrapport uit.
Aanleiding voor dit advies was de omvorming van de Directie Musea, Monumenten en Archieven (MMA) tot een Stafdirectie Cultuurbeheer (HCB) in 1988, waarbij een aantal taken van de hoofddirecteur Cultuurbeheer werd gedelegeerd aan de Algemene Rijksarchivaris.
Het laatste advies van de Archiefraad is als preadvies uitgebracht door de Raad voor het Cultuurbeheer i.o.
Na voltooiing van het rapport in december 1973 is de commissie opgeheven.
Niet nader onder te verdelen.
De commissie is op 24 maart 1980 opgeheven.
De commissie is in mei 1974 opgeheven.
De interdepartementale commissie is in 1974 ingesteld. In de commissie zaten: mr. J.F.M.J. Jansen, raadadviseur Culturele Zaken van het Ministerie van CRM; mr. E.D. Eijken, rijksarchivaris in de provincie Overijssel; mr. J.M. Felkers, medewerker Centrale Afdeling Wetgeving en Juridische Zaken van het Ministerie van CRM; mr. F.C.J. Ketelaar, lid Archiefraad; mr. J.D.Ch. de Vries, Hoofd Afdeling Archieven van het Ministerie van CRM en M.F.C. van der Avoirt, secretaris.
Navraag bij de diverse ministeries over de verblijfplaats van het secretariaatsarchief leidde tot de conclusie dat het secretariaatsarchief van de commissie als verloren moet worden beschouwd.
De integratie van adviesraden en commissies op het terrein van de monumenten, de musea, de archieven en de archeologie in één advieslichaam voor de verschillende sectoren van het cultureel erfgoed was een langdurig proces van ruim zes jaar. Het instellen van de Raad was het gevolg van het streven van de overheid om de samenhang van de externe advisering te versterken. Dit beleid maakte deel uit van de herstructurering van adviesorganen in het kader van het project reorganisatie rijksdienst dat in 1983 startte met de instelling van de projectgroep externe advisering (commissie Van der Ploeg). Voor de sector Cultuurbehoud betekende dat: Een adviesorgaan op het terrein van het materiële cultuurbehoud; ruwweg overeenkomend met het beleidsterrein van de directie MMA van het Ministerie van WVC; Advisering op hoofdlijnen van het beleid. Die hoofdlijnen kunnen inhoudelijk, bestuurlijk en financieel van aard zijn; Advisering over de verschillende beleidsvelden in hun onderlinge samenhang; Het Adviesorgaan heeft geen executieve bevoegdheden en is geen overlegorgaan of belangenbehartiger. Ter voorbereiding op de instelling van de Raad vond in de tweede helft van 1987 al regelmatig overleg plaats tussen de voorzitters en de secretarissen van de adviesorganen die taken vervulden op deelterreinen van het culturele erfgoed, te weten: de Monumentenraad, de Archiefraad en de Commissie van Advies voor natuurhistorische musea.
De Raad voor het Cultuurbeheer werd ingesteld bij Wet van 3 juli 1989, Stbl. 348. De wet trad in werking op 1 januari 1990 bij Koninklijk Besluit van 23 oktober 1989, (Stbl.1990/ 497). Met het in werking treden van de nieuwe wet werden de boven vermelde adviesorganen opgeheven. Onder de Raad ressorteerde vier afdelingen, te weten: Afdeling I: de Rijkscommissie voor de archeologie Afdeling II: de Rijkscommissie voor de archieven Afdeling III: de Rijkscommissie voor de monumenten Afdeling IV: de Rijkscommissie voor de musea
In een gezamenlijk advies van 30 oktober 1985 van de Monumentenraad, de Archiefraad en de Commissie van Advies voor de Natuurhistorische Musea werden voorstellen gedaan voor de samenstelling van de nieuwe Raad en zijn afdelingen. In zijn antwoord van 25 juni liet de minister van WVC weten akkoord te gaan met de voorstellen. De Raad bestond uit een onafhankelijke voorzitter, de voorzitter en één lid van de vier afdelingen en twee onafhankelijke leden die geen lid waren van een afdeling of een vaste commissie.
Op grond van artikel 8 van de Wet Raad voor het Cultuurbeheer kon de Raad vaste commissies instellen. Bij besluit van de Raad in 1990 werd een vijftal commissies ingesteld. De voorzitter van de Raad was tevens voorzitter van de vaste commissies: Commissie Onderwaterarcheologie; Commissie Wet Behoud Cultuurbezit; Beroepencommissie; Commissie Toewijzing Bodemvondsten; Commissie voor de Cultuurbescherming.
De taak van de Raad voor het cultuurbeheer bestond uit het desgevraagd of uit eigen beweging adviseren van de minister van Cultuur over zaken die betrekking hadden op het culturele erfgoed. Tevens kon de Raad de Tweede Kamer desgevraagd adviseren ter zake van bij die Kamer aanhangig gemaakte initiatiefvoorstellen van wet (Wet van 3 juli 1989 houdende instelling van een Raad voor het cultuurbeheer, Stbl.1989/348, artikel 2.). De bevoegdheid advies uit te brengen hoorde toe aan de Raad (Wet Raad voor het Cultuurbeheer, artikel 4, lid 1). De Afdelingen bereidden adviezen van de Raad voor die betrekking hadden op hun werkterrein. Het zwaartepunt van het advieswerk van de Raad lag bij de afdelingen. Om een slagvaardige advisering mogelijk te maken werd bij besluit van de Raad de bevoegdheid in specifieke aangelegenheden rechtstreeks te adviseren aan de minister gedelegeerd aan de afdelingen. Deze werkwijze van de Raad werd vastgelegd in een reglement.
De adviestaak van de Raad was in de instellingswet ruim omschreven. Meer concreet betekende dat, dat de Raad in algemene zin adviseerde over: Cultuurwetgeving; Cultuurnota’s; Financiële regelgeving en middelen (begrotingswetten, subsidieregelingen); Ontwikkelingen op het terrein van cultuurbehoud (verzelfstandiging van instellingen, decentralisatie, reorganisaties van het beleidsveld); Conservering en restauratie; Internationale ontwikkelingen; De adviezen van de Raad kunnen worden onderverdeeld in adviezen over beleidsvoornemens van de minister van Cultuur, rapporten en beleidsplannen van instellingen.
Na een langdurige voorbereiding van vele jaren stond in de beginjaren ’90 een nieuwe reorganisatie van adviesorganen op stapel. Geheel onverwacht kwam deze boodschap niet. De diverse commissies hadden zich al vanaf 1983 beziggehouden met de herstructurering van de externe Adviesorganen. De regering deed alle moeite om de bestaande adviesorganen te overtuigen van het feit dat de operatie niet voortkwam uit een geringschatting van de waarde van de externe adviezen, maar was bedoeld om de adviesfunctie te optimaliseren.In de eerste cultuurnota Investeren in Cultuur 1993-1996, die in april 1992 verscheen, lichtte de minister van WVC al een tipje van de sluier op over de toekomstige inrichting van het cultuurbeleid:“Het versterken van de samenhang tussen behoud, schepping en distributie heeft ook gevolgen voor de wijze van advisering. Mijn inziens is het noodzakelijk dat de Adviesorganen op het terrein van het cultuurbeleid samengebracht worden in een Raad voor het cultuurbeleid. Bij de advisering over toekomstige Nota’s Cultuurbeleid verdient een integrale benaderingswijze de voorkeur. Van de nieuwe raad zullen in elk geval de Raad voor de Kunst en de Raad voor het Cultuurbeheer deel gaan uitmaken."
De Raad voor het Cultuurbeheer reageerde verbijsterd. In een brief aan de leden sprak de Raad van “het ontbreken van enige deugdelijke argumentatie” en inconsistentie in beleid. Het voornemen van de minister om met het oog op een integrale benaderingswijze de Raad voor de Kunst, de Mediaraad en de Raad voor het Cultuurbeheer samen te voegen berust op een verkeerde veronderstelling: “Waar beleidsmatige samenhang tussen de twee sectoren ontbreekt is het streven naar een gezamenlijke advisering irrationeel en het voornemen de Raad voor het Cultuurbeheer en de Raad voor de Kunst samen te voegen absurd. Het dient geen enkel redelijk doel en dient derhalve met kracht te worden afgewezen”.
Het archief van de Raad voor het Cultuurbeheer had een organieke structuur. Iedere afdeling hield zijn eigen archief onder beheer. De afdelingsarchieven waren geordend volgens het vergaderagendastelsel.De adviezen waren geordend in ‘adviesdossiers’. Deze dossiers bestonden uit de minuutadviezen, achtergrondinformatie en documentatie. Na opheffing van de Raad voor Cultuurbeheer ging het archief over naar de Raad voor Cultuur. Het archief is niet volledig.
Ordening is numeriek op vergaderingnummer.