Terug naar zoekresultaten

1.08.11 Inventaris van het archief van de Nassause Domeinraad, (1218) 1581-1811 (1842)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

1.08.11
Inventaris van het archief van de Nassause Domeinraad, (1218) 1581-1811 (1842)

Auteur

M.C.J.C. van Hoof, E.A.T.M. Schreuder, B.J. Slot

Versie

11-12-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
(c) 1997 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Nassause Domeinraad
Nassause Domeinraad vanaf 1581

Periodisering

archiefvorming: 1581-1811
oudste stuk - jongste stuk: 1218-1842

Archiefbloknummer

1261

Omvang

; 16871 inventarisnummer(s) 488,25 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Een klein gedeelte is gesteld in talen als het,en het
Nederlands
Latijn
Frans
Duits

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte documenten. Kennis van het 13e t/m 18e eeuwse handschrift is noodzakelijk: de Nederlandstalige stukken van vóór ca. 1700 zijn geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de oud-Hollandse klerkencursief.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Aalst, heer van Acquoy, Heer van Agentschap van Financiën, Bureau der Nationale Domeinen, herkomstig van de vorst van Nassau Ameland, Heer van Antwerpen, Burggraaf van Baarle-Nassau, Heer van Baarn, Heer van Bentheim, Heer van Bergen op Zoom, Heer van Borculo, Heer van Borsele, Heer van Bourgogne, Heer van Boxmeer, Heer van Bracque, Heer van De Breda, Heer van Bredevoord, Heer van Brussel, Paleis te Buren, Graaf van Bütgenbach, Heer van College van Administratie der Goederen in Holland gelegen van de Prins van Oranje College van Administratie over de door de Fransen geabandonneerde Goederen van de Vorst van Nassau Cortenbach, Heer van Cortgene, Heer van Cranendonk en Eindhoven, Baron van Culemborg, Heer van Dasburg, Heer van Dieren, Heer van Diest, Heer van Directie der Publieke Domeinen en Geestelijke Goederen Directie der Staatsdomeinen in Holland Dongen, Heer van Eemnes, Heer van Friesland, Heer van Geertruidenberg, Heer van Geertruidenberg, Kastelein van Gorzen Orizand, Heer van Grave en Cuijk, Heer van Gravenhage, 's, Oude Hof in het Noordeinde Gravenhage,'s, Huis Den Bosch Grimbergen, Heer van Het Loo, Heer van Hohenlohe, Van Holede, Heer van Hulsterambacht, Heer van IJsselstein, Heer van Intendant van de Nassause Domeinen in de Zuidelijke Nederlanden Kruidberg, Hofstede de Lannoy, Heer van Leerdam, Graaf van Lek, Heer van de Lekkerkerk, Heer van Lichtenvoorde, Heer van Liesveld, Heer van Lingen, Heer van Meerhout, Heer van Meurs, Graaf van Ministerie van Financiën, Administratie der Nationale Domeinen, herkomstig van de vorst van Nassau Monster, Heer van Monsterambacht, Heer van Montfort, Heer van Naaldwijk, Heer van Nassau, Van Nassause Domeinraad Nassause Domeinraad, Ontvanger-Generaal Nassause Domeinraad, Thesaurier en Rentmeester-Generaal der Domeinen Nederheim, Heer van Neerem, Heer van Niervaart, Heer van Nieuwburg, Huis ter Nispen, Heer van Noord-Beveland, Heer van Oosterhout, Heer van Oploo, Heer van Orange, Prince d' Orange, Prins van Oranje, Van Oranje-Nassau, Van Paifve, Heer van Peen, Heer van Polanen, Heer van Princeland, Heer van Prinsenland, Heer van Raad en Rekenkamer Ravestein, Heer van Rollencourt, Heer van Roosendaal, Heer van Russon, Heer van Rutten, Heer van Scherpenisse, Heer van Secretariaat van Staat voor de Financiën, Secretarie de Nationale Domeinen, herkomstig van de vorst van Nassau Sichem, Heer van Sint-Maartensdijk, Heer van Sint-Maartensdijk, Kapittel van Sint Maarten Soest, Heer van Soestdijk, Heer van St. Vith, Heer van Stadhouders van Friesland, Groningen, Drenthe en Overijssel Steenbergen, Heer van Steenwijk, Heer van Ter Eem, Heer van Thesaurier-Generaal en Raden van Financiën, Bureau der Nationale Domeinen, herkomstig van de vorst van Nassau Tholen, Heer van Veere, Markies van Vianden, Graaf van Vlissingen, Heer van Vorst, Heer van Vriesland, Heer van Wernhout, Heer van Westcappel, Heer van Westland, Heer van Willemstad, Heer van Zelhem, Heer van Zevenbergen, Heer van Zichem, Heer van Zuid-Beveland, Heer van Zwaluwe, Heer van

Samenvatting van de inhoud van het archief

De Nassause Domeinraad was het bestuurscollege dat het beheer over de domeinen van de familie Oranje-Nassau uitoefende. Deze landgoederen strekten zich uit over het gehele territorium van de Republiek, maar lagen overwegend in Holland, Zeeland, (Noord-)Brabant en Gelderland. Ook in Duitsland, Luxemburg en Frankrijk (vnl. het prinsdom Orange) had men bezittingen.
Oorspronkelijk was de domeinraad gevestigd te Breda en later vanaf eind zestiende, begin zeventiende eeuw te Den Haag aan het Binnenhof. De Raad- en Rekenkamer, zoals zij ook wel werd genoemd, telde vijf tot zeven leden met daarnaast een griffier of secretaris als belangrijkste ambtenaar.
Het beheer van de goederen vergde een uitgebreide verantwoording door tal van rentmeesters die ter plekke waren belast met o.a. het toezicht op heerlijke rechten, als bijvoorbeeld het recht op de wind of op de visvangst. Al deze rechten en bevoegdheden leverden bij elkaar aanzienlijke inkomsten op ter bekostiging van de hofhouding (paleizen, kunstcollectie e.d.). Voor het verdere beheer was in elk domein tevens een grote hoeveelheid functionarissen aangesteld variërend van hoveniers tot predikanten. Dit gold eveneens het terrein van bestuur en rechtspraak met de aanstelling van schout en schepenen.
Het archief bevat de notulen van de domeinraad; thesauriersrekeningen (m.b.t. de uitgaven) en het ambtboek met gegevens over aanstellingen in elk domein. Verder zijn er per domein reeksen rentmeestersrekeningen, gebundelde correspondentie over tal van onderwerpen van bestuurlijk-juridische aard en losse stukken (meestal met een financiële inslag). Op een aantal series bestaan zowel eigentijdse als latere nadere toegangen.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
De goederen van het huis van Oranje-Nassau
"Wij Willem bij de gratie Gods Prins van Orange en Nassau, Graaf van Catzenellenbogen, Vianden, Dietz, Spiegelberg, Buren, Leerdam en Culemborg, Markies van Veere en Vlissingen, Baron van Breda, Diest, Beilstein, die stad Grave en het land van Cuijk, IJsselstein, Cranendonk, Eindhoven en Liesveld, onafhankelijk Heer van de vrije en soevereine erfheerlijkheid Ameland, Heer van Borculo, Bredevoort, Lichtenvoorde, Het Loo, Geertruidenberg, Klundert, Zevenbergen, de Hooge en Lage Zwaluwe, Naaldwijk, Polanen, St. Maartensdijk, Soest, Baarn en Ter Eem, Willemstad, Steenbergen, Montfort, St. Vith, Bütgenbach en Dasburg, Erfburggraaf van Antwerpen etc. etc." Zo begint een van de vele oorkondes van Willem V waaruit blijkt hoe omvangrijk, hoe verscheiden en hoe verspreid het goederenbezit van de Oranjes aan het einde van de achttiende eeuw was. Dit bezit was vanaf de vijftiende eeuw door vererving, schenking of koop in de familie gekomen, hoewel er tussentijds ook gedeelten weer verloren gingen (zie tabel 1). De grondslag voor dit goederenbezit werd gelegd door Engelbrecht van Nassau (ca. 1370-1442) die als eerste graaf van Nassau zijn intrede deed in de Nederlanden. Hij trouwde in 1403 met Johanna, erfdochter van het rijke bezit der Polanens. De belangrijkste goederen van dit geslacht lagen in het westen van de huidige provincie Noord-Brabant.
Een andere grondlegger van de bezittingen van de Nassaus was graaf René van Chalon (1519-1544). In 1528 erfde hij alle bezittingen en rechten van het huis van Oranje en Chalon, met de titel 'prins van Oranje'. René van Chalon stierf reeds op 25-jarige leeftijd. Erfgenaam van zijn omvangrijke bezit was zijn neef, die aldus -elf jaar oud- prins van Oranje mocht noemen. Willem van Oranje huwde tot vier maal toe, maar voor zijn goederenbezit was vooral zijn huwelijk met Anna gravin van Buren in 1551 van belang. Door dit huwelijk werd zijn bezit nog eens aanzienlijk vergroot.
1584-1609
Na de moord op prins Willem in 1584 ontstond er onenigheid over de erfenis tussen zijn drie zonen Philips Willem, Maurits en Frederik Hendrik. De erfeniskwestie speelde zich af in een tijd dat het gebied in Brabant, waarin de belangrijkste bezittingen van de Nassaus lagen, frontgebied in de oorlog tegen Spanje was. Mede daardoor was het bezit van en de controle over de nalatenschap niet alleen een particuliere kwestie, maar speelden politieke belangen een rol. De goederen in het door Spanje gecontroleerde gebied waren geconfisqueerd door de Spaanse overheid.
De geschillen over de erfenis spitsten zich vooral toe op de goederen in Brabant, met name Breda en Steenbergen. Samen met Maria, de oudste dochter van Willem van Oranje uit zijn eerste huwelijk met Anna van Egmond, had Philips Willem, oudste zoon van Willem, de krachtigste aanspraken op (delen uit) de erfenis als gevolg van het devolutierecht. Dit recht bevoordeelde bij erfenis de kinderen uit een eerste huwelijk boven de kinderen uit volgende huwelijken en gold met name in het Brabantse erfrecht. Het had tot gevolg dat Philips Willem, naast de goederen van zijn moeder afkomstig, recht had op Diest, Breda, Grimbergen en Cranendonk, zonder deze te hoeven delen met de 'nakinderen' ( Dr. P. Scherft, 'Philips Willem, een displaced person' in: Jaarboek vereniging 'Oranje-Nassau Museum' (1980), p. 36. ) . In het politieke krachtenveld tussen de Republiek en Spanje nam Philips Willem een kwetsbare positie in. Op 13-jarige leeftijd door Philips II in gijzeling genomen en sindsdien in Spanje verblijvend, werd hij meer geïdentificeerd met de Spaanse zaak dan met die van de Republiek. Zijn goederen in het gebied van de Republiek werden voor hem beheerd door zijn zuster Maria. Zijn goederen in het gebied van Spanje werden door zijn door de Spaanse koning aangestelde 'voogden' Karel van Berlaymont en Philips van Ongnyes beheerd. Na de inname van Breda in 1590 beheerde Maurits, met toestemming van de Staten-Generaal en tegen de zin van Maria, de bezittingen van Philips Willem ( C.M. van der Kemp, Maurits van Nassau, prins van Oranje, in zijn leven, waardigheden en verdiensten (Rotterdam, 1843), pp. 120 e.v. ) .
Na het overlijden in 1601 van Pijll, de nog in functie zijnde curator van het sterfhuis, trok Maurits ook de administratie van de nog ongedeelde boedel uit de nalatenschap van zijn vader naar zich toe, met uitzondering dus van de goederen afkomstig van Anna van Buren en Orange. Uit de opbrengsten betaalde hij de rechthebbenden, onder wie Louise de Coligny, de weduwe van Willem I, hun toelagen.
In 1603 wees Philips Willem zijn halfbroer Maurits aan tot zijn universeel erfgenaam, waarschijnlijk in het kader van de onderhandelingen met de Franse koning over het Prinsdom Orange. ( J.P. van den Cappelle, Philips Willem, prins van Oranje (Haarlem, 1828), pp. 75 ) In 1606 sloot Maria een overeenkomst met Philips Willem, die inmiddels uit de Spaanse gijzeling was bevrijd. Hierin stond zij aan hem alle goederen afkomstig van hun moeder Anna van Egmond af tegen een jaarrente van 10.000 gulden. In datzelfde jaar besloten de Staten-Generaal om Philips Willem in het vrije bezit van zijn goederen in Brabant: Breda, Oosterhout en Steenbergen te stellen. Tot een ongestoorde uitvoering van deze resolutie kwam het niet, omdat Maurits Philips Willem in de uitoefening van zijn rechten dwarsboomde. ( P. Scherft, Het sterfhuis van Willem van Oranje (Leiden, 1966) pp. 249 e.v. en C.M. van der Kemp, Maurits van Nassau III, p. 56. )
Dit werd in 1609 met een 'Tractaat van Partage' opgelost. Hoewel ook de dochters van Willem I aanspraken maakten op de erfenis, waren zij geen deelnemers in de uiteindelijke verdeling van de boedel. Hun aanspraken werden via hun broers geregeld. Ieder van de broers had de verplichting een zeker deel van de jaargelden aan zijn zussen en/of moeder te voldoen. De dochters van Charlotte de Bourbon ontvingen de bezittingen in Bourgondië.
Philips Willem werd erkend als eigenaar van Orange, alle goederen in Franche-Comté en Vlaanderen. Ook kreeg hij alle bezittingen onder de Franse kroon, behalve dus de goederen in Bourgondië, en in Brabant, behalve Grave en Cuijk. Maurits verkreeg het markiezaat van Veere, de heerlijkheden Niervaart en de Lek en Grave en het land van Cuijk. Frederik Hendrik behield Geertruidenberg, de Hooge en Laage Zwaluwe en de visserijen in de Grote Waard. ( P. Scheft, Het Sterfhuis, p. 272 e.v. )
Uiteindelijk kreeg Frederik Hendrik na de dood van Maurits in 1625 alle goederen in zijn bezit.
1702-1734
Na de dood van koning-stadhouder Willem III in 1702 dreigde het bezit van het huis Oranje-Nassau voor een groot deel in handen van de koning van Pruisen te komen. Frederik I, koning van Pruisen, maakte aanspraak op de erfenis van Willem III op grond van het testament van Frederik Hendrik. Hij was via zijn moeder, de oudste dochter van Frederik Hendrik, verwant aan het huis van Oranje. Willem III had echter zijn neef, de Friese stadhouder Johan Willem Friso, tot universeel erfgenaam benoemd. ( Zie hierover: W.A. Ridder van Rappard, 'De aanspraken van Frederik I van Pruisen op de erfenis van de koning-stadhouder Willem III' in Tijdschrift voor Geschiedenis 79/2 (1966); G.J. Rive, Schets der staatkundige betrekkingen tusschen de republiek der Vereenigde Nederlanden en het koningrijk Pruissen, tot het huwelijk van Prins Willem V (1701-1967) (Amsterdam, 1873) ) De Staten-Generaal waren door Willem III aangewezen als executeurs-testamentair van zijn nalatenschap.
De eerste daad van de koning van Pruisen was de bezetting van de graafschappen Lingen en Meurs, die daarmee voorgoed voor de Oranjes verloren gingen. De aanspraken van de koning waren echter niet onomstreden. Totdat er een regeling tussen de koning van Pruisen en Johan Willem Friso van Nassau over de verdeling van de nalatenschap was vastgesteld, behielden de Staten-Generaal het executeurschap-testamentair.
Geen van de betrokken partijen wilde de geschillen over de nalatenschap voor de rechter brengen. Er werd dus onderhandeld. Deze onderhandelingen werden abrupt afgebroken toen Johan Willem Friso, die onderweg was naar Den Haag voor een definitieve regeling van het geschil, in 1711 bij een ongeluk in het Hollands Diep verdronk. De Staten-Generaal besloten kort daarna, mede met het oog op het voortslepen van de onderhandelingen, aan beide partijen het genot van een bepaald inkomen toe te kennen, deels bestaande uit inkomsten toe te kennen, deels bestaande uit inkomsten uit specifieke, door de Staten-Generaal aan te wijzen goederen, deels bestaande uit een geldbedrag afkomstig uit alle door de Generaliteitsvergadering beheerde goederen te zamen. De bezittingen werden voorlopig 'geëxtraheerd' (onttrokken) onder uitdrukkelijk beding dat geen van de partijen rechten kon ontlenen op grond van deze regeling. De goederen die aldus aan de koning van Pruisen werden toegewezen waren Naaldwijk, Honselersdijk, het huis in het Noordeinde, Wateringen, het Opstal, het Hondertland, de Oranjepolder, 's-Gravenzande, het huis Nieuwburg en Hooge en Lage Zwaluwe. De nog minderjarige zoon en dochter van Johan Willem Friso en diens weduwe Maria Louisa van Hessen-Kassel ('Marijke-Meu') ontvingen de volgende bezittingen: Steenbergen, Oosterhout en Dongen, Willem- en Mariapolder, Prinsenland, Hulsterambacht, Ijsselstein, Granendonk en Eindhoven, Bredevoort en de Burense tienden, Diest en Zichem, het huis te Brussel en Noord-Beveland. ( NDR inv.nr. 300; Algemeen Rijksarchief, Resoluties van de Staten-Generaal d.d. 28 Juli, 24 Augustus en 24 oktober 1711, 5 september en 1 oktober 1712. ) Uiteindelijk werd in 1732 een akkoord bereikt over de erfenis. Dit kwam er op neer dat de koning van Pruisen over het algemeen de bezittingen die buiten het grondgebied van de huidige Benelux lagen, kreeg en de prins van Oranje de goederen daarbinnen. Ook behield de koning de domeinen die in 1711 door de Staten-Generaal voorlopig aan hem waren toegewezen. Deze goederen -waaronder het Haagse paleis Noordeinde en Honselersdijk- werden door koning Frederik II van Pruisen in 1754 tegen een vergoeding van 700.000 gulden weer aan het huis Oranje-Nassau afgestaan. ( N. Japikse, De geschiedenis van het huis van Oranje-Nassau (Den Haag, 1938), 2 dln; deel II, p. 131 ) Alleen het voor Pruisen vrij gunstig gelegen domein Montfort werd pas in 1769 door de prins van Oranje terug gekocht. Op 1 april 1734 werden de Staten-Generaal door de prins gedéchargeerd als executeurs testamentair. ( NDR inv.nr. 300 ) .
1795-1813
In 1795, toen de Fransen de Republiek binnentrokken en de stadhouderlijke familie overhaast naar Groot-Brittannië vluchtte, werden de Nassause goederen door de Fransen in bezit genomen.
Met het huis Oranje-Nassau werd reeds op 16 mei 1795, bij het Haagse Verdrag tussen Frankrijk en de Bataafse Republiek, een officiële regeling getroffen. Daarbij verkreeg de laatstgenoemde het eigendom over de Nassause domeinen, die door Frankrijk in bezit waren genomen. Dit verdrag werd bevestigd door de afspraken in het vredesverdrag van Amiens van 1802 tussen Groot-Brittannië en Frankrijk, waarin tevens de afstand van en de schadeloosstelling voor de domeinen, goederen en waardigheden van het Oranjehuis werden geregeld. Deze afspraken werden vervolgens bevestigd in een overeenkomst tussen de Bataafse Republiek en het huis Oranje-Nassau van 1804, waarin de hoogte van de schadeloosstelling was vastgesteld. Deze overeenkomst werd echter nooit uitgevoerd, omdat het Wetgevend Lichaam van de Bataafse Republiek haar nooit zou ratificeren.
Intussen werden met ingang van november 1796 de domeinen genationaliseerd door de toenmalige Nationale Vergadering.
Tijdens het koningschap van Lodewijk Napoleon werd een gedeelte van de voormalige Nassause domeinen aan hem afgestaan. De aan de koning afgestane domeinen dienden een bedrag van 500.000 gulden op te brengen. Als de inkomsten minder zouden bedragen, dan zouden er meer domeinen aan de domeinen van de Kroon worden toegevoegd. Aan de koning werden de volgende domeinen afgestaan: Oosterhout, Dongen en Ter Brake, Breda, Grave en Cuijk, Oploo, Cranendonk en Eindhoven, Steenbergen, Roosendaal en Nispen, Het Loo, Dieren, Borculo, Bredevoort en Lichtenvoorde. Voorts werden de domeinen, geadministreerd door de Commissie van Breda aan de koning afgestaan. ( De Commissie van Breda beheerde domeinen gelegen in het grondgebied van Staats-Brabant die in buitenlandse handen waren en in gebieden afhankelijk van buiten de voormalige Republiek gelegen abdijen en kapittels. )
Na 1813
Na terugkeer van de toekomstige koning Willem I in 1813 en zijn aanvaarding van de soevereiniteit, bleven de voormalige Nassause domeinen in bezit van de staat. Willem I maakte geen aanspraken op het bezit van zijn voormalige domeinen. Hij ontving een jaarlijks inkomen, waarvan een gedeelte moest worden opgebracht door de zogeheten Kroondomeinen. Het eigendom van deze domeinen kwam bij de Domeinwet van 1822 aan de Kroon. Koning Willem II zou het eigendom van deze domeinen vervolgens weer overdragen aan de staat. De inkomsten bleven bestemd voor de Kroon. Naast dit inkomen ontving de koning jaarlijks een bedrag voor het onderhoud van de hem ter beschikking gestelde paleizen, te weten paleis Noordeinde, paleis Het Loo, het paleis op de Dam in Amsterdam en Huis ten Bosch. Het Prinsenhof in Leeuwarden kwam door aankoop weer in het bezit van het Oranjehuis. Het paleis en domein Soestdijk werd door de staat aan de prins van Oranje, de latere koning Willem II, in eigendom gegeven als dank voor zijn krijgsverrichtingen tijdens de veldtocht van 1815. ( Japikse, Geschiedenis, pp. 214, e.v. )
Met de oprichting van het Amortisatiesyndicaat in 1824 werd het beheer en de administratie van de voormalige Nassause domeinen bij deze instelling ondergebracht. Uit de opbrengsten van de verkoop van de domeinen zou een deel van de staatsschuld worden afgelost. Ook het archief kwam onder het beheer van het Amortisatiesyndicaat.
De Domeinraad
Geschiedenis van de Domeinraad
De heerlijkheden van de Nassaus werden in hun naam beheerd door een vaste 'Raad en Rekenkamer', later Nassause Domeinraad geheten. Deze Raad bestond uit deskundigen op rechtskundig en financieel terrein.
De instelling van een Raad en Rekenkamer heeft hoogstwaarschijnlijk onder graaf Engelbrecht II van Nassau (1475-1504) plaats gevonden. ( Drossaers I, I, p. VI. ) Vergeleken met het landsbestuur in Brabant en Holland gingen de Oranjes vrij laat over tot een gecentraliseerd en ambtelijk gestructureerd bestuur en beheer van hun domeinen. Zij stonden hierin overigens niet alleen. Zo benoemden de markiezen van Bergen op Zoom, de graven van Buren en de heren van Culemborg ook pas tegen het einde van de vijftiende en in de loop van de zestiende eeuw raden voor het beheer van hun domeinen. ( Aldus H.M. Brokken, 'De heren van Breda en hun archief' in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 1 (1984) pp. 17-18. Zie verder: A.P. van Schilfgaarde, Het archief der Heeren en Graven van Culemborg. Eerste stuk. Inleiding, inventaris, lijst van kaarten en tekeningen (Den Haag, 1949); W.A. van Ham, Inventaris van de archieven van de Raad en Rekenkamer van de Markiezen van Bergen op Zoom. Eerste stuk: Algemene inleiding (Den Bosch, 1980) )
Tot aan de Spaanse inname van Breda in 1581 was de Domeinraad gevestigd in het kasteel aldaar. De prins benoemde na de Spaanse bezetting nieuwe leden, waarop de nieuw gekozen Raad zich in Delft gevestigde. Het archief van de Domeinraad zou overigens in Breda achterblijven totdat in 1637 Breda werd bevrijd en een groot deel van het archief naar Den Haag werd gezonden.
In de geschiedenis van de Domeinraad zijn er behalve het vertrek uit Breda in 1581 nog enkele andere precaire momenten aan te wijzen, als gevolg van conflicten over de bezittingen van het Oranjehuis, die hiervoor al werden genoemd.
Allereerst was daar het conflict rondom de afwikkeling van de nalatenschap van Willem van Oranje.
De goederen uit zijn sterfhuis werden tussen 1584, het jaar waarin hij vermoord werd, en 1609, toen zijn nalatenschap definitief verdeeld werd tussen zijn zoons Philips Willem, Maurits en Fredrik Hendrik, door verschillende administraties beheerd. De goederen afkomstig van Anna van Egmond en de 'vaderlijke' goederen in Brabant, bestemd voor Maria en Philips Willem, werden beheerd door Anna en haar Raad. Deze goederen omvatten Buren, Leerdam, IJsselstein, St. Maartensdijk, Breda, Oosterhout en Steenbergen. Breda, Oosterhout en Steenbergen waren bezet en geconfisqueerd door Spanje en leverden bijgevolg nauwelijks iets op. ( Scherft, Het sterfhuis, pp. 96 e.v. ) De nog onverdeelde boedel werd beheerd door de curatoren van het sterfhuis. In deze Raad hadden Van Steelant en Nicolaas Pijll zitting. Onder de onverdeelde boedel vielen de Hooge en de Lage Zwaluwe, de heerlijkheden in het Westland, Lek en Polanen, Niervaart, Geertruidenberg, Veere en Vlissingen en de visserij in de Grote Waard. Ook hier gold dat de goederen die in door Spanje bezet gebied lagen weinig opleverden voor de boedel van Willem I. Maurits liet zich bij het beheer van de aan hem toekomende goederen bijstaan door een Raad. Na het overlijden van Nicolaas Pijll in 1601, trok Maurits de gehele administratie van de onverdeelde boedel in het sterfhuis aan zich. Na de definitieve regeling van de boedel van Willem I waren er drie domeinraden werkzaam: die van Philips Willem in Breda, die van Maurits in Den Haag bij de Zuidpoort van het Binnenhof en die van Frederik Hendrik eveneens in Den Haag, in het paleis Noordeinde. Na de dood van Maurits in 1625 werd de nalatenschap van Willem van Oranje onder Frederik Hendrik weer in één hand herenigd en beheerd door één Raad. Deze Nassause Domeinraad bleef sindsdien tot 1767 gehuisvest in een pand rechts van de Zuidpoort van het Binnenhof. Het archief van de Domeinraad kreeg een plaats in de charterkamer van de prins boven de raadkamer van het Hof van Holland op het Binnenhof. Het ging hier om afgesloten archief, waarschijnlijk het archief dat uit Breda naar 's-Gravenhage was verhuisd. Deze raadkamer bevond zich boven de Rolzaal, een van de oudste gedeeltes van het Binnenhof. De thesaurie was gevestigd in een pand direct grenzend aan de zuidzijde van de Grote Zaal (Ridderzaal). In 1767 werd het huis bij de Zuidpoort ontruimd ten behoeve van de bouwplannen voor de uitbreiding van het Stadhouderlijk kwartier op het Binnenhof. De Domeinraad verhuisde naar het gebouw, waar voorheen de kastelenij was gevestigd, grenzend aan de Grenadierspoort van het Binnenhof. Het huis was door Willem IV ten behoeve van de Raad aangekocht. ( A. Ising, Het Hof te 's-Gravenhage. De prinsen van Oranje op het Stadhouderlijk Kwartier ('s-Gravenhage, 1898), p. 40-41 en 44 e.v.; J. de Riemer, Beschrijving van 's Graven-Hage (' Gravenhage 1730), pp. 125 en 161; Joh. P.M. Goudeau, Van Kwartier van Hun Hoogmogenden tot Ministerie van Algemene Zaken, Kabinet van de Minister-President (Den Haag, 1980), pp. 48-49. )
Een tweede periode waarin meer dan een Domeinraad functioneerde was ten tijde van het geschil met de koning van Pruisen over de nalatenschap van koning-stadhouder Willem III.
De Staten-Generaal als executeurs-testamentair belastten de Domeinraad met de administratie van de bezittingen in de nalatenschap. Toen in 1711 aan de minderjarige kinderen van Johan Willem Friso en hun moeder Maria Louise van Hessen-Kassel goederen uit de boedel werden geëxtraheerd, werd de administratie van deze goederen aan het reguliere beheer van de overige domeinen door de domeinraad onttrokken.
De voogden over de kinderen van Johan Willem Friso benoemden een Raad en Rekenmeesters der geëxtraheerde goederen, die een administratie voerden welke strikt gescheiden was van die van de 'gewone' Domeinraad. ( NDR inv.nr. 1528. ) .
Tot raden en rekenmeesters werden benoemd: Johan Reinhard van Dalwigh, envoyé van de landgraaf; Jacob Wiers, Johan van Essen en Johan van Schuylenburch. Als griffier werd aangesteld Johan van Schuylenburch, als thesaurier Willem van Assendelft en als auditeurs Dirk Swart en Jacob Pesters. De laatste legde pas in 1718 zijn eed af en trad vanaf dat moment in functie.
Naast de geëxtraheerde goederen administreerde deze Raad ook Soest, Baarn en Ter Eem. Deze goederen waren na de dood van prins Willem III aan de Staten van Utrecht toebedeeld. In 1714 werden deze goederen door prinses Maria Louise van Hessen-Kassel, moeder van Johan Willem Friso, weer van de Staten van Utrecht teruggekocht. ( NDR inv.nr. 768, folio 1517 e.v. ) In 1732, toen er een overeenkomst was gesloten met de koning van Pruisen over de verdeling van de goederen, werd de Domeinraad over de geëxtraheerde goederen opgeheven en de administratie over de voormalig geëxtraheerde goederen opgenomen in het geheel.
De opvolgers van de Domeinraad
In 1795 met de confiscatie en de inbezitneming van de Nassause domeinen door de gewestelijke besturen, werd de Domeinraad ontslagen. Het beheer van de voormalige Nassause domeinen werd 'provisioneel' opgedragen aan de verschillende gewestelijk besturen. Deze besturen benoemden ieder een commissie om de goederen te beheren. In Holland werden administrateuren van de goederen van de prins van Oranje, gelegen in Holland, benoemd. Goederen buiten de Republiek, zoals bv. Montfort, werden beheerd door de Franse Representanten. De domeinen in de Generaliteitslanden werden beheerd door het Comité tot de algemene Zaken van het Bondgenootschap te Lande.
Het zwaartepunt van de administratie bleef in Holland liggen. De Hollandse administratie had de beschikking over het archief van de Domeinraad, wat in Den Haag bleef. De administratie in Holland bleef gevestigd in de ruimte van de voormalige Nassause Domeinraad. Het was ook de Vergadering van de Provisionele Representanten van het Volk van Holland die de Nassause Domeinraad bij decreet van 5 Maart 1795 ontsloeg. De daaropvolgende dag, 6 maart, beëindigde de Nassause Domeinraad officieel haar werkzaamheden. ( NDR inv.nr. 183. ) Vanuit Holland en door het Comité tot de Algemene Zaken van de Staten-Generaal werd er geijverd voor het onderbrengen van het beheer van de goederen in één administratie. Het Comité van Algemeen Welzijn, dat de supervisie over de Hollandse administratie had, stelde in een rapport van 25 maart 1795 dat de domeinen als een geheel zouden moeten worden beheerd, en niet per 'landschap' gesplitst. ( NDR iv.nr. 805. ) Teven stelde het Comité omwille van de continuïteit functionarissen van de 'oude' Domeinraad aan te stellen. De prins had op zijn vlucht een aantal belangrijke papieren meegenomen, waaronder een blaffaard van obligaties. De kennis en ervaring van de 'oude' Domeinraad zouden hard nodig zijn om de nieuw aan te stellen Raad goed te kunnen laten functioneren. Zolang daarover geen beslissing werd genomen, werd ook in Holland de administratie provisioneel geregeld. Van de oude Domeinraad werd een aantal leden en functionarissen aangesteld.
De administrateuren van de domeinen, gelegen in Holland kregen van hun superieuren de uitdrukkelijke oekaze geen archiefstukken over te dragen. Dit verbod was mede ingegeven door de problemen die het splitsen van het archief met zich mee zou brengen. Bovendien had Holland daarmee een wapen in het streven naar een gecentraliseerd beheer.
Geregeld adviseerde het Comité van Algemeen Welzijn en de administrateuren met klem het beheer van de goederen van de stadhouder in de Republiek centraal te regelen. ( ARA, Archieven van de gewestelijke besturen in de Bataafs-Franse tijd, 1795-1798 en hiermee samenhangende commissies, 1782-1802, dl I, (Archief van het Comité van Algemene Welzijn), inv.nr. 124, 23 juni 1795. ) De reden was een eenvoudige: zonder centraal beheer was het niet mogelijk de crediteuren van de boedel te betalen. Alle schulden van de Prins van Oranje waren in 1772 door de thesaurier Van Olden overgenomen op de thesaurie. Dat betekende dat deze schulden niet meer berustten op onderscheiden domeinen, maar op de domeinen als geheel. Het Comité was niet precies op de hoogte van de grootte van de schuld: 'doordien de geweezen stadhouder de daartoe nodige papieren en bescheiden heeft medegenoomen', maar men schatte de renten op zo'n 350.00 gulden! De inkomsten van de goederen in Holland zouden zo'n 120 tot 130 duizend gulden bedragen. De motivatie voor het voorstel voor een centraal beheer was dus vooral gelegen in de schuldenlast, die alleen verminderd kon worden door de beschikking over alle revenuen uit de domeinen. Daarbij zal meegespeeld hebben dat de meeste schuldeisers van de stadhouder zich in Holland bevonden. Toch duurde het tot in 1796, tot de totstandkoming van de Nationale Vergadering, voordat deze kwestie definitief werd geregeld. Toen plaatste de Nationale Vergadering het beheer en de administratie weer onder centraal gezag. De Nationale Vergadering benoemde een Commissie van Superintendentie over de domeinen van de gewezen stadhouder. ( NDR inv.nr. 200. Het archief van de Commissie van Superintendentie bevindt zich in het archief van de Nationale Vergadering. ) De archieven van de domeinen werden door de provinciale autoriteiten in Holland aan de administratie over de domeinen overgedragen. In juli van dat jaar werd een instructie voor de 'Administrateurs van den door de Franschen geabandonneerden Boedel van den Vorst van Nassau', zoals het college inmiddels heette, opgesteld. ( Decreten van de Nationale Vergadering, juli 1796 (Deel 5) p. 78. ) Tot 1811 - het jaar waarin de Bataafse Republiek bij Frankrijk werd ingelijfd - behielden de voormalige Nassause domeinen een eigen administratie binnen het departement van Financiën. Afhankelijk van wisselingen van staatsvorm, van staatshoofd en van de organisatie van de overheid veranderde deze administratie van naam en soms van personeel, hoewel gedurende die jaren de administratie grotendeels op de zelfde leest geschoeid bleef. Het waren ook voor een deel dezelfde ambtenaren die deze administratie bestierden. Belangrijke ambtenaren in die dagen waren inspecteur E. Temminck, commissaris A.J. Verbeek en thesaurier A.C. Molière. De administratie was achtereenvolgens opgedragen aan de volgende instellingen:
  • Administrateuren over de door de Fransen geabandonneerde goederen en commissie van superintendentie over de domeinen van de gewezen stadhouder, 1796-1798;
  • Agent van Financiën, 1798-1801;
  • Thesaurier-generaal en raden van Financiën, 1801-1805;
  • Secretaris van staat voor de Financiën, 1805-1806;
  • Minister van Financiën, 1806-1809;
  • Directeur der publieke domeinen, 1809-1809;
  • Directeur der staatsdomeinen, 1810-1811.
Een uitzondering vormde de aan koning Lodewijk Napoleon afgestane domeinen. In 1808 ging de administratie van deze domeinen over naar de intendant-generaal van het Koningshuis. Toch bleef een gedeelte van de administratie achter bij het departement van Financiën. De rekeningen werden door de administratie van de voormalige Nassause domeinen afgehoord. Rentmeesters wendden zich af tot de minister, of tot de intendant-generaal. In de praktijk kwam het voor dat stukken door de minister aan de intendant-generaal werden doorgezonden voor verdere afhandeling. Voor de domeinen, die niet aan de Kroon waren gecedeerd, bleef de administratie hetzelfde. Deze bleven apart geadministreerd binnen het departement van Financiën. ( Algemeen Rijksarchief, archief Ministerie van Financiën 1798-1813, inv.nr. 1127, folio 222 recto. Algemeen Rijksarchief, Tweede Afdeling, archief Kroondomeinen en hofhouding van koning Lodewijk Napoleon en de Franse keizer, toegang 2.01.25, inv.nrs. 114, 115, 119, 123. NDR inv.nr. 676, Broculo, Bredevoort en Lichtenvoorde, 25 mei 1808. ) Na de inlijving bij het koninkrijk Frankrijk werd op 31 december 1811 de administratie van de voormalige Nassause domeinen overgegeven aan het Enregistrement der domeinen, die in de verschillende provincies werd gevestigd. De ambtenaar Verbeek werd belast met de liquidatie van zaken tot eind 1811, onder toezicht van de intendant-generaal van Financiën. ( Algemeen Rijksarchief, Stukken van de administratie van de Nationale Domeinen en Geestelijke goederen, mei 1809 - april 1814, toegang 2.01.23, inv.nr. 32, 31 december 1811, nr. 23. Henny van Schie, Aantekeningen omtrent de organisatie van het Ministerie van Financiën over de periode 1798-1944 (uittreksel) (Den Haag 1992) )
Taken en bevoegdheden van de Nassause Domeinraad
Instructies
De Domeinraad moest zorgen voor een ordentelijk beheer van de Nassause domeinen en de hofhouding opdat de vorstelijk levensstijl van de Oranjes kon worden bekostigd. Steeds weer bleken de inkomsten uit de domeinen ontoereikend om de schulden van de Oranjes te delgen. Misbruiken in de administratie waren onder meer de oorzaken voor de tegenvallende inkomsten. Met behulp van strenge instructies voor de Domeinraad en zijn functionarissen probeerden de prinsen van Oranje hier paal en perk aan te stellen. Over het algemeen bleven echter de schulden van de Oranjes hoger dan de inkomsten uit hun domeinen.
Prins Willem van Oranje gaf als eerste een aanzet tot een instructie voor de Domeinraad. De prins ging niet alleen gebukt onder een enorme schuldenlast, maar werd ook geconfronteerd met ernstige onregelmatigheden gepleegd door enige rentmeesters in zijn domeinen. Na een onderzoek vaardigde de prins in 1558 een ordonnantie uit, waarbij alle rentmeesters voortaan aan een strenge controle van zijn Raad zouden worden onderworpen. Deze ordonnantie zou de grondslag vormen voor de eerste, echte instructie uit 1563. ( P.J. Veeze, De Raad van de Prinsen van Oranje tijdens de minderjarigheid van Willem III, 1650-1668 (Assen, 1932), pp. 19-20. ) Om een einde te maken aan de bestaande misbruiken in de administratie werd in deze instructie veel plaats ingeruimd voor de rekeningen. ( Zie Drossaers I, I, pp. VII-X, en P.J. Veeze, De Raad, p. 20. Voor een transcriptie van deze instructie zie Drossaers I, I, pp. XIX-XXXIX. ) Constantijn Huygens, secretaris van Frederik Hendrik, stelde in 1631 een nieuwe instructie op, die een jaar later werd aangevuld naar aanleiding van het financiële wanbeheer van de toenmalige rentmeester-generaal. ( NDR inv.nr. 780 en 786. ) Ook van later datum zijn er instructies bewaard gebleven, zoals uit 1652, 1677 en 1758. Veel wijken deze niet af van de instructie van Frederik Hendrik uit 1631. In sommige gevallen zijn de bepalingen wat uitvoeriger, is het ondersteunend apparaat in de vorm van commiezen, klerken en deurwaarders wat gegroeid of is het aantal leden van de Raad toegenomen.
Uit de instructies blijkt dat het beheer en het bestuur van de domeinen en de hofhouding van de prins tot de belangrijkste taken van de domeinraad behoorden. Daarnaast had de Raad een rechtsprekende bevoegdheid.
Beheer
Het beheer viel grosso modo uiteen in drie deeltaken, namelijk het afhoren en sluiten van de rekeningen van de rentmeesters, de hofhouding en de rentmeester-generaal; het houden van verpachtingen en de jaarlijkse inspectie van de domeinen.
Ieder jaar dienden rentmeesters en hoofdambtenaren van de hofhouding rekening en verantwoording af te leggen van hun inkomsten en uitgaven. In de zestiende eeuw reisden leden van de Domeinraad hiervoor naar de verschillende domeinen. ( Drossaers I, I, p. X. ) Gaandeweg ontwikkelde zich echter het gebruik dat rentmeesters hiervoor naar Den Haag kwamen. Drie maanden na afloop van het boekjaar - wat doorgaans op 31 december viel - werden zij geacht hun rekeningen te overleggen aan de domeinraad, zodat ze hier voor 1 mei gehoord en gesloten konden worden. Bleek de rentmeester na het sluiten van zijn rekening geld schuldig te zijn dan diende hij onmiddellijk voor betaling zorg te dragen. Bleef hij in gebreke, dan werd hem een boete opgelegd of werd zijn ambt verbeurd verklaard. Ten kantore van de Domeinraad werden de rekeningen door twee raden afzonderlijk afgehoord: één raad werd geassisteerd door de griffier, de ander door de auditeur. Rentmeesters dienden niet alleen jaarlijks hun rekeningen te laten afhoren, maar moesten ook maandstaten opsturen aan de Raad. De hofhouding diende wekelijks op maandag alle rekeningen en kohieren in, ter controle door de Raad. Voordat rentmeesters in hun ambt werden beëdigd dienden zij en 'suffisante' borg te stellen. In het archief van de Nassause Domeinraad behoren de rekeningen van de rentmeesters vaak tot de meest compleet bewaard gebleven series. Zij vormen een prachtige bron voor lokaal historisch onderzoek. ( In Staats-Brabant had de Domeinraad niet alleen rentmeesters voor de domeinen in dienst, maar vanaf 1648 ook rentmeesters voor de geestelijke goederen die met de vrede van Munster van de prins van Oranje waren gekomen. In het archief van de Domeinraad vormen deze rekeningen aparte series. ) Het houden van verpachtingen in de verschillende domeinen was een andere belangrijke taak van de Domeinraad. Pachtgelden vormden de grootste bron van inkomsten voor de prins van Oranje. Ieder lid van de Domeinraad kreeg voor zijn pachtreis een speciale commissie en instructie, waarin de Raad de condities en termijnen van de verpachtingen omschreef. Na afloop van de doorgaans openbare verpachting leverde de commissaris een verbaal over het verloop der verpachtingen in. Verpacht werden onder andere landerijen, tienden, visgronden (waarvan de belangrijkste in Geertruidenberg, Hondertland, Hooge en Lage Zwaluwe en Wartenon gelegen waren), tollen (te Lith en Cuijk), molens, bier- en wijnaccijnzen en gemene middelen (Willemstad). De verpachtingen namen meestal een paar dagen in geslag. ( Veeze, De Raad, pp. 51-52. ) Eenvoudige verpachtingen werden meestal door de rentmeester afgehandeld.
Het houden van verpachtingen werd vaak gecombineerd met een inspectiereis. Om ervoor te zorgen dat de raadsleden bij hun bezoeken ter plaatse hun taak onpartijdig zouden uitoefenen, dienden zij zich aan verscheidene voorschriften te houden. De instructie uit 1631 schreef bijvoorbeeld voor dat ieder jaar een andere gecommitteerde naar een bepaald domein moest worden gezonden. De raadsleden mochten niet in pachtzaken bemiddelen alvorens met de verantwoordelijke rentmeester te hebben overlegd. Ook was het niet toegestaan op dienstreis bij de rentmeesters te logeren. Velerlei zaken waren tijdens deze reizen voorwerp van inspectie. Zo werden de leenboeken van de griffier van het Leenhof en rekeningen van lokale autoriteiten gecontroleerd. De commissaris van de Domeinraad die in 1774 het domein Breda inspecteerde moest bijvoorbeeld in totaal 112 rekeningen van allerlei plaatselijke autoriteiten nalopen. Van sommige van die rekeningen zijn ook kopieën in het archief aanwezig. Verder werd tijdens zo'n jaarlijkse inspectie nagegaan welke reparaties en aanplantingen verricht moesten worden. Er werd gekeken of instructies en ordonnanties werden nageleefd en de rechten van de leenheer door de beambten werden gehandhaafd. Binnen zes weken na terugkomst in Den Haag dienden de raadsleden een verbaal in te leveren, waarbij een duidelijke borderel (beknopt overzicht) van de gecontroleerde rekeningen moest zijn gevoegd. Deze verbalen geven een goed beeld van de dagelijkse gang van zaken in het desbetreffende domein. Na 1795 bleef het beheer grosso modo op dezelfde leest geschoeid.
Bestuur
De Nassause Domeinraad was tevens belast met een bepaalde vorm van bestuur. De prins van Oranje was in een groot deel van zijn domeinen leenroerig aan een andere heer, maar er waren ook vrije heerlijkheden zoals de graafschappen van Lingen, Meurs, Leerdam, Buren en IJsselstein en het prinsdom Orange. Zijn bestuursmacht evenaarde in veel domeinen die van een soeverein heerser. In sommige domeinen trad op zijn beurt de prins zelf op als leenheer door gedeeltes van zijn heerlijkheid in leen uit te geven. Hiervoor werden zogeheten stadhouders van de lenen aangesteld. In het archief zijn hiervan leenboeken en rekeningen aan de rentmeester en de griffier van de lenen bewaard gebleven.
In al zijn gebieden bezat de prins heerlijke rechten, variërend van bijvoorbeeld het recht van de wind, wat inhield dat de heer zijn toestemming diende te geven bij de bouw van een molen, tot het belangrijke en lucratieve benoemingsrecht van lokale ambtenaren. Functionarissen als schouten, schepenen, dijkgraven en heemraden ontvingen aldus vaak hun aanstelling van de prins. In de gebieden die onder de jurisdictie van Oranje vielen werd in zijn naam -in geval van lage jurisdictie- recht gesproken door een schout, of -wanneer er sprake was van hoge jurisdictie- door een baljuw of drost. Bij geschillen met personen of lichamen waarover de prins geen zeggenschap had, was het Hof van Holland of de Raad van Brabant doorgaans de bevoegde rechtsinstantie.
Het recht van benoeming van lokale functionarissen strekte zich soms ook uit tot het geven van adviezen door de Raad bij het maken van nieuwe keuren en het afhoren van de stadsrekeningen. ( Drossaers I, I,p. X. ) Verder was het niet ongebruikelijk dat predikanten en schoolmeesters, die vaak ook als koster fungeerden, door de prins benoemd en betaald werden.
Tenslotte waren er natuurlijk nog functionarissen die gewoon in dienst waren van de Oranjes, zoals jachtopzieners, tuinmannen, architecten, de rentmeester. Het toezicht op deze functionarissen berustte bij de Raad. Deze bekeek of deze mensen zich wel aan de aan hen opgedragen ordonnanties en instructies hielden.
Rechtspraak
De Domeinraad had een rechtsprekende bevoegdheid in geschillen tussen bestuursambtenaren der domeinen onderling of tussen bestuursambtenaren en ingezetenen der domeinen. ( Zie voor judiciële rollen, NDR inv.nrs. 862-868. ) Daarnaast fungeerde de Raad als beroepsinstantie voor zaken die in de domeinen zelf eerst door lokale ambtenaren waren behandeld. Raadsleden brachten over hun toegewezen aanhangige zaken een rapport uit aan de Raad, waarna deze een vonnis uitsprak. Ging het om ingewikkelde kwesties, dan werd het advies van eigen advocaten ingewonnen. Bij alle rechtszaken voor het Hof van Holland, de Hoge Raad, de Raad van Brabant waarbij de prins betrokken was werd hij vertegenwoordigd door een procureur, die namens hem eiste of verdedigde. Het was de taak van de Domeinraad toezicht te houden op het juiste handelen van officieren, advocaten en procureurs die namens de prins in processen of geschillen waren verwikkeld.
Na 1795 verviel deze taak van de administratie van de voormalige Nassause domeinen.
Werkwijze
De voltallige Raad bestond blijkens de instructie van 1563 uit vijf leden. In de daarop volgende jaren wisselde het aantal leden van de Raad: soms vijf, dan weer zes of zeven. Daarnaast had de Raad een drietal ambtenaren in dienst: de rentmeester-generaal, de auditeur van de rekeningen en de griffier of secretaris. Er werd bijna iedere dag vergaderd. Tot aan het vertrek van de Domeinraad uit Breda in 1581 maakte de drossaard van Breda hiervan deel uit. Hij vervulde dan de rol van voorzitter. Hij legde de Raad overigens alleen zaken betreffende de jurisdictie en hoge heerlijkheid van stad en land van Breda voor. Na het vertrek van de Raad uit Breda moest de drossaard deze uitzonderlijke positie binnen de Raad zeer waarschijnlijk opgeven.
Formeel oefende de Domeinraad zijn taken uit door het verstrekken van adviezen aan de prins (of de voogden). Deze adviezen betroffen in principe alle zaken met betrekking tot het bestuur en beheer van de domeinen en de hofhouding. Ze kwamen bij meerderheid van stemmen tot stand. Wanneer de prins of de voogden een besluit hadden genomen, diende de Raad dat vervolgens uit te voeren. In hoeverre de prins altijd bij de daadwerkelijke besluitvorming in de Domeinraad was betrokken, is niet duidelijk.
Met name prins Willem Karel Hendrik Friso, de latere stadhouder Willem IV, was in dit opzicht initiatiefrijk. Reeds op jeugdige leeftijd belegde hij geregeld zogenaamde conferenties met de raden der geëxtraheerde domeinen, vaak in tegenwoordigheid van zijn opperhofmeester, opperstalmeester en opperkamerheer. Tijdens deze conferenties werden niet alleen concept-besluiten met betrekking tot de Nassause domeinen aan de prins ter goedkeuring voorgelegd, maar kwam de prins zelf ook met voorstellen ter verbetering van het beheer. ( NRD inv.nrs. 191-192, notulen van de conferenties over de periode 26 november 1731 - 26 januari 1736. ) Hoe serieus hij zijn taak nam blijkt uit een resolutie van zijn hand van 5 oktober 1731. Hierin verklaart hij onder andere: ' ... hebben wij geoordeelt dat van de verpligtingen die onse volkome meerderjarigheyd op ons legt de eerste en voornaamste was, dat wij hoe eer hoe liever onse gedagten lieten gaan over den toestand van de saeken van ons huys, en niets versuymde om se naa maate dat het nodig zoude zijn te redresseeren, en se in 't algemeen in goede en volmaakte ordre te brengen ... '. Vanaf 1751 werden door de Domeinraad wekelijks een aantal zaken ('poincten') aan de voogden van de toekomstige Willem V, Anna van Hannover en de hertog van Brunswijk en naderhand aan Willem V zelf voorgelegd, waarvoor men zijn instemming behoefde. ( Voor de 'poincten': NDR inv.nrs. 700-737. Zie in het algemeen over dit onderwerp, naast de notulen van de Domeinraad, NDR inv.nrs. 721-722 en 16535-16556. ) Dit gebeurde in de vorm van concept-adviezen, waarop de prins alleen nog maar met een ja of nee hoefde te antwoorden. In het overgrote deel van de gevallen ging de prins zonder meer akkoord. De 'poincten' waarvoor een beslissing van de prins was vereist, betroffen meestal aanstellingen van functionarissen in dienst van de prins of functionarissen waarvoor de prins benoemingsrecht had. Meestal werden deze punten aan het eind van de week gepresenteerd en ontving de Domeinraad de beschikkingen van de prins een à twee dagen later. Tegelijk met de 'poincten' werden aan de prins de concept-stukken ter ondertekening voorgelegd. Deze stukken zitten niet (meer) bij de 'poincten'. Adviezen over andere zaken, niet voortvloeiend uit een verzoekschrift, rapporten en maand- en kwartaalstaten betreffende de financiën werden apart van de 'poincten' aan de prins gepresenteerd. De leden van de Domeinraad werden bij hun werkzaamheden geassisteerd door een aantal vaste ambtenaren. ( Veeze, De Raad, pp. 57-58 en Drossaers, deel 1, pp. VII-X. )
De griffier had als taak het registreren en bewaren van de notulen, besluiten, commissies en ordonnanties. Verder handelde hij de ingekomen en uitgaande stukken af en droeg hij zorg voor hun bewaring. Leden van de Raad leverden na een inspectiereis hun verbaal in bij de griffier. Deze stelde ook de afgehoorde rekeningen aan de rentmeester-generaal ter hand. Hij bewaarde het grootzegel en andere cachetten van de Raad waarmee depeches werden bezegeld. Tenslotte droeg hij zorg voor het archief.
De belangrijkste zorg van de thesaurier en rentmeester-generaal gold de generale rekening van de domeinen en de hofhouding, die ieder jaar voor de eerste december van het daarop volgende jaar moest worden ingeleverd. Evenals de rentmeesters diende de rentmeester-generaal voor het aanvaarden van zijn ambt een aanzienlijke borg te stellen. Naast de verantwoording voor de inkomsten en uitgaven van de hofhouding en de domeinen, oefende hij samen met de Raad toezicht uit op de rentmeesters en controleerde hij de soliditeit en de liquiditeit van hun borgstelling. Ook leverde hij net als de rentmeesters maandstaten van zijn inkomsten en uitgaven in. Tenslotte trad de thesaurier en rentmeester-generaal in veel gevallen op financieel terrein op als een belangrijk adviseur van prins (en voogden). Behalve de griffier en de thesaurier dient hier de auditeur genoemd te worden, die de rekeningen afhoorde, apostilleerde, calculeerde en sloot.
Zoals reeds opgemerkt, probeerde de Domeinraad machtsmisbruik bij het bestuur en beheer van de domeinen te voorkomen door de verschillende taken op deze terreinen steeds aan andere raadsleden toe te vertrouwen. De verdeling van de commissies (opdrachten) voor de inspectiereizen werd elk jaar opnieuw in de vergadering gebracht. Omstreeks het midden van de 18e eeuw kwam hierin verandering, toen met het blijkbaar efficiënter achtte de domeinen in vaste 'departementen' te verdelen. Ieder departement omvatte gelijksoortige domeinen met een zelfde soort bestuur en beheer. Ook een gelijke verdeling van de 'emolumenten' voor de raadsleden bij het doen van verpachtingen, het afhoren van de rekeningen e.d. speelde een rol bij de verdeling in departementen. Het roulerend systeem voor inspectiereizen bleef overigens gewoon gehandhaafd.
Elk departement viel onder het éénjaarlijkse toezicht van een (ordinaris) (raad-)commissaris. Een uitzondering hierop vormde een aantal bezittingen in het derde departement: 'De Domeijnen geleegen in Oostenrijks Braband reeds door een Raed geadministreert werdende zoude geen jaerlijks opzigt nodig hebben, en genoeg zijn die om de drie jaeren eens na te gaen.'
Voor deze goederen was door de prins van Oranje een functionaris, meestal jurist, aangesteld met de titel van intendant(-generaal). Deze functionaris maakte dus niet direct deel uit van de Domeinraad in Den Haag maar viel wel onder het driejaarlijkse toezicht van de raad-commissaris van het derde departement. ( NDR inv.nr. 687. Over een corrupte intendant-generaal handelt het artikel van R. Spork, 'Jean Matthias Jacmain d'Ortho, raad voor de domeinen in de Oostenrijkse Nederlanden (1749-1761)' in: Nederlands Archievenblad (maart 1988), pp. 43-59. )
De indeling in vier departementen was als volgt:
Eerste departement Buren, Leerdam, Culemborg, IJsselstein, Soest, Baarn, Dieren, Het Loo, Bentheimse goederen, Oranjewoud, Leeuwarden, Ameland, Bredevoort, Groningen.
Tweede departement Liesveld, 's-Gravenzande, naaldwijk, Monster, Wateringen, Honselersdijk, Niervaart, de Zwaluwen, Geertruidenberg, Zevenbergen, Kruisberg (bij Santpoort), Oranjezaal (huis Ten Bosch), huis Ter Nieuwburg (te Rijswijk), Oude Hof (Paleis Noordeinde), het Hof te Den Haag (aan het Buitenhof).
Derde departement Veere, Vlissingen, Noord-Beveland, St. Maartensdijk, Scherpenisse, Hulsterambacht.
Driejaarlijks toezicht Diest, Zichem, Meerhout en Vorst, Vianden, Dasburg, St. Vith, Bütgenbach, Lannoy, Gimbergen, Burggraafschap Antwerpen, Paleis te Brussel, Rutten, Nederheim en Peen
Vierde departement Breda, Oosterhout, Roosendaal enNispen, Steenbergen, Prinsenland, Willemstad, Cranendonk en Eindhoven, Grave en het land van Cuijk.
Deze indeling in vier departementen paste in een algemeen streven van de Domeinraad tijdens het laatste kwart van de 18e eeuw om meer greep en controle te krijgen op de gang van zaken in de domeinen. Sinds de 16e eeuw waren rentmeesters verplicht via rekeningen verantwoording af te leggen van het door hen gevoerde beheer. In de jaren zeventig van de 18e eeuw werd dit niet langer voldoende geacht en dienden zij ook zogeheten generale rapporten en memories wegens ontvangen resoluties en orders in te leveren. Een generaal rapport bestond uit een standaard vragenlijst over het domeinbeheer, die ieder jaar door de rentmeester moest worden beantwoord. De memories vormden een instrument voor de Domeinraad om te controleren of en zo ja hoe aan zijn resoluties en orders was voldaan.
Na 1795 veranderde er niet veel aan de werkwijze van de administrateuren van de voormalige Nassause domeinen. De indeling in de departementen verviel, omdat een deel van de bezittingen niet was overgegaan in handen van de Bataafse Republiek.
De rentmeesters
In elk domein werd een rentmeester (en ontvanger) benoemd. De rentmeesters waren veelal van plaatselijke herkomst. Maar ook leden van de domeinraad en ambtenaren van de Domeinraad kregen wel een aanstelling als rentmeester in een domein. Het kwam regelmatig voor dat het rentmeesterambt een familieaangelegenheid werd. De zoon volgde de vader op als rentmeester. Het ambt van rentmeester werd ook vaak gecombineerd met andere ambten in een domein, zoals dat van jachtopziener, ontvanger van verpondingen, e.d. De rentmeester was vaak een belangrijk figuur in het domein.
De taak van de rentmeester bestond uit het innen en beheren van de leen- en pachtgelden, het controleren op naleving van regels, instructies en voorwaarden door de pachters, het (laten) administreren van de gang van zaken in het domein. De instructie voor de rentmeesters bevatte voornamelijk aanwijzingen voor zijn financiële administratie. ( NDR inv.nr. 780. )
De rentmeester diende elke zes jaar een borg te stellen. Wat betreft de financiën was de rentmeester rechtstreeks verantwoording schuldig aan de Domeinraad. De wijze waarop die verantwoording diende te geschieden, was nauwkeurig vastgelegd in de instructies voor de rentmeesters. Zo moesten de rentmeesters ook elke maand staten inleveren van de inkomsten en uitgaven en een manuaal van inkomsten en uitgaven bijhouden. Geregeld werden de rentmeesters door de domeinraad gemaand hun maandstaten in te leveren.
Raden, rekenmeesters, thesauriers en rentmeesters-generaal
[De data van de zittingsperioden van de raden zijn met behulp van de in het ARA aanwezige bronnen en literatuur niet altijd meer te achterhalen. Gegevens zijn ontleend aan de repertoria op de notulen, NDR inv.nrs. 638-679; het 'Ambtboek, inv.nr. 685-687; registers 'Gemengd domestique', NDR inv.nrs. 562-569, andere literatuur en bronnen waaraan gegevens zijn ontleend staan vermeld in de noten.]
Raden van Willem I
Van de Domeinraad van Willem I werd na de instelling in 1584 van een college van administratie voor het sterfhuis van Willem I weinig meer vernomen. De Raad functioneerde niet meer en hield op te bestaan. ( Scherft, Het Sterfhuis, p. 35. )
  • Montanus (Steven van den Berghe), ca. 1550-1568
  • Jan van Renesse, drost van Breda, ca. 1550
  • Hugo Maubus, ca. 1550
  • Jan Hovelmans, ca. 1564
  • Jacob Vlas, ca. 1564
  • Willem de Vos, ca. 1564
  • Michiel Piggen, ca. 1564
  • Philips van Marnix van St. Aldegonde, 1569-1584
  • Pierre l'Oyseleur de Villiers, ca. 1577-1584 [Zie NNBW, V, c. 412.]
  • Thomas Vlas (Lineus), ca. 1578-1599 NNBW, V, c. 59.
  • Arend van Dorp, 1572-1584 [Zie W.W. van Driel, Familliearchief Van Dorp, 1503-1657 (inleiding en inventaris) (Den Haag, 1986, 3 delen) II, pp. 120-124.]
  • Joannes Basius, ca. 1578-1584
  • Nicolaas Bruyninck, ca. 1578-1588 NNBW, V, c. 59.
  • Paul Knibbe, tot 1584
Curatoren of administrateuren van het sterfhuis van Willem I. Decreten van de Nationale Vergadering, oktober 1796 (deel 8) p. 362.
[Zie Scherft, Het sterfhuis, pp. 29, 74-79 en 113.]
  • Philips van der Aa, 1584-1585
  • Jacob Valcke, 1584-1585
  • Mark van Steelant, 1584-1588
  • Dirk van de Nijenburg, 1584-1587
  • Casembroot, 1585-1588
  • Nicolaas Pijll, 1585-1601
Raden van Philips Willem
  • Robert Moens
  • Jan Hovelmans
  • Willem van Steenhuys
  • Jan Aerts van Rijen, kastelein en schout van Oosterhout
  • Jean Baptiste Keeremans, de belangrijkste raad van Philips Willem, in 1603 in dienst getreden. Scherft, Het Sterfhuis, p. 242. In 1606 werd hij benoemd tot superintendant over de goederen in Noord- en Zuid-Nederland.
  • David Florisse de Riquebond, ca. 1618
  • Trigault, ca. 1618
  • Jean de Accosta, ca. 1618
  • Corneille Mautens, ca. 1618
Raden van Maria van Nassau,
[Zie Het Sterfhuis, pp. 66 en 148.]
  • Jacob Vlas
  • Johan Vermeren
  • Mark van Steelant
  • Jan van Steelant
  • Philips van Steelant
  • Philibert van Turnhout
Raden van Maurits,
[Zie Het Sterfhuis, pp. 60-61, 150, 185, 228, 231, 234, 255.]
  • Van Kinschot, 1584-1603
  • De Villiers, 1584-1590
  • Philips van der Aa, 1584-1595
  • Nicolaas Bruyninck, 1584-1588 [Zie NNBW, V, c. 59.]
  • Herman van Wittenhorst, 1584
  • Valkenborch
  • Van Berlicom, -1603
  • Gijsbert van Loon
  • Andries Hessels, 1591-1600
  • Philips van Marnix van St. Aldegonde, 1584-1595
  • Jacob van Malderee, 1595-
  • Cornelis van der Mijle, 1603
  • Weresteyn, ca. 1607
Raden van de prinsen van Oranje vanaf Frederik Hendrik
  • Tijmen van Volbergen, 1645-1646.
  • Constantijn Huygens van Zuylichem, (president), 1630-1687. [H.A. Hofmans, Constantijn Huygens (1596-1687). Een christelijk-humanistisch bourgeois-gentilhomme in dienst van het Oranjehuis (Utrecht, 1983), p. 143.]
  • Nicolaas Verbold, [ca. 1637]-?
  • Laurens Buysero, 1647-[1675]
  • Aarnout van Beaumont, 1630-1678
  • David de Willem, 1634-1658
  • Arend van Dorp, 1634
  • Johan de Knuyt, 1625-1654
  • Cornelis Paauw, 1632-1668 [Zie NNBW, IX, c. 762-763.]
  • Quirijn van Strijen, 1648-1656
  • Willem van Crommon, 1651-1655
  • Nicolaas Oudart, 1654-ca. 1665
  • Frederik Rivet, 1655
  • Willem Ketting de Jong, 1656-?
  • Jacob van Wevelinckhoven, 1656-1679
  • Constantijn Huygens, heer van Zelem, (de zoon) akte van survivance, 1661
  • Tot opvolging van zijn vader is het nooit gekomen. Wel werd Constantijn door Willem III aangesteld als secretaris. Hofmans, Constantijn Huygens, p. 297.
  • Johan van Vrijbergen, 1669-?
  • Johan Wierts, 1670-1684
  • Elias Stelt, 1672-1692
  • Johan Pesters, (president tusen 1692-1703), 1679-17 03
  • Diederik van Hogendorp, 1679-1705
  • Johan Andries Eckhard, (extraordinaris), [1686]
  • Willem van Schuylenburg, 1712-1735
  • Jacob Pesters, 1717-1735
  • Matthijs Lambertus Singendonk, 1724-1739
  • Paulus Huygens van Zuylichem, 1727-1737
  • Johan Duncan, 1734-[ca. 1755]
  • Jacob Staats van Halewijn van de Werve, 1735-1741
  • Jacob Reigersman, 1739-1762
  • Everhard François Schimmelpenninck van Meerkerke, 1739-1752
  • Pieter Benjamin de Beaufort, 1739-1777
  • Jan de Back, 1742-1758
  • Johan Vultejus, 1747
  • Frans Boemer, 1750-1770
  • Frederik Hendrik baron van Wassenaar, (president), 1751-[1771]
  • Campegius van der Straten, 1754-1761
  • Isaac van Schinne, 1754-1766
  • Carel de Verdun, 1757-1788
  • Jacob Carel Reigersman, 1761-1788
  • Jan Carel van der Borch van Langetrier, 1770-1782
  • Andreas Ardesch, 1770-1788
  • Abraham Perrenot, 1775-1784
  • Joachim Ferdinand de Beaufort, 1779-1788
  • Louis Stephanus le Jeune, 1782-1795
  • Willem baron van Lynden tot Hemmen, (president), 1783-1787
  • Carel Balthasar Wieling, 1788-1794
  • Anthony Jan Rijgerbos, 1788-1789 [Zie NDR inv.nr. 772]
  • Hermanus Tollius, 1789-1795
  • Paulinus Henricus de Dompire de Jonquières, 1792-1795
  • Jacob Amman, 1792-1795
Raden en Rekenmeester over de geëxtraheerde goederen
  • Johan van Schuylenburg, 1712-1734
  • Johan Rijnhard van Dalwigh, 1712-
  • Jacob Wierts, 1712-1717
  • Johan van Essen, 1712-1724
  • Jacob Pesters, 1716-1734
  • Johan Vultejus, 1718-1731
  • Matthijs Lambertus Singendonk, 1724-1734
  • Paulus Huygens van Zuylichem, 1727-1734
  • Johan Duncan, 1731-1734
  • Jacob Pesters, 1731-1734
Administrateuren van de goederen van de prins van Oranje in Holand gelegen, 1795-1796
  • Jacob Amman, 1795-1796 [Zie NDR inv.nr. 805]
  • Carel Edouard Schoorn, 1795-1796
  • Pieter Thomas van Son, 1795-1796
  • Johannes Hermanus Noordbeek, 1795-1796
Administrateuren over de door de Fransen geabandonneerde goederen van de vorst van Nassau, 1796-1798
[Decreten van de Nationale Vergadering, oktober 1796 (deel 8) p. 362.]
  • Johannes Hermanus Noordbeek
  • Wijnand Egbert van Dompseler
  • Evert Temminck
  • Johannes Jacobus Loke
  • Alexander Willem Swart
Agent van Financiën, 1798-1801
[NDR inv.nr. 748, missive nr. 2.]
  • Alexander Gogel, agent
  • Alexander Willem Swart, chef de bureau
  • Evert Temminck, inspecteur
Thesaurier-generaal en raden van Financiën, 1801-1805
[Besluit Staatsbewind 3 december 1801, nr. 88.]
  • A.S. Abbema, raad
  • I.H. Appelius, raad
  • J.A. de Vos van Steenwijk, raad, later thesaurier-generaal
  • P.L. de Kasteele, raad, [Zie ARA, Archieven van het ministerie van Financiën 1798-1813, inv. nr. 211 en 1122, folio 141 recto.]
  • Alexander Willem Swart, chef de bureau, 1801-1802. [Zie NDR inv.nr. 212, folio 649 en inv.nr. 671.]
  • Albert Jan Verbeek, commissaris
  • Evert Temminck, inspecteur, later commissaris
Secretaris van staat voor de Financiën, 1805-1806 [NDR inv.nr. 229.]
  • A. Gogel, secretaris van staat
  • Albert Jan Verbeek, commissaris
  • Evert Temminck, commissaris
Ministerie van Financiën, 1806-1809
  • Albert Jan Verbeek, commissaris
  • Evert Temminck, commissaris
Directeur der publieke domeinen, 1809-1810
  • Badon Ghijbon, chef
  • Albert Jan Verbeek, commissaris
  • Evert Temminck, commissaris
Directeur der staatsdomeinen, 1810-1811
  • Albert Jan Verbeek, commissaris
  • Evert Temminck, commissaris
Thesauriers en rentmeesters-generaal
[Ontleend uit: het Ambtboek, NDR inv.nr. 685-687 en Veeze, De Raad, p, 18 e.v.; Scherft, het Sterfhuis, pp. 30, 61, 100, 228.224.]
  • Mark van Steelant, omstreeks 1560
  • Jasper van Kinschot, 1583-1603 [Overgegaan met de administratie van het markiezaat van Bergen op Zoom.] Vanaf 1584 fungeerde hij als thesaurier van Maurits. Hij was tevens thesaurier-generaal van het markiezaat van Bergen op Zoom. [Scherft, Het Sterfhuis]
  • Godevaart Montens, 1603-[ca. 1615] (thesaurier van Maurits) [NDR inv.nr. 770, Instructie voor de thesaurier-generaal Van Panhuysen, 1616.]
  • Bartholomeus Panhuijsen, 1616-1621 (thesaurier van Maurits)
  • Catharina Vivien, weduwe en boedelhoudster van Bartholomeus Panhuijsen, 1621-1624
  • Thomas Brouart, 1625-1635
  • Tijmen van Volbergen, [1635]-1646 [Zie voor begindatum Veeze, De Raad, p. 23.]
  • Willem Kettingh de Jongh, 1646-1660
  • Pieter Ardes, 1660-1672
  • IJsbrand van Noordwijk, 1672-1678
  • Dirk Verhagen, 1678-[1688]
  • Op 27 oktober 1688 zijn de raden Willem van Schuylenburch en Diderick van Hogendorp gecommitteerd tot de zaken van de thesaurie. Verhagen stond als het ware onder curatele [NDR inv.nr. 566, folio 64]
  • Willem van Assendelft, 1701-1731
  • Johannes Cornelis Radermacher, 1732-1747
  • Campegius van der Straten, 1749-1761
  • Jacob Carel Reigersman, 1761-1795
  • Rudolph van Olden, 1788-1795
  • Abel Cesar Molière, 1795-1813
Overzicht van de verwerving en vervreemding van Nassause domeinen
( De domeinen zijn naar jaar van verwerving in het schema opgenomen )
Naamdomein jaartal Verwerving jaartal Vervreemding
Breda 1404 Door het huwelijk van Engelbrecht graaf van Nassau met Johanna van Polanen 1795 Bij het Haags Verdrag van 16 mei door Fankrijk aan de Bataafse Republiek afgestaan (verder aangehaald als Haags Verdrag)
Geertruidenberg 1404 Idem als Breda 1795 Haags Verdrag
Klundert (of Niervaart) 1404 Idem als Breda 1795 Haags Verdrag
Oosterhout en Dongen 1404 Idem als Breda 1795 Haags Verdrag
Brussel, paleis 1404 Idem als Breda 1756 Verkocht aan prins Karel van Lotharingen
Mechelen, huis te 1404 Idem als Breda ?
Lek, heerlijkheid 1404 Idem als Breda 1627 Door Maurits nagelaten aan zijn natuurlijke zoon Willem
Monster en Polanen 1404 Idem als Breda 1795 Haags Verdrag
Zundert en Nispen 1404 Idem als Breda ?
Drimmelen 1411 Door graaf Willem VI van Holland met deze heerlijkheid beleend 1795 Haags Verdrag
Steenbergen 1458 Door de verdeling van het gemeenschappelijk eigendom tussen Breda en Strijen 1795 Haags Verdrag
Diest 1499 Door graaf Engelbrecht II verkregen door ruiling met de heerlijkheden Millem, Gangelt en Vught 1795 Door Frankrijk in bezig genomen
Zichem 1499 Idem als Diest 1795 Idem als Diest
Meerhout en Vorst 1499 Idem als Diest 1795 Idem als Diest
Burggraafschap Antwerpen 1499 Idem als Diest 1795 Idem als Diest
Roosendaal en Nispen 1501 Gekocht door Engelbrecht van Nassau van Claas van Rijmerswaal 1795 Haags Verdrag
Hooge en Lage Zwaluwe 1518 Geschonken door Karel V aan graaf Hendrik III van Nassau 1795 Haags Verdrag
Orange 1544 Uit de nalatenschap van René van Chalon aan prins Willem I van Oranje 1702 Door Frankrijk in bezit genomen
1732 Aan Frankrijk
Goederen in Franche-Comté 1544 Idem als Orange [1702] Idem als Orange
Goederen in Dauphiné 1544 Idem als Orange [1702] Idem als Orange
Goederen in Bourgondië 1544 Idem als Orange 1609 Bij de verdeling van de nalatenschap van Willem I aan de dochters van Charlotte de Bourbon
Buren 1551 Door het huwelijk van prins Willem I van Oranje met Anna van Buren 1795 Haags Verdrag
IJsselstein 1551 Idem als Buren 1795 Haags Verdrag
Leerdam en Acquoy 1551 Idem als Buren 1795 Haags Verdrag
Cranendonk en Eindhoven 1551 Idem als Buren 1795 Haags Verdrag
St. Maartensdijk en Scherpenisse 1551 Idem als Buren 1795 Haags Verdrag
Goederen in Noord-Beveland - Kortgene 1551 Idem als Buren 1670 Kortgene door Willem III geschonken aan Willem van Nassau, heer van Odijk
1795 Noord-Beveland: Haags verdrag
Warneton 1551 Idem als Buren 1759 Bij vonnis van de Raad van Vlaanderen aan het huis van Isenghien toegewezen
Lannoy 1551 Idem als Buren 1618 Door Philips Willem van Oranje nagelaten aan Philips van Merode, graaf van Middelburg
Beverweerd 1564 Door Philips Willem geërfd van zijn grootmoeder van moederzijde 1625 Door Maurits aan zijn natuurlijke zoon Lodewijk geschonken
Lingen 1578 Aan Willem I geschonken door de Staten-Generaal 1702 In bezit genomen door de koning van Pruisen
1735 Aan de koning van Pruisen afgestaan
Veere en Vlissingen 1581 Gekocht door Willem I 1795 Haags Verdrag
Bergen op Zoom 1582 Geschonken aan Willem I door de Staten-Generaal 1648 Ingevolge de Vrede van Munster
Willemstad 1582 Gesticht door Willem I, door de Staten-Generaal met deze stad beleend 1795 Haags Verdrag
Hulsterambacht 1583 Beschonken aan Willem I door [Vlaanderen] als vergoeding voor het verlies van zijn goederen in Bourgondië 1795 Als bij Vlissingen
Grave en Cuijk 1595 Door Philips II aan prins Willem I in pandschap gegeven 1795 Haags Verdrag
1611 Door de Staten-Generaal, na aflossing van het pandschap, aan prins Maurits in leen gegeven
Meurs 1600 Geschonken aan prins Maurits door de graaf van Nieuwland 1702 In bezit genomen door de koning van Pruisen
1732 Aan de koning van Pruisen afgestaan
Prinsenland 1604 Bedijkt door prins Philips Willem 1795 Haags Verdrag
Het Oude Hof (huis in het Noordeinde te 's-Gravenhage) 1609 Geschonken door de Staten-Generaal aan Louise de Coligny en Frederik Hendrik 1795 Haags Verdrag
Bredevoort 1612 Door de Staten van Gelderland in panschap gegeven aan Maurits 1795 Haags Verdrag
Liesveld 1612 Geschonken door Erik van Brunswijk aan Ernst Casimir van Nassau 1795 Haags Verdrag
Naaldwijk 1612 Door Frederik Hendrik gekocht van de graaf van Aremberg 1795 Haags Verdrag
Honselersdijk 1612 Idem als Naaldwijk 1795 Haags Verdrag
Wateringen 1612 Idem als Naaldwijk 1795 Haags Verdrag
Ter Brake 1617 Door Philips Willem gekocht van de Johannieter orde 1795 Haags Verdrag
Châteaurenard [1620] Door Louise de Coligny aan Frederik Hendrik nagelaten 1647 Verkocht
Huis Nieuwburg te Rijswijk 1630 Door Frederik Hendrik gekocht van Philibert Vernatti 1793 Het huis door Willem V gesloopt en verkocht
Zuylenstein 1630 Door Frederik Hendrik gekocht van de Staten van Utrecht 1640 Door Frederik Hendrik geschonken aan zijn natuurlijke zoon Frederik
's-Gravenzande en Zandambacht 1638 Door Frederik Hendrik gekocht van de Staten van Holland 1795 Haags Verdrag
Huis ten Bosch ('s-Gravenhage) 1645 Gesticht door Amalia van Solms 1795 Haags Verdrag
Montfort 1647 Bij de Vrede van Munster door Spanje aan prins Willem II afgestaan, levering vindt plaats in 1653 1795 Haags Verdrag
Turnhout 1647 Bij de Vrede van Munster aan Amalia van Solms afgestaan 1732 Aan de koning van Pruisen afgestaan
Zevenbergen 1647 Idem als Turnhout 1795 Haags Verdrag
Dieren 1647 Door Willem II gekocht van de Commandeurs van de Duitsche Orde in Utrecht 1795 Haags Verdrag
Soest, Baarn, Ter Eem en Eemnes 1674 Door de Staten van Utrecht aan Willem III opgedragen 1795 Haags Verdrag
Oranjewoud 1676 Gekocht door prinses Albertina Agnes van Barent van Sevenaer 1795 Haags Verdrag
Goederen in Bentheim 1677 Door de Staten van Overijssel aan Willem III geschonken 1795 Haags Verdrag
Tol over de Maas bij Gennep 1678 Geschonken door de keurvorst Brandenburg aan Willem III 1732 Aan de koning van Pruisen afgestaan
Hoog-Soeren 1678 Geschonken door de Staten van Gelderland aan Willem III 1795 Haags Verdrag
Het Loo 1684 Door Willem III gekocht van Johan Carselis van Ulst 1795 Haags Verdrag
Ameland 1704 Gekocht door prinses Amelia van Anhalt-Dessau van de familie Schwartzenberg 1795 Heerlijke rechten worden verbeurd verklaard en ameland bij Friesland gevoegd
Culemborg 1748 Door het kwartier van Nijmegen geschonken aan prins Willem IV 1795 Haags Verdrag
Borculo en Lichtenvoorde 1776 Gekocht door prins Willem V van vorst Czartoriski 1795 Haags Verdrag
Oploo 1778 Gekocht door prins Willem V van een lid van de familie Van Welderen 1795 Haags Verdrag
Overzicht van leengoederen van de prins van Oranje
( Gebaseerd op het overzicht van leengoederen, opgesteld in 1766 (Zie NDR inv.nr. 1543, bijlage nr. 36). Schuingedrukt zijn de namen van leenheer en/of leenkamer. De nummers tussen {} zijn volgnummers van het leenregister van Holland. )
Luxemburg
1. Hare Keizerlijke en Koninklijke Majesteit/Provinciale Luxemburgse leenkamer
A. het graafschap van Vianden en de heerlijkheden van Daasburg, St. Vith en Butgenbach
Oostenrijks Brabant
2. Hare Keizerlijke en Koninklijke Majesteit/Provinciale Leenkamer van [Oostenrijks] Brabant te Brussel
B.
1.1 burggraafschap van Antwerpen
1.2 de stad, 't land en de heerlijkheid van Diest met watertol, veertol en doorvaart van de rivier en helft van de voogdij van Webbekom
1.3 het slot, de stad en 't land van Zichem met de heerlijke rechten
1.4 de stad, 't land van Scherpenheuvel met de heerlijkheid en jurisdictie
1.5 de helft van het dorp Meerhout met water- en windmolen, rechten, pachten etc.
1.6 de andere helft van Meerhout met Vorst met rechten, cijnzen, etc., exclusief de hoge heerlijkheid, en een huis in Meerhout
1.7 negen bunder land in Wolmerschem
1.8 de manschappen en achterlenen genoemd in het leenboekje Diericx van Heetvelde omtrent Antwerpen
2.1 windkorenmolen 'de Akkermolen' in Baarle-Hertog onder Turnhout
- Grimbergen met Londerzeel. ( Niet genoemd in de lijst. In 1757 verkocht aan hertog de Croy. )
Staats-Brabant
3. Staten-Generaal/Raad van Brabant/Leenkamer van Brabant te Den Haag
C.
1.1 de stad, 't land en het huis van Breda met de stad Steenbergen
1.2 de hofstede Wayenberg met acht bunders land
1.3 het dorp Zundert met hof, molen, wateren etc.
1.4 de goederen en heerlijkheden, de dorpen Maarheze, Budel en Soerendonk met de heerlijkheden
2. de heerlijkheden van Wernhout
3. de stad Grave en het land van Cuijk
4. de stad Eindhoven, het land en de burcht van Granendonk met de heerlijkheden, de dorpen Maarheze, Budel en Soerendonk met de heerlijkheden
5. de stad Willemstad met de polder van Ruigenhil
4. Leenkamer van de abdij van Tongerlo
D. 1/4 part in de tienden van Luiks Gestel
5. Raadsheer De Bordry/het Huis Hondsum
E. 3 zillen beemt te Vorst in de Veeken Broek
6. Commanderij van Beckevort
F. een erfcijnx van vier halsteren rogge uit een bunder land onder Beckevort
7. Abdij van Echternaken of Echternach
G.
1 twee hoeven genaamd Ten Rolde en Wildert gelegen te Waalre
2 twee scheuten tiende tot Oss
8. Gulden Huis van Rixtel
H. een erf, groot omtrent drie lopen zaailand onder St. Oedenrode
cijnzen onder Eerschot:
- zeven lopen rogge en een half en drie stuivers
- zeven lopen rogge en vijf stuivers uit drie lopen zaailand genaamd het Raamken
- zeven en een halve lopen rogge uit hetzelfde stuk land
- achttien groten uit een erf tot Eerschot
- vier groten uit een hofstede tot Eerschot
- twee en een halve stuiver uit een hofstede tot Eerschot
- tien lopen rogge uit een landje genaam het Raamken
- achttien groten uit een erf tot Eerschot
- zes groten uit een hofstede in Eerschot
Gelderland
9. Provinciale Gelderse Leenkamer
I.
1.1 het slot en kasteel aan de noordzijde van de stad Culemborg met burcht en stad Culemborg met de heerlijkheden daartoe behorende en landen en tienden in het broek van Landsmeer
1.2 de hofstede Muijswinkel met 55 morgen land in Ravenswaay
1.3 erven in Rijswijk [Gld] groot 30 morgen land
1.4 het huis binnen Vianen en 16 morgen land
1.5 twee hoeven land tot Beesd
1.6 het huis te Vredestein met hofstede en 5 morgen land geheten de Geroenen in Selmonde
1.7 de steenweerd boven Wijk bij Duurstede aan de Stichtse zijde gelegen
1.8 de weerd te Beusichem met de aanval buitendijks gelegen te Lekkerweerd met de Rode tiende
1.9 de Groesbeker tiende in Avezaath
1.10 het huis 't Loo met de helft van de erfgerechtigheid p het water van het dorp Apeldoorn waar de korenmolen gevestigd is
1.11 een stukje land, groot een halve schepel gezaai, voor het Posmeestershuis langs de Hoge weg en een akkertje voor het Hoveniers huis langs de gemene weg naar Apeldoorn en nog een schepel gezaai aan de overzijde, afgesplitst van het goed Ten Have in Apeldoorn
1.12 het hof tho Ochten in Ellecom met zeven delen en een keurdeel in het Ellecommer bos en een half deel in het Dierense bos en een hofstede tot Dieren
1.13 vier schepel gezaai ten oosten an de gemene weg van Apeldoorn afgesplitst van het goed Ten Have in Apeldoorn
1.14 het Veerengoed te Dieren gelegen tussen de erven van de heren van Bronkhorst en het hof te Dieren
2. de hofstede Reijgersvoort met 12 morgen land onder Tricht met de visserij voor Tricht bij Malsems sluis, een hoeve land op Acquoy, 2 guntmeren tot Reijgersvoort en een kampje land, geheten 'het kleijn weijdeken' te Salmonde
10. Provinciale Rekenkamer van Gelderland/Leenkamer van Bahr en Lathum
K. het erf en goed Middeldorp in Ellebom met huis, hof en boomgaard, groot zeven molders gezaai en drie en een half morgen weiland in drie percelen en een deijlinge in het Ellecomse bos
11. De heer van Tengnagel/Leenkamer van de heerlijkheid Bronkhorst
L. het erf en goed Avegoor in Ellecom
12 Baronesse Van Ensse/Leenkamer van het huis Swanenburg
L. het hof Schonevelt en de erven Goerverdink, Vaegedink, Nennenkate, het Lutteke Broekhuijs en Sligtenoorth gelegen in Wilsum, kerspel Ulsem in het nedergraafschap Bentheim
Holland
13. Staten van Holland/Grafelijkheid
M.
1.1 de maarschalkerij van Noord-Holland {1720}
1.2 een kleine tiende bij delft geheten de Draaijenburger tiende {1721}
1.3 een korentiende en smaltiende in Maasland {1722}
1.4 een korentiende en smaltiende genaamd de Zuid-Maaslandse tiende {1217}
1.5 de tiende in Hodenpijl bestaande in vier percelen waarvan de ene genaamd is: nieuwe poldertiende {1213}
1.6 de tweede: oude poldertiende {1214}
1.7 de derde: nieuwe poldertiende {1215}
1.8 de vierde: de tiende achter de kerk van Schipluiden {1216}
1.9 in De Lier het huis met 62 morgen land en een tiende {1723}
1.10 de ambachtsheerlijkheid van Capelle met huis en hofstad en grote en kleine tienden {1724}
1.11 de hofstad, huis en goederen van Teijlingen in het ambacht van Warmond {1725}
1.12 de wind in de parochie van Rijswijk {1726}
1.13 tot Rijswijk een cijns van 15 schellingen en uit de schote aldaar 8 schellingen {1727}
1.14 een korentiende in het ambacht van Rijswijk {1728}
2.15 hoge heerlijkheid en ambachtsheerlijkheid van Monster {1729}
2.16 alle heerlijkheden en gerechten van Monster, Monsterambacht, Poeldijk, Ter Heijde en half Loosduinen {1730}
2.17 het huis en hofstede van Polanen, boven en beneden, met de steenwerf alsmede de nederhoven binnen de uiterste grachten, 28 morgen land onder Monster, de windmolen te Monster en de wind tot Voswijk {1731}
2.18 de grote en smalle tienden in Monsterambacht {1733}
2.19 de poldertiende tot Monster {1734}
2.20 een kleine koren- en smalle tiende tot Monster {1735}
2.21 de korentiende tot Monster {1736}
2.22 de helft van de tiende van Loosduinredijk {1737}
2.23 tien morgen land te Monster {1738}
2.24 tien morgen land genaamd Waijlandt in Monster {1739}
2.25 een kleine tiende in het ambacht van Monster genaamd Heer Gerards de Bruijne tiende {553}
2.26 de korentiende en smaltiende in het ambacht van Monster en in Poeldijk genaamd de Tiende van Arkel {1110}
2.27 de helft van een korentiende in het ambacht van Monster genaamd Loosduinredijn {1740}
2.28 de korentiende en smaltiende op Heren Willemsveen en erfhuren van de venen aldaar {1741}
3.29 de tienden en goederen in de ban van Monster {1370}
4.30 de ambachtsheerlijkheid van Naaldwijk {1732}
4.31 de hoge heerlijkheid van de parochie en de heerlijkheid van Naaldwijk {1742}
4.32 de grote korentiende in het ambacht van naaldwijk {1743}
4.33 de tienden tot Honselersdijk {1744}
4.34 de wind in de parochie van Naaldwijk {1745}
4.35 de heerlijkheid van Honsel met toebehoren {1746}
4.36 de heerlijkheid van 's-Gravenzande en Zandambacht met alle toebehoren {1747}
4.37 het ambacht van Wateringen met toebehoren, de tienden in de Hoek groot 21 morgen land in de Poel, vijf morgen, en twee kampen groot 8 morgen, het goed te Haijmonde, 3 ponden en 15 schellingen uit de buttinge te Wateringen, het Gerrit Gerritsz. veer in Wateringen groot 21 morgen, het Hondertland binnen- en buitendijks met de heerlijkheden en 8 ponden uit de jaarbede van Wateringe {1748}
4.38 een tiende genaamd de grote tiende in het ambacht van Wateringen {1749}
5.39 de heerlijkheid van Hooge en Lage of Strijense Zwaluwen met toebehoren, o.a. de rietwaard Hollards Hille en de Eersthille met 't Hilleken de Blaak {1750}
6.40 de ambachtsheerlijkheid van Drimmelen met toebehoren {2115}
7.41 de ambachtsheerlijkheid en gerecht an Over Waspik {1748}
7.42 de hoge heerlijkheid, heerlijkheid en ambachtsheerlijkheid van Geertruidenberg en de Made, met de wind, het recht an landpoorteren, de tol tot Randenrode, de gruit te Leijndoek en Burgveld, het recht van patronaatsschap en de geestelijke goederen {955}
7.43 de stad, slot, land en heerlijkheid van Zevenbergen met alle toebehoren {1078}
7.44 de ambachtsheerlijkheden en gerechten van Almonde, Dubbelmonde, Twintighoeven en Standhazen met de tienden, molen, veren, visserijen vogelerij, gruiten, formenteiten, wilderden, moeren en de moeren boven Standhazen tot de palen an Brabant met de ambachtsheerlijkheid van de moeren {1751}
7.45 12 hoeven moers en wilderden met alle tienden, renten en vervallende nutschappen in Stevensambacht {1752}
7.46 tienden en renten in het ambacht van Drimmelen {1753}
7.47 de heerlijkheid van Niervaart met alle toebehoren {1754}
7.48 her Geerland van Drimmelen, groot 27 morgen {1779}
7.49 de ambachtsheerlijkheden en gerechten van Nieuw Lekkerland, Gijbeland, Brandwijk, Bleskensgraaf en Stevenland met tienden, veren, veersteden en alle toebehoren {1778}
8.50 de ambachtsheerlijkheid van Heemskerk en van Castricum met cijns, vrije vroonschulden en toebehorende tienden
8.51 de hofstede waarop het huis Heemskerk placht te staan, binnen de uiterste grachten en daarbinnen alle hoge en lage gerechten {1781}
8.52 op Hogendorp tot Heemskerk 14 viertel lands, de molenwerf, hof en tuin aldaar, de grote vrije Gorsweide groot 28 geersen; het kleine vrije Gors groot 12 geersen; 40 matmaden en 2 geersen land achter het huis op Akkermade {1782}
9.53 het markgraafschap van Veere met alle toebehoren {1755}
9.54 de stad en heerlijkheid van Vlissingen en Domburg met toebehoren {1756}
10.55 de stad en heerlijkheid van Westkapelle met alle juristictie, tol, vond, zeedrift, bastaarden, onbeheerde en geconfisqueerde goederen, etc. {1767} [1 in 1649 aan Middelburg verkocht]
10.56 de duinen en gevolgen van de zeedriften met andere gerechtighede beginnende met de afgang van 's Heren Westduinen en de jurisdictie van comburg met de polder strekkende voorbij Zoutelande {1768}
10.57 het recht van balance en issue en de recognities voor het recht van de wind {1796}
10.58 de baljuwschap en de secretarie {1770}
10.59 de accijnzen op wijen en bier in Westkapelle {1771}
10.60 de betaling van Tabbaarden en Bonnetten voor de wethouders {1772}
10.61 's Heren Vronen Zuid en Noord {1773}
11.62 het land van St. Maartensdijk met alle heerlijkheden en schonissen binnen en buiten {1757}
11.63 de ambachten in de parochie van Scherpenisse afkomstig van Frank van Borssele {1759}
11.64 het huis, dorpen en eigen goederen an St. Maartensdijk {1759}
11.65 ambacht van huis en dorp St. Maartensdijk, groot 16 gemeten {1760}
11.66 de tienden gelegen in Mallandt en het ambacht van Poortliet {1761}
11.67 de heerlijkheid, stad, slot en boomgaard van Kortgene met 993 gemeten ambacht {1774}. In 1670 aan de heer van Odijk geschonken.
12.68 Gaspaarden, Everdingen, Goilberdingen, Tulle en Honswijk {985}
12.69 Everdingen en Goilberdingen {958} ( In 1680 van Gaspaarden, Tullen en Honswijk gesplitst. )
12.70 2 hoeven land in Acquoy en 25 1/2 morgen land in de Rippekerwaard {986}
12.71 Lang-Bolgerij met de heerlijkheid, gelegen in Zijderveld {987}
13.72 het slot en heerlijkheid van Acquoy {1775}
14.73 het slot, stad en heerlijkheid van Leerdam en van der Lede {1776}
14.74 de heerlijkheid van Ijsselstein
15.75 het kasteel en sterke huis van Liesveld met de heerlijkheid {521}
15.76 de heerlijkheid van half Nieuwpoort {522}
15.77 de gerechte helft van Nieuwpoort met gerechten en toebehoren {522}
15.78 de heerlijkheid van Ammers Graafland en Gelkenesse van de achterlanden {523}
15.79 de koren- en smaltiende van Ammers Graafland, de achterlanden en Poelwijk {523}
15.80 een korentiende in Gelkenesse, in honte land en in Graveland tussen Nieuwpoort en de kerk van ammers {525}
15.81 de heerlijkheid van het dorp van Ottoland in de alblasserwaard {526}
15.82 de hoge heerlijkheid van Peursumambacht {527}
14. Willem Suurmond/Leenkamer van Raaphorst
N. een tiende gelegen aan de zuidzijde van de Gantel in de parochie van Monster en van Naaldwijk tussen de Swartendijk en de oude Poel vanouds genaamd Saal Bogaarts Tienden en de smaltienden aldaar
15. Graaf van Wassenaar/Leenkamer van Wassenaar en Zuidwijk
O.
1.1 een korentiende tot Wateringen
1.2 een kleine tiende in Wateringen genaamd de sondige Tiende
1.3 de smaltiende in Wateringen
16. Ridderschap en Edelen van Holland en West-Friesland/Abdij van Rijnsburg
P. de tienden vanouds genaamd de Alengeest en nu de Paarhorsttienden met smaltienden gelegen in Monsterambacht
17. Weduwe van de advocaat-fiscaal A. van Wesele/Hofstad en baronie van Haarlem
Q. de hofstad van de Hoge en Lage Doortogt, groot 64 morgen land, in het ambacht van Monster
Zeeland
18. Staten van Zeeland/Grafelijkheids Leenkamer
R.
1.0 de stad en heerlijkheid van Veere als markgraafschap
1.1 de stad van Veere met het kasteel van Sandenburg en 300 gemeten land zijnde de vrijheid van Veere
1.2 het Dorp van de Polder
1.3 het schor strekkende na Arnemuiden
1.4 de stad, het land en heerlijkheid van Vlissingen
1.5 het ambacht van Sandijk
1.6 land in Oud-Vlissingen
2.1 het land van St. Maartensdijk met de heerlijkheden
2.2 de polder van Waarhede
2.3 de abmachten in Scherpenisse gelegen, afkomstig van Frank van Borssele
2.4 het huis van St. Maartensdijk en de dorpen daarbij liggende
2.5 het ambacht van het huis en de dorpen van St. Maartensdijk
2.6 de tienden gelegen in Malland en in Old Ambacht van Poortvliet
3.1 ambacht in Walcheren, in Vlissingen groot 37 gemeten 17 roeden
3.2 ambacht in het nieuwe land van Cats in partijen groot 25 gemeten 278 roeden
3.3 ambacht in Cats beweste 's-Walts, Hamerstede, Redekingen en Nieuwer Kerke in twee partijen groot 774 gemeten 228 roeden
3.4 ambacht in het Noordambacht van Emelisse en Serwitte Kinderen ambacht in drie partijen 180 gemeten 24 roeden
3.5 ambacht voor de Meershoek in twee partijen groot 180 gemeten en 24 roeden
3.6 ambacht in Welle en Koningsheim in zeven partijen groot 2978 gemeten en 41 roeden
3.7 ambacht in Geersdijk en Wissekerke in 254 gemeten en 100 roeden
3.8 ambacht in Colijnnplaat groot 535 gemeten en 51 roeden
4.1 ambacht in de polder van Ravensoort groot 150 gemeten
4.2 ambacht in de polder van der Muijden groot 188 gemeten
4.3 ambacht in Claas van Steelands polder groot 60 gemeten
4.4 ambacht in St. Martenspolder groot 60 gemeten
5. zes partijen tienden in oud en nieuw Noord-Beveland
6. 228 gemeten in 's-Gravenhoeksken onder nieuw Noord-Beveland met ambachtsrecht en ambachtsgevolge
7. 1 gemet onder Sandijk waar de molen op staat
Utrecht
19. Staten van Utrecht/Provinciale Leenkamer
S.
1. goederen in het graafschap van Culemborg zonder specificatie
2. het goed genaamd de Oelte gelegen in Baarn
20. Staten van Utrecht/Leenkamer van Montfoort
T.
1.1 4 morgen land gelegen in Meerlo onder IJsselstein
1.2 4 morgen land mede gelegen in Meerlo
1.3 4 1/2 hond lands op het Oude Land onder Ijsselstein
2. 6 morgen land gelegen in het land van Ijsselstein, op het overoude land in de Rodercamp
3. 24 1/2 morgen land waarvan de 12 morgen bepaald zijn met haar uiterdijk aan de oostzijde van het huis van Liesveld strekkende tot de Tiendweg en de 12 1/2 morgen aan de westzijde van het voorschreven huis strekkende tot aan de Nieuwe Wetering
21. Proosdij van het Domkapittel
V.
1. 124 morgen land en 2 morgen 'eijgen' op Redingmeervelt [Culemborg]
2. de Weerden buitendijks [Culemborg]
3. de tienden op de Koornweerd [Culemborg]
4. de cijns binnen Culemborg, zo van geld, van was als van renten
5. 8 morgen land gelegen in Amerongen
22. Proosdij van Oud Munster
W.
1. 1 hoeve land gelegen onder Maurik op de Bisschops Graff in het overgericht van Langsmeer
2. een halve hoeve gelegen in het nedergericht van Langsmeer
23. Kapittel van St. Jan
X.
1. de tiende gelegen achter Culemborg in het Wijdhuizer veld
2. de halve tiende tot Weijde [Culemborg]
3. de Coolhorster tienden [Culemborg]
4. de tienden tot Ravenswaay [Culemborg]
5. niet gespecificeerde lenen waarmee de vorige eigenaars bekend waren
Buren
24. Zijne Hoogheid zelf
Y. goederen onder het graafschap Culemborg
IJsselstein
25 Zijne Hoogheid zelf
Z. een stuk grasland onder Baarn, groot 5 dammaten, gemeenlijk genaamd de Staten Graskamp nemende zijn inrit op het achterweggetje, beoostende de entree van Zijne Hoogheid
Overzicht van de afkortingen gebruikt in de eigentijdse toegangen
Afkorting Verwijst naar Inventarisnummers
f (=folio) bladzijde meestal in Rprov en in repertorium inv.nr. 637 naar registers 561-5787
Geest r, gR kopieboeken uitgaande stukken geestelijke goederen en aanstellingen 560-561, 596-597
geextrGeest r idem, in de geëxtraheerde domeinen (1713-1734) 575-576, 596
geextrR zie Rgeextr
gemR 'Gemengd domestiquen': stukken betreffende aanstellingen, instructies en beloning van leden van de hofhouding 562-569
Lias niet meer van toepassing
Not, Notas notulen/notulen geëxtraheerde goederen 1-83, 1510-1525
NotGeextr notulen geëxtraheerde goederen 1510-1525
RCanon register uitgaande stukken geestelijke goederen en aanstellingen in graafschappen 596-597
RGeextr register uitgaande stukken geëxtraheerde goederen 1528-1530
RGem zie gemR
RGr 'register Graafschappen': uitgaande stukken van belanghebbenden in de graafschappen Lingen, Meurs, Leerdam en Acquoy, Culemborg en IJsselstein 587-595
RO register Oranje (niet meer van toepassing)
RProv 'register Provinciale heerlijkheden': uitgaande stukken aan belanghebbenden in de provinciale domeinen 598-625
RVic registers betreffende predikanten en andere kerkelijke vunctionarissen 570-577
SecreteNot secrete notulen 552-553, 188-189, 188-190, 194-197
v vide (=zie)
Geschiedenis van het archiefbeheer
Beheer van het archief door de Domeinraad en opvolgers
Het archief van de Raad en Rekenkamer van de graaf van Nassau berustte te Breda onder het beheer van de rentmeester. Na 1518 kwam het beheer van het archief in handen van de griffier van de Raad. In 1563 vaardigde prins Willem I een instructie uit voor de Raad en Rekenkamer. In deze instructie worden ook enige aanwijzingen gegeven inzake het beheer van het archief.
Na de inname van Breda door de Spanjaarden in 1581 werd de Domeinraad in Breda opgeheven. Prins Willem I installeerde buiten Breda een nieuwe Domeinraad. Het archief van de Domeinraad tot 1581 bleef echter in Breda achter. Na het overlijden van Willem I in 1584 werden, na een langdurig geschil, in 1609 de domeinen in drieën gesplitst tussen Philips Willem, Maurits en Frederik Hendrik. ( J.H. Hora Siccama, 'Geschiedenis der Domeinen' in: Je Maintiendrai, red. prof. dr. F.J.L. Krämer, E.W. Moes en dr. P. Wagner, (II) Leiden, 2 dln, z.d. ) Er zijn dan ook drie domeinraden actief. Uit deze tijd zijn weinig stukken bewaard gebleven. De goederen komen na de dood van Philips Willem (1618) en Maurits (1625) weer in één hand, die van Frederik Hendrik. De Domeinraad was in 's-Gravenhage gevestigd. Het archief tot 1581 bevond zich nog in Breda. Na de bevrijding van Breda in 1637 werd een groot deel van het archief naar Den Haag gezonden. Er waren nog wel stukken achtergebleven op het kasteel van Breda, maar dat lijken uitzonderingen. Het archief kwam te berusten in de charterkamer van de prins boven de raadkamer van het Hof van Holland. De prinsen van Oranje gaven meermalen instructies voor het in goede orde bewaren van het archief. Het archief vormde immers het bewijsmateriaal voor de rechten op de goederen. Aanwijzingen voor het bewaren van de stukken staan ondermeer in de instructies uit 1631, 1677 en 1758 voor de Nassause Domeinraad. ( NDR inv.nr. 686, 771. ) De originele charters dienden apart geborgen te worden. Voorts dienden alle stukken per domein opgeborgen te worden in loketkasten. Ook werden er aanwijzingen gegeven wie bevoegd was de stukken te raadplegen en uit te lenen. In Den Haag werd in de 17e eeuw het archief geïnventariseerd in 44 inventarissen en werden de charters in regestvorm beschreven. In 1682 werden deze laatste inventarissen door griffier Tollius gecollationeerd met de stukken. ( NDR inv.nr. 835-840 en 823. ) Deze inventaris, die in 1790 door de toenmalige griffier Ferrand werd gecontroleerd en aangevuld, kan beschouwd worden als de belangrijkste inventaris. Hij bestaat uit zes delen en beschrijft voornamelijk charters en 'losse' stukken, akten, pachtcondities e.d.. Er staan geen rekeningen in beschreven. Elk deel van de inventaris Tollius/Ferrand is ingedeeld naar domein, in aansluiting op de ordening van het archief. Iedere rubriek beschrijft de stukken betreffende een domein, met een verwijzing naar de kast en het loket waarin de stukken zich bevonden. Enkele rubrieken betreffende een domein zijn onderverdeeld in subrubrieken. De rubrieken zijn genummerd van 1-200. Het zesde en laatste deel betreft de stukken van het 'Doorluchtige Huis'. De hoofdstukken in dit deel zijn niet genummerd. Het betref hier stukken, die voor het merendeel zijn overgebracht naar het Koninklijk Huisarchief (huwelijken, scheidingen, erfkwesties, testamenten, opvoeding, commissies etc.). De inventaris van Tollius/Ferrand, met uitzondering van het zesde deel, functioneerde tot in 1997 als toegang op een deel van het archief van de Nassause Domeinraad. Bij het opmaken van een lijst van de in het archief aanwezige registers in 1763, werd de verdwijning van registers van voor 1637 aangetekend, zonder dat bekend was sinds wanneer de registers verdwenen zouden zijn. ( NDR inv.nr. 768, folio 1383. ) Deze registers zijn nooit terug gevonden en ontbreken nu nog.
In 1758 werden er twee commissarissen aangesteld om orde te brengen in het archief en inventarissen van het aanwezige op te maken. Hun instructie geeft gedetailleerde aanwijzingen hoe het archief van de Domeinraad geïnventariseerd diende te worden. Daaruit blijkt dat naast de stukken betreffende het 'Doorluchtige Huis' en de goederen, zich ook stukken betreffende de politieke rechten, het stadhouderschap, de Oost- en West-Indische Compagnie bij het archief van de Domeinraad bevonden. De stukken moesten per domein worden opgeborgen in loketkasten. Waren er van een domein veel stukken dan diende de stukken te worden geordend in subrubrieken. De stukken betreffende meerdere domeinen tezamen kwamen te liggen bij het domein wat als eerste genoemd werd. In de archieven van de overige in het betreffende stuk genoemde domeinen werd een simpel afschrift van het betreffende stuk geborgen. Generale stukken werden apart onder een rubriek opgeborgen in de loketkasten. Van de stukken dienden per domein een inventaris gemaakt te worden, of een bestaande gereviseerd, die bij de betreffende stukken kwam te liggen. Ook moest er een generale inventaris worden opgemaakt, die volgens de ordening van het archief moest worden ingedeeld. Dat desondanks de stukken niet altijd zorgvuldig werden opgeborgen mag blijken uit een ontwerp voor de inrichting van de griffie van de domeinraad door de griffier Ardesch uit 1786. Daarin schrijft hij: ' ... dewijl de ondervinding meer dan eens heeft geleert, dat wanneer, dan door de een, dan door de ander de bij den Raad gerequireert wordende stukken van de liassen zijn afgenomen de een het dikwils op den ander laat aankomen, om die naderhand wederom aan de liassen en wel onder de vereijschte datums, te rijgen, waardoor die stukken dan hier en daer komen te slingeren en lichtelijk in 't ongereede konnen geraaken ... '.
In 1767 verhuisde de Domeinraad naar het gebouw van de gewezen kastelenij bij de Grenadierspoort. In die tijd werd ook een repertorium op de rekeningen in het archief van de Domeinraad vervaardigd. ( NDR inv.nr. 827 )
Na het vertrek van Willem V naar Engeland in 1795 werden de Nassause domeinen geconfisqueerd door de provinciale overheden. Het archief bleef vooralsnog op zijn plaats. De ambtenaren van de Hollandse administratie werd uitdrukkelijk verboden enig archiefstuk af te staan aan de gewestelijke rechtsopvolgers van de Domeinraad. In 1796 werd het beheer en de administratie weer onder centraal gezag geplaatst. De bedreiging dat het archief zou worden opgesplitst was hiermee van de baan.
In 1798 werden de domeinen tot nationaal eigendom verklaard. In dat jaar werd een klerk door de Agent van Financiën gemachtigd om alle stukken 'van geen belang' of door ouderdom onleesbaar te vernietigen. ( NDR inv.nr.210, resolutie van 1 augustus 1798, nr. 10. ) Waarschijnlijk zijn er toen heel veel stukken verdwenen, vooral ingekomen en uitgaande brieven.
Voor de overdracht van het archief naar het departement van Financiën werd er in 1808 een inventaris van de overblijvende stukken opgemaakt door Albert Verbeek, secretaris. In 1822 kwam het archief, tezamen met het archief van de secretarie van de Friese stadhouders onder beheer van het Amortisatiesyndicaat in Amsterdam.
Oude ordening van het archief
Het archief van de Nassause Domeinraad is chronologisch en naar onderwerp geordend. De ruggengraat van het archief wordt gevormd door de chronologisch geordende notulen/besluiten van de Raad en zijn opvolgers.
De ingekomen stukken bij de domeinraad werden naar domein aan liassen geborgen bij de rekeningen van de rentmeesters. Op de stukken werd een verwijzing naar de datum van behandeling in de vergadering aangebracht. Deze liassen zijn waarschijnlijk voor het grootste gedeelte vernietigd aan het eind van de 18e eeuw. De ingekomen stukken betreffende het reilen en zeilen van de administratie van de Raad, het in 's-Gravenhage aangestelde personeel en raden en betreffende financiële zaken werden geliasseerd bewaard onder de noemer 'Gemengd' of 'Administratie'. Daarnaast was er een rubriek 'Het Doorluchtige Huis', waarbij de stukken betreffende de familieaangelegenheden en particuliere zaken van de leden van het huis van Oranje werden geborden.
Vanaf 1798 werden de ingekomen stukken in één serie samengebracht, geordend op de datum van de eerste behandeling van een ingekomen stuk in de vergadering en voorzien van een doorlopend nummer. Ingekomen stukken van later datum werden bij het eerste stuk gevoegd en kregen het nummer van dat stuk. In de notulen wordt bij de behandeling van de stukken verwezen naar het nummer van de stukken. Uitgaande stukken werden afbeschreven in verschillende registers, die werden ingedeeld naar domein. De onderwerpen, behandeld in die stukken, zijn ook terug te vinden in de notulen, op of rond de datum van het stuk. De stukken in de registers zijn vaak opgenomen op datum van expeditie, terwijl de behandeling in de Domeinraad een dag of meer vroeger plaatshad. Iedere serie registers betrof een deel van het goederencomplex van de Oranje-Nassaus.
De eigentijdse toegangen op de registers van notulen en uitgaande stukken worden gevormd door repertoria. In de repertoria zijn korte samenvattingen van de stukken en notulen opgenomen, ook weer ingedeeld naar domein en 'Gemengd'. Deze repertoria vormen een redelijk bruikbare toegang op de registers, zij het dat de stukken per domein chronologisch staan beschreven en niet verder zijn onderverdeeld in rubrieken. De repertoria zijn waarschijnlijk in de tweede helft van de 18e eeuw opgemaakt.
Daarnaast werd er in die periode een soort index op de notulen en registers van uitgaande stukken betreffende de daarin voorkomende benoemingen en commissies van functionarissen gemaakt, het zogeheten Ambtboek. De stukken betreffende de zaken die aan de prins werden voorgelegd vindt men in de registers 'Poincten'. Naast deze 'Poincten' vindt men in het archief brieven, die de Domeinraad heeft verzonden aan de prinsen van Oranje betreffende de afdoening van zaken, waarvoor een goedkeuring van de prins was vereist. Na afdoening werden deze brieven opgeborgen in het archief van de Raad. Ook brieven, gericht aan de prins van Oranje, waarvoor de Domeinraad door de prins om advies werd gevraagd zijn in het archief opgeborgen.
De stukken betreffende de afzonderlijke domeinen en goederen werden per domein opgeborgen. Rekeningen van de rentmeesters en de verbalen van de leden van de raad van hun inspectietochten werden apart in serie bewaard. Bij de rekeningen behoorden ook de bijlagen. Deze zijn voor een groot deel versnipperd geraakt in het archief. Zo waren de condities van verpachtingen oorspronkelijk bijlagen bij de rekeningen.
Naast de rekeningen en de bijlagen dienden de rentmeesters ook andere stukken, zoals b.v. registers van cijnzen, van leven en brievenboeken aan de domein over te geven. De rentmeesters dienden meermalen een inventaris te maken van hun archief. Van overleden rentmeesters werd er vaak een inventaris van de boedel gemaakt. Vanaf de tweede helft van de 18e eeuw dienden de rentmeesters ook rapporten en memories over de leveren aan de Domeinraad. Deze werden in een register gebonden bewaard. Door de thesaurier werden aparte registers bijgehouden van de ingekomen en uitgaande stukken en van de ordonnanties (betalingsopdrachten van de Domeinraad aan de thesaurier). ( Deze ordonnanties zijn geïndiceerd op leverancier. ) Daarnaast bracht de thesaurier, anders dan de griffier en de auditeur, rechtstreeks advies uit aan de Prins van Oranje en aan de Domeinraad op zijn taakgebied: de financiën. De Raad en Rekenmeesters der geëxtraheerde goederen vormden een apart archief, zoals ook in hun instructie uitdrukkelijk staat vermeld. Ook de rekenmeesters over de administratie van de domeinen herkomstig van het huis van Oranje-Nassau (1807-1811) vormden eigen archief.
Het archief van de Domeinraad verhuisde in 1808, tezamen met het archief van de secretarie van de Friese stadhouders, van 's-Gravenhage naar Amsterdam, waar het departement van Financiën werd gevestigd. In 1822 kwam het archief onder beheer van het Amortisatiesyndicaat dat in dat jaar was opgericht. Een deel van deze archieven werd in 1826-1828 overgedragen aan het Rijksarchief. Het betrof het archief van de stadhouderlijke secretarie en stukken van de Nassause Domeinraad betreffende bezittingen buiten Nederland, zoals prinsdom Orange, Diest, burggraafschap Antwerpen. In deze periode ontstond er ook een dispuut tussen het Koninklijk Huis enerzijds en het Rijksarchief anderzijds over de uiteindelijke bestemming van de archieven van de vorsten van Oranje-Nassau en hun familie als privépersonen, als stadhouders en als heren en bezitters van goederen in Nederland en daarbuiten. Het geschil werd beslecht met een voorstel van de minister van Binnenlandse Zaken waarbij de stukken die 'dadelijk betrekking hadden tot het geslacht van Oranje-Nassau of die voor dat geslacht van meerder belang waren dan voor 's Lands algemene geschiedenis dan voor het geslacht van Oranje-Nassau waren, het eigendom van 's Rijksarchief zouden blijven.' Koning Willem I kon zich met dit voorstel verenigen. ( R.C. Bakhuizen van den Brink, Overzigt van het Nederlandsche Rijksarchief ('s Gravenhage 1854), p. 42. ) In 1834 werd tot schifting van dit van het Amortisatiesyndicaat afkomstige en op het Rijksarchief berustende archief van de Nassause Domeinraad overgegaan. Het Koninklijk Huis verwierf hierbij 267 'stukken' (bestanddelen) en op het Rijksarchief bleven 275 stukken achter. De toenmalige rijksarchivaris Bakhuizen van den Brink had zijn bedenkingen tegen de uitkomst van de schifting op basis van het voorstel van de minister van Binnenlandse Zaken. Hij vond de schifting onnauwkeurig. Bakhuizen van den Brink vond echter troost bij de beschikking van de koning dat het de rijksarchivaris vrij stond afschriften van stukken in het Huisarchief te maken. ( Bakhuizen van den Brink, Overzigt, pp. 44 e.v. ) Volgens de lijst kwamen de volgende stukken bij het Koninklijk Huisarchief terecht ( Archief van het ARA, inv.nr. 10, 11 september 1834 en doos 3.4. ) :
  • stukken van particuliere aard (geboorte, overlijden, huwelijk),
  • stukken betreffende militaire zaken,
  • stukken betreffende het stadhouderschap, voornamelijk in Groningen, Friesland en Drenthe,
  • diverse stukken,
  • correspondentie met verwanten, vorsten, vorstelijke personen, ambassadeurs,
  • brieven van en aan regenten en regeerders, meest in Friesland en Groningen,
  • stukken betreffende de nalatenschap van Willem III,
  • stukken betreffende het prinsdom Orange,
  • stukken betreffende het huisvan Oranje,
  • stukken betreffende het huis van Nassau,
  • stukken betreffende de moederlijke en vaderlijke goederen van prins Philips Willem,
  • brieven van en aan onderscheidene personen van het huis van Oranje-Nassau.
Het Rijksarchief behield:
  • stukken betreffende Groningen en Ommelanden, Friesland en Drenthe, plakkaten, statuten, reglementen, resoluties en stukken betreffende de staatscolleges,
  • stukken betreffende het leger en oorlogszaken,
  • stukken betreffende afzonderlijke plaatsen in Friesland en Groningen,
  • staten van oorlog,
  • resoluties van de Staten-Generaal.
Het betrof vooral stukken, afkomstig van de Friese tak van het huis van Oranje-Nassau, die rond 1770 naar Den Haag waren overgebracht. Een groot deel van het archief van de Nassause Domeinraad berustte nog in Amsterdam. Toen het Amortisatiesyndicaat in 1840 werd opgeheven kwamen de archieven van de Nassause Domeinraad te berusten bij de afdeling Domeinen van het ministerie van Financiën. In 1844 stelde de commies Van der Jagt een rapport op over de archieven in beheer bij het departement van Financiën en opgeslagen in Amsterdam. ( ARA, Archief Amortisatie Syndicaat, inv.nr. 1608 [L]. ) Volgens zijn rapport bevond zich een groot deel van het archief van de Nassause Domeinraad in de lokalen van het departement, deels in ongeordende staat. De stukken betreffende Vianden en St. Vith, Dasburg en Bütgenbach werden in 1849 overgedragen aan de Commissie voor de nalatenschap van koning Willem II. Stukken betreffende Soestdijk werden aan het Koninklijk Huis overgedragen. ( Zie inventarissen van Van Geijt, commies bij de Permanente Commissie van het Amortisatiesyndicaat, Collectie oude inventarissen, Nassause Domeinraad, Doos 1, 40.1 en 40.2. ) Het departement van Financiën droeg in 1860, 1861 en 1863 stukken, aanwezig in het St. Jorishof te Amsterdam, aan het Rijksarchief over. ( Archief ARA, inv.nr. 24, 4 september 1860 en inv.nr. 29, 2 mei 1863. ) Hiertussen bevonden zich naast stukken afkomstig van o.a. de Raad van State, Hollandse domeinen, Grafelijkheidsdomeinen in Zeeland, ook stukken afkomstig van de Nassause domeinen. Het ging hierbij om de volgende stukken:
  • leenregisters, cijnsboeken, pachtboeken van goederen in Holland, Zeeland, in Gelderland, in Noord-Brabant, in het tegenwoordige België,
  • rekeningen van goederen in Holland, in Zeeland, in Gelderland, in Utrecht, in Friesland, in Noord-Brabant, in Limburg, in het tegenwoordige België en Duitsland,
  • algemene rekeningen en diversen,
  • charters betreffende rechten van eigendom,
  • kaarten van de goederen gelegen in Holland, in Gelderland, in Utrecht, in Noord-Brabant,
  • diverse kaarten,
  • rekeningen van de rentmeester van Veere,
  • rekeningen van de thesaurie van Veere,
  • rekeningen van de rentmeester van Zichem,
  • rekeningen van de rentmeester van Meerhout,
  • rekeningen van de rentmeester van Grimbergen,
  • rekeningen van de lenen van Grimbergen,
  • registers van resoluties van de Domeinraad betreffende Diest,
  • register van brieven betreffende Diest, Zichem, Meerhout, Vorst, Grimbergen,
  • cijnsboeken van Zichem,
  • registers van koopkondities etc. van Diest, Zichem, Meerhout en Vorst,
  • stukken betreffende de Brabantse domeinen,
  • stukken betreffende Ijsselstein, Zevenbergen, Hooge en Lage Zwaluwe, Bentheimse goederen, Soestdijk en Elst, Breda, Leerdam, Buren, Maartensdijk, Eindhoven, Klundert, Veere, Oosterhout, Steenbergen, Roosendaal en Prinsenland, Grave en Cuijk, Willemsstad, Bredevoort, Geertruidenberg, Vlissingen,
  • stukken betreffende Veere,
  • stukken betreffende Diest, Zichem, Meerhout, Vorst en Grimbergen.
Daarna zijn met een zekere regelmaat stukken afkomstig van de Nassause Domeinraad door het ARA verworven. Hieronder waren stukken in de collectie van Nispen, die in 1941 door het Algemeen Rijksarchief werd verworven.
Toch is niet het gehele archief van de Nassause Domeinraad aan het Rijksarchief overgedragen. In het Koninklijk Huisarchief bevinden zich stukken, die deel uitmaakten van het archief. Deze zijn op een andere wijze dan via het ministerie van Financiën aan het Huisarchief gekomen. Met name de stukken, beschreven in de inventaris van Tollius onder de kop 'Het Doorluchtige Huis' berusten in het Koninklijk Huisarchief. Deze stukken maakten onderdeel uit van het archief van de Nassause Domeinraad, wegens hun belang voor het beheer van de goederen van het huis van Oranje Nassau.
De verwerving van het archief
Het archiefblok bevat archiefstukken onder verschillende rechtstitels verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking In 1882 voltooide Hingman zijn inventaris van de archieven van de Nassause Domeinraad, die zich bevonden in het Rijksarchief. ( Staatscourant 1883, 212 en VROA 1868. ) In deze inventaris stond het belangrijkste en meest omvangrijke bestand beschreven. De eerste 1000 inventarisnummers betroffen stukken van algemene aard afkomstig van de domeinraad in Den Haag, zoals resoluties, ingekomen en uitgaande stukken, verbalen, akteboeken, processtukken, stukken betreffende de nalatenschap van Willem III en stukken afkomstig van de thesaurie van de Domeinraad. De overige 9000 inventarisnummers betroffen in een willekeurige volgorde de stukken betreffende de verschillende domeinen onder het beheer van de Raad. In de uit 1682 stammende inventaris 'Nassause Domeinraad Folio' van de hand van griffier Tollius stonden de charters en losse stukken betreffende verwerving en het beheer van de domeinen beschreven. Het betrof bijvoorbeeld koopaktes, rentebrieven en stukken betreffende grensgeschillen. Ter gelegenheid van de verhuizing van het Rijksarchief van het Plein naar het Bleijenburg werden de collecties, die door het gebouw verspreid waren geraakt, door Bondam beschreven in een plaatsingslijst. ( VROA 1903, pp. 6-7. ) Waarschijnlijk betrof het de Nassause Domeinarchieven 'Verspreide Stukken', 'Verspreide Charters' en 'Zolder'. Deze lijst is door R. Spork in 1983 nader uitgewerkt. In 1948 zijn de stukken van vóór 1581 door dr. S.W.A. Drossaers gelicht en beschreven in een inventaris. Ook de stukken betreffende Buren zijn door haar samengebracht en beschreven in een inventaris.
In 1941 verkreeg het ARA de collectie Van Nispen, waarin veel stukken, afkomstig van de Nassause Domeinraad. Een deel van deze stukken is door Drossaers beschreven in haar inventaris. R. Spork en W. van den Berg beschreven in 1989/90 de stukken betreffende de Zuidelijke Nederlanden uit de diverse archiefblokken en het bestand 'Zolder' in een inventaris. In de loop der jaren werden de aanwinsten van delen van het archief van de Nassause Domeinraad beschreven in verschillende lijsten. Al deze inventarisaties en aanwinsten resulteerden anno 1992 in een totaal aantal van 16 toegangen op het niet door Drossaers beschreven deel van het archief. Deze waren an sterk wisselende kwaliteit. In 1992 werd besloten alle stukken, die niet door Drossaers waren beschreven, in één inventaris samen te brengen. De totale omvang van het huidige archief, dat zich in het Algemeen Rijksarchief bevindt, bedraagt 635 strekkende meter.
Ordening van het archief
Bij de inventarisatie van de verschillende bestanden in het archief van de Nassause Domeinraad is zoveel mogelijk de oude ordening gevolgd. De stukken zijn geordend naar domeinen en 'algemeen'. De notulen, series ingekomen en uitgaande stukken, repertoria en indices zijn ondergebracht onder de rubriek Stukken van algemene aard. Voor de stukken die niet aan één domein konden worden toegeschreven zijn nieuwe rubrieken gecreëerd. De stukken afkomstig van de thesaurie en van de Raad van de geëxtraheerde domeinen zijn in een aparte rubriek ondergebracht. Deze rubrieken zijn voor zover ze niet geografisch te ordenen stukken betreffen, samen met de stukken van algemene aard ondergebracht in deel 1 van deze inventaris. De stukken betreffende meer dan één domein die geografisch niet nader te ordenen waren zijn ondergebracht in deel 2. De delen 3-11 bevatten stukken in geografische ordening. Deel 12 gevat enkele gedeponeerde archiefbestanden, terwijl deel 13 stukken bevat die in het archief werden aangetroffen, maar waarvan niet een duidelijk verband met het archief van de domeinraad of met ander archiefbestanden kon worden vastgesteld.
De hoofdindeling in de delen 3-11 is als volgt:
  • Deel 3: Domeinen in Friesland (Ameland inbegrepen)
  • Deel 4: Domeinen in Gelderland
  • Deel 5: Domeinen in Utrecht
  • Deel 6: Domeinen in Holland (de oude provincie Holland, dus inclusief de delen van die provincie die tot de huidige provincies Noord-Brabant en Utrecht behoren, b.v. Geertruidenberg en IJsselstein)
  • Deel 7: Domeinen in Staats-Brabant en Gelders Overkwartier
  • Deel 8: Domeinen in Zeeland en Staats-Vlaanderen
  • Deel 9: Domeinen in de Zuidelijke Nederlanden en Luxemburg
  • Deel 10: Domeinen in Frankrijk
  • Deel 11: Domeinen in Duitsland (het betreft hier slechts enkele stukken betreffende domeinen in het grensgebied met Nederland).
De delen 3-11 bestaan elk uit afzonderlijke bestanden voor ieder domein. Voor zover er stukken zijn die niet op afzonderlijke domeinen te splitsen waren, zijn deze in een apart hoofdstuk aan het begin van het deel opgenomen. Zoveel mogelijk is getracht een uniforme ordening in alle domeinrubrieken te volgen met een rubriek 'algemeen' -niet naar afzonderlijke onderwerpen te ordenen stukken- en rubrieken met afzonderlijke onderwerpen. De rubriek algemeen bevat bijvoorbeeld de verbalen van de leden van de Raad van hun inspectiereizen naar het domein, memories en rapporten van de rentmeester en ingekomen en uitgaande brieven bij de Domeinraad. De stukken betreffende de verwerving en vervreemding van de goederen, rechten en bevoegdheden in een domein zijn ook ondergebracht in een aparte rubriek. Voor het bestuur en beheer zijn twee aparte rubrieken gecreëerd. De rubriek Bestuur bevat de stukken betreffende de activiteiten van de Raad gericht op een ordelijke gang van zaken in het domein, zoals regelgeving, de bevoegdheden en het functioneren van de lokale bestuurders en de uitvoering van regelgeving van hogere bestuurslagen zoals de Provinciale Staten en de Generaliteit.
Onder de rubriek Beheer zijn de stukken betreffende de economische exploitatie van de goederen en rechten ondergebracht. Deze rubriek is onderverdeeld in subrubrieken betreffende uitgaven: bouw en onderhoud van onroerende goederen. Daarna volgen de subrubrieken die zowel op inkomsten als uitgaven betrekking hebben: schulden, vorderingen en de financiën, waarvan de rekeningen van de rentmeesters het grootste deel uitmaken.
Elk hoofdstuk betreffende een domein wordt voorafgegaan door een inleiding. Daarin wordt beschreven hoe en wanneer het domein is verworven en vervreemd; een korte omschrijving van het gebied; een beschrijving van de goederen, rechten en bevoegdheden van de prinsen van Oranje in het domein; een beschrijving van het beheer door de rentmeester -alleen als dat van het gebruikelijke beheer door de rentmeester afweek- en aanwijzingen voor de gebruiker met verwijzingen naar archieven betreffende het gebied die in ander archiefbewaarplaatsen berusten. Bij een groot deel van de inleidingen zijn literatuurlijsten gevoegd. Deze zijn niet uitputtend, maar geven een overzicht van de literatuur die bij het onderzoek ten behoeve van deze inventaris is gebruikt. Verschillen per hoofdstuk in de indeling, de titels van de rubrieken, de redactionele vorm, de spelling van eigennamen e.d. die het gevolg zijn van het feit dat een groot aantal auteurs van deze inventaris heeft meegewerkt, zijn -voor zover zij geen afbreuk doen aan de opzet van de inventaris- gehandhaafd. De spelling van de persoonsnamen kan variëren. Zo zijn in de inleidingen de namen van bijvoorbeeld de rentmeesters vaak letterlijk overgenomen uit het Ambtboek. In het inventarisgedeelte is gekozen voor modernisering van deze namen.
Bij deze inventaris zijn een Lijst van kaarten (Aanhangsel 1), een zoekwijzer Centraal Register Particuliere Archieven (Aanhangsel 2), een verklarende woordenlijst (Aanhangsel 3), een index en een concordans gevoegd. De Lijst van kaarten die betrekking hebben op de Nassause domeinen geeft een (niet volledig) overzicht van de kaarten, die zijn aangetroffen bij de bestanddelen in dit archief en in de verzamelingen kaarten die bij het algemeen Rijksarchief berusten. De zoekwijzer Centraal Register Particuliere Archieven, geeft de gebruiker van deze inventaris een handleiding bij onderzoek naar stukken betreffende een (of meer domeinen) die mogelijkerwijs berusten in archieven van particulieren (natuurlijke personen, families, stichtingen/verenigingen). De Verklarende woordenlijst is samengesteld uit termen die naar het oordeel van de bewerkers van het archief een verklaring behoefden. De woordenlijst is dus niet uitputtend. De verklaring die wordt gegeven bij de termen in de woordenlijst is gericht op een beter begrip van de term bij het onderzoek in deze inventaris. Andere mogelijke verklaringen van een term zijn niet opgenomen. De index bevat namen van instellingen en geografische en persoonsnamen, die in de inventaris voorkomen. De stukken zelf zijn dus niet geïndiceerd!
Series in het archief
Veel series (gelijkvormige stukken over een aaneengesloten periode) in het archief zijn niet meer compleet. Uit het archief zijn, zoals al eerder vermeld, veel stukken verdwenen. Voor een deel is nog te reconstrueren wat verloren is geraakt. Dat zijn dus de liassen met ingekomen stukken en registers van uitgaande stukken. Daarnaast zijn de verbalen van de inspectiereizen van de leden van de Raad fragmentarisch bewaard gebleven. Vrijwel alle verbalen van voor het midden van de 18e eeuw zijn niet meer in het archief aanwezig.
Ook zijn veel bijlagen bij de rekeningen van de rentmeesters en de thesaurier verloren gegaan. Registers van voor 1637 zijn niet meer in het archief aanwezig. Ook van de rekeningen van de rentmeesters van voor 1637 nog maar een enkel exemplaar aanwezig. De series staan beschreven in de volgorde waarin zij in de inventaris voorkomen.
Het grootste deel van deze series is te vinden in de rubriek Stukken van algemene aard.
Notulen
Als eerste dient hier de serie notulen te worden genoemd. In de notulen is de behandeling van alle zaken die bij de Domeinraad binnenkwamen, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling door leden van de Raad of door belanghebbenden zelf, genotuleerd. Genotuleerd werd een omschrijving van het onderwerp, het genomen besluit en de eventuele tekst van het uit te vaardigen stuk. Ook zijn er teksten van ingekomen stukken in de notulen opgenomen. Ook is vermeld wanneer onderwerpen zijn aangehouden, in commissie gegeven of aan de prins van Oranje gepresenteerd.
Registers van uitgaande stukken De series 'Heerlijkheden in de Provincien', 'Graafschappen' en de registers betreffende Buren, Breda, Oosterhout, Dongen en de heerlijkheden in het Westland ( NDR inv.nrs. 583-595 en 598-628 ) , bevatten uitgaande stukken aan belanghebbenden bij de respectieve domeinen. Het gaat hierbij om akten en andere stukken betreffende aanstellingen, koop en verkoop van grond, uitgifte in erfpacht van grond, octrooien, vergunningen en verboden, instructies voor functionarissen, contracten, reglementen, plakkaten e.d. Het grootste gedeelte bestaan uit commissies en instructies. Ook zijn in deze registers stukken te vinden van benoemingen van ambten buiten de domeinen, waarvoor de prins van Oranje benoemingsrecht had. In de registers betreffende geestelijke zaken ( NDR inv.nrs. 560-561, 570-577, 596-597 ) treft men stukken aan betreffende de toekenning van beneficiën, vicarieën, renten, pensioenen e.d. die zijn gevestigd op de geestelijke goederen. Verder bevatten de registers stukken betreffende de benoeming van predikanten, hun beloning en behuizing, de benoeming tot kanunnik en de verpachting van tienden. De registers 'Gemengd Domestique' ( NDR inv.nrs. 562-569 ) bevatten uitgaande stukken voor functionarissen in Den Haag, voor leveranciers van diensten en goederen en de met een uitkering begunstigden en stukken betreffende het algehele financiële beheer. Voorts vindt men in deze registers stukken betreffende aanstellingen, beloning en instructies van personeel betrokken bij de hofhouding, zowel in Den Haag, als in de huizen te Rijswijk en Honselersdijk. ( Onderzoek in deze registers levert gegevens op over de staat en grootte van de hofhouding, de uitgaven aan salarissen en leveranciers en de wijze waarop de uitgaven ten behoeve van het voeren van de hofhouding werden gedekt. )
Ook vindt men in deze registers stukken betreffende de thesaurie: de afbetaling van de schulden van de Oranjes, stukken waarbij de afbetaling van een uitgave wordt toebedeeld aan de rentmeesters van bepaalde domeinen, stukken betreffende de betaling van gelden door de rentmeesters aan de thesaurier-generaal, als voorschot op het slot van de rekening, stukken betreffende voorschotten en aangegane schulden in de vorm van obligaties. In het laatste register van deze serie zijn ook stukken afgeschreven betreffende de huwelijken van de erfprins van Oranje met Wilhelmina van Pruisen en van de erfprins Carel van Brunswijk met prinses Frederika Louisa Wilhelmina.
Repertoria en indices
Er zijn in het archief verschillende eigentijdse toegangen te vinden: de toegangen naar onderwerp en de toegangen op soort stukken zoals notulen en uitgaande en ingekomen stukken. De repertoria geven toegang tot de notulen en registers van uitgaande stukken van de Domeinraad. In de repertoria zijn samenvattingen van notulen en uitgaande stukken opgenomen. De repertoria van de notulen en besluiten beslaan de periode 1679-1811. Soms worden ze ook indices genoemd. Zij zijn ingedeeld naar domein en naar 'Gemengd'.
In de rubriek 'Gemengd' zijn alle zaken samengebracht die niet aan een andere rubriek toegekend konden worden. Het betref de zaken die ook te vinden zijn in de registers van uitgaande stukken 'Domestique'. Verder heeft deze rubriek onderwerpen als onderhandelingen in verband met geschillen met het huis Isenghien, circulaires aan functionarissen in alle domeinen, verbalen van de inspecties van de leden van de Raad, regeling van de uitvaart van prinses Anna, beheer van de stukken betreffende huwelijk, overlijden, testamenten, e.d., de aankoop van goederen, bijvoorbeeld Westland en Montfort van de koning van Pruisen, beheer van het graf te Delft. In de andere rubrieken zijn alleen onderwerpen binnen het terrein van het domein opgenomen. Een andere 'algemene' serie zijn de agenda's op ingekomen stukken, mei 1809-1811.
Naast de hierboven genoemde toegangen, zijn er nog de repertoria en indices op uitgaande stukken betreffende bepaalde onderwerpen. Dat zijn het 'Ambtboek', de repertoria betreffende wet- en regelgeving en betreffende geestelijk goederen en functionarissen. De indices geven naar onderwerp toegang tot de registers van uitgaande stukken en de notulen. Het 'Ambtboek' ( NDR inv.nrs. 685-687 ) geeft per domein een opsomming van de aangestelde functionarissen in de domeinen en in de Domeinraad. Ook wordt kort aangeduid in welk verband die beambten in de Domeinraad ter sprake gekomen zijn: bijvoorbeeld aanstelling, instructie, beloning of ontslag. Door verwijzingen naar de dag van bespreking in de Domeinraad kan de complete informatie nagelezen worden in de notulen. Van het Ambtboek is een index van namen en van domeinen beschikbaar op de studiezaal van het Algemeen Rijksarchief.
Registers van aantekeningen Dit zijn registers met aantekeningen en opmerkingen ( NDR inv.nrs. 764-769 ) betreffende de verschillende domeinen, dorpen en steden en onderwerpen in alfabetische volgorde. Per domein wordt hier een overzicht gegeven wanneer het desbetreffende domein door de Nassaus is verworven en welke goederen de rechten tot het domein behoorden. Ook staan de geschiedenis, de bestuursvorm en de geografie van het domein erin beschreven. Deze registers zijn uiterst informatief over de domeinen in de tijd van de Oranjes. Ook staan er gegevens in over de leden van het huis van Oranje, over de administratie van het huis en financiële gegevens. Zij zijn waarschijnlijk in de tweede helft van de 18e eeuw opgemaakt. Van deze registers is een alfabetisch index op geografische- en persoonsnamen beschikbaar op de studiezaal van het Algemeen Rijksarchief.
Ordonnantieboeken De ordonnantieboeken bevatten afschriften van betalingsopdrachten van de prins en de Domeinraad aan de thesaurier en rentmeester-generaal. Op een deel van deze ordonnantieboeken (NDR inv.nrs. 992-1020) en de rekeningen van de rentmeesters-generaal ( NDR inv.nrs. 1044-1185 ) bestaan alfabetische indices. Deze indices zijn door tussenkomst van een van de medewerkers van de studiezaal te raadplegen. Het gaat om:
  1. Index op persoonsnamen (ambachtslieden, kunstenaars, leveranciers etc. aan wie een betaling werd verricht voor geleverde diensten). Dit is de meest uitgebreide index (drie kaartenbakken).
  2. Index op onderwerpen (o.a. aannemerswerk, schildpadwerk, tuinsieraden) (een kaartenbak).
  3. Index op plaatsnamen (een kaartenbak).
  4. Ongesorteerde fiches, m.n. voor de tweede helft 18e eeuw (twee kaartenbakken).
De geëxtraheerde domeinen
De Raden en Rekenmeesters der geëxtraheerde domeinen hielden eenzelfde ordening van het archief erop na als de gewone Domeinraad. Onder deze rubriek staan de notulen van de raden beschreven, met een eigentijds repertorium. De stukken per domein zijn opgenomen onder de desbetreffende rubrieken in deze inventaris. De repertoria op de uitgaande stukken en de indices geven toegang tot de registers van de Raden en Rekenmeesters der geëxtraheerde domeinen.
Series per domein
Een aantal series staat beschreven onder het betreffende domein. Het gaat om de rekeningen, de condities van verpachtingen en verkoop, de registers van cijnzen, de registers van de lenen, de verbalen van de inspectiereizen, de memories en de rapporten van de rentmeesters.
De rekeningen van de rentmeesters
De rentmeesters dienden elk jaar hun rekening in te leveren bij de auditiekamer van de Domeinraad. In de rekeningen werden alle inkomsten uit de goederen en rechten per jaar verantwoord. De rentmeester maakte van zijn jaarrekening meerdere exemplaren op. Hij maakte tenminste een exemplaar voor de auditiekamer, en een exemplaar voor hemzelf, het rendantsexemplaar genoemd (rendant=rekeningplichtige). Na afhoring zond de Raad het rendantsexemplaar ondertekend terug naar de rentmeester. Soms zijn rendantsexemplaren bij de auditiekamer achtergebleven. Van de rekeningen van de rentmeesters is bij vrijwel elk hoofdstuk van deze inventaris een inhoudsopgave van de rekening uit een bepaald jaar opgenomen. Daaraan is te zien hoe de rekening is opgebouwd en welk posten voorkomen. In de rekeningen zijn voorin de commissies voor de rentmeester opgenomen. De bijlagen bij de rekeningen zijn meestal verdwenen. Wel zijn de rekeningen nog vaak voorzien van een borderel -een korte samenvatting van de rekening- en een loquatur, een stuk met aantekeningen aan de Domeinraad op de rekening. Ook in de rekeningen zelf vindt men vaak aantekeningen aan de Domeinraad op de gepresenteerde posten. In de rekeningen worden in veel gevallen de betaalplichtigen of ontvangers genoemd. Sommige posten zijn verzamelposten, de gegevens van de individuele betaalplichtigen staan ergens anders geregistreerd. Alleen bij de eerste betaling staat dan de naam van een (nieuwe) betaalplichtige.
Condities van verpachtingen
De condities van verpachtingen vormden oorspronkelijk bijlagen bij de rekening van de rentmeesters. Onroerende goederen, zoals molens, boerderijen, landerijen en veerponten, maar ook goederen, zoals visrechten, jachtrecht, de inning van tienden, e.d. werden door de prinsen van Oranje verpacht. De goederen werden op een openbare veilig verpacht. De condities van verpachtingen zijn een soort pachtovereenkomsten. In de condities staan de voorwaarden waaraan een pachter zich diende te houden en een omschrijving van de goederen, vaak met geografische aanduidingen (percelen, huizen). De condities werden tot slot ondertekend door de pachters. De series condities van verpachtingen zijn helaas verre van compleet.
Registers van cijnzen
In de registers van cijnzen en/of renten werden de vaste heffingen op onroerende of roerende goederen in een domein afgeschreven. De registers zijn vaak topografisch ingedeeld, bijvoorbeeld naar het dorp waar de landerijen waarop een cijns geheven werd lagen, of de straat waarin de cijnsplichtige huizen staan. Elk goed waarop een heffing rustte, vormt een post in het register. Bij elke post staat de naam van de cijnsplichtige, meestal een eigenaar of pachter van het goed aangetekend. De registers betreffen vaak een lange periode, waarin aantekening werd gehouden van de betaling van de heffingen. Daarom staan per post vaak alle namen van de opeenvolgende eigenaren of pachters in die periode. De registers hebben vaak ook een verwijzing naar een vorig register, of een volgend register. Per post staat dan het folionummer vermeld waarop de post verschijnt in dat vorig of volgend register. Op die manier zijn over een lange reeks van jaren alle eigenaren en/of pachters van een goed te achterhalen. Omdat de series registers van cijnzen en van renten vaak niet compleet zijn, is terugzoeken een moeizaam en geduldig karwei.
Heffingen zoals cijnzen en renten werden niet in alle domeinen geheven. Het recht om deze heffingen op te leggen komt vooral voor in de domeinen in Brabant, Limburg en de Oostenrijkse Nederlanden.
Registers van lenen
In de domeinen waar de prins van Oranje leenheer was, had hij een administratie van de lenen, de Leenkamer genoemd en een griffier, vaak griffier van de lenen of Leenkamer genoemd. Bij verandering van rechthebbende op een leen, diende de nieuwe rechtshebbende, de leenman, het leen te verheffen. Dat hield in het doen van hulde en manschap en het betalen van hofrechten en heergewaad. De belofte van hulde en manschap werd gedaan in handen van de leenheer, of diens plaatsvervanger (stadhouder) en leenmannen, in de Leenkamer van de leenheer. Van de leenverheffing (door leenman) en het voorzien van het leen door de leenheer aan de leenman werd een verleibrief opgemaakt. Daarin werd het leen omschreven, met alle 'gevolgen' en vastgelegd dat hulde en manschap waren gedaan, hofrechten en heergewaad waren betaald. De verleibrief werd opgemaakt door de leenheer of zijn stadhouder. Elke verandering van eigenaar werd in het leenboek, of register van de lenen ingeschreven. Daarin werden in chronologische volgorde de akten die werden uitgegeven afgeschreven. De registers behoorden in het archief van de Leenkamer, de leenheer dus. Van deze leenregisters zijn repertoria gemaakt, zowel in de periode dat de administratie nog functioneerde, als daarna door archivarissen en onderzoekers. In de repertoria vindt men de lenen omschreven, (ligging, grootte, begrenzing) met een opgave van opeenvolgende leenmannen. Deze repertoria zijn vaak gepubliceerd.
Verbalen van inspectiereizen
De verbalen (verslagen) van de inspectiereizen naar een of meerdere domeinen werden door de leden van de Domeinraad opgemaakt. Meestal staat voorin een extract uit de notulen van de Domeinraad met de commissie (opdracht) aan een raad zich naar bepaalde domeinen te begeven. In het verslag staan vrij nauwkeurig de wederwaardigheden van een raad tijdens zijn inspectie beschreven. Achterin het verbaal zijn de bijlagen opgenomen. In het verbaal zijn de bijlagen opgenomen. In het verbaal staan verwijzingen naar die bijlagen. De verbalen van voor c. 1750 zijn niet bewaard gebleven.
Memories van rentmeesters Vanaf 1776 werden de rentmeesters verplicht een memorie bij te houden: een '... bijsonder boeck ten halve plicq [op de linkerhelft van een in de lengterichting in dubbelgevouwen bladzijde] aentekening te houden van alle ontfangen resolutien en ordres en in de margine wanneer en in hoeverre aan deselve is voldaan ...' ( NDR inv.nr. 661, 8 februari 1776. ) Deze memories zijn per jaar ingedeeld.
Generale rapporten
Ook vanaf 1776 dienden de rentmeesters een rapport op te maken, volgens een vaste formule over een aantal voorgeschreven onderwerpen.
Zoeken in het archief
Voor het zoeken in het archief van de Nassause Domeinraad bestaat er een aantal hulpmiddelen. Er zijn nadere toegangen die zijn vervaardigd bij de bewerking van het archief door medewerkers van het Algemeen Rijksarchief en er zijn de eigentijdse toegangen, gemaakt door de Domeinraad.
Op deze inventaris is een index gemaakt van geografische namen, persoonsnamen en namen van instellingen die in de beschrijvingen van de bestanddelen van het archief voorkomen (dus niet op namen die voorkomen in de stukken zelf). Bijlage 1 bij deze inventaris geeft een overzicht van de kaarten met betrekking tot dit archief. In de inleidingen per domein staat aangegeven of er kaarten betreffende het domein berusten in de verzameling Kaarten Hingman. Ook staan in de inleidingen verwijzingen naar archieven uit de periode 1581-1811, die elders berusten. Van het 'Ambtboek' staat de onderzoeker een toegang beschikbaar op naam van de functionaris, op functie en op domein. Ook van de registers van historische aantekeningen staat de onderzoeker een nadere toegang tot beschikking.
Bij onderzoek in dit archief is het raadzaam om naast de stukken per domein ook de notulen te raadplegen. Deze zijn toegankelijk met de eigentijdse toegangen. Eigentijdse toegangen zijn hulpmiddelen die een organisatie maakt om gericht te kunnen zoeken in het eigen archief. De eigentijdse toegangen in het archief van de Nassause Domeinraad werden gemaakt in de 17e tot 19e eeuw, en ze verwijzen vooral naar de series van algemene aard: de notulen en de registers met ingekomen of uitgaande stukken. Deze eigentijdse toegangen bestaan uit repertoria, indices en agenda's. Een index noemt alleen de onderwerpen die voorkomen in de registers waarnaar die index verwijst. Een repertorium noemt niet alleen de onderwerpen, maar geeft bovendien per onderwerp samenvattingen van de inhoud van de notulen of brieven waarnaar verwezen wordt. Een agenda ten slotte houdt aantekening van het inkomen, afdoen en uitgaan van stukken.
Tenslotte verwijzen wij naar drie tabellen hierboven
  • en vervreemding van Nassause domeinen'
    'Overzicht van de verwerving
  • van de prins van Oranje' geeft een lijst van de lenen die door de Nassaus gehouden werden van verschillende leenheren.
    'Overzicht van leengoederen
  • gebruikt in de eigentijdse toegangen' geeft een overzicht van de door de Domeinraad gebruikte afkortingen. In de repertoria en indices geven deze afkortingen aan naar welke registers van uitgaande stukken wordt verwezen.
    'Overzicht van de afkortingen

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Een klein aantal stukken van dit archief is in een slechte materiële staat, wat tot gevolg heeft dat deze niet aangevraagd kunnen worden. Een opgave van de desbetreffende inventarisnummers op deze plaats is nagelaten, aangezien de materiële staat en de bijbehorende raadpleegmogelijkheden niet een permanente situatie vormen (restauraie, verfilming etc.). Bij het aanvragen met de terminal krijgt u mededeling ter zake.
Andere toegang
In de index op het ambtboek zijn de namen, functies en domeinen opgenomen die te vinden zijn in het ambtboek van de Nassause Domeinraad.
Op de leenregisters van de Heren van Polanen en de Lek (inventarisummers 7318 - 7321) is een digitale index beschikbaar (oud toegangsnummer 1.08.05)
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Nassause Domeinraad, nummer toegang 1.08.11, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Nassause Domeinraad vanaf 1581, 1.08.11, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Behalve het archief van de Domeinraad in Den Haag (1.08.01 - Nassause Domeinraad: Raad en Rekenkamer te Breda, 1170-1580 (1582)) zijn soms op lokaal niveau archieven van rentmeesters of andere functionarissen bewaard gebleven. Voor de Nassause domeinen in Noord-Brabant zie: Rijksarchief in Noord-Brabant (ed.), Onderzoeksgids voor domeinarchieven betreffende Noord-Brabant, ca. 1300-1981 ('s-Hertogenbosch, 1993). Verder worden er (delen van) rentmeesterarchieven bewaard in de rijksarchieven in Zuid-Holland, Gelderland, Zeeland en Overijssel.

Bijlagen

NaamdomeinjaartalVerwervingjaartalVervreemdingAfkortingVerwijst naarInventarisnummers

Archiefbestanddelen

    • Bijlage Inhoudsopgave van de rekening van de rentmeester van Hulsterambacht uit 1686.

      (

      Deze transcriptie is gebaseerd op de inhoudsopgave van deze rekening (NDR inv.nr. 13609). Posten die daar erg summier geformuleerd staan, zijn ten behoeve van het informatieve gehalte van deze bijlage uitgebreid met tekst uit de volledige hoofdstuktitels zoals die verderop in de rekening gegeven worden.

      )

      Index der Cappiltelen deser Rekeninge soo van ontfanck als uyt gave over deesen Jaare 1686

      1.Ontfanck van de landen gelegen in den Zande polder
      2.Maria polder
      3.Noorthof polder
      4.Perck polder
      5.Burgh polder
      6.Meulen polder
      7.Kievits polder
      8.Noortdijck
      9.Cruys polder
      10.Schapers polder
      11.Heijnsdijck
      12.Keune polder
      13.West vogel
      14.Oost vogel
      15.Oude Grouwe
      16.Meloo polder, geseyt den Nieuwe Grouwe
      17.Langen dam genaemt de Rape
      18.Clinge buyten Hulst
      19.Kieldrecht, geseyt den vreeden polder
      20.Wilhelmus polder
      21.Schorre pachten
      22.Cooren wint moolens
      23.de visscherien
      24.'t veer van Walsoorden naer 't Landt van der Goes
      25.d'huysinge binnen Hulst
      26.thiende pachten
      27.Chijnsen, erf pachten, Baten naerheden, admodiatien ende anders
      28.d(')amodiatie penningen vande Meloo polder
      29.'t Coolsaet inde Meloo polder te velde vercocht

      Cappittelen van uyt geef

      1.dijckagie van Hontenisse volgens de ordonnantie over dese Mey keuringe 1686
      2.Teeringe van Dijck graef en geswoorens als mede schout Borgemeester ende dijck schepenen van Hontenisse en Ossenisse over dese Mey keuringe 1686
      3.voornoemde dijckagie over de Bamis keuringe deses jaer 1686
      4.de Cramwercken in Wilhelmus polder
      5.Teeringe baafmis keuringe
      6.dijckage Heyns en Rummersdijck
      7.anderen uytgeeff
      8.Zeewercken van Walsoorde
      9.ploegen en besaayen van de landen inde polder de Nieuwe Crouvve
      10.verpondingen, settingen, Dijckgeschoten etc.
      11.Wegens een braeckjaer 't geene sommige pachters op de generale ses jaeren verpachtinge hebbe bedongen
      12.remissien bij u Edele Moogenden aen diversse pachters verleent
      13.Extraordinairen uytgeeff over d'opgenoomen penningen en verder Betalinge ten dienste van den polder van Canisvliet
      14.Ontfanck en uytgeeff wegens de restanten gevallen onder d(') administratie van den Rentmeester Doenssen zaliger
      15.restanten gevallen onder d(') administratie van den Rendants Vader zaliger

      Inhoudsopgave van de rekening van de rentmeester wegens de rijs- en zinkwerken van de zeedijk bij Walsoorden uit 1750

      (

      Op folio 3-4 van NDR inv.nr. 13750 staat als toelichting onder andere: 'Ontfang en Uitgaaf [ ] wegens de gelden van de verkreege Remissien, mitsgaders gedaane Negotiatie en daaruit gesupporteerde onkosten aan de extraordinaire Zink- en Rijswerken tot conservatie en herstellinge van de Dijkagie en Zeewerken van de Polder van Hontenisse'.

      )

      1. Ontfang van de Penningen geprovenieert van de Remissien der Lasten deren Jaare 1750 genoten
      2. Anderen Ontfang wegens genegotieerde Penningen
      3. Anderen Extraordinairen Ontfang van Subsidie uit de ordinaire Administratie betaald
      4. Anderen Ontfang raakende den Eijgendom van den Toorn van den Polder Naamen
      5. Uitgaaf en betaalinge gedaan tegens den vorenstaanden Ontfang
      6. Anderen Uitgaaf wegens betaalde Interesten van genegotieerde Kapitaalen en Onkosten daarop gevallen
      7. Anderen Uitgaaf van afgeloste Kapitaalen ten Laste van dit Domain loopende

      Aanhangsel 1: Overdracht van archiefstukken aan Rijksarchief Zeeland

      In 1876 inspecteerde archivaris J.H. Hingman in opdracht van de minister van Financiën de oude archiefstukken in de kantoren der registratie en domeinen in Middelburg, Goes, Kortgene en Hulst. Stukken van ambtenaren die ten tijde van de Republiek ressorteerden onder de Rekenkamer van Zeeland werden op zijn voorstel overgebracht naar het (toen nog) Provinciale archief te Middelburg, en stukken die met Staats-Vlaanderen te maken hadden gingen naar het Algemeen Rijksarchief. Moeilijker was het om de juiste bestemming te bepalen van de rentmeestersarchieven van de Nassause domeinen: deze verdeelde Hingman tussen Middelburg en Den Haag. (

      VROA (1901), pp. 238-239.

      )

      Vanaf 1900 begon de Zeeuwse rijksarchivaris Fruin een discussie met de algemene rijksarchivaris Van Riemsdijk, waarbij ook de ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën betrokken werden. (

      Het archiefwezen viel destijds onder de afdeling Kunsten en Wetenschappen van het eerstgenoemde departement. Het ministerie van Financiën was na de nationalisatie van de Nassause domeinen in 1795 rechtsopvolger van de Domeinraad.

      ) Inzet was de vraag: moeten lokaal gevormde rentmeestersarchieven teruggeplaatst worden in het archief van het bestuur waaraan ze verantwoordingsplichtig geweest zijn?

      Fruin meende van niet en vond dat deze bestanden daarom ten onrechte naar het ARA waren overgebracht. Hij begon zijn aanval met een beroep op de zojuist verschenen Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven, waarvan hij mede-auteur was: 'Met het archief van een bestuur behooren in één archiefdepôt vereenigd te worden de archieven van die besturen, wier rechten of functiën zijn overgegaan op eerst vermeld bestuur.' Naar zijn mening was het bestuur overgegaan op de ambtenaren der registratie en domeinen, een in Zeeland opererende instelling. Voor de Nassause rentmeestersarchieven zou dan ook hetzelfde moeten gelden als voor rechterlijke archieven, die vanuit opgemeld beginsel teruggebracht waren naar de provinciale depots. (

      VROA (1901), 241.

      ) Van Riemsdijk bracht daar tegenin, dat de functies van de rentmeesters waren overgegaan op rijksbelastingorganen, zodat de archieven wel degelijk onder dat van het hoofdbestuur hoorden te berusten. Bovendien, zo betoogde hij, stelden deze archieven op zichzelf niet veel voor, aangezien correspondentie, rekesten, memories, condities van verpachting en bestekken van aanbestede werken - kortom bijna alles - door de rentmeester ingeleverd werden bij de Domeinraad, die er liassen van maakte. De Domeinraad had zijn eigen archief altijd nauwkeurig laten aansluiten bij die van de vroegere heerlijkheidsadministraties, waarmee het een geheel geworden was dat bovendien nauw samenhing met het Nassause familie-archief. Het losmaken van delen eruit zou leiden tot een onaanvaardbare versnippering van dit historisch waardevolle archief. (

      VROA (1902), 242-243, 246-247.

      )

      Daarop repliceerde Fruin: het gaat hier om een ter plaatse door de rentmeesters gevormde administratie, aangelegd voor hun eigen gebruik en nooit deel geweest van het Domeinraadsarchief. Sterker nog, Van Riemsdijk mocht blij zijn dat zijn eigen stelsel niet was aangenomen door de vergadering van rijksarchivarissen in 1895, dat luidde: 'De archieven van de colleges en ambtenaren, die dezelfde gemeenschap vertegenwoordigen, behooren bij elkander en vormen te zamen de archieven dier gemeenschap.' Volgens dat principe zou het Domeinraadsarchief versplinterd raken, aangezien de archieven van de verschillende graafschappen en heerlijkheden dan teruggebracht zouden moeten worden naar archiefdepots in de plaatsen van ontstaan. De vergadering vond dat ook en nam het amendement van Fruin aan: 'Met het archief van een college of persoon behooren in één archiefdepôt vereenigd te worden de archieven van de colleges of personen, wier rechten of functiën zijn overgegaan op eerst vermeld college of persoon.' (

      VROA (1902), pp. 248-250. Vergelijk dit laatste citaat met het kennelijk daarop gebaseerde beginsel uit de Handleiding.

      ) Zo wist de Zeeuwse rijksarchivaris na een taaie strijd de chef van Van Riemsdijk, de minister van Binnenlandse Zaken, te overtuigen van de logica om de rendantsarchieven terug te brengen naar Zeeland. Op 14 oktober 1901 kwam er een ministeriële beschikking (nr. 2412 afdeling KW) die de overdracht gelastte. Fruin zou zijn tegenstander in deze kwestie overigens in 1912 opvolgen als algemeen rijksarchivaris.

      Van Riemsdijk haastte zich intussen niet: pas zes jaar later, in 1907, ontving het Zeeuwe Rijksarchief de gewraakte stukken. Ze maken daar sindsdien deel uit van de archieven van de rentmeesters der rentambten van de prinsen van Oranje in de provincie Zeeland, 1592-1833. (

      De inventaris, gemaakt door M.D. Lammerts, is gepubliceerd in IRA (1930), pp. 723 e.v. De stukken betreffende Hulsterambacht zijn te vinden vanaf pagina 741.

      )

      Op grond van een hooggestemde beginselenstrijd is dus gekozen voor overdracht naar Zeeland van rentmeestersarchieven. Weliswaar wemelt het huidige Domeinraadsarchief nog van dergelijke stukken, dus consequent is het niet, maar het principe is verdedigbaar. In de inventaris van Lammerts vinden we in de eerste plaats, als ruime interpretatie van het begrip rendantsarchief, allerlei stukken die met verpachting te maken hebben: vergaarboeken van tienden, erfcijnzen en erfpachten, kohieren van de tienden en de admodiatiepachten, registers van erfcijnsgronden, taxatielijsten van tienden, ontvangboeken van cijnzen en lijsten van pachters. (

      Inv.nrs. Lammerts 267-272, 280 en 283-285.

      )

      Als gevolg van kennelijke verwarring over de plaats waar ze thuishoren zijn enkele soorten stukken betreffende Hulsterambacht in beide archiefbewaarplaatsen terechtgekomen. Zo is in 1907 een everingboek uit 1668 overgebracht naar Zeeland, terwijl het ARA in 1954 blijkbaar vond dat dergelijke boeken toch een plaats in het Domeinraadsarchief verdienen, getuige de aankoop van een everingboek uit 1788, 'afkomstig van en teruggeplaatst in het archief van de Domeinraad'. (

      Het overgebrachte everingboek had in de Hingman-inventaris nr. 4310 E, en heeft nu bij Lammerts nr. 287. Het van een particulier aangekochte 'kaart- en everingboek' met taxatie van o.a. tienden heeft NDR inv.nr. 13568.

      )

      Er zijn echter ook stukken betreffende het domein Hulsterambacht naar Middelburg gebracht die niet onder de noemer rentmeestersarchief vallen, zoals onderstaande voorbeelden aangeven (het Zeeuwse inventarisnummer wordt tussen haakjes gevolgd door het nummer uit de Hingman-inventaris). (

      De Beschrijvingen zijn grotendeels gebaseerd op Hingman maar iets beknopter gemaakt.

      )

      256(4306)Bundel met titels en bewijzen betreffende voormalige goederen van de abdij van Ter Duinen, begin 12e eeuw-eind 18e eeuw. 1 deel
      263(4307 A) Verbaal van Dirk Graswinckel en Adriaan van Strijen betreffende hun inspectiereis in opdracht van de Staten-Generaal en de prins, 1646. Afschrift. 1 omslag N.B. Inv.nr. 256 bevat ook een dergelijk afschrift.
      292(4309 B)Stukken betreffende een proces tegen een inwoner van de Zandepolder, waarin de Raad van Vlaanderen in 1777 uitspraak gedaan heef t, 1776-1788. Met retroacta vanaf 1754. 1 pak

      Aparte aandacht verdient het verbaal, omdat het de bevindingen weergeeft van de eerste beambten die het domein betraden na 50 jaar afwezigheid van prinselijke vertegenwoordigers. Merkwaardigerwijze bevindt zich een deel van de bijlagen bij dit stuk in het Domeinraadsarchief (NDR inv.nr. 13493), terwijl het verbaal zelf dus in Zeeland berust. Nota bene in tweevoud!

      Bij nadere beschouwing blijkt de Zeeuwse inventaris niet alleen stukken te beschrijven die door het ARA overgedragen zijn (traceerbaar aan de hand van de Hingman-inventaris), maar ook andere stukken waarvan op zijn minst betwijfeld kan worden of ze daar wel horen te zijn, omdat ze te maken hebben met verwerving en betwisting van goederen. (

      De beschrijvingen van deze voorbeelden zijn eveneens ingekort.

      )

      257Stukken betreffende de stichting van de abdij Ter Duinen, 1190-1303. Afschriften. 1 omslag
      258Stukken betreffende de goederen in Hulsterambacht van het kapittel van Kortrijk, 1199-1486. Afschriften. 1 omslag
      259Stukken betreffende geschillen tussen het kapittel van Kortrijk en de abdij Ter Duinen, 1199-1486. Afschriften. 3 stukken
      260Akte van koop door de abdij Ter Duinen van een stuk land, 1241.1 charter
      261Vonnis betreffende een geschil tussen gravin Margareta van Vlaanderen en de abt van Ter Duinen, 1278.1 charter
      262Stukken betreffende verwerving door de prinsen van Oranje van de goederen in Hulsterambacht van de abdij Ter Duinen, 1582-1648. Afschriften. 1 pak
      264Stukken betreffende onderhandelingen tussen de abt van Ter Duinen en de prinsen van Oranje over de goederen in Hulsterambacht, 1648-1658. Met retroacta vanaf 1582.1 omslag
      265Stukken betreffende een proces voor de Raad van Vlaanderen tussen de Domeinraad en het kapittel van Kortrijk, 1681-1693. Met retroacta vanaf 1609.1 pak
      288Stukken betreffende onderhandelingen namens prins Willem III met de abt van Boudeloo over herdijking, 1684. Afschriften. 2 stukken

      Resumerend kan gesteld worden dat het archief van de Nassause Domeinraad, althans in de onderzochte stukken betreffende Hulsterambacht, als gevolg van de overdracht in 1907 onnodige hiaten heeft gekregen.

      Aanhangsel 2: Afgedwaalde stukken in het familiearchief De Beaufort

      De familie De Beaufort is in Zeeland en Zeeuws-Vlaanderen sterk vertegenwoordigd geweest in allerlei bestuurlijke colleges. De eerste telg uit deze Franse familie die zich in de Nederlanden vestigde was Pierre de Beaufort, zoon van een kleermaker en koopman die in 1646 in het huidige Zeeuws-Vlaanderen belandde. Hij en zijn nakomelingen trouwden met vrouwen uit aanzienlijke Zeeuwse geslachten en speelden anderhalve eeuw een prominente rol in de bestuurlijke constellatie van Zeeland. Door het huwelijk van Willem Hendrik (1775-1829) is de familie verwant geraakt aan een gegoede familie in de buurt van Utrecht, en sindsdien hebben de meeste De Beauforts zich rond Utrecht gevestigd. Ook deze tak van de familie heeft veel bestuurders voortgebracht; een van de latere nazaten bracht het rond 1900 zelfs tot minister van Buitenlandse Zaken. (

      E.P. de Booy, lnventaris van het archief van de familie De Beaufort, 1556-1976 (Utrecht, 1985) pp. 5-8.

      )

      In het archief van de familie, berustend in het Rijksarchief in Utrecht, bevinden zich veel stukken van ambtelijke herkomst. Vanuit een Domeinraadsoptiek zijn vooral die van Pieter Benjamin (1688-1777) en Joachim Ferdinand (1719-1807) van belang. Zowel vader als zoon hebben drie ambten bekleed in dienst van de prins van Oranje: beiden begonnen als rentmeester van Hulsterambacht en werden vervolgens lid van de Nassause Domeinraad en drost van stad en baronie van IJsselstein. Stukken die ze in een van die functies ambtshalve hebben ontvangen of opgemaakt - en die ook volgens hun eigen ambtelijke instructies overgebracht hadden moeten worden naar het Domeinraadsarchief - zijn vermengd geraakt met hun persoonlijke papieren. Deze stukken verdienen bestudering, zoals uit onderstaande voorbeelden moge blijken; de nummers verwijzen naar de inventaris van het familie-archief.

      (

      De beschrijvingen zijn iets ingekort

      )

      Rentmeestersarchivalia:

      195Staten van inkomsten en uitgaven van de domeinen onder Hulsterambacht, 1694-1745. Met verklarende memories en kladaantekeningen. 1 pak
      373Stukken betreffende maatregelen door Maurits van Saksen tot vrijwaring van de bezittingen van de prins van Oranje van overlast door de Franse troepen, 1745 en 1747.1 omslag
      375Memorie betreffende de rekeningen van het domein over 1750-1757.1 stuk
      376Register van besluiten,aanstellingen en brieven door de rentmeester ontvangen en verzonden, 1739 en 1766. l deel
      380Register van pachters van de domeinen van Hulsterambacht, aangelegd in 1762, bijgehouden tot 1766.1 deel

      Archiefstukken die samenhangen met het lidmaatschap van de Domeinraad:

      206-207Correspondentie met prins Willem IV en diens moeder, 1742-1764. 2 pakken
      233Stukken betreffende de positie van prins Willem III als stadhouder en lid van de Raad van State, 1670-1674. l omslag
      214Stukken betreffende het voornemen van de Staten van Zeeland om Vlissingen en Veere te onttrekken aan het gezag van prins Willem IV, 1733-1736. 1 omslag
      222Stukken betreffende de voogdij over prins Willem V, 1759. 1 omslag
      403Staat van de vaste goederen van prins Willem V over 1777-1786, opgesteld in 1795. 1 omslag
      404Aantekeningen van J.F. de Beaufort over het voorgevallene in de Domeinraad ter gelegenheid van de aanzegging van de inbeslagname van de goederen van prins Willem V en de verzegeling van papieren en charters, 1795. Met bijlagen. 1 pak

      Verwerving

      In 1579 sloten vier leden van de Staten van Vlaanderen; Gent, Brugge, het Vrije van Brugge en leper, zich aan bij de Unie van Utrecht, een verbond van de Noordnederlandse calvinistische gewesten tegen Spanje.

      S. Groenveld en H.L.Ph. Leeuwenberg, 'Die originele unie metten acten daernaer gevolcht' in: S. Groenveld en H.L.Ph. Leeuwenberg, ed. De Unie van Utrecht. Wording en werking van een verbond en een verbondsacte (Den Haag, 1979), pp. 5-55, aldaar 6. Overigens hielden al vanaf 1305 de Drie Leden - Brugge, Gent en leper - gezamenlijke bijeenkomsten.

      De bondgenoten kregen hierdoor enerzijds de mogelijkheid om het bezit van kerkelijke instellingen te confisqueren,

      A.M.J. de Kraker, 'Het grondbezit van de abdij Ter Duinen en de exploitatie daarvan in Noordoost-Vlaanderen tussen 1196 en 1645' in De Duinen XX (Koksijde, 1990) pp. 33-84, p. 48.

      maar anderzijds was er de morele plicht om tegemoet te komen aan Willem van Oranjes herhaalde verzoeken om compensatie voor zijn invasielegers. Hij had aan die zelf gefinancierde expedities een schuld van tweeëneenhalf miljoen gulden overgehouden.

      Scherft, Het sterfhuis, p. 123.

      Van de aldus aangesproken Staten waren alleen die van Brabant en Vlaanderen toeschietelijk.

      Scherft, Het sterfhuis, p. 14.

      In 1578 had Vlaanderen aan de prins een jaarinkomen verleend van tweeduizend gulden uit de abdijgoederen van Ter Duinen,

      A. Fruytier, Uit het rijke verleden van Hontenisse, haar hof te Zande en omliggende plaatsen (Hontenisse, 1950; herdruk 1980), p. 76.

      maar toen de prins meer wilde, besloten de Vier Leden op 31 januari 1583 om hem deze goederen te schenken, evenals de vele overige klooster- en proosdijbezittingen die ze in beslag genomen hadden.

      Deze overdracht was in de eerste plaats een bevestiging van de schenking die het Vrije van Brugge op 15 September 1582 aan de prins had gedaan van de goederen van Ter Duinen en van de proosdij van Eversom (Fruytier, Uit het rijke verleden, p 76). De andere Leden schonken o.a. de abdijgoederen van St.Adriaans en Oudenaarde (NDR inv.nr. 13491).

      Dat er voorlopig uit deze kwetsbaar zuidelijk gelegen gebieden weinig opbrengsten te verwachten zouden zijn, kreeg Willem van Oranje al spoedig te horen van zijn hofpredikant en raadsman De Villiers, die bovendien twijfelde aan de Vlaamse standvastigheid. Dit vermoeden kwam uit toen de hertog van Parma in 1584 de Vlaamse opstandelingen terugbracht onder het Spaanse gezag, waarna geestelijke instellingen als Ter Duinen in hun bezit hersteld werden.

      Scherft, Het sterfhuis, pp. 17-21 en Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 77.

      Na een mislukte poging vijf jaar tevoren wist Maurits van Nassau in 1591 Hulst te heroveren, waardoor in ieder geval de in Hulsterambacht gelegen geestelijke goederen in het familiebezit terugkeerden. Dit waren de plaatselijke bezittingen van Ter Duinen, een cisterciënzer abdij in de Westvlaamse duinen bij Koksijde. Hoewel dit in de 15e eeuw een van de rijkste Vlaamse kloosters was geweest,

      De Kraker, Het grondbezit, p. 57.

      hadden decennia van zware overstromingen en oorlog hun sporen nagelaten. Sterker nog, de abdij was in 1579 verwoest en het enige wat restte waren de gehavende goederen in Hulsterambacht met de uithof Ten Zande.

      In 1596 nam Albertus, de nieuwe landvoogd, Hulst na een zwaar beleg opnieuw voor de Spanjaarden in, waarna deze streek deel bleef van de Zuidelijke Nederlanden tot het einde van de Tachtigjarige Oorlog. De Duinenabdij werd andermaal in haar bezittingen hersteld. In 1601 gaven de aartshertogen Albertus en Isabella, sinds 1598 soevereine vorsten van de Zuidelijke Nederlanden, alle in beslag genomen bezittingen van Willem van Oranje vrij. Daarbij waren de destijds door Brabant en Vlaanderen aan Willem geschonken geestelijke goederen echter niet inbegrepen. Bij de onderhandelingen die leidden tot het Twaalfjarig Bestand werd namens de beheerders van Oranjes onverdeelde nalatenschap aan de aartshertogen gevraagd om een geldsom, als vergoeding voor de niet vrijgegeven Brabantse en Vlaamse bezittingen. Dit verzoek werd afgewezen op grond van het feit dat de oorlogsschulden waarvoor de giften bedoeld waren geweest, inmiddels grotendeels door de Staten-Generaal waren overgenomen.

      Scherft, Het sterfhuis, pp. 257-269.

      Prins Frederik Hendrik voltooide in 1645 zijn verovering van een buffer rondom de Republiek met de inname van Hulst, waardoor de Duinense abdijgoederen voor de derde keer in het bezit kwamen van de Oranjefamilie. Van het oorspronkelijke eigendomsrecht, gebaseerd op een compensatie voor oorlogsschulden, was geen sprake meer: het ging nu om in beslag genomen, 'gesaisseerde' geestelijke goederen. De Staten-Generaal erkenden in 1646 Frederik Hendriks aanspraak op het Duinense bezit in Hulsterambacht en omstreken, waarna het Verdrag van Munster deze situatie twee jaar later bevestigde in het hieraan gewijde artikel 44.

      Fruytier, Uit het rijke verleden, pp. 83-84.

      De abdij Ter Duinen stelde jarenlang alles in het werk om genoegdoening te krijgen voor haar opnieuw verloren eigendom, totdat in 1681 de Raad van Vlaanderen in Middelburg alle bezwaren definitief afwees.

      Oranje maakte aanspraak op 'het Clooster van Sande', wat door de abdij werd aangevochten met het argument dat Ten Zande geen klooster was maar een uithof, die enkele ordegeestelijken herbergde. De rentier van Ten Zande, Adriaen Mueleman, heeft in Den Haag onder andere van zich laten horen door zijn vlugschrift Deductio difficultatis quae est inter religiosos B.M. de Dunis et Dominum Principem Orangiae occupantem bona dictie monasterii sita in territorio Hulstensi (Fruytier, Uit het rijke verleden, pp. 84 en 86). Voor het vonnis van de Raad van Vlaanderen zie inv.nr. 13498

      De prinselijke aanspraken in Hulsterambacht werden in 1674 uitgebreid door inbeslagname van goederen van de abdijen van Boudeloo en Cambron en van het kapittel van Kortrijk. Dit blijkt uit de aanstelling van een 'ontvanger van de verdere geannoteerde en gesaisseerde geestelijke goederen, gelegen onder Hulst'

      NDR inv.nr. 606, folio 78 verso. De rekeningen over 1675-1676 en 1678 zijn bewaard gebleven, evenals een manuaal over 1652-1678 (NDR inv.nrs. 13725-13727). De laatste rekening (over 1678) is niet afgehoord, en deze goederen zijn nadien evenmin in de gewone domeinrekeningen opgenomen. Hierdoor rijst het vermoeden dat de aanspraken van prins Willem III rond 1680 ongeldig verklaard werden of door de abdijen en het kapittel zijn afgekocht

      In 1794 veroverde het Franse leger de Zuidelijke Nederlanden. Bij het Verdrag van Den Haag droeg de (inmiddels Bataafse) Republiek het voormalige Staats-Vlaanderen over aan Frankrijk, dat het opnam in het departement van de Schelde. De Bataafse Republiek kon de domeinen van de gevluchte stadhouderlijke familie voor een zeer hoog bedrag kopen van Frankrijk, en zo werd Hulsterambacht onderdeel van het algemeen Staatsdomein. Aan de Oranjes werd in 1804 schadeloosstelling beloofd voor het verloren bezit, maar die zou er pas na de Franse tijd komen: vanaf 1813 kreeg het koningshuis een jaarlijks inkomen dat deels uit de domeinen werd opgebracht.

      Pennings en Schreuder, 'Heer en meester', p. 52.

      Voorgeschiedenis en bestuur van het ambacht

      Hulsterambacht (het huidige Oost-Zeeuws-Vlaanderen) was een van de Vier Ambachten, die in het noorden van Vlaanderen gelegen waren rond Hulst, Axel, Assenede en Boekhoute. De oudste vermelding van de Vier Ambachten dateert van 963, volgens een 13e-eeuwse kroniek van de St. Baafsabdij in Gent, en hun eerste privilege kregen ze voor 1191 van de Vlaamse graaf Filips van de Elzas.

      Encyclopedie van Zeeland III (Middelburg, 1982) p. 215.

      Alleen in hun rechterlijke organisatie hadden de Vier Ambachten enige samenhang: de graaf van Vlaanderen benoemde in ieder ambacht een baljuw en zeven schepenen. De bevoegdheid van deze achtkoppige colleges gold de rechtspraak in alle criminele en civiele zaken; voor uitzonderlijke gevallen moest de vierschaar van een ambacht alle schepenen uit de andere drie ambachten consulteren.

      J.J.C. van Dijk, R.L. Koops en H.Uil, Overzicht van de archieven en verzamelingen in de openbare archiefbewaarplaatsen in Nederland III (Alphen aan den Rijn, 1979), pp. xxvi-xxvii.

      Van oudsher heeft Noord-Vlaanderen veel te lijden gehad van het water, vooral door overstromingen van de Westerschelde. Vanaf de 16e eeuw pleegden ook oorlogsplunderingen en tactische inundaties zware aanslagen op deze frontlinie tussen de Republiek en de Zuidelijke Nederlanden.

      Hulsterambacht grensde in het zuiden aan de stad Hulst, in het noorden aan de Westerschelde, in het westen aan Axelambacht en in het oosten aan de (in 1584 verdronken) heerlijkheid Saeftinghe. Het bevatte de dorpen Hontenisse, Ossenisse, Hengstdijk en Pauluspolder, en een groot aantal polders. Binnen het ambacht lag tevens de baronie St. Jan-Steen, een vrije heerlijkheid.

      A.J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden V (Gorinchem, 1844) p. 740

      In 1740 had het ambacht ongeveer vierduizend inwoners, met als voornaamste middelen van bestaan de verbouw van graan en koolzaad. Het te voet doorkruisen van Hulsterambacht kon in vier uren gebeuren van noord tot zuid, en in drie van oost tot west; het oppervlak was ongeveer 20.000 gemeten groot (zo'n 100 hectare).

      Register van aantekeningen en aanmerkingen omtrent de domeinen (NDR inv.nr. 766, folio 320).

      Toen Hulst in 1645 teruggebracht werd onder het gezag van de Republiek (de zogenaamde 'reductie') werd Hulsterambacht Generaliteitsland. De rechten die de Vlaamse graaf er voorheen had uitgeoefend werden overgenomen door de Staten-Generaal.

      Voor Hulst en Hulsterambacht was er één erfelijke schout en een baljuw, totdat de Staten-Generaal deze functies in 1645 samenvoegden. Daarnaast had ieder van de vier Hulsterambachtse dorpen een eigen dijkschout. Het dijkschoutendom werd gepacht van de hoofdschout van Hulst en Hulsterambacht; na 1645 werden de dijkschouten aangesteld door de baljuw en schout van het ambacht.

      W.J. Annard, Bestuur en bestuurders in Oost Staats-Vlaanderen 1645-1673 (Hulst, 1993) pp. 13,17, 22. Voor de aanstelling van de dijkbesturen zie ook noot 27.

      Ieder jaar stelde de Vlaamse graaf - en vanaf 1645 dus de Staten-Generaal - zeven schepenen aan in het ambacht, waarvan de voorzitter burgemeester werd genoemd. Hulsterambacht kende bovendien een college van notabelen, bestaande uit rond de twintig voormalige magistraatsleden en bezitters van ten minste veertig gemeten grond.

      Annard, Bestuur en bestuurders, p. 20. In het 'Register van aantekeningen en aanmerkingen omtrent de verschillende domeinen', dat o.a. gebaseerd is op mededelingen van rentmeester J.F. de Beaufort in 1763, staat dat notabelen minimaal dertig gemeten land moeten bezitten (NDR inv.nr. 766, p. 775)

      Aangezien vanaf de 17e eeuw alleen gereformeerden openbare ambten mochten vervullen, werden in 1646 praktisch al deze functies in het katholieke Hulst en Hulsterambacht vergeven aan 'vreemdelingen' uit met name Holland en Zeeland. In 1648 werd het katholicisme zelfs verboden; geestelijke goederen werden in beslag genomen en geestelijken moesten vertrekken. Opmerkelijk is dat Hulsterambacht, in tegenstelling tot het westehjke deel van Staats-Vlaanderen, toch katholiek is gebleven. Een veel groter deel van de bevolking dan in andere delen van de Republiek heeft daardoor te Iijden gehad van de 'anti-paapse' overheidsmaatregelen.

      Annard, Bestuur en bestuurders, pp. 12 en 50-52.

      Rechten en bevoegdheden

      De prins van Oranje bezat vanaf 1645 het dorp en de polder van Hontenisse en een groot deel van de polders bij Ossenisse en Hengstdijk; volgens een beschrijving uit 1763 was ongeveer een derde van de grond in het ambacht zijn eigendom.

      NDR inv.nr. 766, 771-772

      Jurisdictie

      In Hontenisse, Ossenisse en Hengstdijk deelde de prins de lage en middelbare jurisdictie met het ambachtsbestuur; hij was bevoegd tot het aanstellen van de dijkbesturen ('dijkwetten'), die recht spraken over kleine plattelands- en waterschapsovertredingen. Deze colleges bestonden uit een dijkschout, burgemeester en zes schepenen. Volgens Annard werden de burgemeester en schepenen van de dijkbesturen van de drie dorpen slechts voorgedragen door de rentmeester van de prins, waarna het ambachtsbestuur ze aanstelde.

      Annard, Bestuur en bestuurders, 22. Het 'Ambtboek' vermeldt de aanstelling door de Domeinraad van de schout en een schepen van de dijkwet van Hontenisse. Andere hiermee verwante aanstellingen in het Ambtboek: dijkgraaf en twee of drie 'gesworens' van de zeewerken bij Hontenisse, dijkgraaf en een of twee gezworenen in de Melopolder, en een gezworene in de Willem Hendrikspolder (NDR inv.nr. 685, folio 429 e.v.).

      Het Register met aantekeningen stelt dat in de drie dorpen de dijkgraaf, schout, burgemeester, zes schepenen en twee schutters of voogden jaarlijks worden aangesteld door het lid van de Domeinraad dat Hulsterambacht inspecteert (NDR inv.nr. 766, folio 773).

      De prins had dus niet zo veel te zeggen in Hulsterambacht, want de overige rechtspraak werd gedaan door de magistraat van het ambacht: de baljuw, burgemeester en schepenen.

      Rechten op goederen

      De voornaamste bronnen van inkomsten bestonden uit pachtgelden en cijnzen. Er waren cijnzen op de drie windmolens, de dijk en het huis op de Zandberg. De verpachting van het visrecht in de Grote en Kleine Vogel werd gedeeld met de abdij van Boudeloo. Ook landerijen en hofsteden werden verpacht, evenals dijken, het veer van Walsoorden, het recht op de derde schoof en de tienden. De tiend op koolzaad was daarvan de belangrijkste; verder waren er tienden van de polders, lammertienden en tienden op mee, koren, vlees, en op aardappelen en andere eetbare gewassen die niet in een schoof geleverd werden. Tienden konden ook door de pachters afgekocht worden.

      Domeinrekening over 1704 (NDR inv.nr. 13626) en verbalen uit 1756 en 1757 door raad De Beaufort (NDR inv.nr. 13472).

      Verder had de prins het jachtrecht in Hontenisse, Ossenisse en Hengstdijk. Partijen die hem dit recht bestreden waren het ambachtsbestuur en belanghebbenden in nieuvv gewonnen polders.

      NDR inv.nr. 766, folio 791.

      Benoemingsrechten

      Belangrijk was verder het benoemingsrecht van functionarissen. Volgens het 'Ambtboek', een register van aanstellingen tussen 1636 en 1797, benoemde de Domeinraad in het ambacht namens de prins van Oranje de volgende beambten (tussen haakjes de oudste en jongste vermelding van iedere benoeming):

      NDR inv.nr. 685, folio 429 e.v.

      In Hulsterambacht:

      rentmeester (1646/1797) 'agent van S. Hoogh. om de verduysterde goederen van de abdijen van Duijnen in 't ligt te brengen' (alleen 1682 en 1727) procureur van Hulst en Hulsterambacht (1685/1722) ontvanger van de geannoteerde en gesaiseerde geestelijke goederen onder Hulst (alleen 1674) notabel in de polder

      Het Ambtboek licht toe: 'Vide t.o.v. de begevinge van enige notabelsplaats in de polder onder Hulsterambacht gelegen - het recht der geextradeerde goederen beginnende met 't jaar 1719'. Benoemingen worden echter niet vermeld.

      In Hontenisse, Ossenisse en Hengstdijk (in ieder van de dorpen):

      Het Register met aantekeningen NDR inv.nr. 766 meldt dat de Domeinraad ieder jaar deze aanstellingen bepaalde. Het verbaal uit 1756 (NDR inv.nr. 13472) bevestigt dit; de aanstellingen werden gedaan door de rentmeester volgens instructie van de Domeinraad. Op dit punt is er een lacune in het Ambtboek, want dat noemt alleen de aanstelling van de schout en schepenen van de Hontenissense dijkwet, en dan slechts tussen 1725 en 1727.

      schout van de dijkwet (alleen 1725 en 1727) burgemeester zes schepenen van de dijkwet (alleen 1726 en 1727) twee voogden of schatters

      In Hontenisse:

      boekhouder van de dijk (1723/1763) In Walsoorden (onder Hontenisse): (onder Hontenisse): dijkgraaf van de zeewerken (1678/1786) gezworenen van de zeewerken (twee of drie; 1678/1785) opzichter van de dijken en wateringen, tevens inkoper van materialen voor dijkage (alleen 1733 en 1748) zes schippers van het veer (1739/1794)

      In de Melopolder:

      dijkgraaf (alleen 1682) gezworene (1682/1770) boekhouder (1704/1763) penningmeester (vanaf 1717 tevens van Willem Hendrikspolder, 1682/1743) 1682/1743)

      In de Willem Hendrikspolder:

      gezworene (1727/1780) boekhouder (1704/1763)

      Een andere eigentijdse bron voor de aanstellingsbevoegdheden is een register uit 1759, NDR inv.nr. 799. Hier komt onder Hulsterambacht nog een andere functionaris voor die niet in het Ambtboek staat: adviseur van de prins voor de Grote Raad van Mechelen. Wel noemt het Ambtboek (onder 'Brabant en Brussel') de aanstelling van een procureur voor deze Grote Raad.

      NDR inv.nr. 685, folio 25 verso.

      Andersom ontbreken in het register uit 1759 inmiddeis twee functies die eerder wel genoemd worden in het Ambtboek, namelijk de ontvanger van de 'geannoteerde en gesaisseerde goederen' en de notabel in de polder.

      De voornaamste lokale functionaris in ieder domein was de rentmeester, die een mandaat tot beheer had van de Domeinraad. Zijn aanstelling werd vergezeld van een uitgebreide instructie; als voornaamste taken had hij:

      het innen en beheren van de pacht- en leengelden het controleren van de naleving van regels, instructies en voorwaarden door pachters het (laten) administreren van de gang van zaken in zijn domein het afleggen van financiële verantwoording aan de Domeinraad.

      In Hulsterambacht maakte de rentmeester van het prinselijke domein deel uit van het ambachtscollege van notabelen. Dit had een adviesfunctie en kwam verder jaarlijks bijeen voor de 'raming der middelen', het bepalen van de op te leggen belastingdruk die nodig zou zijn om de verwachte lasten en baten van het ambacht met elkaar in evenwicht te brengen.

      Annard, Bestuur en bestuurders, p. 20.

      Uit het Ambtboek (NDR inv.nr. 685) blijkt dat vanaf 1722 de rentmeester tevens dijkgraaf was van de dijk van Walsoorden.

      Volgens een aantekening uit 1763 fungeerde hij in de drie dorpen Hontenisse, Ossenisse en Hengstdijk bovendien als opperschout, hoewel de baljuw van Hulsterambacht hem dat recht bestreed.

      Register met aantekeningen, NDR inv.nr. 766, folio 773. Dit register is grotendeels ontleend aan deel II van J. Wagenaar, Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden (Amsterdam 1740), waar deze controverse echter niet vermeld wordt. Het register is tevens gebaseerd op een verslag uit 1763 van J.F. de Beaufort, die toen al 24 jaar rentmeester was en later lid van de Domeinraad zou worden. Vermoedelijk was het een betrekkelijk kortlopende kwestie van na 1740, en had de rentmeester geen fundamenteel recht op het schoutendom.

      De ambtswoning was het huis Ten Zande.

      Door de Nassause Domeinraad zijn de volgende rentmeesters van Hulsterambacht aangesteld:

      Gebaseerd op het Ambtboek NDR inv.nr. 685 en op de rekeningen NDR inv.nrs. 13571-13723.

      1646-1664 François de Smytere

      Het Ambtboek geeft geen jaar van benoeming van deze rentmeester, terwijl de Domeinraadsnotulen door hun onvolledigheid in deze periode evenmin uitsluitsel geven. De oudste bewaard gebleven rekening van na de reductie van Hulst is die over 1648, opgesteld door François de Smytere. Uit het verbaal van Graswinckel en Van Strijen blijkt echter dat deze al in 1646 door hen werd geïnstalleerd als rentmeester (citaat uit het verbaal bij Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 90). Dit wordt bevestigd door de aantekening in De Smytere's rekening over 1649 (NDR inv.nr. 13572): 'vierde rekening van den rendant'.

      1665 Dingman Doenssen 1666-1668 Anna Thiens, diens weduvve 1669-1699 Johan Henrick Bornius

      In de literatuur (Annard, Bestuur en bestuurders, Encyclopedie van Zeeland, Fruytier, Uit het rijke verleden) wordt herhaaldelijk gesproken van het eigengereide optreden als rentmeester van de querulante professor Henrick Bornius. Uit het archief van de Nassause Domeinraad blijkt echter niets van diens aanstelling tot rentmeester. Integendeel, uit erkentelijkheid voor de goede diensten van de professor (die Latijn doceerde aan de latere prins Willem III) werd het rentmeesterschap van Hulsterambacht verleend aan zijn zoon. De zoon kreeg tegelijk toestemming om zich in zijn ambt te laten vervangen, wat een mogelijke verklaring is van de verwarring (NDR inv.nr. 598, folio 85-87). Die verwarring wordt versterkt door de bijna identieke namen. De oude Bornius was schepen van Hulsterambacht, en wellicht heeft hij door deze constructie de onverenigbaarheid van twee ambten kunnen omzeilen. Al was junior dan op papier de rentmeester, de domeinrekeningen 1669-1672 werden ingeleverd door de 'vader van den rendant'. In 1675 liet de Domeinraad het kantoor van 'rentmeester Henrick Bornius' verzegelen, en hijzelf werd met zijn papieren en koffers in Den Haag vastgezet totdat de betalingsachterstanden ter waarde van tweehonderduizend gulden opgelost waren (NDR inv.nrs. 624 en 1046). Kort daarna overleed de oude Bornius, waarna zijn zoon het rentmeesterschap ook in de praktijk overnam. Vanaf 1686 komt in de domeinrekeningen een post voor met uitgaven 'van de restanten onder d'administratie vanden Rendants vader zaliger'.

      1700-1702 Maria Verbeek, diens weduwe 1703 (geen rekening) 1704-1719 Anthony Lammens 1720-1739 Pieter Benjamin de Beaufort 1740-1765 Joachim Ferdinand de Beaufort 1766-1780 Adriaan Sebastiaan van Fenema 1781-1784 Hendrik Adriaan Anemaat als executeur van het testament van Van Fenema 1785-1792 H.A. Anemaat als rentmeester 1793-1808 Jan Christoffel Neeteson

      Beherende instanties vanaf 1580

      Nadat de Gentse calvinisten in 1580 beslag legden op de Duinense goederen, werd het beheer daarvan opgedragen aan het Vrije van Brugge.

      De Kraker, 48-50. Volgens Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 75 vond inbeslagname twee jaar eerder plaats.

      De nog door de abt van Ter Duinen aangestelde rentmeester bleef in functie, naast zijn werk als baljuw van Hulst.

      Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 75

      Na de herovering van Hulst in September 1591 plaatsten de Staten-Generaal stad en ambacht onder het gezag van de Gecommitteerde Raden van Zeeland, als deel van het zogenaamde Committimus.

      Het Committimus bestond verder uit Axel, Biervliet en Terneuzen.

      De Duinense goederen maakten deel uit van het 'sterfhuis' van Willem van Oranje, diens toen nog altijd onverdeelde nalatenschap. Het sterfhuis stond onder curatele van een commissie die moest proberen de immense schulden te saneren. Zo zou uit Hulsterambacht een betaling van zevenduizend gulden gedaan worden aan Jan van Nassau de Oudere, die dat al zeer pover vond in verhouding tot zijn vordering van ruim een miljoen gulden, terwijl van deze aflossing bij nader inzien in 1592 een derde deel gebruikt werd voor een andere schuld.

      Scherft, 125-126.

      De rekening over 1592, als enige uit die jaren bewaard gebleven, is in 1594 ingediend door de baljuw van Hulst, die toen fungeerde als ontvanger van deze goederen en dat mogelijk bleef doen tot de Spaanse inname van Hulst in 1596.

      NDR inv.nr. 13570. De rekening is opgesteld in de zomer van 1592 en is de tweede van deze ontvanger. Kennelijk heeft hij een eerdere (verloren gegane) rekening opgesteld nadat Hulst op 24 September 1591 veroverd werd. De rekeningen over 1593-1595 zijn evenmin bewaard gebleven, terwijl betwijfeld kan worden of er ooit een over 1596 gemaakt is: het Spaanse beleg van Hulst begon op 7 juli van dat jaar.

      Na de 'reductie' (herovering) van Hulst kreeg de Nassause Domeinraad het beheer over de goederen in het ambacht die de prins van Oranje zich had toegeëigend. De advocaten Graswinckel en Van Strijen kregen opdracht om een overzicht te maken van de omvang en toestand van de goederen. Hun bevindingen van mei 1646 formuleerden ze in een verbaal, waarvan uitgebreide citaten opgenomen zijn in het boek van Fruytier.

      Pp. 89-97.Het verbaal zelf is in 1907 van het Algemeen Rijksarchief overgebracht naar het Rijksarchief in Zeeland.

      In 1646 werd nog gebruik gemaakt van enkele diensten van Adriaen Mueleman, rentier van het hof Ten Zande, die vervolgens bij de Domeinraad solliciteerde naar het rentmeesterschap van Hulsterambacht. Niettemin viel in datzelfde jaar de keus op François de Smytere als rentmeester.

      NDR inv.nr. 13522. De aanstelling van De Smytere wordt gemeld in het verbaal van Graswinckel en Van Strijen, zoals geciteerd in Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 90.

      Het beheer kreeg nu meer structuur, zoals blijkt uit vergelijking van het sindsdien gevormde archief met de veel rommeliger samengestelde oudere stukken.

      Een voorbeeld van de minder gestructureerde oudere administratie is het manuaal van inkomsten van Ter Duinen over 1640-1646 (NDR inv.nr. 13806).

      In 1702 werd de erfenis van koning-stadhouder Willem III aangevochten door koning Frederik I van Pruisen, die evenals Willem een kleinzoon van Frederik Hendrik was. De Staten-Generaal stelden zich als scheidsrechter op en wezen aan beide partijen een voorlopig inkomen toe uit een aantal 'geëxtraheerde goederen'. Dit waren domeinen en rechten die tijdelijk werden losgemaakt uit het Oranjebezit. Hierdoor werd Hulsterambacht vanaf 1713 beheerd door een Raad en Rekenkamer der geëxtraheerde goederen, ingesteld door Willems weduwe voor het beheer van de aan haar toegewezen goederen. Nadat er eindelijk een akkoord met de Pruisische koning bereikt was werd deze extra Raad in 1734 opgeheven, en zette de Nassause Domeinraad het beheer over het complete Oranjebezit voort.

      Pennings en Schreuder, 'Heer en meester', pp. 49-51.

      Na de Bataafse omwenteling bleef het domeinbeheer in grote lijnen gelijk: zelfs de meeste rentmeesters waren op hun posten teruggekeerd. Alleen stonden ze nu onder overheidstoezicht, want de 'Commissie der domeinen herkomstig van de vorst van Nassau' viel onder het departement van Financiën.

      Pennings en Schreuder, 'Heer en meester', pp. 52-54 en M.D. Lammerts, 'Inventaris van de archieven van de rentmeesters van de rentambten van de prinsen van Oranje in de provincie Zeeland, 1592-1833', in: IRA III (1930) 723-747, aldaar 723.

      Hulsterambacht werd beheerd door 'Administrateurs over de door de Fransen geabandonneerde goederen van de vorst van Nassau',

      NDR inv.nrs. 13486-13487.

      zo geheten omdat deze goederen na de Franse annexatie van Vlaanderen aan de Republiek waren verkocht. Deze rechtsopvolger van de Nassause Domeinraad werd in 1811 buiten werking gesteld nadat Frankrijk een jaar eerder de Bataafse Republiek had ingelijfd; het domeinbeheer werd overgenomen door het 'Enregistrement des Domaines'. Twee jaar eerder schonk Napoleon delen van Hulsterambacht aan enkele van zijn getrouwen; zo kreeg de hertog van Bassano - een voormalig minister - het huis Ten Zande met omliggende landerijen.

      C. Boschma, 'Het huis te Zande' in De woonstede door de eeuwen keen 103 (1994) pp. 32-40, p. 36

      Na de vlucht van de Fransen in 1813 kwamen de meeste oude rentmeesters terug. De burgemeester van Hulst, die voordien tevens rentmeester was geweest voor de hertog van Bassano, kreeg in 1814 opdracht van de hoofdadministrateur van de goederen van de prins van Oranje om de plaatselijke bezittingen en papieren van het voormalige Oranjedomein in beslag te nemen en voorlopig te beheren. In 1819 namen de ambtenaren der registratie de beheerstaken en de archieven over van dit inmiddels staatseigendom geworden domein.

      Lammerts, 'Inventaris van de archieven van de rentmeesters', p. 723.

      Tot op de huidige dag is het beheer over de staatsdomeinen een taak van het ministerie van Financiën. Aanhangsel 3: Instellingen die een rol spelen in dit deelarchief Abdij van Boudeloo

      Cisterciënzerklooster, gesticht in 1197 te Sinaai-Waas als dochterklooster van Cambron. Had het hof Lamswaarde in de gelijknamige Hulsterambachtse polder en bezat het grootste deel van het dorp Pauluspolder. Nadat de abdij verwoest was in 1578 en de goederen in beslag genomen waren door de stad Gent, vestigden de monniken zich in hun Gentse refugium. Dit werd in 1602 tot klooster verheven.

      Registers met aantekeningen en aanmerkingen omtrent de verschillende domeinen (NDR inv.nr. 766, folio 772); Het rijksarchief in de provinciën, p. 174; Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 18. Wat betreft de stichting heeft Het Riiksarchief een andere opvatting dan de aangehaalde van Fruytier, namelijk dat de abdij werd opgericht door een benedictijn, waarna de overgang naar de orde van Cîteaux in 1215 zou hebben plaatsgevonden.

      In 1674 werd een deel van de abdijgoederen in beslag genomen door de Domeinraad.

      NDR inv.nr. 606, folio 78verso. De rekeningen lopen slechts tot 1678 (NDR inv.nrs. 13725-13727) en in de latere domeinrekeningen zijn deze inkomsten niet opgenomen. Het is daarom niet duidelijk wat er na 1678 met deze goederen gebeurd is.

      Abdij van Cambron

      Cisterciënzerklooster, gesticht in 1148 bij Ath in Henegouwen, met Stoppeldijk als uithof in de Hulsterambachtse Hofpolder In 1674 legde de Domeinraad beslag op een deel van de abdijgoederen. De Fransen schaften het klooster af in 1796.

      Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 18. Voor de inbeslagname door de Domeinraad zie vorige noot.

      Abdij van Drongen

      In 1136 gesticht als augustijnerklooster, ging later over naar de orde der norbertijnen Door de Fransen afgeschaft in 1795

      Ibidem, 18 en Het rijksarchief, 167.

      Abdij Ter Doest

      Cisterciënzerklooster, gesticht in 1175 te Lissewege als dochterabdij van Ter Duinen. Had zijn meeste bezittingen en de uithof Groda in de Hulsterambachtse Graauwpolder. Bij de kerkelijke herindeling van 1559 moesten de grote kloosters een deel van hun bezit afstaan aan de nieuwe bisdommen, en zo werd een gedeelte van Ter Doests inkomsten toegewezen aan de bisschop van Brugge

      De Kraker, 'Waterschapsorganisatie en binnenwaterbeheersing tijdens de zestiende eeuw in Noordoost-Vlaanderen. Het voorbeeld Hulsterambacht' in Jaarboek 1990-1991 Oudheidkundige Kring 'De Vier Ambachten' (Hulst, 1991) pp. 21-50, aldaar p. 26. Volgens Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 69 werd Ter Doest niet bij het bisdom Brugge gevoegd, maar bij dat van Gent.

      Rond 1579 werd de abdij verwoest door de Geuzen. In 1624, toen nog slechts een van de monniken in leven was, kreeg de abt van Ter Duinen toestemming van de generaal-abt van zijn orde om de resterende goederen van Ter Doest los te maken van het bisdom en toe te voegen aan het bezit van Ter Duinen.

      Fruytier, Uit het rijke verleden, pp. 17-18, 81-82, 98.

      Abdij Ter Duinen

      Rond 1106 gesticht door de kluizenaar Sigerius in de Westvlaamse duinen bij Veurne en Koksijde, en in 1138 opgenomen in de orde van Cîteaux (Cistertium in het Latijn). Door de bedrevenheid van deze 'landbouworde' in de winning en ontginning van land, schonken of verkochten de Vlaamse graven graag onbruikbare stukken overstroomd of bedreigd kustland aan cisterciënzers. Ter Duinen werd weldra actief in de Vier Ambachten en op de Zeeuwse eilanden, en samen met Ter Doest heeft het een belangnjk aandeel gehad in het bedijken van de Belgische kust. Tijdens haar grootste bloeiperiode, in de 13e eeuw, had de abdij 120 monniken (die zich bijna uitsliutend met geestelijke zaken bezig hielden), 248 conversen en vele broeders-familiares en dienstknechten.

      Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 17 en 21.

      In Hulsterambacht richtte de Duinenabdij vijf uithoven op: het hof Ten Zande, het Noordhof, Moerhof, Nieuw Noordhof en het hof in Frankendijk. De abdij had verder bezittingen in de heerlijkheid Saeftinghe en in de ambachten van Assenede en Axel, en werd in de 14e en 15e eeuw gerekend tot de rijkste kloosters van Vlaanderen.

      De Kraker, Het grondbezit, pp. 37 en 57.

      Door zware stormvloeden in de 16e eeuw nam de Westerschelde sterk toe, ten koste van veel polders van Ter Duinen.

      Na de overstromingen van 1530 en 1532 was de schade in Hulsterambacht zo ernstig, dat de abdij besloot om haar plaatselijke bezittingen te verkopen. Hiervan heeft men uiteindelijk afgezien (Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 62)

      Verder waren er de opzettelijke inundaties in het kader van de oorlog, waardoor bijvoorbeeld het Land van Saeftinghe in 1584 voorgoed onder water verdween. Bovendien werden de Duinense goederen vanaf 1572 meermaals geplunderd door de watergeuzen en de Gentse calvinisten. De abdij werd in 1579 verwoest, waama slechts de Hulsterambachtse bezittingen rond het hof Ten Zande resteerden.

      De Kraker, Het grondbezit, p. 48 en Fruytier, Uit het rijke verleden, p 75.

      In 1580 werden de Duinense en andere geestelijke eigendommen door de Vier Leden van Vlaanderen in bezit genomen om uit de inkomsten hun verdere activiteiten mede te financiëren.

      De Kraker, Het grondbezit, p. 48.

      Een ruime selectie van geestelijke goederen werd in 1583 geschonken aan Willem van Oranje, maar een jaar later sloeg de hertog van Parma de Vlaamse opstand neer en werden de geestelijke instellingen in hun bezit hersteld. De gevluchte Duinense monniken keerden terug en vestigden zich voorlopig op hun hof Ten Zande.

      Afgezien van de periode 1591-1596, toen de generaliteit Hulsterambacht in handen had, kon Ter Duinen tussen 1584 en 1645 betrekkelijk ongestoord haar goederen herstellen. Een nieuwe Duinenabdij werd gebouwd bij Brugge in 1627, nadat drie jaar eerder de goederen van de abdij Ter Doest aan haar bezit waren toegevoegd.

      Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 81.

      Toen de kloostergoederen in 1646 opnieuw naar de Oranjefamilie gingen, was er van het Hulsterambachtse grondbezit van de abdij minder dan de helf over ten opzichte van de bloeiperiode rond 1400.

      De Kraker, Het grondbezit, p. 73.

      Hoewel de Duinheren jarenlang alles in het werk stelden om genoegdoening te krijgen voor wat hun ontnomen was, wees de Raad van Vlaanderen in Middelburg in 1681 alle bezwaren definitief af.

      Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 86 en NDR inv.nr. 13498.

      Tot 1795 bleven de voormalige abdijgoederen in bezit van de Oranjes. Nadat de Fransen Vlaanderen binnenvielen, confisqueerden ze in 1796 alle bezittingen van geestelijke instellingen. Het Nassause domein Hulsterambacht werd aan de Bataafse Republiek verkocht als staatsdomein. Ook het bezit dat Ter Duinen sinds 1646 weer voor zichzelf had opgebouwd werd door de Fransen geconfisqueerd en te gelde gemaakt.

      Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 135.

      Hof Ten Zande

      De centrale uithof van Ter Duinen. Vele abten van de Duinenabdij begonnen ooit als rentier van Ten Zande; de financieel-administratieve ervaring van deze functie kon gunstig doorwerken in de bestuurs- en beheerstaken van een abt. Oudere literatuur noemt Ten Zande een klooster, wat ook in de huidge plaatsnaam Kloosterzande gesuggereerd wordt, maar dat is onjuist. In de 13e eeuw werd Ten Zande het middelpunt van de exploitatie der abdijgoederen van Ter Duinen in Hulsterambacht en Zeeland. Rond 1265 werd het met muren en grachten omgeven.

      Toen in 1579 de Duinenabdij verwoest werd, bleef Ten Zande deels gespaard: dankzij de grachten werd het 'slechts' leeggeroofd. Vanaf 1584 vestigden de Duinense monniken zich op de uithof, totdat er in 1627 een nieuwe abdij gebouwd werd en Ten Zande weer een normale uithof werd. In 1616 brandde het hof geheel uit, waarna het in een verkleinde vorm hersteld werd.

      De Kraker, Het grondbezit 73; Fruytier, Uit het rijke verleden, pp. 21, 75 en 80.

      In 1646 moesten de Duinense monniken die in het huis Ten Zande woonden op last van de Domeinraad vertrekken, zodat het huis ambtswoning kon worden voor de rentmeester. Ten Zande werd in 1809 door Napoleon geschonken aan zijn minister van Buitenlandse respectievelijk Binnenlandse Zaken, de hertog van Bassano. In 1813 vervielen deze en dergelijke schenkingen aan de Nederlandse staat.

      Boschma, 'Het huis te Zande', p. 36. De confiscatie van het huis in 1646 wordt beschreven in NDR inv.nr. 13494.

      Kapittel van Kortrijk

      Dit kapittel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk werd gesticht in de 12e eeuw. Het bezat de meeste tienden in Hulsterambacht, en had volgens een schatting uit 1763 een jaarlijkse opbrengst van achttienduizend gulden.

      Register met aantekeningen, NDR inv.nr. 766, 772.

      Vanaf 1674 werd een deel van de kapittelgoederen door de Domeinraad in beslag genomen; het is niet duidelijk wat daarmee gebeurd is na 1678. Raad van Vlaanderen

      In 1386 stichtte Filips de Stoute in Rijsel de 'Camere van den Rade' (ook wel 'Raet geordonneert in Vlaenderen'), die bestond uit een gerechtshof en een rekenkamer. De juridische afdeling, hoogste rechtbank van het graafschap, werd in 1407 verplaatst naar Gent. Na 1568 voerde deze Raad van Vlaanderen tevens de taken uit van de vroegere stadhouder in Vlaanderen; door de Fransen werd hij afgeschaft in 1795. Hulsterambacht stond tot 1645 onder het gezag van deze rechtbank, die niet verward moet worden met de Raad van Vlaanderen in Middelburg, het hof van appel voor Staats-Vlaanderen dat in 1599 werd ingesteld. Pas vanaf 1645, toen Hulst met omgeving Generaliteitsland werd, ressorteerde deze streek voor beroeps- en leenzaken en geschillen tussen ambtenaren en overheden onder de Raad (ook wel: 'Hof') van Vlaanderen in Middelburg. Beroep op uitspraken van dit hof was mogelijk bij de Staten-Generaal, die dan meestal de visie overnamen van de Hoge raad van Holland en Zeeland in Den Haag.

      Annard, Bestuur en bestuurders, pp. 14-15.

      St. Baafsabdij

      Benedictijnerklooster, gesticht in de 7e eeuw in Gent. Had zeer uitgebreid grondbezit ten zuiden van Antwerpen, rond Brugge en in de Vier Ambachten.

      Het rijksarchief, p. 164.

      St. Pietersabdij

      Benedictijnerklooster, gesticht in de 9e eeuw in Gent.

      Het archief

      In het hele Domeinraadsarchief zitten hiaten, veroorzaakt door de vele omzwervingen die samenhangen met de lange en woelige geschiedenis van de archiefvormer. Bovendien heeft in 1798 de Agent van Financiën een klerk gemachtigd om uit dit archief alle stukken te vernietigen die door ouderdom onleesbaar of 'van geen belang' waren. De omvang van deze ernstige aanslag laat zich moeilijk reconstrueren, omdat indertijd niet is vastgelegd wat er vernietigd werd. Het deelarchief Hulsterambacht heeft zich niet kunnen onttrekken aan deze hiaatvorming, waarbij nog aan te tekenen valt dat belangrijke stukken afgedwaald of overgebracht zijn naar de Rijksarchieven in Zeeland en Utrecht.

      Wel bestaat er een inventaris van de stukken die rond 1798 op het domeinkantoor van Hulsterambacht aanwezig waren (NDR inv.nr. 13488).

      Verwante Archieven

      Elders berustende archieven betreffende Hulsterambacht:

      Kaarten, betrekking op Hulsterambacht hebben de volgende nummers van de collectie Hingman (VTH) in de Sectie Kaarten en Tekeningen van het Algemeen Rijksarchief: 2764, 2968, 2972-2974, 2976-2987, 2989-3006, 3008-3014, 3721, 4268-4269, 4529-4530a, 4536, 4541, 4718, S 168 en S 627.

      De Staten-Generaal bestuurden tot 1795 de Generaliteitslanden, waaronder Staats-Vlaanderen. Het deel van Hulsterambacht dat niet aan de prins van Oranje toebehoorde (dus ongeveer tweederde van het ambacht) viel ook onder dit bestuur. Zodoende zijn ook in het archief van de Staten-Generaal, dat zich in het Algemeen Rijksarchief bevindt, stukken te vinden die Hulsterambacht betreffen. Het gaat hier om de 'Rekeningen van Vlaanderen', die werden ingeleverd bij de Staten-Generaal: rekeningen van Hulsterambacht 1654-1793 en van Hulst 1648-1793. De inventaris van het archief van de Staten-Generaal heeft als toegangsnummer 1.01.05; de inventarisnummers zijn 10098-10223 (Hulsterambacht) en 9970-10097 (Hulst).

      Rijksarchief in Zeeland Rentmeesterarchieven van de rentambten van de prinsen van Oranje in de provincie Zeeland, 1592-1833. Inventaris van M.D. Lammerts, uitgegeven in Inventarissen van Rijks- en andere Archieven III (1930) 723-747, aldaar 741-744. Hierin bevinden zich veel stukken die in 1877 naar het ARA waren overgebracht en vervolgens in 1907 teruggingen naar Zeeland (zie aanhangsel 1). Hierin bevindt zich veel kaartmateriaal. De archieven van het Vrije van Sluis, 1584-1796 en Hulsterambacht, 1242-1795. Inventaris van A. Meerkamp van Embden (Den Haag 1928). Met veel afgedwaalde stukken: inv.nrs. 481-490 bevatten stukken betreffende goederen van het huis van Oranje tussen 1646-1689. Inv.nrs. 1478-1494 bevatten registers en minuut-akten van verpachting tussen 1600-1795. Archief van de magistraat van Hulsterambacht, 1503-1795 Oud-rechterlijk archief van Hulsterambacht, 1550-1795

      Rijksarchief in Utrecht Archief van de familie De Beaufort, c.1600-c.1950. Inventaris E.P. de Booy, 1985. Hierin bevinden zich veel ambtelijke stukken van Pieter Benjamin en zijn zoon Joachim Ferdinand de Beaufort, die beiden na hun rentmeesterschap van Hulsterambacht werden benoemd in de Domeinraad en bovendien drost van IJsselstein werden. Zie aanhangsel 2.

      Gemeentearchief Hulst Archief van het Waterschap Hulster Ambacht. Inventaris van T.T.A.B.M. van der Aalst, P.J. Brand en J.P.B. Zuurdeeg (Hulst 1979) Weeskamerarchieven van Hulsterambacht Notariële archieven van Hulst

      Grootseminarie Brugge Archief van de abdij Ter Duinen

    • Aanwijzingen voor de gebruiker

      In dit deel van het archief van de Nassause Domeinraad kunt u stukken vinden betreffende St. Maartensdijk en Scherpenisse, maar ook stukken die betrekking hebben op tienden en (geestelijke)goederen op het eiland Tholen. Schaars aanwezig zijn stukken betreffende Zuid-Beveland, omdat de tienden die de prinsen van Oranje daar hadden van zeer weinig waarde waren en gering in omvang.

      Tegenwoordige staat, X, pp. 264-330.

      Meer gegevens betreffende het domein St. Maartensdijk en Scherpenisse kunt u aantreffen in de serie notulen en de series uitgaande stukken in de afdeling Stukken van algemene aard van het archief van de Nassause Domeinraad.

      Bijlage Inhoudsopgave van de rekening van de rentmeester van de domeinen uit 1631.

      NDR inv.nr. 13866.

      Inventaris van de Capittels deser rekening(e) met de annotatie vande folios daar deselve zyn beginnende: Ende eerst den Ontjanck Cap(pitte)l:

      Ontfanck van lantpachten van Martensdijck ende Scherpenisse lantpachten in den pluijmpot lantpachten in den breeden vliet lantpachten in Scherpenisse lantpachten in Stavenisse Tijenden in Martensdyck Lammertienden Tyenden in Scherpenisse Dijkettinge in Maertensdijk Opcomen in Scherpenisse Dijckettingen in Scherpenisse Accijnsen van Martensdijk ende Scherpenisse Die waage van Martensdijk Molens van Martensdijck en Scherpenisse Vischeryen Ontfanck van geschoten boomgaarden ende cingelen Ontfanck van Veeren bienvlucht Estrangeersche zeevonden bastaarden erffelijke relatie een rente op Sommelsdijk Renten, paijen, atterminaten Gemengden ontfanck

      Inventaris van den uuytgeeff: Capittel:

      Renten ende pensioenen Gagen ende Wedden Verpensie van Lantsoncosten ende betaling leninge van Martensdijk ende Scherpenisse dobbele honderste penningen Lantsoncosten in Scherpenisse Reparatien van't Casteel Reparatien aan die wiek molens Reparatien aan Speuijen ende Cayen Uuytgeven Extraordinaris

      Inhoudsopgave van de rekening van de rentmeester van de geestelijke goederen uit 1647.

      NDR inv.nr. 14056.

      Tafel vande Cappitttelen deser reeckeninge mette Annotatien vande folio daer yder Cappittel is beginnende Cap(pitte)l:

      Lantpachten van t'Capp(itte)l in St.Meertensdijck Lantpachten in Kempenshofstede Lantpachten van T'cappittel in Scherpenisse Lantpachten in Westkercke Lantpachten vant Cappittel in poortvliet Lantpachten van t'capp(itte)l int Roolant van Tholen T'Cappittel Thienden Capp(itte)ls huijs ofte decanye Lantpachten vande Coralen in St.Meertensdijck Lantpachten vande Coralen in Scherpenisse Lantpachten vande Coralen in Westkercke Lantpachten vande Coralen in S(in)te Geertruydenpolder Lantpachten vande Coralen in poortvliet T'Coralen huijs Lantpachten vanden Apt Thienden vanden Apt Lantp(ach)ten vande Cellewaerder Lantpachten vanden proost Lantpachten van t'Cruys Cappittel in Scherpenisse Lantpachten vant Sacraments Gilde in Scherpenisse Lantpachten van t'sacraments Gilde in poortvliet Lantp(ach)ten aencomende Domini Nostra ende t'orgel in Scherpenisse Lantp(ach)ten vande keure in Scherpenisse Cure thienden Lantpachten van S(in)t.Janscappellerye in S(in)te Meertensdijck S(in)te Laurens Viccarie in S(in)te Meertensdijck S(in)te Laurens Viccarie in poortvliet S(in)te Anthonis Viaccarie in Sinte Meertensdijck S(in)te Anthonis Viccarie in Scherpenisse S(in)te Anthonis Viccarie in Sinte Geertruyden polder S(in)te Anthonis Viccarije in poortvliet S(in)te Jacobs Cappellerije in S(in)te Meertensdijck S(in)t Jacobs Cappellerije in S(in)te Geertruyden polder S(in)te Jacobs Viccarije in poortvliet S(in)te Catharinen Viccarije in S(in)te Meertensdijck S(in)te Geertruyts Cappellerije S(in)te Barbara Cappellerije Scholasterije Jacob Harts Cappellerije Heer Roels Cappellerije Heer Cor(neli)s Gillisen Cappellerije

      Extraordinaren ende gemengden ontjanck. Tajel van uytgeef. Capp(itte)l:

      Lants oncosten ende statepen(ningen) van t'Capp(itte)l Lants oncosten van(den) coralen Lants oncosten vanden Abt Lants oncosten van(den) Cellewaerder Lants oncosten vanden proost Lants oncosten in Scherpenisse en Westkercke Lants oncosten in S(in)te Geertruydenpolder Lantsoncosten in Kempenshofstede Lantsoncosten in poortvliet Uytgeef van dubbelen hondert item penninck Renten ende pensioenen Uitgeeff van reparatien aende decanije Vuytgeeff van gagien Vuytgeeff van S(in)te Laurens Viccarie Vuytgeeff van s(in)te Anthonis Viccarije Vuytgeeff van S(in)te Jacobs Viccarije Vuytgeef ter saecke van S(in)te Catharijns Viccarije Vuytgeef ter saecke van Sinte Barbara Cappellerije Vuytgeeff van D'heer Roels Cappellerije Vuytgeef van D'heer Cornelis Gillisen Cappellerije Extraordinaris ende gemengden vuytgeeff

      Verwerving

      De oudst bekende ambachtsheren van St. Maartensdijk kwamen uit het geslacht Overbordene. Zij bezaten ambacht in de Oudelandpolder van St. Maartensdijk.

      De Zeeuwse lenen waren 'kwade lenen': zij waren tot in het oneindige deelbaar en bij gebreke van zoons vervielen zij aan de grafelijkheid. Vervolgens werden zij dan verkocht aan de meestbiedende. Zo kocht Frank van Borssele in 1368 circa 3000 gemeten grond in het land van St. Maartensdijk, die na de dood van zijn broer Florens beschikbaar kwamen. Frank kocht ook de verbeurd verklaarde goederen van Pieter Gherontzn. van Overbordene en verenigde zo alle ambachten te St. Maartensdijk in één hand. In 1374 kreeg hij dit leen van de graaf als onsterfelijk leen met de hoge heerlijkheid.

      J. Wagenaar, Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, deel X Zeeland, Amsterdam 1753. p. 544

      De laatste van Borssele, Alienora schonk de heerlijkheid aan haar achterkleinzoon Floris van Egmond. Zijn zoon Maximiliaan erfde het domein in 1539 bij het overiijden van Floris. Toen Maximiliaan in 1549 stierf, erfde zijn dochter Anna van Buren, ook wel van Egmond genoemd, de heerlijkheid. In 1551 kwam de heerlijkheid in het bezit van de Oranjes door het huwelijk van Willem met Anna van Buren. Na haar dood werd haar oudste zoon Philips Willem heer van St. Maartensdijk.

      Tegenwoordige staat, X, p. 541.

      Met de verwerving van St. Maartensdijk verstevigde Willem van Oranje zijn machtspositie in Zeeland. In 1562 maakte hij aanspraak op het recht van Eerste Edele, waardoor hij een belangrijke stem kreeg in de Staten van Zeeland.

      J.P.B. Zuurdeeg, Sint Maartensdijk stad aan de Pluimpot (Tholen, 1985), p. 12.

      Willem van Oranje had na de dood van zijn eerste gemalin de Burense goederen beheerd voor hun zoon Philips Willem wegens diens verblijf in Spanje. Later had hij zijn dochter Maria bereid gevonden het beheer op zich te nemen.

      Scherft, Het sterfhuis, p 64.

      Na de dood van Willem van Oranje in 1584 ontstond onenigheid over de erfenis tussen zijn kinderen.

      Het bestuur over St. Maartensdijk ging stilzwijgend over op Maria, omdat zij immers al het feitelijk beheer voerde. De curatoren van de onverdeelde erfenis hadden daarmee geen bemoeienis, evenmin als Maurits. Maurits maakte echter wel aanspraak op de erfgoederen in Zeeland, hetgeen voor Maria reden was om St. Maartensdijk te bezoeken in 1585, alwaar zij zich met enig huldevertoon installeerde als vrouwe van St. Maartensdijk.

      Scherft, Het sterfhuis, p. 64.

      In 1601 kwam het tot een voorlopige boedelscheiding tussen Maria en Philips Willem. De laatste deed voorlopig afstand van St. Maartensdijk en Scherpenisse.

      Scherft, Het sterfhuis, pp. 244-248.

      In 1606 gaf Maria o.a. deze domeinen aan Philips Willem in ruil voor een jaarlijkse uitkering van 10.000 gulden.

      Scherft, Het sterfhuis, p 248.

      Na de dood van Philips Willem in 1618 kwam St. Maartensdijk in handen van Maurits.

      Een apart onderwerp betreft de geestelijke goederen.

      B.M. De Jonge van Ellemeet, Geschiedkundig onderzoek naar den rechtstoestand der Zeeuwsche geestelijke goederen van 1572 tot in het begin der 17e eeuw (Zierikzee, 1906).

      In 1577 ging het eiland Tholen, als gevolg van de Pacificatie van Gent over tot de prins van Oranje. Het beheer der geestelijke goederen werd in Zeeland gesteld onder een extraordinaris rentmeester. Deze rentmeester was rekenplichtig aan het college van Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland. Hieraan onttrokken werden de goederen van de kerken en gilden in St. Maartensdijk en Scherpenisse. Zij werden in bezit genomen door de prins van Oranje. Aanvankelijk legden de Gecommitteerde Raden zich niet neer bij deze gang van zaken, omdat zij bang waren dat dit voorbeeld navolging zou vinden. Dit geschil was echter van korte duur en werd beslecht in het voordeel van de prins van Oranje.

      Drossaers II, I pp. 100-101.

      Daarnaast pachtte de prins van Oranje tienden van het kapittel van Oudmunster tegen betaling van een jaarlijkse uitkering.

      Voor meer informatie betreffende de tienden van het kapittel in Zeeland, zie: C. Dekker, Zuid-Beveland. De historische geografie en de instellingen van een Zeeuws eiland in de middeleeuwen (Assen, 1971), p. 383. Zie ook: D.G. Rengers Hora Siccama, De geestelijke en kerkelijke goeideren onder liet canonieke, het gereformeerde en het neutrale recht (Utrecht, 1905)

      Grondgebied, benaming en bestuur

      Tegenwoordige staat, pp. 537-541, 551-552.

      Het domein bestond uit St. Maartensdijk en Scherpenisse op het eiland Tholen.

      Het dorp St. Maartensdijk ontstond in de Oudelandpolder, omstreeks het jaar 1200. Het stadje dankte zijn opkomst aan het kasteel van St. Maartensdijk, waar op een afstand van vijftig roeden zuidwaarts een dorpje ontstond, dat door de ligging aan de Pluimpot, een zijtak van de Oosterschelde, uitgroeide tot een kleine stad. Het werd genoemd naar het water de Haast-Ee: Haastinghe of Haastrecht is de benaming van St. Maartensdijk, die men in oude stukken kan aantreffen. Men treft als herinnering hieraan nog steeds een haas aan in het vvapen van St. Maartensdijk.

      Het bestuur van St. Maartensdijk bestond uit een drossaard die hier hoge jurisdictie uitoefende voor de heer, een burgemeester van politie, een schepenburgemeester, acht schepenen, een schout en een secretaris.

      NDR inv.nr. 686. In dit 'amptboek' dat de periode 1636 ca. - 1795 beslaat, staat 'drossaard en baljuw'. Volgens Zuurdeeg, St. Maartensdijk, p. 12, heette de baljuw sinds ca. 1590 drossaard. Aanwijzingen hiervoor heb ik niet kunnen vinden in het archief.

      De drossaard woonde op het kasteel genaamd het 'Hof te St. Maartensdyke'. Hij was voorzitter van het bestuur van de polders, het zogenaamde 'Collegie van Dykgraaf en gezwoorene', dat ondersteund werd door een penningmeester. De drossaard was tevens rentmeester van het domein St. Maartensdijk en Scherpenisse.

      Schuin tegenover St. Maartensdijk, aan de overzijde van de Pluimpot, ligt het dorp Scherpenisse. Scherpenisse had net als St. Maartensdijk een haven gelegen aan de Pluimpot. Er was tot circa 1556 een veer tussen St. Maartensdijk en Scherpenisse.

      Door de gedeeltelijke inpoldering van de Pluimpot werd het veer overbodig. De inkomsten van dit veer werden echter steeds opnieuw opgenomen in de rekeningen van de rentmeester in de 17e en 18e eeuw, om het recht daarop niet te verliezen. Zie: rekeningen van de rentmeester wegens het beheer van de domeinen St. Maartensdijk en Scherpenisse. Zie ook: Tegenwoordige staat, X, p. 537-538.

      Qua omvang, aantal straten en inwoners was Scherpenisse groter dan St. Maartensdijk.

      In dezelfde polder waarin Scherpenisse ligt, ligt het dorp Westkerke. Westkerke behoorde niet tot het domein van de heer van St. Maartensdijk, maar viel onder een andere heer. Omdat Scherpenisse en Westkerke gemeenschappelijke dijken hadden, was er een overeenkomst gesloten tussen de Domeinraad en de heer van Westkerke over de aanstelling van verschillende functionarissen. De aanstellingen geschiedden beurtelings door de heer van St. Maartensdijk en Scherpenisse, en de heer van Westkerke.

      NDR inv.nr. 13839.

      De ingezetenen van Westkerke behoorden kerkelijk tot Scherpenisse. Scherpenisse had een eigen bestuur, apart van St. Maartensdijk. Het bestuur van Scherpenisse bestond uit een burgemeester, acht schepenen en een secretaris.

      De drossaard van St. Maartensdijk voerde ook in Scherpenisse hoge jurisdictie in naam van de heer. Ook in Scherpenisse was de drossaard tevens rentmeester. In de praktijk was de drossaard en rentmeester van St. Maartensdijk dezelfde persoon als die van Scherpenisse, maar het waren gescheiden functies.

      NDR inv.nr. 686.

      Polders van St. Maartensdijk

      A. Hollestelle, Geschied- en Waterstaatkundige beschrijving van de polders en waterschappen opTholen, (Tholen, 1919), pp. 202-264.

      Oudelandpolder Middellandpolder Noord polder Nieuwlandpolder Muijepolder Kleine Muijepolder Slabbekoornepolder Molenpolder Nieuw Ravensoortpolder Pluimpotpolder (gedeeltelijk) Groot en Klein Landekespolder Oude Zuidmoerpolder (gedeeltelijk) Nieuwe Zuidmoerpolder (gedeeltelijk) Nieuw Kempershofstede (gedeeltelijk)

      Polders van Scherpenisse en Westkerke:

      Zoutelandpolder Geertruidapolder Wulpendal Steelandspolder Gorishoek

      Rechten en bevoegdheden

      De heer van St. Maartensdijk had de volgende rechten:

      NDR inv.nr. 768.

      strandrecht, bastaard- en onbeheerde goederen, bijenvluchtaccijns, waagrecht, recht op de banmolen, tienden, visserijen, verpachting van de dijken.

      De heer had het recht tot benoeming van de volgende functionarissen:

      St. Maartensdijk:

      NDR inv.nrs. 685-687

      Armmeesters Baljuw Bode van stad en land Commissarissen van kleine (rechts)zaken Dijkbode Dijkgraaf Drossaard Gezworene Gezworen klerk van de dijkage Gezworen klerk van de dijkage van de Muyepolder Gezworene van de dijkgraaf Gezworene van de Muyepolder Hoofdgecommitteerde in het college van de dijkgraaf Koddebeijer Koster Kosteres Landmeter van de dijkage Notaris Ontvanger van de armen Opzichter van de bossen en tuinen van het kasteel Penningmeester van de dijkage Penningmeester van de Muyepolder Rentmeester van de domeinen Rentmeester van de geestelijke goederen Schoolmeester Schout Secretaris Spuiwachter en Bakenmeester Stokhouder Vendumeester Voorzanger Weesmeesters

      Scherpenisse:

      Baljuw Bode Boekhouder Drossaard Dijkgraaf Gezworene Koster Notaris Penningmeester van de dijkage Rentmeester van de domeinen Rentmeester van de geestelijke goederen Schoolmeester Schout Secretaris Stokhouder Voorlezer

      Westkerke:

      Boekhouder Dijkgraaf Gezworene Penningmeester Penningmeester van de dijkage

      Beheer

      De domeingoederen van St. Maartensdijk en Scherpenisse werden beheerd dooreen rentmeester. Deze beheerde naast de gebruikelijke rechten en goederen ook de tienden gelegen in Zuid-Beveland en de geestelijke goederen. De rentmeester van St. Maartensdijk, de rentmeester van Scherpenisse en de rentmeester van de geestelijke goederen werden apart benoemd, maar in de praktijk werd deze functie door één persoon uitgeoefend.

      De rentmeester legde eenmaal per jaar verantwoording af aan de Domeinraad. Daartoe diende hij, of zij indien bij overlijden de weduwe zaken waarnam, twee rekeningen in: een van het domein en een van de geestelijke goederen.

      De rekeningen van de geestelijke goederen bestaan uit twee onderdelen: de geestelijke goederen behorende bij de kerken en gilden van St. Maartensdijk en Scherpenisse èn de 'Cappelerie' van St. Maartensdijk. Waarom deze onderverdeling heeft plaatsgevonden is niet duidelijk. Mogelijk houdt zij verband met de schenking van een deel van de geestelijke goederen aan het stadje St. Maartensdijk door prinses Maria van Buren, bij haar bezoek in 1585 aan St. Maartensdijk.

      Scherft, Het sterfhuis, p 64.

      Vanaf 1770 werd de rekening van het domein samengevoegd met de rekening over de geestelijke goederen.

      NDR inv.nr. 14180. De voormalige waarnemend rentmeester W. Catshoek had bij de Domeinraad een voorstel ingediend tot het maken van een gecombineerde rekening van het domein en de geestelijke goederen, om een beter overzicht van inkomsten en uitgaven te bewerkstelligen. Bij de resolutie van 20 oktober 1774 ging de Domeinraad met dit voorstel akkoord.

      Na de Franse inval in 1795 werden de rekeningen ingediend bij de administrateurs.

      Rentmeesters van St. Maartensdijk waren:

      Lambert Baken 1575- Johan Liens 1579- Jans Versen 1595-1597 Joachim Liens 1610-1613 Philippus Liens 1622- Cornelis Liens 1624-1627 Josias Musch 1636- Jasper van Vosbergen 1637-1642 David Godin 1643-1662 Jacob Godin 1663-1667 Johan Cabeljau 1668-1670 Pieter Munnecx 1672-1681 François Leidecher de Jonge 1685-1715 Diederik Willem Leidecher 1718- Paulus Huijgens van Zuijlichem 1719-1725 Jacob Vleugels 1727-1748 Willem Hendrik Nolthenius 1749-1758 Cornelis de Jonge Corneliszn. 1761-1768 Willem de Jonge van Ellemeet 1771-1801 Marinus de Jonge van Ellemeet 1802-1810

      Verwante Archieven

      In het Algemeen Rijksarchief bevinden zich ook kaarten van St. Maartensdijk en Scherpenisse. Het betreft de collectie Hingman, VTH 2783, VTH 2785, VTH 2787, VTH 2788, VTH 2793, VTH 2795, VTH 3443, VTH 3446, VTH 3447, VTH 4712.

      De herkomst van deze kaarten is niet altijd duidelijk aan te geven.

      Andere archieven met stukken betreffende St. Maartensdijk en Scherpenisse zijn:

      Gemeentearchief Tholen te St.Maartensdijk: het archief van de gemeente St. Maartensdijk het archief van de gemeente Scherpenisse het archief van de Nederlands Hervormde Kerk van St. Maartensdijk, uitgezonderd de acta het archief van de Nederlands Hervormde Kerk van Scherpenisse, uitgezonderd de acta het oud-rechterlijk archief, daarin ook het weeskamerarchief archief van het St. Maartengodshuis enkele gildenarchieven

      Nederlands Hervormde Kerk te St. Maartensdijk en te Scherpenisse: de acta

      Waterschap Tholen te St. Maartensdijk: polderarchieven van St. Maartensdijk en Scherpenisse

      Rijksarchief in Utrecht: het archief van het kapittel van Oudmunster