Algemene gegevens over het gebied van stad en land van Breda, de verwervingsgeschiedenis, de rechten van de heer van Breda, het lokale bestuur en de daar geldende rechtspraak etc. zijn te vinden in de registers met 'Aanteekeningen en aanmerkingen omtrend de onderscheydene domeinen - Orange Nassau', NDR inv.nrs. 764-769. Op deze serie is een afzonderlijke index gemaakt.
Van het domein Breda is een serie 'ingekomen en minuten van verzonden stukken' bewaard gebleven, geordend naar onderwerp. Deze serie vormt een goed uitgangspunt voor onderzoek naar allerlei onderwerpen. Deze registers bieden dikwijls een aanknopingspunt voor verder onderzoek in de resoluties van de Nassause Domeinraad in het hoofdarchief.
De hoofdindeling is als volgt:
I | Historie der Baronie en Baronnen. |
II | De Heer en Baron. Hierin bevinden zich stukken betreffende zijn rechten, bevoegdheden en inkomsten. |
III | De Baronie. Dit deel betreft bestuur en rechtspraak in Stad en land van Breda. |
IV | De Stad. |
V | Het Land. |
In de inventaris, NDR inv.nrs. 7938-8084 staat een uitgebreide inhoudsopgave vermeld.
Voor een algemeen beeld van de exploitatie van de domeinen zijn de verbalen van leden van de Domeinraad wegens hun jaarlijkse inspectiereizen NDR inv.nrs. 8089-8115 een zeer geschikte bron.
In het archief van het domein van Breda bevinden zich zes, vanaf het jaar 1768 vijf series rekeningen, opgemaakt door verschillende soorten rentmeesters. De meeste series beginnen in het jaar 1638, toen Breda door toedoen van Frederik Hendrik definitief van Spaanse in Staatse handen overging. De meeste series lopen door tot 1810, toen de domeinen in handen van koning Lodewijk Napoleon en later in handen van het ministerie van Financiën overging en als bijlage volgen na de inleiding de inhoudsopgaven van deze series.
1. Rekeningen van de rentmeesters van de domeinenHet betreft een serie rekeningen over de jaren 1634-1675 en 1707-1809. Naast de gebruikelijke kopie-commissies en akten van borgtocht bevindt er zich soms in de eerste rekening een Lijst van bij de rentmeester berustende boeken, registers en kaarten.
In deze serie worden vooral inkomsten uit heerlijke rechten verantwoord.
2. Rekeningen van de rentmeesters van de kapittelen andere geestelijke goederenHet betreft de inkomsten uit alle geestelijke goederen van de kapittels, pastorieën, en vicarieën binnen de stad en baronie van Breda, die na de verovering van Breda door Frederik Hendrik in 1637 aan de heer van Breda kwamen. Met kapittelgoederen werd bedoeld de inkomsten uit de bezittingen van het collegiaal kapittel van Breda. Deze bestonden uit inkomsten uit goederen, geestelijke bedieningen en waardigheden. Het betreft een vrijwel doorlopende serie rekeningen van 1638-1768. Daarna werd deze gecombineerd met de hierna onder 3. vermelde serie.
3. Rekeningen van de rentmeesters van de pastorale en andere geestelijke goederen aangekomen met de vrede van 1648Bij de Vrede van Munster van 30 januari 1648 tussen de koning van Spanje en de Staten-Generaal verwierf de Republiek in Staats-Brabant: stad en markiezaat van Bergen op Zoom; stad en baronie van Breda; stad en meierij van Den Bosch en de stad Grave en het land van Cuijk.
Ingevolge deze vrede kwamen aan de heer van Breda vrijwel alle kloosters, godshuizen, pastorieën en andere geestelijke goederen en beneficiën in stad en land van Breda gelegen, met alle inkomsten, renten en goederen.
Het is een vrijwel doorlopende serie rekeningen van 1648-1768. Daarna werd deze gecombineerd met de onder 2. genoemde serie.
4. Gecombineerde rekeningen van de rentmeesters van de geestelijke aangeslagen kapittels en pastorale goederen.Het is een doorlopende serie rekeningen van 1769-1810.
5. Rekeningen van de ontvangers van de erfgranen van land en baronie van BredaHet is een doorlopende serie rekeningen van 1669-1810. Het betreft pacht uitgedrukt in rogge, gerst of evene. Deze moest worden omgerekend naar de daarvoor geldende prijzen op de markt van Thorn.
6. Rekeningen van de griffiers en rentmeesters van de lenenEr bestaat een vrijwel doorlopende serie rekeningen van 1638-1791. De griffier van de lenen was o.a. verplicht ieder jaar een rekening op te maken van de inkomsten uit de heergewaden.
De kopieën van stads- en dorpsrekeningen, die zich in het archief bevinden, inv. nrs. 8272-8294 etc., hebben niets met het eigenlijke beheer van de heerlijkheid te maken (zie hiervoor: Verantwoording van de inventarisatie).
7. CijnsboekenDeze geven belangrijke informatie over de eigendomsgeschiedenis van onroerend goed. Cijnsboeken werden tegelijk met een rekening ingeleverd, waarbij in de rekening hiernaar wordt verwezen. In een rekening vindt men het totale cijnsbedrag voor een bepaald gebied vermeld; cijnsboeken zijn zelf veel uitgebreider. In sommige cijnsboeken komt een naamindex voor, weliswaar alleen op de nieuwe eigenaars, niet op de vorige.
Er zijn grote verschillen tussen de administratie, bijgehouden in de cijnsboeken.
Deze stukken zijn een belangrijke bron bij onderzoek naar pachters van bepaalde rechten of onroerende goederen. Deze bestaan niet alleen uit de eigenlijke condities/voorwaarden, maar bevatten ook de gegevens over het onroerend goed in kwestie met de naam van de oude pachter, de eerste bieder (i.v.m. strijkgeld), naam van diegene die uiteindelijk de koper, huurder of pachter is en van zijn borgen. Een dergelijke openbare verpachting of verkoop vond plaats o.l.v. de rentmeester of een lid van de raad, in het bijzijn van enige lokale functionarissen.
9. Kaarten uit de collectie kaarten (VTH) betreffende de Baronie van Breda, afkomstig uit het archief van de Nassause DomeinraadInv.nrs. 1639-1641, 1651-1654,1676-1682.
Bijlage 1 Functionarissen benoemd door de prins
Overzicht van ambten te begeven door de prins in de stad en de baronie van Breda in het jaar 1759: NDR inv. nr. 799, p. 3-16. Zie ook inv. nr. 685, folio 30verso-184.
De stadDrossaard Stadhouder van de lenen Schout Rentmeester van de domeinen Rentmeester van de geestelijke goederen met de vrede aangekomen Rentmeester van de nieuwe geestelijke goederen Rentmeester van de granen Griffier van de stad en dorpen Secretaris van Breda en Teteringen Stokhouder Fourier Ontvanger van de granen Griffier van de lenen Secretaris van de gem. Landsvergadering Comptoirbode van de stad en baronie Secretaris van de Weeskamer Postmeester Ontvanger der verpondingen Advocaat van Zijne Majesteit Servitiemeester Landmeter van de baronie Praeceptor van de Latijnse School Conciërge van de Escurie Conciërge van het huis en kasteel Majoor van de burgerij Conciërge van het stadhuis Rentmeester van het Gasthuis Notarissen Controleur van de werken Hovenier van de hoven en tuinen Organist van de Grote Kerk Opsteller van de bestekken 's Heren timmerman 's Heren metselaar Verwer Ziekentrooster Voorlezer in de Grote Kerk Loodgieter en pompmaker Smid en slotenmaker Koster van de Waalse Kerk Voorlezer van de Waalse Kerk Koster van de Duitse Kerk Treder van de blaasbalk Portier van het donjon Portier van de poort na Belcrum Portier van de Haagse Poort Portier van de Bospoort Opzichter van de jacht en bossen Portier van de Ginnekse Poort Boswachter van het Mastbos Warandmeester van de waranden Boomsluiter en havenmeester Bakenmeester van de rivier de Marke Boswachter van het Ulvenhoutse en verdere bossen van Ginneken en Bavel Plantagemeester Bode van Breda op Den Hage Brandmeester van de brandspuit Opzichter van de 7 hoeven op de Noord
Het landSchout in Ginneken, Gilze en Bavel Stokhouder van Gilze Secretaris en stokhouder van Ginneken en Bavel Koster aldaar Secretaris van Gilze en Rijen Koster aldaar Schoolmeester Voorlezer Voster van Gilze Koster van Ginneken en Bavel Schoolmeester van Ginneken Voorlezer Schoolmeester van Bavel Voorlezer Schout van De Hage Secretaris Stokhouder Voster Koster Schoolmeester Voorzangers Schoolmeester op de Beek onder De Hage Organist van De Hage Plantagemeester onder De Hage Rentmeester van De Braque Comptoirbode aldaar Schout van Alphen, Baarle en Chaam Stokhouder aldaar Secretaris Voster van Chaam Koster Schoolmeester Voorlezer Voster van Alphen Koster van Alphen Schoolmeester Voster van Baarle Koster Schoolmeester Rentmeester van Oosterhout en Dongen Gezworenen van de Willemspolder Dijkgraaf van de nieuw bedijkte landen onder Oosterhout achter Leyzen Notaris van Oosterhout Penningmeester van de nieuw bedijkte landen onder Oosterhout of Willemspolder Comptoirbode van de rentmeester Schout en kastelein van Oosterhout Controleur van de domeinen van Oosterhout Franse schoolmeester te Oosterhout Dijkgraaf van Zijne Hoogheids landen en van de West- en Republ. polders onder Oosterhout Penningmeester van de Westpolder Secretaris van Oosterhout Stokhouder aldaar Gezworenen van de West- en Republ. Polders Vosters van Oosterhout Dijkgraaf van de nieuwe dijkage tussen de Groenendijkse haven en Dongendijk Penningmeester aldaar Gezworenen aldaar Voster te Houten onder Oosterhout Schoolmeester aldaar Warand- en plantagemeester te Oosterhout Schoolmeester te Oosterhout Koster Voorzanger Organist Dijkbode van Zijne Hoogheids landen en aanwassen aldaar Sluiswachter aldaar Notaris te Oosterhout Schout van Dongen Stokhouder Secretaris Landmeester aldaar en van Oosterhout Voster van Dongen Gezworenen over de dijk langs de Donge onder Oosterhout Koster en schoolmeester te Dongen Gezworenen van 's heren aanwassen in het Broek te Oosterhout Schout van Roosendaal en Nispen Secretaris aldaar Notaris te Roosendaal Stokhouder van Roosendaal en Nispen Voster aldaar Schoolmeester te Roosendaal Een bijschool aldaar Voorzanger aldaar Koster, schoolmeester en voorzanger te Nispen Notaris te Roosendaal Koster aldaar Schout van Etten Secretaris Stokhouder van Etten Leur en Sprundel Koster en schoolmeester te Sprundel Voster van Etten Leur Voorzanger en schoolmeester te Etten Koster Dijkgraaf en penningmeester van de polders van Zwartenberg onder Etten Schout van Zundert en Rijsbergen Secretaris en stokhouder Voster van Rijsbergen Notaris van Zundert Voster van Zundert Opzichter van de moeren en bossen aldaar Ondervoster, schutter en bogter Koster en schoolmeester van groot en klein Zundert Koster en schoolmeester van Rijsbergen Schout en dijkgraaf van Terheijden behalve Zonzeel etc. Dijkgraaf van Zonzeel Vlassel etc. Secretaris van Terheijden Notaris te Terheijden Stokhouder Penningmeester van de Zonzeelse polder Gezworenen van de gem. polder Gezworenen van de binnenpolder van Terheijden Dijkbode van de Zonzeelse polder Voster van Terheijden Penningmeester van de binnenpolder onder Terheijden Gezworenen van de polderkens Hazeldonk, Hoekenburg etc. onder Terheijden Penningmeester van die polderkens Koster en schoolmeester van Terheijden Koster, voorlezer en schoolmeester van Teteringen Voster aldaar Gezworenen van de Hartelse polderkens Penningmeester van die polderkens Ontvanger van Chaam Ontvanger van Teteringen Ontvanger van Oosterhout Ontvanger van Terheijden Ontvanger van Roosendaal Ontvanger over Gilze en Rijen Ontvanger van Ginneken en Bavel Ontvanger van Etten Ontvanger van Dongen Ontvanger over groot- en klein Zundert en Rijsbergen Ontvanger van De Hage Ontvanger van Alphen Ontvanger over Baarle en het gehucht van Castelre Schout, rentmeester, griffier en stadhouder van de lenen van Wernhout Voster aldaar Secretaris en stokhouder 's lands docter in de baronie van Breda Opzichter van de jacht in de baronie
Bijlage 2 De rentmeesters- De hieronder vermelde jaren betreffen jaren van functioneren van de rentmeesters. De jaren sluiten niet helemaal aaneen omdat de perioden van waarneming door weduwe of erfgenamen niet staan vermeld. Als bronnen zijn gebruikt: het Ambtboek, registers uit de serie ingekomen en uitgaande stukken en de desbetreffende rekeningen van de rentmeester.
Rentmeesters van de domeinen van stad en land van Breda ( NDR inv. nrs. 576, folio 42 recto en verso, en 1042
1594 - 1600 | Adriaen Backer |
1600 - 1624 | Johan van Gystaij |
1624 - [1630] | Pieter uyt Mattenburch |
[1634] - 1654 | Adriaan Verelst* |
1661 - 1684 | Samuel Zuerius |
1684 - 1696 | Pieter Georg Zuerius (zijn vader Samuel bedient het rentambt tijdens zijn minderjarigheid, d.w.z. tot in het jaar 1686) |
1696 - 1738 | Josias Eckhardt |
1741 - 1758 | Carel van Naerssen |
1761 - 1777 | Carel Hendrik van Naerssen |
1778 - 1792 | Gerrit Willem Motman |
Zijn commisssie dateert uit het jaar 1780! | |
1798 - 1809 | Emmericus de Weert |
1809 - 1810 | Emmericus Carel de Weert |
* In het archief zijn rekeningen vanaf 1634 aanwezig.
Rentmeesters van de kapittelen andere geestelijke goederen ( NDR inv. nr. 685, folio 43verso, en 1044
1618 - 1637 | Pieter uyt Mattenburch |
1637 - 1654 | AdriaanVerelst |
1661 - 1662 | Denijs van Rucphen, provisioneel rentmeester |
1662 - 1664 | Denijs van Rucphen |
1665 - 1691 | Johan van der Kaey |
1691 - 1692 | Samuel du Castel (rekeningen voor 1691 en 1692 zijn echter op naam van Kip) |
1692 - 1702 | Huybert Kip |
1704 - 1723 | Carel van der Heyden |
1728 - 1734 | Jacob van Eijs |
1735 - 1765 | Willem Schoorn |
1766 - 1768 | Laurens Pels |
( NDR inv. nr. 685, f. 43recto en inv. nr. 1044
1648 - 1654 | Adriaan Verelst (commissie is pas uit 1653!) |
1661 - 1664 | Denijs van Rucphen |
1665 - 1689 | Johan van der Kaey |
1692 - 1700 | Huybert Kip |
1704 - 1727 | Carel van der Heyden |
1728 - 1734 | Jacob van Eijs |
1735 - 1765 | Willem Schoorn |
1766 - 1768 | Laurens Pels, waarnemend rentmeester |
1769 - 1792 | Laurens Pels |
1796 - 1810 | Johannes Adrianus Rycken |
( NDR inv. nr. 685, folio 44r en 1050.
1653 - 1657 | Hendrik Joosten |
1657 - 1661 | Denijs van Rucphen, provisioneel rentmeester |
1661 - 1664 | Denijs van Rucphen |
1664 - 1668 | Cornelis van Rucphen |
1669 - 1676 | Johan Darmsse |
1676 - 1686 | Samuel Zuerius |
1686 - 1696 | Pieter Georg Zuerius (cie is van l684, eed wordt afgelegd in 1686) |
1696 - 1738 | Josias Eckhardt |
1738 - 1784 | Alexander Philemon Ekhardt (commissie is van 1738, eed van 1740) |
1785: | Hendrik Adriaan Wiercx (waarnemend) |
1786 - 1793 | Cornelis Evert Schoorn |
1794 - 1810 | Florentius Cornelis Havermans (commissie is van 1798!) |
( NDR inv. nr. 685, folio 40v en 1063
1607 | Dingmans van der Locht |
1637 - 1664 | Denijs van Rucphen |
1664 - 1668 | Cornelis van Rucphen |
1668 - 1677 | Johan Damisse |
1677 - 1704 | Jacob van Buerstede |
1704 - 1736 | Anthony van Buerstede |
1736 - 1746 | Phillipus Johannes Tollius |
1746 - 1748 | Christiaan Scholten |
1748 - 1775 | Willem Hendrik Verbrugge |
1776: | Rombout Melchior Damisse, waarnemend |
1776 - 1779 | Willem Pieter van Persijn |
1779 - 1791 | Gerard Johan Faree (rekeningen lopen t/m 1791) |
Van de domeinen van Breda uit 1743, NDR inv.nr. 8469.
ONTFANGST
Capittelen | |
1 | Jaarchijnsen, Heere Chijnsen en Renten folio 12 |
2 | Moolens folio 42 |
3 | Tollen, veeren, Gruijten, visserijen en vervlooge Bieswarmen = bijenzwermen folio 58vo |
4 | Thienden folio 78 |
5 | De kaatsbaan, stallen, eerste plaats in de vleeshalle, en verdere verhuurde huijsen binnen Breda folio 80 |
6 | Landerijen binnen Breda, onder de Hage, Gilse, Baarle en Zundert folio 87vo |
7 | Landerijen onder Terheijden, nevens de Hoeven op den Noort, en groote Schans folio 110 |
8 | Last-Geld van Turffschuijten folio 133 |
9 | Vest-Gelden en Recognitiën folio 134vo |
10 | Hoffdiensten(= het afkopen van hofdiensten) folio 146 |
11 | Leenen folio 146vo |
12 | Bastaart Goederen folio 147 |
13 | Verkogt hout folio 151 |
14 | De Savelhoeven, het Casteel van Boeverijen, den polder van Belcrum en de huijsingen van de groote en klijne Bouwerije binnen Breda folio 157vo |
15 | De Patrijsvangst folio 167vo |
16 | De Waranden folio 168vo |
17 | Cieringen folio 169 |
18 | Bij panden van den Slagmoolen folio 174 |
19 | Pond-gelden folio 175 |
20 | Verkogte moeren folio 175vo |
21 | Gemengden Ontfangh folio 176vo |
22 | Atterminatiën folio 181 |
23 | Rantsoengelden folio 181 vo |
24 | Den Een en twintigsten penningh folio 182 |
25 | Den stuijver voor de illustere Schoolen folio 182vo |
26 | Geligte penningen folio 184 |
27 | voorlijven folio 184vo |
28 | Affgeloste chijnsen en renten folio 186 |
Capittelen | |
1 | Tractementen en pensionen folio 187 |
2 | Renten folio 197 |
3 | Acquesten folio 215 |
4 | Penningen verantwoort en niet ontfangen folio 230vo |
5 | Reparatien aant' casteel folio 231vo |
6 | Reparatien en onderhoud aan de huijsingen in de doelestraat, in de bouwerijestraat, het huijs voor het casteel, de capelle in t coir, den gevangen tooren, en cappucijnenhoff folio 235 |
7 | Reparatien en onderhout aan den polder van Belcrum, de waranden en het casteel van Boeverijen folio 236vo |
8 | Reparatien en onderhoud van de Moolens folio 237vo |
9 | Reparatien en onderhoud aan de bossen, sluijsen, waaterloopen en bruggen folio 243vo |
10 | Vacatien, Reijscosten, boodeloonen, strijkgelden en fooijen folio 251 |
11 | Cieringen folio 254 |
12 | Illustre schoole folio 256 |
13 | Intressen folio 256vo |
14 | Gemengde uijtgiften en lasten folio 257vo |
15 | Extra ordinaire uijtgifte folio 263 |
Capittelen | |
Ie | Eerst vande Thienden van de capittulaerien van Breda gelegen onder Ter Heyden, Wagenberck, Teteringen ende Molengracht. |
IIe | Anderen ontfanck van lantpachten dije neffens des capittels thienden plagen (sic) verpacht te werden |
IIIe | Anderen ontfanck van den eenentwintichsten penninck |
IVe | Anderen ontfanck van rasoenen (opslag van 1schelling per pond bij het verpachten???<!--??? Staat ook zo in de gedrukte toegang.--> |
Capittelen | |
Ie | Eerst aende canonicken van Breda ende andere pensionarissen |
IIe | Ander uytgeven aen gagien van predicanten, Sieckentrooster, Coster, Organist ende andere lasten der kercke binnen Breda... mitsgaders aen pensioenen aen eenige predicanten... |
IIIe | Ander uytgeven van geaccordeerde gaigen ofte subsidien tot Onderhoudt van eenige schoolmeesters ten platten lande. |
IV | Ander uytgeven van strijckgelden bij de hoochste insetters van de thienden.. |
V | Gemengt uytgeven |
le cap[itte]le | Thienden onder Oosterhoudt |
2 | Landerijen aldaer |
3 | Rogge ende geltrenten aldaer |
4 | Thienden onder Rijsbergen |
5 | Landerijen aldaer |
6 | Rogge ende geltrenten aldaer |
7 | Tienden onder Sundert |
8 | Saeijlanden aldaer |
9 | Weijden en beempden al[dae]r |
10 | Rogge ende geltrenten aldaer |
11 | Thienden onder De Hage |
12 | Landerijen aldaer |
13 | Rogge ende geltrenten ald[ae]r |
14 | Thienden onder Ginneken |
15 | Landerijen aldaer |
16 | Rogge ende geltrenten ald[ae]r |
17 | Innecomen der pastorije van Etten |
18 | Innecomen der pastorije van Sprundel |
19 | Thienden onder Ghilse |
20 | Rogge ende geltrenten aldaer |
21 | Thienden en landerijen te Rijen |
22 | Rogge ende geltrenten aldaer |
23 | pastorije van Alphen |
24 | pastorije van Bavel |
25 | pastorije van Ter Heijden |
26 | pastorije van Dongen |
27 | pastorije van Teteringen |
28 | Rasoenen |
29 | xxj en penninck |
30 | Stuijver van de Illustere Schole |
31 | gemengden ontfanck |
1e cap[itte]le | Gaigen van predicanten |
2 | Gaigen van Costers |
3 | pensoenen aen gewesene pastooren |
4 | vacatien reijscosten bodeloonen |
5 | winnigen, strijckgelden |
6 | Renten |
7 | gunsten gratuiteijten etc. |
8 | gemengden uytgeeff |
Kapittelen | |
1. | Chijnsen renten en Erfpagten |
2. | Landen Weiden en Beemden |
3. | Koorn Tiendens |
4. | Tantum en Inkoomen van Thoornse en Kannunnikke (sic) Tiendens |
5. | Lammertiendens |
6. | Verkogt hout |
7. | Afgeloste Tenten |
8. | Alderhande Ontfang |
9. | Extraordinaire Restanten |
Kapittelen | |
1. | Renten en cheinsen |
2. | Benefitien of aan Gebenefitieerdens |
3. | Tractement van de Rentmeester |
4. | Tractementen van Predicanten en geaccordeerde Gratificatien |
5 | Tractementen van Organist, voorsangers, Kosters en Schoolmeesters |
6. | Tractementen aan Perdikantsweduwen |
7. | Vierde Kinds Praemien |
8. | Verpondingen Dijkschotten en contributien |
9. | Remissien |
10. | Verpagtings kosten |
11. | Verduisterde Cheinsen en Renten |
12. | Subsidie aan de Stad Diaconie en Klassis te Breda |
13. | Kosten van de Reekening |
14. | Alderhande Uitgaave. |
Kap[ittelen] | |
1 | Rogge onder Gilse |
2 | Rogge onder Alphen |
3 | Rogge onder Chaam |
4 | Rogge onder Baarle |
5 | Rogge onder Ginneken |
6 | Rogge onder Meer |
7 | Rogge onder Zundert |
8 | Rogge onder Rijsbergen |
9 | Rogge onder de Hage |
10 | Gerst onder Chaam |
11 | Gerst onder Ginneken |
12 | Gerst onder Rijsbergen |
13 | Gerst onder de Hage |
14 | Evene onder Alphen |
15 | Evene onder Chaam |
16 | Evene onder Baarle |
17 | Evene onder de Hage |
18 | Gemengden ontvangst |
Kap[ittelen] | |
1 | Renten |
2 | Pensioenen |
3 | ordinaire gagien en weddens |
4 | Uijtgifte van Garst |
5 | Intresten |
6 | Gemengde uijtgifte |
Breda behoorde oorspronkelijk met o.a. Bergen op Zoom, Zevenbergen en Geertruidenberg tot het Graafschap Strijen.
In de 12e eeuw is het land van Strijen gesplitst in een Hollands en een Brabants deel. Sindsdien waren Breda en Bergen op Zoom gezamenlijk in het bezit van de Heren van Breda, die leenroerig waren aan de hertog van Brabant.
Eind 13e eeuw was het huis van Breda uitgestorven. In 1287 verdeelde de hertog van Brabant het gebied in twee lenen, zodat stad en land van Breda in handen kwamen van Raso van Gaveren, heer van Liedekercke, wiens geslacht het gebied in bezit hield tot 1327. (Gerard van Wezemale, heer van Kwabeecke, verwierf Bergen op Zoom).
In 1327 werden stad en heerlijkheid van Breda verkocht aan de hertog van Brabant, waarna het gebied gedurende twaalf jaar tot het hertogelijk domein behoorde.
In 1339 beleende de hertog van Brabant Willem van Duvenvoorde uit het geslacht Van Wassenaer met het vruchtgebruik. De eigendomsrechten werden door de hertog in 1350 aan Willem's neef Jan van Polanen verkocht. Na het overlijden van Duvenvoorde kwamen de stad en heerlijkheid van Breda geheel in handen van Jan van Polanen.
De kleindochter van Jan van Polanen, Johanna, trouwde in 1404 met Engelbrecht, graaf van Nassau, waardoor Breda in handen van het geslacht Nassau overging.
NDR inv.nr. 8127-8128.
Eind 15e eeuw, onder graaf Engelbrecht II van Nassau, is te Breda de Raad en Rekenkamer, zoals de Nassause Domeinraad aanvankelijk heette, opgericht en te Breda gevestigd en fungeerde Breda als zetel van de administratie van alle Nassause domeinen. Ook toen in 1568 de goederen van Willem van Oranje verbeurd werden verklaard, bleef de Raad in functie, zij het onder toezicht van de Spaanse Raad van Beroerten. Na het sluiten van de Pacificatie van Gent kreeg Willem van Oranje weer de beschikking over zijn goederen, zij het slechts voor enkele jaren. Toen de Spanjaarden in 1581 Breda voor de tweede maal innamen is de Nassause Domeinraad vanuit Breda naar Delft verplaatst en later te Den Haag gevestigd.
J.C.M. Pennings en E.A.T.M. Schreuder, 'Heer en Neester van Ameland tot de Zwaluwe' in: Jaarboek van het Oranje-Nassau Museum (1994), p. 48, Drossaers I, I, p X-Xl.
In 1544 stierf René van Nassau, heer van Chalon en enige zoon van Hendrik III van Nassau, zonder kinderen na te laten. Kort voor zijn dood had hij in zijn testament al zijn bezittingen aan Willem van Nassau, de oudste zoon van zijn oom, Willem de Oude, vermaakt. Zo kwam het geslacht van Willem van Oranje in het bezit van stad en heerlijkheid van Breda. In 1552 werd hij plechtig ingehuldigd.
Deze gegevens zijn gebaseerd op registers met 'Aanteekeningen en aanmerkingen omtrend de onderscheydene domeinen -Orange Nassau', NDR inv.nr. 764, folio 170-172 en op het artikel van F.F.X. Cerutti, 'De institutionele geschiedenis der stad tot de aanvang der 15e eeuw' in: Geschiedenis van Breda, deel I: De middeleeuwen, red. F.F.X. Cerutti e.a., (Schiedam, 1976).
De opstand van de Nederlandse gewesten tegen Spanje, de strategische ligging van het gebied en de leidende rol van Willem van Oranje en diens zonen hebben een grote invloed op de geschiedenis van Stad en land van Breda gehad.
Alleen al in de periode van 1567-1637 wisselde Breda vijf maal van heer, nu eens was het een prins van Nassau en dan weer de Spaanse koning, in zijn kwaliteit van hertog van Brabant:
Na de moord op prins Willem van Oranje in 1584 werd diens zwaar belaste boedel onder toezicht van colleges van curatoren gesteld, die de nalatenschap moesten afwikkelen. De erfopvolging leidde tot scherpe belangentegenstellingen tussen de oudste kinderen van Willem van Oranje, vooral tussen Maurits en Maria, die trachtte naast haar eigen belangen ook die van haar in Spanje gevangen gehouden broer Philips Willem te verdedigen. De elkaar opvolgende colleges van curatoren bleken niet voor hun taak berekend en gaven prins Maurits de kans de nog niet verdeelde erfenis voor zijn politieke aspiraties te gebruiken. De militaire successen van Maurits speelden hem in de kaart.
Zo wist hij zes jaar na de geweldadige dood van Willem van Oranje Breda, dat sinds 1581 weer in Spaanse handen was, te heroveren (met behulp van het 'Turfschip'). Na deze succesvolle inname wilde hij er het bestuur overnemen, doch stuitte op tegenstand van zijn halfzuster Maria, die tevens als zaakwaarneemster van Philips Willem optrad. Zij stelde namens haar broer Philips Willem in 1590 en 1591 een nieuwe magistraat aan, die haar gezag ook erkende. Maurits wist echter de administratie over Breda in handen te krijgen dankzij de steun van deStaten-Generaal.
Scherft, Het sterfhuis, p 152 e.v.; NDR inv. nr. 8129-8131.
In 1596 keerde Philips Willem uit de Spaanse gevangenschap terug naar de Zuidelijke Nederlanden en trad in dienst van de nieuwe landvoogd aartshertog Albertus, hetgeen in de Republiek met wantrouwen werd vernomen. Hij hoopte zich in het bezit te stellen van zijn deel uit het vaderlijk erfgoed, zowel van de door de Spanjaarden geconfisqueerde goederen als van de goederen die zich op het territoir van de Republiek bevonden, waaronder Breda. De Staten-Generaal echter wensten hem, een katholieke prins in dienst van de vijand, niet tot de administratie toelaten. Maurits bleef nog lange tijd deze functie vervullen.
Philips Willem trok zich enige jaren later van het Spaanse hof te Brussel terug. Dit feit en de succesvolle onderhandelingen over een bestand met Spanje maakten het de Staten-Generaal mogelijk hem tot de administratie van zijn goederen toe te laten. In 1606 benoemde hij Jean Baptist Keeremans tot superintendent van al zijn Nederlandse bezittinge.
Scherft, Het sterfhuis, p. 246; NDR inv.nr. 8132.
Toch bleven er tussen Maurits en Philips Willem nog jarenlang problemen rond de magistraatsbestelling te Breda bestaan: tot 1610 werden de benoemingen door prins Maurits gedaan.In 1609 werd prins Philips Willem plechtig als heer van Breda ingehaald, samen met zijn echtgenote Eleonora van Bourbon. De prins toonde zich tolerant in godsdienstige zaken. Wel had hij enkele botsingen met de Staten-Generaal, zoals over zijn weigering uit de Bredase kapittelgoederen de salarissen van de predikanten te betalen. Evenmin werd de benoeming van de katholieke Jean Baptiste Keeremans tot drossaard goedgekeurd. (In diens plaats stelde hij Johan van Aerssen aan). Reeds in 1618 overleed Philips Willem, zonder kinderen na te laten, en volgde prins Maurits hem als zijn erfgenaam op.
In 1621 werden de vijandelijkheden tussen de Republiek en Spanje hervat en na een belegering van negen maanden wist de Spaanse veldheer Spinola de stad in 1625 te heroveren en kwam Breda weer in Spaanse handen.
In Brabant brak nu de 'retorsiestrijd' uit over de vraag: wanneer men een stad veroverd heeft, beheerst men dan tevens het van die stad afhankelijke platteland? Elk der beide partijen hing de visie aan die hem het beste uitkwam: toen de Spanjaarden in 1625 Breda in handen kregen, stelde de inmiddels opgevolgde prins Frederik Hendrik dat hij nog altijd heer van het land van Breda was. (Na de verovering van 's-Hertogenbosch door Frederik Hendrik in 1629 oordeelden de Staten-Generaal dat behalve de stad de Meierij ook in hun handen gevallen was). Elk der partijen gebruikte deze steden als basis voor pesterijen in elkaars platteland, zoals arrestaties, belastingheffingen etc.
Als bestuurszetel van de baronie koos Frederik Hendrik Geertruidenberg. Daar werden het leenhof en de hoofdbank -nu ui tsluitend bestaande uit de schouten van 13 dorpen in de baronie- van Breda gevestigd. Het garnizoen, magistraten en prinsgezinde burgers trokken naar het nieuwe bestuurscentrum. Daarnaast fungeerden in de stad Breda eveneens een drossaard, een leenhof en een hoofdbank, alle Spaansgezind.
V.A.M. Beermann en j.L.M. de Lepper, 'De lotgevallen van de stad', in: F.A. Brekelmans e.a. eds., Geschiedenis van Breda.ll Aspecten VWI de stedelijke historie 1568 - 1795 (Schiedam, 1977), pp. 54-55.
Spoedig na de Spaanse herovering plaatste Jan van Nassau-Siegen, een katholieke kleinzoon van de broer van Willem van Oranje,Jan de Oude, zich als pretendent tegenover de koning. Hij werd na een langdurig proces door de Raad van Brabant te Brussel in het gelijkgesteld. Na door de magistraat als heer van Breda erkend te zijn vernieuwde hij tot 1637 samen met een vertegenwoordiger van de Spaanse regering de magistraat van Breda.
In 1637 wist prins Frederik Hendrik de stad definitief te heroveren, en bleef het gebied in handen van de prinsen van Oranje.
Het kinderloos overlijden van stadhouder-koning Willem III leidde tot nieuwe moeilijkheden over de erfopvolging, ditmaal tussen Johan Willem Friso, neef van Willem III en stadhouder van Friesland en koning Frederik I van Pruisen.
NDR inv.nr. 7938, folio 386 e.v.
Bij de Acte van Partage in 1732 verwierf Johan Willem Carel Hendrik Friso, ofwel prins Willem IV, stad en land van Breda. Willem V zou hem opvolgen en het gebied in handen van de Oranje's houden tot aan de Franse revolutie.
In 1793 vond al een eerste kortstondige Franse bezetting plaats. De schade aan 'zijne Hoogheids rechten en goederen' bleek zo groot dat er een speciale commissie werd ingesteld om de economische en bestuurlijke problemen in de door de Fransen bezette domeinen te inventariseren en op te lossen.
Resoluties van de Dorneinraad, 5 april 1793, NDR inv.nr. 179,8123 en 8306
Ruim een jaar later hadden de Fransen meer succes. ~a de nederlaag van de Oostenrijkse regering bij Fleurus in juni 1794 werden de Zuidelijke Nederlanden door de Fransen bezet. Vandaar uit bedreigden de Fransen onder meer Staats-Brabant. Eind augustus werden Gilze, Zundert, Rijsbergen, Etten en Princenhage veroverd. De commandant van de vesting Ven Geusau weigerde de stad over te geven. Pas na vertrek van prins Willem Ven zijn familie naar Engeland en op uitdrukkelijk bevel van de Staten-Generaal leverde hij de vesting op 28 januari 1795 aan de Fransen uit.Nadat de stadhouder met zijn familie naar Engeland was gevlucht, werden de domeinen geconfisqueerd en werd de Domeinraad opgeheven.
De domeinen van de prins van Oranje, waaronder stad en land van Breda werden tot staatseigendom verklaard. De rekeningen van de rentmeesters werden van 1796-1810 door het 'Bureau der Nationale Domeinen, herkomstig van de vorst van Nassau' afgehoord. Dit bureau vormde een onderdeel van het departement van Financiën.
Na 1809 viel de administratie onder de 'Directeur der registratie en Domeinen'.
Grondgebied en benamingHet land van Breda grenst in het noorden aan Holland, in het oosten aan de Meierij van 's-Hertogenbosch, in het zuiden aan het land van Turnhout en het graafschap Hoogstraten en in het westen aan het markiezaat van Bergen op Zoom en het land van Steenbergen.
De Nassaus beschouwden de stad en heerlijkheid van Breda als hun voornaamste bezitting. Uit het jaar 1474 is de volgende opsomming van hun bezittingen bekend: de stad Breda met slot, de stad Steenbergen, Roosendaal, Nispen, Etten, de Haghe (= Princenhage), Terheiden, Zonzeel (=Langeweg), Oosterhout met het huis te Strijen, Gilze, Ginneken, Alphen, Baarle, Rijsbergen, Groot en Klein Zundert en Dongen. In deze gebieden bezat de heer de hoge heerlijkheid.
NDR inv.nr. 7938, folio 38.
Verder bezat hij een smalheerlijkheid in Groot Zundert, de smalheerlijkheid van het goed Gageldonk en tenslotte een smalheerlijkheid en wat cijnzen en renten in de parochies Roosendaal, Nispen, Woude en de Haghe. Met het laatste zijn onderdelen bedoeld van het gecompliceerde goed van Gageldonk-Hambroek, waartoe ook goederen te Sprundel behoorden. De hertog van Brabant hield bij uitgifte van deze goederen de hoge heerlijkheid aan hem zelf. In Princenhage had Gageldonk-Hambroek een eigen Leenhof en Laathof.
Dongen, Wagenberg en het huis te Strijen maakten eerst geen deel uit van het land van Breda, maar werden daar gaandeweg toe gerekend.
Drossaers I, I, pp. 15-19.
De heerlijkheid Breda was soeverein; leenhulde werd aan de hertog van Brabant afgelegd. In het gehele land gold het recht van Breda behalve binnen 'de Palen van de Hoeven van Etten'. Breda oefende de criminele rechtspraak uit in alle dorpen van het land, behalve in Oosterhout en Roosendaal, die vrije heerlijkheden waren. Men kon in beroep gaan bij de Raad van Brabant.
De benaming 'baronie' stamt uit de tijd van Willem van Oranje. Hij betitelde zich zelf als heer en baron van Breda.
De heerlijkheden Oosterhout en Dongen bekleedden binnen de baronie van Breda een zelfstandige positie en werden afzonderlijk beheerd (zie onder de desbefreffende domeinen).
Steenbergen was vanaf 1287 bijna twee eeuwen lang gemeenschappelijk bezit van Breda en Bergen op Zoom. In 1458 werd het aan Breda toegewezen, maar het werd als een afzonderlijke heerlijkheid beschouwd en niet tot de baronie gerekend. De lage heerlijkheid van Roosendaal werd op 1 april 1501 overgedragen aan Engelbrecht II van Nassau.
De volgende gegevens zijn gebaseerd op: Thomas Ernst van Goor, Beschrijving der Stadt en lande van Breda ('s-Gravenhage, 1744), pp. 352-397.
Steenbergen werd samen met Roosendaal en Nispen afzonderlijk beheerd (zie onder dit domein). De hoofdbank van Breda diende wel als hof van appèl voor vonnissen binnen Steenbergen.
De heerlijkheid Ginneken en Bavel omvatte de dorpen Ginneken en Bavel en de gehuchten Galder, Heusdenhout, Strijbeek en Ulvenhout. De abdij van Thorn bezat het patronaatsrecht van de kerk van Bavel.
De rechtbank van Ginneken en Bavel bestond uit een schout (dezelfde als van Gilze), zeven schepenen en tien gezworenen.
Alphen, Baarle-Nassau en Chaam vormden een eenheid onder één schout en één secretaris. Alphen en Chaam hadden één schepenbank. Chaam had wel een eigen financiële administratie.
Bij Baarle-Nassau behoorden het gehucht Looveren, Uilencoten, Zonderhagen en Castelre.
Baarle bestond uit twee rechtsgebieden: Baarle-Nassau en Baarle-Hertog. Gemeenschappelijke kosten werden omgeslagen in verhouding 2/3 en 1/3.
De abdis van Thorn had ook hier een eigen rechtbank, naast die onder de jurisdictie van de heer van Breda.
Gilze werd waarschijnlijk vóór het jaar 1200 geschonken aan de abdij van Thorn. Dit klooster had er veel goederen en rechten, met name een rechtbank die tot 1795 bleef bestaan. De heer van Breda had er eveneens een rechtbank, bestaande uit een schout (die tevens schout van Ginneken was) en zeven schepenen. Ook hier waren er gezworenen die de zorg voor de financiën hadden.
Rijen, Molenschot en Hulten behoorden eveneens tot dit rechtsgebied.
Etten behoorde van oudsher bij Breda. De rechtbank, waaronder ook Leur en Sprundel behoorden, bestond uit een schout en zeven schepenen. Voor de financiën zorgden elf gezworenen. Daarnaast kende Etten nog een rechtsgebied: Etten onder de Palen van de Hoeve. Deze jurisdictie had een eigen rechtbank en een bijzonder Landrecht, de Hoevense Charter, aan Etten in het jaar 1267 door Hendrik IV, heer van Breda, geschonken.
Ook in Zundert was er sprake van twee rechtsgebieden: Zundert-Hertog en Zundert-Nassau. Het laatste gebied was ooit door hertogin Johanna van Brabant aan Jan van Polanen verpand onder voorwaarde dat het pand voor eenzelfde som gelost kon worden, hetgeen nooit is gebeurd.
Terheijden kreeg in 1328 een eigen schepenbank, waarvan het rechtsgebied zich uitstrekte over Hertel, Schimmaer en Wagenberg. De rechtbank bestond uit een schout en zeven schepenen. Zeven gezworenen hadden de verantwoordelijkheid voor de dorpsfinanciën. Teteringen was een dorp van buitenpoorters onder de jurisdictie van en in hoofdzaak ook onder het bestuur van de stad Breda. Men kende een afzonderlijk financieel beheer, maar geen eigen armbestuur. Bij deze heertijkheid hoorden ook de gehuchten Lovensdijk, Molengracht en Zantbergen.
Het gezag van de heren van Breda
Gebaseerd op: F.A. Brekelmans, 'Bestuur en rechtspraak', in: F A. Brekelmans e.a. eds., Geschiedenis van Breda, II Aspecten van de stedelijke historie 1568 -1795 (Schiedam, 1977), p. 91-106.
De heren van Breda waren vanaf de 12e eeuw leenroerig aan de hertog van Brabant. In de loop van de opstand en de oorlog tegen Spanje trokken de Staten-Generaal het oppergezag over de baronie van Breda aan zich. Na de Vrede van Munster in 1648 maakte het gebied deel uit van de Generaliteitslanden. De plakkaten van de Staten-Generaal waren in stad en land van kracht, behalve voor die zaken die tot de bevoegdheden van de heer behoorden. Door de hoogheid van de positie van de heer van Breda had deze echter bijna soevereine rechten in het gebied. De invloed van de landsregering was er dus vrij gering.
Dit gold niet voor de zaken van defensie van de Republiek en de financiën van het gemene land. Hierin had de heer van Breda de Staten-Generaal of de Raad van State te gehoorzamen. Breda was een garnizoenssstad. De Raad van State had hier rechtstreeks bemoeienis met het garnizoen, de fortificatiën en de inundatiën, de heffing van belastingen, de verpachting van tienden en de bezoldiging van predikanten. De gouverneur van de vesting werd door de Staten-Generaal benoemd.
Ook na 1648 moesten de heren van Breda leenverhef voor hun gebied blijven doen. Zij deden dit voor de Raad en Leenhof van Brabant, sinds 1591 gevestigd in Den Haag. Telkens als er een Oranjevorst stierf moest opnieuw leenhulde door of namens diens opvolger plaats hebben.
Heerlijke rechten en bevoegdhedenDe heer had het recht tot het uitvaardigen van plakkaten, octrooien en beschikkingen. Hij had bijvoorbeeld het recht van de wind, d.w.z. hij gaf toestemming tot het oprichten van molens. Hij verleende octrooien tot het oprichten van industrieën, het houden van een bank van lening, tot het verkopen van erfgoederen, het maken van manufacturen, het leggen van een steenweg of een trekpad, het verleggen van jaarmarkten, het heffen van weggeld, van accijnzen, van brand- en lantaarngeld, de honderdste penning, het houden van loterijen en het stichten van een zoutkeet. Uit de Middeleeuwen stamde het recht cijnzen te heffen (een soort gebruiksrecht, geheven op landerijen en huizen). Deze zijn bekend onder verschillende namen: Herencijns, Lamberti-, St. Bavo- en Martinicijnzen, genoemd naar de dag waarop de cijns moet worden betaald (respectievelijk op 17 September, 1 oktober en 11 november). Hij had het recht van confiscatie van onbeheerde nalatenschappen en van 'bastaardgoederen'. Recht van de gruit en het naastingsrecht. Hij had het benoemingsrecht van het stadsbestuur, de dorpsbesturen en een groot aantal stedelijke en dorpsfunctionarissen en -ambtenaren (zie hieronder). Een belangrijke rol speelde de heer of de Domeinraad bij de admissie van notarissen. Na 'creatie' door de Raad van Brabant werden ze op aanbeveling van het stadsbestuur door de heer 'geadmitteerd'. Hierover ontstond wel eens onenigheid met de Raad van Brabant. De zogenaamde 'Blijde Incomste' bij iedere nieuwe heer bracht hoge kosten voor Breda met zich mee vanwege de vele verplichte giften, de 'curialiteiten'. Dergelijke giften werden eveneens verwacht als de heer van Breda in het huwelijk trad of kinderen kreeg. Verder hoorde de rechtspraak hen toe met bijbehorende inkomsten, zoals boeten en compositiegelden (geld betaald voor een getroffen schikking). Men had het recht tot het verlenen van gratie aan veroordeelden. In 1634 werd dit recht uitgebreid tot het hele rechtsgebied van de Raad van Brabant. Het Hof van Holland diende dergelijke gratieverleningen wel te bekrachtigen. Bij de Vrede van Munster in 1648 kreeg de heer van Breda alle kloosters, godshuizen, pastorieen en andere geestelijke goederen en beneficiën (geestelijke waardigheid met daaraan verbonden inkomsten) toegewezen.
Bestuur en rechtspraak Stad en land.De drossaard was de belangrijkste ambtenaar van de heer. Hij installeerde dorps- en stadsbesturen en stelde voordrachten voor de benoemingen op. Hij had de hoge jurisdictie in de gehele baronie, behalve in de vrijheden Roosendaal en Oosterhout. Hij kondigde de plakkaten af van de Staten-Generaal en van andere overheden. Na 1637 werden de ambten van drossaard en schout in een persoon verenigd. Tevens was de drossaard voorzitter van het Leenhof. Als zijn plaatsvervanger trad een stadhouder op. De drossaard inde alle boeten en breuken, die hij sedert 1686 geheel mocht behouden. Hij had het toezicht op rentmeesters, klerken, roededragers en andere prinselijke ambtenaren. Daarnaast vervulde hij het ambt van schout. In die hoedanigheid zat hij de schepenbank in civiele en criminele zaken voor. Verder was hij kolonel van de compagnieën der burgerij en stadhouder van de lenen, d.w.z. dat hij het Leenhof voorzat. De drossaard diende een geboren Brabander te zijn. Het ambt van drossaard was zeer lucratief: in het midden der 18e eeuw werden diens inkomsten op meer dan 4774 gulden berekend, afgezien van de vacatiegelden, boeten etc. Er werd grof betaald om dit ambt te verkrijgen. De drossaard kwam gemakkelijk in conflict met de belangrijkste functionaris van de Staten-Generaal, de gouverneur van de vesting.
Brekelmans, 'Bestuur en rechtspraak', p. 96.
In het Leenhof van Breda hadden de drossaard en de stadhouder van de lenen zitting alsmede elf raden, inclusief de griffier. Het Leenhof had tot taak het transporteren en verheffen van leengoederen, leenrechten, het aangaan van verbintenissen, panding etc. Het leenhof bestond uit de drossaard /stadhouder van de lenen met elf raden, inclusief de griffier. De griffier van de lenen was o.a. verplicht ieder jaar een rekening op te maken van de inkomsten uit de heergewaden. De stadDe magistraat, bestaande uit de schepenen en de binnen- en de buitenburgemeester. Zij hadden verantwoordelijkheid op het gebied van bestuur en justitie. De binnenburgemeester zat zowel de vergaderingen van het stadsbestuur als de rechtzittingen voor. twee burgemeesters, een binnen- en een buitenburgemeester. De binnenburgemeester was president van de schepenbank en voorzitter bij alle rechtszaken. Vonnissen van de schepenbank waren appellabel bij de Raad van Brabant, behalve bij criminele zaken. De binnenburgemeester bestuurde de stad. Hij convoceerde drost, schepenen en Tienmannen; hij ontving rekesten; tijdens de vergaderingen van de magistraat deed hij voorstellen en nam de stemmen op. Verder was hij overdeken van de Lakenhal en controleerde hij de maten en gewichten. De binnenburgemeester moest na twee jaar aftreden (deze regel werd dikwijls overtreden). De buitenburgemeester wisselde elk jaar. Hij was tegelijk de thesaurier van de stad. Hij beschermde het recht van de stad en de poorters. Hij moest alle stadszaken verrichten in overleg met de drossaard, de binnenburgemeester en de schepenen. Hij was verantwoordelijk voor het inleveren van alle stadsrekeningen. Hij moest zijn rekening op 9 oktober inleveren t.o.v. een heer Commissaris van de magistraat en de Tien Raden en binnen een maand sluiten. Verder behoorde bouw en onderhoud van de stadswerken tot zijn taak. De schepenbank of 'de Wet' bestond uit negen personen, acht schepenen en de binnenburgemeester. De Tien Raden of Tienmannen. Zij zijn voor het eerst in 1541 aangesteld. Zij hadden geen taak in het stadsbestuur maar vertegenwoordigden de belangen van de burgerij met name, waar het de invoering van nieuwe belastingen betreft. Zij controleerden de stadsrekeningen, assisteerden bij de verpachting van de stadsmiddelen, aanbestedingen, verkopingen etc.
NDR inv.nr. 764, folio 179.
Tussen de magistraat en de Tienmannen deden zich nog al eens competentiekwesties voor. Het LandEr waren elf ding- of rechtbanken, die slechts jurisdictie in civiele zaken hadden. Deze bestonden uit een schout, zeven schepenen en een secretaris, voor wie alle inwoners hun civiele procedures konden voeren. Tegen de vonnissen kon bij de Hoofdbank van Breda worden geappelleerd, bij welk college ook de hoge jurisdictie berustte. Alleen Oosterhout en Roosendaal hadden de lage, middelbare en hoge jurisdictie. De gemeenelands-lasten werden over alle dorpen verdeeld volgens een vaste repartitie d.d. 1712. Jaarlijks werd door de magistraat in elk dorp een staat van haar lasten (verpondingen, beden etc.) gemaakt en van de kosten. Deze werd ten overstaan van de drost of diens plaatsvervanger vastgesteld en getekend, met een ontwerp van omslag. Deze moest door de Nassause Domeinraad worden goedgekeurd. Daarna werden er door de gezworenen of de kwartiermeesters met schout en schepenen kohieren van de onroerende goederen opgesteld en aan de ontvanger gegeven. Deze zorgde verder voor de invordering en de verrekening.
NDR inv.nr. 764, folio 173-175.
Overkoepelende colleges, die de zaken van het land van Breda behartigden, waren verder: De Landsvergadering. Dit college werd in 1597 door prins Maurits ingesteld. Het was een vergadering van vertegenwoordigers van de elf gerechten in de baronie, onder voorzitterschap van de drossaard. Elk gerecht zond zijn schout en twee schepenen. Twee maal per jaar werd deze vergadering door de drossaard of diens plaatsvervanger te Breda bijeengeroepen. Besluiten werden bij meerderheid van stemmen genomen. De landsschrijver/secretaris notuleerde en stuurde naar alle rechtbanken een afschrift. De belangrijkste taak van dit college bestond uit het vaststellen van de repartitie der belastingen en van de gemene landsrekening. De Hoofd- en Leenbank. Zij diende als appelgerecht voor de lagere rechtsprekende colleges in het land van Breda in civiele en leenzaken. Economische situatie in BredaHet militair en strategisch belang van de stad Breda kwam in het voorgaande uitgebreid aan de orde. Op economisch gebied stelde de stad niet veel voor. Men hield er zich wel bezig met het brouwerijbedrijf en in mindere mate met de lakenbereiding.
Handel speelde een grotere rol. Naast Den Bosch was Breda het centrum van de doorvoer van goederen uit Holland naar de Spaanse Nederlanden en Luik, en omgekeerd. Noord-zuidwaarts gezien hield de waterweg de Mark in Breda op. De goederen werden verder zuidwaarts vervoerd met behulp van wagens.
Een probleem hierbij vormde de steeds voortgaande verzanding van de rivier de Mark en de Dintel. In de jaren veertig van de 18e eeuw vatte het stadsbestuur het plan op een kanaal van Terheiden naar de Moerdijk te graven om zo de vaarroute te verbeteren en de verbinding te verkorten. Het gewest Holland, hierin gesteund door 's-Hertogenbosch, wist dit initiatief uit vrees voor concurrentie te dwarsbomen.
NDR inv.nr. 8262.
Andere inkomstenbronnen voor de stad waren de bestedingen van het garnizoen en het sporadisch verblijf van het hof van de Nassau's of van hun gasten.
Beerman en De Lepper 'De lotgevallen van de stad', p. 72.
Bij de inventarisatie zijn de volgende termen gehanteerd: de stad Breda; het land van Breda en stad en land van Breda. Stad en land gezamenlijk worden ook wel 'Baronie van Breda' genoemd. In de stukken zelf wordt met 'de baronie' ook wel uitsluitend het land van Breda bedoeld.
Er bevindt zich een aantal stads- en dorpsrekeningen in het archief (kopieën), NDR inv.nrs. 8272-8294 etc. Deze rekeningen hebben niets met het eigenlijke beheer van de heerlijkheid te maken. In veel gevallen was de raadcommissaris van de Nassause Domeinraad een van de drie partijen (naast de stadhouder van de drossaard en schout en schepenen) die de rekening moest afhoren. (In totaal revideerde de raadcommissaris in een willekeurig jaar (1774) 112 rekeningen. Hiervan is dus slechts een fractie bewaard gebleven). Vandaar dat deze onder de rubriek bestuur zijn geordend.
Een moeilijkheid vormden de stukken in de oude inventaris Hingman inv.nrs. 1203 en 1204, die in de inventaris beschreven staan als 'Twee portefeuilles met het opschrif t Klein Zundert'. Het zijn stukken, die grotendeels behoorden tot het archief van de pastoor van Klein Zundert.
Op 24 juli 1798 werd er op last van de Agent van Inwendige Politie beslag gelegd op een groot aantal archiefstukken betreffende de bezittingen van de abdij van Tongerlo, verbonden aan de pastorie van Klein Zundert. In 1800 zijn de stukken in handen van de Commissie van Breda gekomen.
De Commissie van Breda was gemachtigd om op alle archiefstukken beslag te leggen die voor een goede administratie noodzakelijk waren. In het geval van Klein Zundert is men daarbij nogal rigoreus te werk gegaan. Ook in het archief van de Commissie van Breda (oude inv.nrs. 1284-1330) is een deel van het archief van de pastoor terecht gekomen. De rechtsopvolger van zowel de Commissie van Breda als van de vroegere Nassause Domeinraad was de provinciale afdeling van het Enregistrement des Domaines. Mogelijk is dit de verklaring waarom zowel in dit archief als in het archief van de Commissie van Breda zich stukken van de pastoor bevinden. Deze stukken zijn in een aanhangsel ondergebracht.
P.T.A. Zweegers en R.J. Wols, Inventaris van de Commissie van Breda (1421) 1799-1811 (1828) ('s-Hertogenbosch, 1982) (Inventarisreeks 32), pp. 14,173-179.
Zie ook de bijlagen bij NDRinv. nr. 9085.
Vernieuwd ten tijde van Anthonie van Buerstede, griffier van het Leenhof van Breda.
Vernieuwd ten tijde van Anthonie van Buerstede, griffier van het Leenhof van Breda.
Een brief ernstig beschadigd.
Bevat akten betreffende
- een hoeve nabij de pastorie, 1557;
- de hoeve 'Spreeuwenhof bij Hulsdonck,1559;
- de hoeve 'ter Vloet', 1559,1567;
- de tienden onder Hulsdonk, 1559.
Zie ook NDR inv.nr. 9245, voorin en achterin.
Ingebonden in een legger van tienden, 1578-1580.
Deels in tweevoud.
Bestuur volgens testament: De pastoor van Zundert of zijn vicecureijt, de kerkmeester en de Heilige Geestmeesters, en de schout van Zundert.
In de het algemene deel (NDR inv.nrs. 1 e.v.) zijn in de notulen van de Domeinraad, de registers met uitgaande stukken en in de rekeningen van de thesaurier ook gegevens betreffende Cranendonk en Eindhoven te vinden.
De belangrijkste bestanddelen in dit deel van het archief zijn de 'Stukken betreffende Cranendonk en Eindhoven', de verbalen van de raden van hun inspectiereizen, de memories van de rentmeesters en voorts de leggers van cijnzen en renten en de rekeningen. In de 'Stukken betreffende Eindhoven en Cranendonk' (NDR inv.nrs. 9262-9265) treft men allerlei stukken aan. Het merendeel betreft zaken van bestuur en regelgeving: plakkaten, ordonnanties, reglementen, e.d. In NDR inv.nr. 9263 treft men vooral stukken betreffende de geestelijke goederen aan.
In de verbalen van de leden van de Domeinraad zijn de verslagen en de bijlagen opgenomen van de leden op inspectie naar het domein. Zij doen verslag van de verpachtingen, het opnemen van de rekeningen, maar ook van lopende geschillen over (het handhaven van) de rechten van de prins van Oranje en tussen belanghebbenden, de staat van onderhoud van goederen, zoals bossen, hoeven. Tevens bevatten de verbalen een financieel overzicht van het 'boekjaar'. Deze stukken vormen voor de periode na 1755 een rijke bron voor onderzoek naar de geschiedenis van Cranendonk en Eindhoven.
De memories van de rentmeester geven een overzicht van de resoluties en orders van de Domeinraad. Daarnaast staat aangetekend wanneer en hoe een order door de rentmeester werd uitgevoerd. Deze stukken geven een beeld van de onderwerpen van de bemoeienis van de Domeinraad en de lengte van hun 'sterke arm' bij het doen uitvoeren van de resoluties.
De 'vaste' inkomsten, zoals de jaarlijkse renten, cijnzen en pachten, werden bijgehouden in cijnsboeken, nu leggers genaamd. Deze leggers van de vaste inkomsten werden geregeld vernieuwd door een rentmeester, meestal in opdracht van de Domeinraad. De rentmeester baseerde zich op de oude legger (cijnsboek). In de nieuwe legger werd weleens een nieuwe volgorde gehanteerd. Ook werden de inkomsten ingeschreven in andere leggers. Zo zijn de inkomsten van de pastorieën van Stratum, Strijp en Woensel eerst ingeschreven in de legger van de inkomsten van het klooster Ten Hage, in later jaren in de legger van de inkomsten van het kapittel van Eindhoven. In de 18e eeuw werden de aparte leggers in één legger gevoegd.
Geregeld staan er per post verwijzingen naar een oud register, maar ook naar een rekening uit een bepaald jaar. Omdat de series hiaten vertonen, is het terugzoeken van het jongste naar het oudste register een hele opgave. In de beschrijvingen staat aangegeven naar welke legger de verwijzingen teruggaan. Soms zijn posten alleen terug te vinden door van elke post alle namen van cijnsplichtigen door te nemen.
Ook in de rekeningen staan gegevens betreffende deze en andere inkomsten. De rekeningen bevatten persoonsnamen, geografische gegevens e.d. Bij de beschrijvingen van de rekeningen staat vaak de toevoeging: Met bijlagen. Meestal betreft dat een borderel en een loquatur. In een borderel werd de rekening samengevat. Een loquatur bevat aantekeningen betreffende de onderscheiden posten. Bijlagen in de vorm van kwitanties, betalingsopdrachten e.d. zijn vaak verloren gegaan. Heel soms kan men ze nog bij een rekening aantreffen.
Van Cranendonk en Eindhoven berusten geen kaarten in het Algemeen Rijksarchief.
Bijlage Inhoudsopgave van de rekening wegens de domeinen en de geestelijke goederen ( Het betreft de rekening over 1767, NDR inv. nr. 9735
1 | Ontfang van 't capittel van St Catharina |
2 | van grondcijnzen en andere vaste renten |
3 | van hoeven en landen|en |
4 | van grove, smalle en spurrie tiendens |
5 | van de molens |
6 | van visscherijen |
7 | van de waage, gruyte, houtschotten, etc |
8 | confiscatiën van bastaerden |
9 | verheffen van leenen |
10 | penningen van verkogte rogge |
11 | schaar en dorhout |
12 | recognitiën |
13 | gemengden ontfang |
1 | erfrente in geld, rogge en gerst en andere vaste renten |
2 | gagien aan officieren, predicanten, etc |
3 | ordinaire en extra-ordinaire verpondingen en lasten |
4 | reparatiën aan huysingen en molens |
5 | van verkogte granen |
6 | van het coorene dat gekrompen is |
7 | voor 't wenden van het cooren |
8 | interessen van capitalen |
9 | aanplantingen |
10 | remissiën |
11 | penningen berekent en niet ontfangen |
12 | gemengden uijtgaaf |
De heerlijkheden Eindhoven en Cranendonk kwamen in het bezit van de Oranjes door het huwelijk van Willem I met Anna van Egmond, gravin van Buren in 1551. Eindhoven en Cranendonk waren twee heerlijkheden die samen in leen werden gehouden van Brabant. De stad Eindhoven lag in Kempenland en de baronie Cranendonk in Peelland. Kempen- en Peelland maakten deel uit van de meierij van 's-Hertogenbosch.
NDR inv. nr. 764, folio 291.
Willem I kocht in 1559 de dorpen Stratum, Strijp en Gestel en het goed Eckart te Woensel erbij.
F.N. Smits, Beknopte Geschiedenis van Eindhoven (Eindhoven, 1887) I, p 13.
In 1568 werd Willem I door Philips II van Spanje van zijn goederen verbeurd verklaard. De goederen afkomstig van Anna van Egmond kwamen toen in het bezit van Philips Willem als zijn moederlijk erfdeel. Gedurende diens gedwongen verblijf in Spanje, stelde Philips II Karel van Berlaymont en Philips van Ongnyes aan als voogden over Philips Willem. Deze voogden beheerden de goederen van Philips Willem, voorzover deze in Spaanse handen waren. Eindhoven werd in die periode verscheidene malen door de Spanjaarden bezet.L G A Houben, Geschiedenis van Eindhoven, de stad van Kempenland (Turnhout, 1890), I, p. 155.
In 1578 werd de confiscatie van de goederen opgeheven en kwam Willem I weer in het bezit van zijn door Philips verbeurd verklaarde goederen. Na de dood van Willem I in 1584 kwamen Eindhoven en Cranendonk definitief aan prins Philips Willem, die ook daadwerkelijk over deze heerlijkheden kon beschikken.Scherft, Het sterfhuis, p. 205
Na het overlijden van Philips Willem in 1618, werd Maurits als diens erfgenaam heer van Eindhoven en Cranendonk. Na diens dood werden deze heerlijkheden gevoegd bij het bezit van Frederik Hendrik en maakten sindsdien deel uit van de Nassause domeinen.
In 1648, met de Vrede van Munster, kwamen de goederen van het kapittel van Eindhoven aan de prins van Oranje, alsmede de goederen van het klooster Marienhage, dat gewoonlijk Ten Hage werd genoemd.
Ook de pastoriegoederen -de pastorale inkomsten van de baronie Cranendonk en de heerlijkheid Woensel zijn bij de Vrede van Munster aan de prins gekomen.
In 1798 werden de baronie Cranendonk en Eindhoven tot nationaal bezit verklaard. Het domein behoorde ook tot de goederen die tussen 1806 en 1810 aan koning Lodewijk Napoleon werden afgestaan. Het beheer over Cranendonk en Eindhoven bleef echter grotendeels in handen van het departement van Financiën.
Zie inleiding bronnen, ARA, Archief Ministerie van Financiën, inv.nr. 1127 folio 222r ARA, Archief Kroondomeinen en hofhouding van koning Lodewijk Napoleon en de Franse keizer, 2.01.25, inv. nrs. 114, 115, 119, 123
In 1820 werd Cranendonk door de staat verkocht. Het goed omvatte toen de kasteelruine, de boerderijen Cranendonkse Hoef, de Perk en de Bult.J Biemans, 'Geschiedenis van Budel c.a. en Maarheeze c.a.' in Aa-kroniek. Heemkundekring Budel en Cranendonk (1988) 2, pp. 64 e.v.
Grondgebied en benaming Eindhoven en CranendonkHet domein Eindhoven bestond uit de stad Eindhoven, de dorpen Strijp, Stratum en Gestel en de heerlijkheid Woensel.
Eindhoven was de enige stad in Staats-Kempenland.
Tot 1609 had Eindhoven veel te lijden van het krijgsbedrijf van de Tachtigjarige Oorlog. De oorlogslasten waren hoog en moesten vaak aan beide partijen worden voldaan. Het waren donkere tijden voor de toekomstige lichtstad van Nederland. De welvaart en bevolking van de stad ging sterk achteruit.
Zie Houben, Geschiedenis en Smits, Beknopte geschiedenis.
Met het afsluiten van het Twaalfjarig Bestand tussen de Republiek en Spanje in 1609 verbeterde de toestand zich.De regering van de stad bestond uit een drossaard, schout, burgemeester en schepenen en de vijfmannen, gekozen uit de vijf ambachtsgilden. De laatsten hadden een stem in het burgerlijke bestuur.
Smits, Beknopte geschiedenis, I, pp. 14 e.v.
De heerlijkheid Cranendonk lag in het uiterste zuiden van Staats-Brabant temidden van peelmoerassen. De naam Cranendonk herinnert aan de kraanvogels die in deze streek veel voorkwamen. Het kasteel Cranendonk was waarschijnlijk al in 1270 gebouwd door Engelbert van Horne, toenmalig heer van Cranendonk. In 1672 werd het kasteel van Cranendonk door de Fransen ingenomen en in 1673 opgeblazen.
De Oranjes lieten zich baron van Cranendonk noemen en sindsdien stond Cranendonk bekend als baronie.
Biemans, 'Geschiedenis', passim.
De baronie Cranendonk bestond uit de buurt Gastel, de dorpen Maarheeze en Soerendonk en Budel. Maarheeze, Soerendonk en Gastel bezaten samen een schepenbank. Bude! vormde een aparte jurisdictie. Tezamen hadden zij een secretaris die in Budel zetelde.Budel was oorspronkelijk ook een vrij goed en was in 1421 door jan van Schoonvorst als heer van Cranendonk aan de hertog van Brabant als leengoed opgedragen.
Biemans, 'Geschiedenis', p. 63.
De drossaard van Cranendonk was ook drossaard van Eindhoven. Hij zetelde tot 1673, toen het kasteel door de Fransen werd opgeblazen, op het kasteel van Cranendonk. Daarna verhuisde de zetel naar Eindhoven.
Smits, Beknopte geschiedenis, I, p. 14.
Het Leenhof van Cranendonk zetelde (na 1673) eveneens in Eindhoven. Het hof hield zijn zittingen in het klooster Ten Hage. De drossaard was stadhouder van de lenen, de rentmeester was tevens de griffier van de lenen. De vorster van Eindhoven was leenvinder van het hof. Voor het hof werden de lenen van Cranendonk en Eindhoven verheven, transporten van leengoederen verleden (deze zittingen werden Laatbank genoemd), geschillen in leenzaken beslecht, en ook 'contraventien' (nalatigheden, overtredingen) tegen de jacht- en visserijrechten van de heer vervolgd en beslist.
NDR inv.nr. 766, folio 1013.
Geestelijke goederenHet kapittel van Eindhoven was in 1399 opgericht in de H. Catharinakerk van Eindhoven. Het kapittel bestond uit negen kanunniken en een deken. In de loop der tijd werden meerdere kerken -en hun inkomsten, waaronder tienden aan het kapittel toegevoegd. Het betrof kerken uit Eindhoven, Woensel, Tongelre (ten behoeve van de cantor van het kapittel), Aarle, Maarheeze en Vught. Het kapittel en de deken benoemde in deze kerken de pastoors. Aan de pastoors werd een gedeelte van de inkomsten van het kapittel toegekend. De rest van de inkomsten was voor de kanunniken. De hertog van Brabant en de heer van Eindhoven hadden beurtelings het recht op benoeming van de kanunniken.
Smits, Beknopte geschiedenis, I, pp. 86 e.v.
Het klooster Onze Lieve Vrouw ten Hage was gesticht in de 15e eeuw door Jan van Schoonvorst. Aan het klooster werd het kasteel van de heren, de Hage in Woensel bij Eindhoven, geschonken.
Houben, Geschiedenis, p. 68.
Het klooster werd tijdens de oorlogshandelingen tussen de Republiek en Spanje verwoest. De kloosterlingen weken uit naar Den Bosch, waarna zij in 1629 op het klooster terugkeerden. Van hun goederen hadden de kloosterlingen een deel gebruikt om zich in 1581 uit de Staatse handen vrij te kopen. In 1638 echter weken zij definitief uit naar Roermond.Smits, Beknopte geschiedenis, I, pp. 143 e.v.
Het deels herbouwde klooster werd na 1648 bewoond door de rentmeester. Rechten en bevoegdhedenEindhoven en Cranendonk vormden een gezamenlijke heerlijkheid. De prins had er de hoge en lage jurisdictie.
De prins van Oranje bezat in Cranendonk de grondgewincijnzen, jacht, visserijen, recht van gruit, houtschot en het z.g. voederkoorn, een moIen in Soerendonk, een bos en een hoeve met landerijen, alsmede een vijver in de heide van Gastel.
NDR inv.nr 765, folio 291 e.v.
In Eindhoven bezat de beer grondgewincijnzen, jacht, visserijen, grove en smalle tienden, gruit, houtschot, tol vleesaccijns, varkensbezien, waag, l0e penning van de stadsaccijnzen en grond, o.m. het plein voor het kasteel.
In beide heerlijkheden had de heer het recht van confiscable van bastaardgoederen en onbeheerde goederen.
In Zeelst had de heer een windmolen. Buiten de heerlijkheid bezat de heer nog goederen in Zeelst, Empel, Oss, Vught, Udenhout, St. Oedenrode etc. Deze goederen werden tezamen met de heerlijkheden geadministreerd.
Verder bezat de prins ook de geestelijke goederen die behoorden tot het kapittel van Eindhoven, en van het klooster Ten Hage, alsmede de pastoriegoederen van Woensel, Stratum, Budel, Maarheeze en Soerendonk.
NDR inv.nr. 765, folio 478 e.v.
Van de kapittelgoederen was twee derde deel bestemd voor de kapittel en een derde voor de prins van Oranje.Smits, Beknopte geschiedenis, I, p 136.
Deze verdeling gold na af trek van de lasten. De kloosterlingen van Ten Hage mochten overigens zelf hun goederen beheren, totdat de gemeenschap uitgestorven zou zijn, in ruil voor een bepaalde jaarlijkse som.Drs. H.A.M .de Wit, 'Financiën en fiscaliteit in het achttiende eeuwse Eindhoven' in: 'Eindhoven door de eeuwen' (Eindhoven, 1982).
Uit de pastorale inkomsten werd het onderhoud van de predikant en schoolmeester betaald.NDR inv.nr. 765, folio 481 e.v.
FunctionarissenDe prins van Oranje benoemde in Eindhoven en Cranendonk de volgende functionarissen:
Ontleend aan het 'Ambtboek', NDR inv.nr. 685. In het Ambtboek zijn alle functies, die gedurende een bepaalde tijd door het huis van Oranje werden vergeven opgesomd. Het kan dus zijn dat onder de functie van 'stokhouder', zich slechts een vermelding van één persoon bevindt. Het kan dan zijn dat men of die gegevens niet voorhanden had om ze in het Ambtboek op te nemen, of dat het huis van Oranje slechts eenmaal een 'stokhouder' benoemde. Sommige functies worden meermalen onder de plaatsen waar de vermelde functionaris actief was, vermeld. Zo komt de vorster, welke een functie voor meerdere plaatsen vormde, voor onder bijvoorbeeld Eindhoven, Stratum en Strijp, waardoor het lijkt alsof het gaat om drie functies. Anderzijds komt het ook voor dat zo'n functie werkelijk voor elke plaats een aparte benoeming vergde. Voor welk gebied een functie was ingesteld is alleen in de benoemingsakten terug te lezen. De opsomming is in de volgorde van het Ambtboek weergegeven.
In Eindhoven en CranendonkDrossaard Griffier van het Leenhof Kastelein van het Huis van Cranendonk Rentmeester van de domeinen Rentmeester van de geestelijke goederen Stadhouder van de Lenen
In Budel:Koster Notaris Ontvanger van de convooien en licenten Schoolmeester Schout Secretaris Stokhouder Voorlezer Vorster
In Cranendonk:Boswachter
In Eindhoven:Koster Notaris Postmeester Rector van de Latijnse School Schoolmeester Schout Secretaris Stokhouder Voorlezer Vorster en Leenvinder Ondervorster
In Gestel:Schoolmeester Schout Secretaris Stokhouder Vorster
In Maarheeze:Koster Notaris Schoolmeester Schout Secretaris Stokhouder Voorlezer Vorster
In Stratum:Schoolmeester Schout Secretaris Stokhouder Vorster
In Strijp:Koster Schoolmeester Schout Secretaris Stokhouder Voorzanger Vorster
In Woensel:Koster Schoolmeester Schout Secretaris Stokhouder Voorzanger Vorster en Leenvinder Ondervorster
In Soerendonk en Gastel:Notaris Schoolmeester Schout Secretaris Stokhouder Voorzanger Vorster
BeheerTot 1767 werden de domeingoederen en de geestelijke goederen ieder in een aparte rekening verantwoord. Daarna werden de domeinen en de geestelijke goederen in één rekening verantwoord. De rentmeester van de domeinen en geestelijke goederen was ook rentmeester van het kapittel. De kapittelgoederen werden in een aparte rekening verantwoord, omdat het kapittel ook een deel van de inkomsten ontving.
De Wit, 'Financiën', p 86.
Het batig slot van rekening voor de heer (een derde deel van de 'winst') werd in de rekening van de geestelijke goederen als inkomsten opgenomen. De rekening van de kapittelgoederen werd afgehoord door de Domeinraad en door de deken en kapittulairen (leden van het kapittel) 'die daer over begeren te comen'.NDR inv. nr. 9777, afschrift van de beschikking van de voogden van Willem III betreffende het beheer van het kapittel.
In 1763 werd rentmeester Nicolaas Jeremias Storm van 's-Gravesande ontslagen vanwege zijn slechte beheer. Hij was failliet gegaan en had grote schulden aan de Domeinraad. In zijn plaats werd aangesteld secretaris Jacob Spoor.
De Wit, 'Financiën', p. 91.
Na het vertrek van Willem V in 1795 werden Eindhoven en Cranendonk beheerd door enkele leden van de Staten-Generaal. Op 15 juli van dat jaar werd het beheer van de Eindhovense goederen overgedragen aan de municipaliteit van Eindhoven. Deze stelde J. van Mierlo aan als rentmeester. Echter het Comite tot de Algemene Zaken van het bondgenootschap te Lande, dat de domeinen in de Generaliteitslanden beheerde, herstelde Spoor, rentmeester onder Willem V, in zijn functie.
P.J. Latjes, Het Eindhovense stadsbestuur in de Bataafs-Franse Tijd (1794-1813). In: Eindhoven door de eeuwen. Ed. J. Spoorenberg en drs. H.A.M. de Wit (Eindhoven, 1982), p. 138.
Van Mierlo heeft ook blijkens de rekeningen niet de functie van rentmeester uitgeoefend. Rentmeesters waren:
Ontleend aan het Ambtboek, NDR inv. n.r 685, folio 254 e.v. en aan de rekeningen van Eindhoven, NDR inv. nrs. 9508 e.v.
De registers met stukken betreffende Cranendonk en Eindhoven, NDR inv.nrs. 9262-9265, zijn geplaatst onder de rubriek ALGEMEEN omdat het niet mogelijk was deze te splitsen. De stukken zijn ingebonden in een aantal banden. Zij zijn te vergelijken met de 'Volumes', zoals die ook voorkomen bij Steenbergen, Roosendaal en Nispen en bij Breda. Omdat het hier gaat om minder stukken is een indeling zoals bij Steenbergen etc. weggelaten. Om de toegankelijkheid van deze stukken te waarborgen is besloten de inhoudsopgave te handhaven en in de beschrijving op te nemen. Deze is gebaseerd op de inhoudsopgave in de banden zelf. De tekst is gemoderniseerd. Voorlopig staat ook per nummer van de inhoudsopgave aangegeven om hoeveel stukken het gaat.
Zie voor het origineel NDR inv. nr. 9317.
Niet gelijkluidend aan NDR inv. nr. 9266.
Deels gelijkluidend aan NDR inv. nr. 9275.
Deels gelijkluidend aan NDR inv. nr. 9276.
Met index.
Waarschijnlijk ontbreekt het fragment van stukken tussen juni 1793-juni 1794.
Bevat een kaartje van de nieuwe dijk bij Woensel.
Bevat een kaartje van de gemene weide van Woensel. Over het jaar 1776 is geen verbaal opgenomen.
Over het jaar 1786 is geen verbaal opgenomen. Over de jaren 1788-1789 zijn er alleen bijlagen. Met kaartje.
Het betreft hier stukken afkomstig van Lodewijk van Brunswijk die hij aan Willem V heeft overgedragen in verband met het beheer over de domeinen. Zie de aantekening van De Larrey op de inhoudsopgave.