De Rijkscommissie van Advies inzake het Bibliotheekwezen werd ingesteld bij Koninklijk Besluit van 7 november 1922, nr. 50 (Stcrt. nr. 220). De commissie was gevestigd in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en werd voorgezeten door een bestuur van ten minste drie leden en ten hoogste vijf leden. De voorzitter van de commissie was ambtshalve bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek. De overige leden van het bestuur werden voor het tijdvak van drie jaar aangewezen door de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.
De taak van de Rijkscommissie was tweeledig: 1.De Rijkscommissie adviseert de regering, colleges, genootschappen, verenigingen over de vragen, die haar door deze zullen worden voorgelegd, en 2. De Rijkscommissie brengt eigen beweging advies uit over alle vragen, die zij oordeelt tot haar competentie te behoren, en doet voorstellen, die zij nodig oordeelt.
Het bestuur van de commissie bracht preadviezen uit op alle vragen, die aan de commisie werden voorgelegd.De commissie hield zich voornamelijk bezig met de wetenschappelijke bibliotheken, al doet de naam van de commissie anders vermoeden. Ambities om zich met zaken van de openbare bibliotheken als zodanig in te laten had men niet, hoogstens als er wat recht te zetten viel. Voor het beleid en de betrekkingen van het openbare bibliotheekwezen met de rijksoverheid was er de Centrale Vereniging voor openbare bibliotheken (CV), en voor de behoefte aan een onafhankelijk adviserende instelling was er nog altijd een andere Rijkscommissie: de Rijksadviescommissie voor openbare bibliotheken (RAC). De CV, opgericht in 1908, richtte zich op belangenbehartiging en de centrale dienstverlening voor het gehele openbare bibliotheekwezen. Daarnaast adviseerde de CV de minister over openbare bibliotheekzaken. Vanaf 1911 kreeg de CV overheidssubsidie en distribueerde die over de aangesloten bibliotheken. In 1972 ging de CV op in het Nederlands Bibliotheek en Lectuur Centrum (NBLC). De RAC werd in 1961 in het leven geroepen en moest de staatssecretaris van OKW, adviseren over de toepassing van de uit 1921 daterende rijkssubsidievoorwaarden voor de openbare bibliotheken. Het naast elkaar bestaan van twee Rijkscommissies was geen gelukkige greep. Zolang de RAC zijn bemoeienis beperkte tot adviezen over de toepassing van de rijkssubsidievoorwaarden, was er geen vuiltje aan de lucht.
In 1967 trad een verschuiving op in de werkwijze van de Rijkscommissie. In dat jaar werd het bestaande reglement van 1923 aangevuld met een nieuw huishoudelijk reglement. De belangrijkste vernieuwing was de instelling van twee werkgroepen, één voor het openbare bibliotheekwezen (Werkgroep OB) en één voor het wetenschappelijke en speciale bibliotheekwezen (werkgroep WB). De leden van de werkgroepen werden op voorstel van het bestuur benoemd uit de leden van de voltallige commissie. De voorzitters van de beide werkgroepen maakten onderdeel uit van het bestuur. De nieuwe formule bleek uitstekend te werken. Een van de eerste resultaten van de herziene werkwijze was het opstellen van een beleidsprogramma. In 1968 kwam een beleidsprogramma gereed onder de titel: De wetenschappelijke bibliotheken in Nederland. Programma voor een beleid op lange termijn, opgesteld door de Rijkscommissie van Advies inzake het Bibliotheekwezen.
De Rijkscommissie van Advies inzake het Bibliotheekwezen werd in 1975 opgeheven en ging op in de Bibliotheekraad.
Het archief van de Rijkscommissie van Advies inzake het Bibliotheekwezen was geordend volgens het vergaderagendastelsel. De agenda’s van de vergaderingen van de Bibliotheekraad en de afdelingen verwijzen naar de genummerde serie ‘vergaderstukken’ (alle stukken die ter vergadering behandeld werden). De plenaire vergaderingen van de Rijkscommissie waren nader toegankelijk gemaakt met behulp van een alfabetische index. Er werden geen afzonderlijke adviesdossiers gevormd. De commissies van de rijkscommissie werden in afzonderlijke dossiers geborgen. De archiefbescheiden werden na de opheffing van de rijkscommissie overgedragen aan de Bibliotheekraad. Het archief is onvolledig. Wat ontbreekt, is een aantal commissiearchieven.
Voor de index zie inv.nr. 41.
Voor de index zie inv.nr. 41.
Voor de index zie inv.nr. 41.
Voor de index zie inv.nr. 41.
Voor de index zie inv.nr. 41.
Voor de index zie inv.nr. 41.
Voor de index zie inv.nrs. 41 en 42.
Voor de index zie inv.nr. 42.
Voor de index zie inv.nr. 42.
Voor de index zie inv.nr. 42.
Voor de index zie inv.nr. 42.
Voor de index zie inv.nr. 42.
Voor de index zie inv.nr. 42.
Voor de index zie inv.nr. 42.
Voor de index zie inv.nrs. 42 en 43.
Voor de index zie inv.nr. 43.
Voor de index zie inv.nr. 43.
Voor de index zie inv.nr. 43.
Voor de index zie inv.nr. 43.
Voor de index zie inv.nr. 43.
Voor de index zie inv.nr. 43.
Voor de index zie inv.nr. 43.
Voor de index zie inv.nr. 43.
De alfabetische index is een nadere toegang op de notulen van de plenaire vergaderingen. De nummers, die worden vermeld in de index, corresponderen met de agendapunten van de plenaire vergaderingen.
Voor de stukken zie inv. nrs. 1 - 7.
Voor de stukken zie inv. nrs. 7 - 15.
Voor de stukken zie inv. nrs. 15 - 23.
Voor de stukken zie inv. nrs. 54 - 62.
Voor de stukken zie inv. nrs. 63 - 67.
Voor de stukken zie inv. nr. 51.
Voor de stukken zie inv. nrs. 51 en 52.
Voor de stukken zie inv. nr. 52.
Voor de stukken zie inv. nr. 52.
Voor de index zie inv. nrs. 46 en 47.
Voor de index zie inv. nrs. 47 - 49.
Voor de index zie inv. nr. 44.
Voor de index zie inv. nr. 44.
Voor de index zie inv. nr. 44.
Voor de index zie inv. nr. 44.
Voor de index zie inv. nr. 44.
Voor de index zie inv. nr. 44.
Voor de index zie inv. nr. 44.
Voor de index zie inv. nr. 44.
Voor de index zie inv. nr. 44.
Voor de index zie inv. nr. 45.
Voor de index zie inv. nr. 45.
Voor de index zie inv. nr. 45.
Voor de index zie inv. nr. 45.
Voor de index zie inv. nr. 45.
De Rijkscommissie van Advies inzake het Bibliotheekwezen kende geen verplichting tot het uitbrengen van een jaarverslag. Aanleiding om een jaarverslag uit te brengen over de jaren 1968 en 1969 was het opnemen van een nieuw reglement als aanvulling op het reglement van 1923.
Dossier niet aangetroffen.
De subcommissie is ontstaan uit de Nederlandse Commissie ter Voorbereiding van de ICCP.
De subcommissie wordt ook Subcommissie Audiovisuele Middelen genoemd.
De Bibliotheekraad werd ingesteld op 1 augustus 1975. De Raad was samengesteld uit een voorzitter, een ondervoorzitter en hoogstens dertig andere leden. De bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek was ambtshalve ondervoorzitter van de raad. De Raad was verdeeld in twee afdelingen, één voor de openbare bibliotheken (OB) en één voor de wetenschappelijke en speciale bibliotheken (WSB). Knooppunt in de organisatie van de raad was de Dagelijkse Raad (DR). De Dagelijkse Raad was samengesteld uit de voorzitter en ondervoorzitter van de raad en de voorzitters en ondervoorzitters van de afdelingen. De Dagelijkse Raad was belast met de voorbereiding van de werkzaamheden en met de uitvoering van de besluiten van de raad en de afdelingen. Tevens was de Dagelijkse Raad bevoegd in de door de raad te bepalen gevallen namens de raad te handelen.Ter voorbereiding van de adviezen van de raad werd een Vaste Commissie (VC) ingesteld, die was samengesteld uit leden van beide afdelingen. De Vaste Commissie werd voorgezeten door de ondervoorzitter van de raad. De vaste commissie behandelde in principe alleen zaken die de beide afdelingen aangingen.
De Bibliotheekraad verenigde elementen van beide opgeheven rijkscommissies in zich. Van de RAC erfde de raad het niet-professionele element in zijn gelederen. Het takenpakket van de RAC ging over naar de afdeling OB. Tussen de Rijkscommissie van Advies inzake het Bibliotheekwezen en de raad bestond, na de vernieuwing van het reglement van de Rijkscommissie in 1967, een zekere gelijkenis wat betreft de formele taakomschrijving en structuur. Een duidelijk verschil met de laatstgenoemde Rijkscommissie betrof het benoemingsregime van de leden. Van de Rijkscommissie waren alle universiteits- en hogeschoolbibliothecarissen ambtshalve lid. De leden van de raad (m.u.v. de ondervoorzitter) werden in hun persoonlijke kwaliteit benoemd. Ten minste één derde deel van de raad bestond uit niet-professionele leden. Hierbij werd gedacht aan bibliotheekgebruikers (wetenschapsbeoefenaren, mensen uit bestuurlijke kringen en het bedrijfsleven), die als kritische buitenstaanders de professionele leden dwongen tot een voortdurende verantwoording van eigen standpunten.
De Bibliotheekraad had tot taak het desgevraagd of uit eigen beweging advies uit te brengen inzake alle aangelegenheden met betrekking tot het bibliotheekwezen; het verrichten van werkzaamheden hem bij wet opgedragen en het, op verzoek van instellingen of organisaties waarvan de werkzaamheden verband hielden met het bibliotheekwezen, uitbrengen van advies over onderwerpen die tot zijn werkterrein behoorden.
De werkzaamheden van de raad werden zoveel mogelijk geconcentreerd in de afdelingen. Om een duidelijk beeld te krijgen van het totale werkterrein van de raad besloot de raad tot het opstellen van een meerjarig werkprogramma (later adviesprogramma). Binnen het werkprogramma werd rekening gehouden met de adviesaanvragen, voorzover deze te voorzien waren. Het jaar 1987 was het laatste jaar in het bestaan van de Bibliotheekraad. In de periode 1975-1987 had het bibliotheekwerk grote veranderingen ondergaan. Deze veranderingen worden getypeerd als de overgang van het ambachtelijke en het kleinschalige handwerk naar een meer gerationaliseerde en beleidsgerichte taakuitoefening die het bibliotheekwezen ook in de maatschappelijke belangstelling bracht. Een logische consequentie was dat het werkterrein van de Bibliotheekraad ook in formele zin moest worden aangepast. Met het oog op de omvorming tot de Raad van Advies voor het Bibliotheekwezen en Informatieverzorging (RABIN) had de Bibliotheekraad zijn werkterrein de laatste jaren verbreed naar probleemvelden die van belang waren voor de ontwikkeling van het gehele veld van de informatieverzorging, zoals nieuwe media en informatietechnologie.
Het openbaar bibliotheekwerk kwam te vallen onder de Welzijnswet, zoals deze per 1 januari 1987 van kracht werd. De welzijnswet is een bestuurlijke wet. Onder invloed van de nieuwe opvattingen over de verhoudingen tussen overheden (decentralisatie) en het streven naar globalere wetgeving bepaalde de Welzijnswet de wijze van beleidsvoering en de wijze van bekostiging. In 1989 werden de middelen voor de bibliotheekvoorzieningen toegevoegd in het Gemeente- en provinciefonds en uitgekeerd aan de gemeenten en provincies.
Het archief van de Bibliotheekraad was geordend volgens het vergaderagendastelsel. De agenda’s van de vergaderingen van de Bibliotheekraad en de afdelingen verwijzen naar de genummerde serie ‘vergaderstukken’ (alle stukken die ter vergadering behandeld werden). Er werden door de raad geen afzonderlijke adviesdossiers gevormd. De commissies van de Bibliotheekraad werden in afzonderlijke dossiers geborgen. Na opheffing van de Bibliotheekraad in 1987 ging het archief over naar de Raad van Advies voor het Bibliotheekwezen en de Informatieverzorging (RABIN). Het archief van de Bibliotheekraad is onvolledig. Wat ontbreekt, is een aantal commissiearchieven.
Voor de stukken zie inv. nrs. 119 - 148.
Voor de stukken zie inv. nrs. 149 - 165.
Voor de stukken zie inv. nrs. 165 - 168.
De Vaste Commissie bestond uit leden van de afdelingen.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 101.
Voor de index zie inv. nr. 102.
Voor de index zie inv. nr. 102.
Voor de index zie inv. nr. 102.
Voor de index zie inv. nr. 102.
Voor de index zie inv. nr. 102.
Voor de index zie inv. nr. 102.
Voor de index zie inv. nr. 102.
Voor de index zie inv. nr. 102.
Voor de index zie inv. nr. 102.
Voor de index zie inv. nr. 102.
Voor de index zie inv. nr. 102.
Voor de index zie inv. nr. 102.
Voor de index zie inv. nr. 102.
Voor de index zie inv. nr. 102.
Voor de index zie inv. nr. 102.
Voor de index zie inv. nr. 102.
Voor de index zie inv. nrs. 102 en 103.
Voor de index zie inv. nr. 103.
Voor de index zie inv. nr. 103.
Voor de index zie inv. nr. 103.
De publicatienummers 9 en 17 ontbreken.
Zie ook inv.nr. 191.
Zie ook inv.nr. 191.
Zie ook inv.nr. 189.