Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2033
Het betreft guldens, Zeeuwse rijksdaalders, Hollandse rijksdaalders, goudguldens, schellingen, zestehalven en dubbeltjes
Vanaf de aanvang van haar werkzaamheden op 5 april 1814 is DNB gevestigd in de panden Oude Turfmarkt 1936 en 1937. De panden zijn voorheen in gebruik bij de Centrale Kas welke op 4 april 1814, met personeel, overgaat naar DNB. De twee huizen maken deel uit van een complex van 11 huizen op de Oude Turfmarkt, waarvan er 9 in 1643 door de regenten van het St. Pieters- of Binnengasthuis als geldbelegging zijn gebouwd naar ontwerp van Philip Vingboons. In gevolge de regeling Vestiging regeringsbureaus ingevoerd bij besluit van koning Lodewijk Napoleon d.d. 20 mei 1808 worden de panden door de Minister van Financiën aangekocht. In 1809, bij de verheffing van Amsterdam tot koninklijke residentie, worden de panden door de Staat van de Stad Amsterdam overgenomen, tegen betaling van een zeker bedrag aan jaarlijkse erfelijke renten. In 1814 worden de panden kosteloos aan DNB afgestaan op voorwaarde dat de Bank de kosten van onderhoud zal dragen, die bij de oude gebouwen overigens niet gering blijken. Op 6 januari 1815 wordt de regeling schriftelijk vastgeld en op 4 maart 1815 verwerft DNB op dezelfde voorwaarde het pand Oude Turfmarkt nr. 1935. Dit pand wordt bestemd tot woonhuis van de kassier-generaal, terwijl nr. 1936 tot woonhuis van de secretaris dient. Met ingang van 15 augustus 1915 wordt voorts nog voor fl. 200,- per jaar de kelder van Oude Turfmarkt nr. 1934 gehuurd. Op 29 april 1824 en 1 februari 1839 worden, eveneens kosteloos op voorwaarde van onderhoud, respectievelijk de panden Oude Turfmarkt nrs. 1938 en 1939 verworven.
Met de verlenging van het octrooi van de bank op 22 december 1863 geeft de Minister van Financiën te kennen dat de bankhuizen niet langer kosteloos aan DNB kunnen worden afgestaan. DNB staat voor de keuze een nieuw gebouw elders aan te kopen dan wel de vijf bankhuizen te huren of aan te kopen en de naastgelegen panden aan te trekken om het ruimteprobleem op te lossen. De aankoop van een terrein aan de Singel tegenover de Munt strandt op de weigering van de eigenaar het te verkopen, terwijl de poging een complex aan de Doelenstraat te verwerven (het Hotel de l'Europe) faalt wegens de hoge koopsommen die worden gevraagd. Overleg met de Minister van Financiën resulteert tenslotte in de aankoop van de 5 bankhuizen (B 51, de voormalige nummers 1935-1937, in welke drie huizen de kantoren van de Bank zijn ondergebracht; B 52 (voorm. nr. 1938), het woonhuis van de president van de Bank, W.C. Mees; en B 53 (voorm. nr. 1939), het woonhuis van de secretaris van de Bank, J.H. Molkenboer), van het Gasthuishofje, van de twee naastgelegen percelen, welke in gebruik zijn bij de Grootboeken der Nationale Schuld en haar directie (B 48 en B 49), en van het tussenliggende huis dat voorheen was verhuurd aan W. Breitenstein (B 50). Als voorwaarde voor de koop geldt dat de Bank de kosten zal dragen van het verbouwen en geschikt maken van de St. Jorishof in de Spinhuissteeg, waar het kantoor van de Grootboeken zal worden gevestigd, begroot op een bedrag van fl. 80.000,-. Op 9 mei 1864 wordt de koopakte verleden en op 8 juni 1864 wordt de koop bij wet bekrachtigd. Het aankoopbedrag bedraagt fl. 196.575,-. De aankoop van de belendende percelen is nodig om het ruimtegebrek op te lossen: vanaf 1851 moet DNB een gedeelte van de zilvervoorraad in de ruimten van de voormalige Wisselbank in het Paleis op de Dam bergen. Ten behoeve van de nieuwe gevel wordt door B&W op 13 oktober 1864 gunstig beschikt op een verzoek van DNB tot aankoop van een gedeelte van de openbare weg voor de percelen B 47-50. Hierdoor kan de rooilijn van de percelen gelijkgetrokken worden met de kade van de Oude Turfmarkt, waardoor de hoek waarin de gevel gebouwd moet worden enigszins wordt afgezwakt. Het aankoopbedrag bedraagt fl. 1280,-. Van de geplande aankoop van het huis Oude Turfmarkt B 54 wordt in 1864 afgezien, omdat de vraagprijs van fl. 75.000,- het begrote bedrag van fl. 35.000- ruimschoots overstijgt (zie voor de begroting inventarisnummer 16054). Op 29 mei 1868 krijgt de koop alsnog haar beslag, voor het vier jaar eerder beraamde bedrag van fl. 35.000,- . In dit huis wordt de kassier gehuisvest (zie voor de aankoop inventarisnummer 16041).
De percelen van het St. Bernardusgesticht aan de Oude Turfmarkt 7-11 en 13, en het door het gesticht ingesloten perceel Oude Turfmarkt 12, worden op 23 oktober 1912 aangekocht van respectievelijk het Roomsch Katholiek Gesticht van Liefde "Sint Bernardus"" en de erfgenamen van mw. S.E. Baar-Lehmann (nr. 12). De koopsom bedraagt fl. 32.500,- voor nr. 12 en fl. 600.000,- voor de overige panden. De Gasthuishofgang wordt van de koop uitgesloten omdat deze niet aan het gesticht, maar deels aan de gemeente Amsterdam en deels aan de Staat blijkt te behoren. De gang wordt door het Gasthuis gebruikt bij het verzorgen van begrafenissen. Overeengekomen wordt dat de regenten de gebouwen van het St. Bernardusgesticht in gebruik mogen houden tot 1 april 1915 of zoveel korter als het nieuwe gesticht op de voormalige terreinen van de Amstel Suikerfabriek aan de Marnixstraat nabij het Leidscheplein, gereed zal zijn. Aangezien de oplevering van het nieuwe gesticht niet per 1 april 1915 kan geschieden, wordt toegestaan de voormalige gebouwen van maand tot maand aan regenten te verhuren tegen een huur van 4% over de koopsom van fl. 600.000,-. Half mei kunnen de regenten hun voormalige pand ontruimen. De ontvangen huur wordt gestort in de kas van het Weduwenfonds van beambten van DNB. De gebouwen van St. Bernardus worden tussen 1840 en 1847 gebouwd op de plaats van het Gasthuishof en de 25 daar om heen liggende, gesloopte huisjes. Op 8 januari 1847 worden de gebouwen in eigendom overgedragen aan het gesticht. De gebouwen bevinden zich achter de bebouwing aan de Oude Turfmarkt en zijn hiermee slechts verbonden middels het recht van overpad door de Gasthuishofgang. In resp. 1852, 1881, 1900, 1905 en 1908 verwerft het gesticht het eigendom van de percelen Oude Turfmarkt 10, 9, 8, 11 en 13. (N.B. het betreft de percelen rechts van de bankgebouwen, direct naast het Gasthuispoortje. De bankgebouwen zijn inmiddels voor 1894 (vgl. inventarisnummer 16069) omgenummerd tot Oude Turfmarkt 2-6. In 1913 worden de panden Oude Turfmarkt 2-7, 9/10-13 veranderd in Rokin nrs. 127-145 (alleen oneven nummers). Vanaf 1946 luidt de naam van de kade weer Oude Turfmarkt (zie inventarisnummer 16078.)
De Gasthuishofgang (zie boven) komt in 1915 alsnog in bezit van DNB. Rokin 149 wordt in publieke veiling aangekocht op 10 januari 1921 (koopakte 3 mei 1921); Rokin 147 op 12 december 1928 (in 1920 is het door de eigenaar reeds aan DNB aangeboden; aangezien de vraagprijs aanzienlijk hoger ligt dan de taxatiewaarde wordt van het aanbod geen gebruik gemaakt); Rokin 153 in combinatie met Nieuwe Doelenstraat 1 wordt aangekocht op 24 januari 1930. Op 1 mei 1928 worden ook nog aangekocht de
percelen Nieuwe Doelenstraat 5 en 9.
De extracten zijn van later datum (eerste helft 20ste eeuw)
Bevat fotokopie van de Wet van 8 juni 1864 als gepubliceerd in het Staatsblad waarbij de aankoop van de panden wordt bekrachtigd en extracten uit de notulen van de directie uit 1864, alle van later datum (eerste helft 20ste eeuw). Bevat geen koopakten
Bevat een rapport met uittreksel uit het kadastrale plan inzake de eigendomsrechten op de aangekochte percelen en de van de koop uitgesloten Gasthuishofgang. Bevat tevens correspondentie inzake opdrachtverstrekking voor de verbouwing van de panden aan architect A. Salm
Op 17 november 1915 wordt een regeling tussen de Bank en het Binnengasthuis getroffen inzake de Gasthuishofgang. De Bank verkrijgt de volle eigendom over de gang, waartegenover twee erfdienstbaarheden ten nutte van het Binnengasthuis en ten laste van de Bank worden gevestigd: DNB is ten eerste verplicht bij verbouwing van haar eigen eigendom ter plaatse een gang af te zonderen naar het Binnengasthuis ten behoeve
van het transport van lijken bij begrafenissen en ten tweede moet zij een lijkenhuisje op haar grond gedogen zolang de gang nog niet gereed is. Het deel van de gang dat aan de Staat toebehoorde gaat bij koopcontract d.d. 15 februari 1916 over aan de Bank voor fl. 1,-, nadat de bank op 17 november 1915 aan de Minister heeft verzocht alle rechten van de Staat te willen overdragen op de Bank.
In 1841 wordt de Bank´s nachts reeds door twee militairen bewaakt. Begin 1848 wordt na een volksoploop een wachthuis boven het water van het Rokin geplaatst, die in 1868 weer wordt afgebroken. Met ingang van 1 november 1898 wordt de militaire wacht opgeheven. Vanaf die datum neemt de politie de bewaking van het gebouw op zich. Militaire bewaking wordt toegezegd in geval van (dreiging van) bijzondere
omstandigheden als de eventuele staking bij de gemeentegasfabrieken in 1903
Bevat een kelderboek van baren zilver en een van diverse muntspeciën. De kelders waren in gebruik bij de voormalige Wisselbank
Het betreft voornamelijk de verbouwing van het hoofdkantoor aan de Oude Turfmarkt te Amsterdam en daarnaast de bouw van de Bijbank te Rotterdam en de aanschaf van een brandkast voor het agentschap te Schiedam
Om welke percelen op de Oude Turfmarkt het gaat wordt niet vermeld; de nummers B 51 en 52 waren voorheen al in gebruik voor de drie huizen waarin de bank gevestigd was (B 51) en het huis van de president van de bank (B 52)
Het project wordt in drie ´percelen´ uitgevoerd: de eerste, aanbesteed op 12 mei 1865, betreft de afbraak van gedeelten van de gebouwen van het Grootboek (B 48-49), het naastgelegen woonhuis (B 50) en de achterhuizen van de bij de bank in gebruik zijnde gebouwen, en het leggen van nieuwe fundamenten ter plaatse. Op 16 maart 1866 wordt het tweede perceel openbaar aanbesteed, bevattende de opbouw van het gedeelte waarvoor in het eerste perceel de fundamenten zijn gelegd. Het derde perceel betreft de afbraak van de oude bankgebouwen (B 51), het heiwerk voor de rechtervleugel ter plaatse, het afwerken van de bouw van die vleugel en de verbouwing van het woonhuis van de president (B 52), dat deels achter de nieuwe voorgevel verdwijnt. Dit werk wordt op 1 april 1867 begonnen. De kantoren worden dan tijdelijk verplaatst naar de voomalige ruimtes van derentebureaus van het Grootboek, die zich achter de tuinen van de bankhuizen bevinden en niet in de verbouwing zijn inbegrepen.
Bevat fotokopie en uitgetikte versie van een verslag van de architect inzake de loop van het ontwerp van de gevel. Het verslag wordt in 1925 gevonden tussen de familiepapieren van een kleinzoon van Froger. In 1863 wordt Froger gevraagd een ontwerp voor een nieuwe gevel te maken, waarbij hij rekening dient te houden met de bestaande indeling van de gebouwen. In januari 1864 draagt de directie hem op de Banque Nationale te Brussel te gaan bezichtigen, waarna hij op 31 december 1864 zijn ontwerp indient. Dit ontwerp wordt, na inwinning van advies bij onder andere D.D. Büchler, voorzitter van de Maatschappij tot Bevordering van de Bouwkunst, afgekeurd omdat minder versiering en meer eenvoud gewenst wordt. Hierop biedt Froger op 2 februari 1865 een nieuw ontwerp aan, maar ook dit is naar de mening van Büchler en directie niet ´ernstig´ genoeg. Ook een derde ontwerp wordt afgekeurd, waarop Froger op 14 februari 1865 wordt opgedragen naar Duitsland af te reizen om daar de voornaamste architecten te raadplegen en de bankgebouwen in verschillende Duitse steden, onder andere Keulen, te gaan bekijken. Verschillende architecten verschaffen hem op betaling ontwerpen voor het nieuwe bankgebouw, welke Froger op 6 maart 1865 aan de directie overhandigt. Op 15 maart 1865 wordt Froger meegedeeld, dat de directie alsnog kiest voor zijn derde ontwerp.
Bevat o.a. overzicht van bij openbare veiling verkocht meubilair uit het oude bankgebouw en correspondentie inzake de schending van de zondagsrust tijdens de bouwwerkzaamheden
DNB antwoordt niet aan het verzoek te kunnen voldoen, omdat nog onduidelijk is welke bestemming aan het gebouw, waarin thans het Grootboek is gevestigd, zal worden gegeven. De brief is gedateerd 9 juni 1865 (het verzoek is ongedateerd), dat is ruim een jaar na de aankoop van de percelen van het Grootboek en bijna een maand na het begin van de bouw van het nieuwe bankgebouw. Het betreft hier evenwel een gedeelte van het voormalige gebouw van het Grootboek achter de tuinen van de bankhuizen, dat niet bij de verbouwing van de bank is betrokken (de voormalige rentebureaus van het Grootboek). Blijkbaar zijn de kantoren van het Grootboek in juni 1965 nog hier gehuisvest in afwachting van de gereedkoming van het St. Jorishof. Vanaf 1 april 1867 dienen de voormalige rentebureaus als hulpbank tijdens de bouw van het nieuwe bankgebouw. In februari 1865 heeft DNB een mondelinge toezegging aan B&W gedaan dan ingeval de bedoelde gebouwen zouden worden verkocht, het stedelijk bestuur hierbij de voorkeur zou krijgen.
Op de plaats van de te bouwen stedelijke kraaminrichting (links van de bank) liep voorheen een openbare weg. Bevat ook twee stukken inzake de eventuele aankoop door de gemeente van de gebouwen van de voormalige rentebureaus van het Grootboek, welke tussen april 1867 en 1869 in gebruik waren als hulpbank. In februari 1865 zegt DNB mondeling toe de gemeente in geval van verkoop de voorkeur te geven. Op 19 maart 1869 krijgt DNB per brief te horen dat de gebouwen zijn getaxeerd op een waarde van fl. 9000,-, en indien het bij een van de gasthuizen (Binnengasthuis of St. Bernardusgesticht) kan worden getrokken op fl. 17.500. In maart 1869 wordt besloten de gebouwen niet te verkopen, in overweging nemende een eventuele toekomstige uitbreiding van de bank en de ´miasmen´ die bij afbraak van het gebouw uit het Gasthuis de bank en de bankwoningen zouden kunnen binnendringen. Besloten wordt het gebouw alsmede de voormalige woning van de bode van het Grootboek af te breken en van het hoofgebouw de fundamenten en enkele muren tot aan de eerste verdieping te laten staan en het erf voldoende af te schutten. Het lege erf zal men trachten te verhuren tot meer duidelijkheid is verkregen omtrent de uitbreidingsplannen van het Gasthuis, waarna tot verkoop van het erf aan de Stad zal kunnen worden overgegaan. Het lege erf dat zal ontstaan na afbraak van de woning van de bode zal bij de tuin van het huis van de kassier (B 54) worden getrokken.
Uit het verslag van de directievergadering d.d. 24 maart 1869 (zie inventarisnummer 16065) blijkt dat de door het Genootschap bedoelde ruimte de voormalige rentebureaus van het Grootboek betreft, die zich achter de tuinen van de bankhuizen bevinden en niet bij de verbouwing van 1865-1869 zijn betrokken. In 1865 weet DNB nog niet, welke bestemming zij aan deze ruimten zal geven (zie inventarisnummer 16051); in februari
van dat jaar wordt B&W mondeling toegezegd dat de stad Amsterdam in geval van verkoop de voorkeur zal krijgen (zie inventarisnummer 16065).Vanaf 1 april 1867 tot de verhuizing naar het nieuwe bankgebouw in 1869 dienen de bureaus als hulpbank tijdens de verbouwing van de voormalige bankhuizen. Reeds voor 1869 moet het Genootschap zich tot DNB hebben gewend, met het verzoek de ruimten in huur af te staan ten behoeve van de
vestiging van een museum. In bovenvermeld directieverslag worden de huurvoorwaarden opgesomd, welke qua prijs en verplichting tot onderhoud op bezwaar van de zijde van het Genootschap stuiten. In mei 1869 laat DNB het Genootschap weten de lokalen toch voor eigen gebruik te behouden. Zie voor de bestemming van deze gebouwen wederom inventarisnummer 16065.
Beide terreinen werden eind jaren '20 van de 20e eeuw verkregen in het kader van de liquidatie van Buisman, Gratama & Co. (zie inv.nr. 13131) en beheerd door de Heidemij. De boerderij te Heino werd eerst overgenomen door Marx en Co.'s Bank (zie inv.nr. 13782) en in 1934 door DNB. Het terrein te Wezep werd in 1941 in delen verkocht, de boerderij te Heino in 1954
Tussen 1913 en 1946 is de straatnaam Oude Turfmarkt gewijzigd in Rokin
Bevat een uitgetikte versie van de autobiografie van W.A. Froger, architect van het hoofdgebouw van de DNB aan de Oude Turfmarkt, met (later toegevoegde) kopieën van brieven aan Froger en (kopieën van) krantenberichten inzake ontwerpen van Froger en de oprichting van een monument ter nagedachtenis aan Froger. Willem Anthonie Froger (1812-1883) doorloopt als ingenieur en architect een carriere binnen de Genie tot hem op 10 juni 1849 op eigen verzoek pensioen wordt verleend. Vanaf 1849 is hij succesvol als ´burgerlijk´ ingenieur en architect. Tussen 1848 en 1852 ontwerpt Froger een plan voor het graven van een kanaal tussen de Amsterdamse haven en de Noordzee, het in 1881 gereedgekomen Noordzeekanaal. Van 1852 tot en met 1856 is Froger werkzaam als inspecteur der publieke werken te Amsterdam. In 1864-1865 ontwerpt Froger het nieuwe gebouw van DNB aan de Oude Turfmarkt. In juli 1878 wordt Froger benoemd tot lid van de Tweede Kamer en heeft hij in diverse staatscommissies een invloedrijke stem. De geschreven autobiografie van Froger is volgens aantekening uit 1964 in bezit van diens kleinzoon W.A. Froger. De autobiografie is geschreven in 1878. De bijlage die handelt over de bouw van de bank ontbreekt
Ter gelegenheid van het Huwelijk van Prinses Juliana en Prins Bernhard werd in 1936 in de tuin van het agentschapsgebouw te 's-Gravenhage, dat naast Paleis Noordeinde staat, een tribune gebouwd.
Bevat o.a. correspondentie inzake aanstelling en honoraria van A. Salm, en later toegevoegde bescheiden en publicaties over A. Salm en diens vader G.B. Salm. Abraham Salm (1857-1915) volgde in 1897zijn vader op als architect bij DNB. In dienst van de bank ontwerpt A. Salm de nieuwe Bijbank te Rotterdam (1904-1907, samen met architect J. Verheul Dzn.), het nieuwe agentschap te Nijmegen (1909-1911) en de kluis van
het agentschap Tilburg (1901). Hij verbouwde de agentschappen Arnhem (1911-1913), ´s-Gravenhage (1906-1910) en Leeuwarden (1906-1908), en was tevens betrokken bij diverse kleine verbouwingen aan de hoofdbank aan de Oude Turfmarkt. In 1911 krijgt Salm opdracht tot het vervaardigen van een voorstudie ten behoeve van nieuwbouw van de hoofdbank. In 1888 ontwerpt A. Salm het woon- met koetshuis aan de Herengracht 380-382,
gebouwen die later in bezit van DNB komen. Van Gerlof Bartholomeus Salm (1831-1897) bevat het dossier slechts een briefje, te weten inzake de toezending van zijn jaarlijks honorarium van fl. 600,- d.d. 31 maart 1885. G.B. Salm is o.a. verantwoordelijk voor de aanbouw van drie kantoorlokalen op de verdieping van het perceel Oude Turfmarkt B 2 in 1894 (zie inventarisnummer 16069)
Doel van de aankoop was sloop ten behoeve van de uitbreiding van het Hoofdbankgebouw. Deze uitbreiding is niet doorgegaan. De terreinen aan de Doelenstraat zijn tezamen met die aan de Oude Turfmarkt geruild met de gemeente Amsterdam voor het terrein aan het Frederiksplein
Architect is G.B. Salm. De verdieping wordt gebouwd op de lokalen van de secretarie en het beleningbureau, en is bestemd voor de afdeling boekhouding
Bevat onder andere een voorstel uit 1911 inzake een eventuele uitruil van percelen aan en achter de Oude Turfmarkt en de Nieuwe Doelenstaat tussen DNB en het Binnengasthuis, zodat ofwel DNB op het Binnengasthuisterrein zal kunnen uitbreiden, ofwel DNB haar terreinen aan het Binnengasthuis zal afstaan en in ruil daarvoor grond aan de Dam of het Damrak zal verwerven voor de bouw van een nieuw bankgebouw, met
calquetekening waarop de percelen van het Binnengasthuis die eventueel aan DNB kunnen worden afgestaan zijn ingekleurd. De ruil heeft niet plaatsgevonden.
Bevat nota van president Vissering over het bouwen van een nieuw bankgebouw aan het Rokin (= Oude Turfmarkt) ter plaatse van het voormalige St. Bernardusgesticht en de drie aangrenzende huizen, d.d. juli 1915, programma´s van eisen van de verschillende afdelingen van de bank ten behoeve van de verbouwing van het bankgebouw (1911) en correspondentie met architect A. Salm inzake zijn werkzaamheden voor en verhouding tot DNB (1912-1913). Op 15 december 1910 wordt A. Salm ontboden bij de president en wordt hem mededeling gedaan van het besluit van de voorgenomen nieuwbouw van de bank, met aantrekking van perceel Oude Turfmarkt 3 (de presidentswoning) en eventueel ook perceel Oude Turfmarkt 4 (de kassierswoning, voorheen secretariswoning), indien dat nodig mocht blijken te zijn, en met behoud van de bestaande gevel. Salm wordt opdracht gegeven tot het maken van een voorstudie omdat nog niet duidelijk is hoe de uitbreiding van de Bank tezijnertijd zal worden gerealiseerd. Er wordt bijvoorbeeld nog uitgekeken naar andere terreinen zoals dat van Pays-Bas (aankoop hiervan springt in 1911 af) en aan het Amstelveld. Tevens wordt overlegd over een uitruil van gronden met het Binnengasthuis, waarbij DNB bij afstand van haar percelen een terrein aan Dam of Damrak zal kunnen verkrijgen (zie inventarisnummer 16070). Alle terreinen worden ongeschikt gevonden en er zijn - volgens aantekening van Salm - geen andere terreinen te vinden dan bijvoorbeeld dat van het Paleis voor Volksvlijt (aantekening Salm onder 28 november 1911). Welk terrein hier precies wordt bedoeld, blijft onduidelijk (vergelijk ook inventarisnummer 16095). In december 1912 ontstaat frictie met Salm, als deze ter ore komt dat Ed. Cuypers, persoonlijk bekend met mr. G. Vissering, die op 7 december 1912 het ambt van president van DNB aanvaardt, zou trachten in de nieuwe bankverbouwing betrokken te worden. Op 25 januari 1913 schrijft Salm een brief waarin hij zich nadrukkelijk presenteert als DE architect van DNB van wie iedereen weet dat hij het nieuwe bankgebouw zal bouwen en dat hij dus niet zomaar opzij geschoven kan worden. Hij noemt zich ambtenaar van de bank met een schriftelijke aanstelling en een vast jaarlijks honorarium. Tegelijkertijd kondigt hij echter aan met een geheel nieuw voorstel te komen, waarbij Salm zich eervol kan terugtrekken en zich toch nuttig kan blijven maken bij de verbouw van de bank. Zowel het voorstel van Salm als het antwoord van de directie ontbreken. In april 1915 blijkt Salm evenwel nog altijd werkzaam voor de bank. De verhoudingen staan echter op scherp. De directie is van mening dat Salm er voortdurend blijk van geeft zijn positie tegenover de Bank niet te kunnen begrijpen. Hij wenst voortdurend zelf de lakens uit te delen en begrijpt niet, dat de directie niet onder zijn leiding staat, maar hij onder de leiding van de directie. De directie ziet zich genoodzaakt, indien Salm in het vervolg mededelingen naar buiten doet over de Bank, die voor haar nadelig kunnen worden, om meer doortastende maatregelen tegen Salm te nemen. In ieder geval zal men Salm er nogmaals op wijzen, dat hij niet het recht heeft een brievenhoofd van DNB te voeren en dat hem dat eventueel definitief verboden moet worden. Salm overlijdt op 13 juni 1915. Op 9 september 1915 worden 5 architecten uitgenodigd een schetsontwerp en maquette in te sturen op basis van Visserings nota van juli 1915 (zie inventarisnummer 16076), behelzende nieuwbouw ter plaatse van het St. Bernardusgesticht met gevel aansluitend op de hoofdbank. De beide woonhuizen ertussen worden intact gelaten ter huisvesting van enkele afdelingen van de bank en als bewakingswoningen.
Bevat o.a. een brief van L. van der Vijgh, makelaar te Amsterdam, d.d. 14 juni 1915, die DNB laat weten dat hem is opgedragen de verkoop van het gebouw en de tuin van het Paleis voor Volksvlijt, ter grootte van 20.000m2 tegen de koopsom van fl. 2.500.000. Op de vraag, of dit gebouw ten behoeve van de Bank kan worden ingericht, antwoordt DNB dat deze aangelegenheid voor de bank geen verder belang heeft. Overige
aangeboden percelen betreffen o.a. de Nieuwe Doelenstraat 7 (DNB laat op 18 juni 1915 weten geen gebruik te maken van het aanbod), het midden terrein van de Dam (1916) en percelen in de Vijzelstraat, rekening houdend met de voorgenomen demping van de Vijzelgracht. Dit terrein wordt in 1921 evenwel veel te klein bevonden voor nieuwbouw van de bank. Voorts bevat het dossier een kadastraal kaartje zonder bijgaande correspondentie inzake
het met woonhuizen en bedrijven bebouwde terrein tussen Leidschestraat, Leidschegracht en de Lange en Korte Leidschedwarsstraat.
Op 9 september 1915 wordt een vijftal architecten uitgenodigd een plan te ontwerpen voor een nieuw te stichten gebouw aan het Rokin op basis van het door Vissering vervaardigde concept van eisen (zie inventarisnummer 16073). Het betreft de architecten A.D.N. van Gendt, Ed. Cuypers, C.B. Posthumus Meyjes, J.G.N. van de steur en F.W.M. Poggenbeek. Wegens de oorlogsjaren kan aan verdere uitvoering van de plannen
geen uitvoering worden gegeven en in 1920 word geheel van nieuwbouw afgezien. Wel heeft Ed. Cuypers in later jaren het gebouw inwendig gerestaureerd en verbouwd.
In 1919 wordt contact gezocht met de Gemeente Amsterdam, waarvan bekend is dat deze geïnteresseerd is in de bankterreinen in verband met de uitbreiding van het Binnengasthuis. De voorgenomen verkeersverbetering in de omgeving van het Spui vormt de mogelijkheid in het te onteigenen complex van huizen voor de Bank een terrein te reserveren tussen Herengracht en Singel ten noorden van de RK Kerk de Krijtberg, ter
hoogte van de Beulingsloot die dan zou verdwijnen. Een tweede terrein dat na onteigening zal vrijkomen betreft een terrein begrensd door Singel, Spui en Nieuwezijds Voorburgwal. Van beide bouwprojecten ziet DNB af vanwege (de publiciteit rondom) het enorm aantal onteigeningen dat ermee gemoeid is, de duur van de onteigeningsprocedures en de kosten van het project, afgezet tegen het aflopen van het bankoctrooi in 1935, dat is, enige jaren
nadat het kostbare gebouw tot stand zal zijn gekomen. Ondertussen wordt aan Ed. Cuypers opdracht gegeven tot het vervaardigen van een ontwerp voor een nieuw bankgebouw op de plek van het huidige bankgebouw met bijtrekking van het St. Bernardusgesticht en een groot deel van de tuinen achter het gesticht en de bank, en met een gevel hoger dan 25 m. De beperkingen uit de gemeentelijke bouwverordening maken realisatie van de beoogde
nieuwbouw echter zo goed als onmogelijk. Als alternatief ligt het Paleis van Volksvlijt op de plank: Vissering meent op 7 december 1920 dat dit gebouw nog altijd te koop is. Cuypers juicht de aankoop er van toe, mits bijv. ook de winkelgalerij erbij zou kunnen worden aangekocht. Vissering meent evenwel, dat het complex te ver uit de city verwijderd is en ziet alleen iets in het plan, indien bouwen aan het Rokin onmogelijk is. Afgesproken wordt dat
Cuypers zal trachten een optie op het Paleis te nemen.
Het voorstel behelst de bouw van een nieuw bankgebouw aan het Frederiksplein (tussen Achtergracht, Amstel, M.J. Kosterstraat en de fontein op het Frederiksplein), dat met de realisering van het Plan Zuid in de woorden van De Waal het middelpunt van de bebouwde gemeente is geworden. Het plein is goed toegankelijk via merendeels geasfalteerde wegen, tramlijnen en de Amstel en wordt niet ontsierd door onooglijke
bebouwing of druk straatrumoer. Bovendien zou met de onteigening van de bestaande (pak)huizenblokken en de openbare school tussen de Achtergracht, Amstel en de M.J. Kosterstraat en met bijtrekking van de gedempte Achtergracht, het bestrate gedeelte van de Achtergracht en een gedeelte van de M.J. Kosterstraat een terrein vrijkomen van ruim 12.000m2. Op dat terrein kan volgens De Waal ´een bouwwerk worden gesticht, dat ten eeuwigen
dage den trots van Amsterdam zou kunnen zijn´. Het beoogde gebouw zou dus schuin tegenover het Paleis van Volksvlijt komen te liggen.
De Oude Turfmarkt wordt bij raadsbesluit van 2 september 1913 hernoemd tot Rokin. Op 18 december 1946 wordt de naam terugveranderd in Oude Turfmarkt, dit tot grote tevredenheid van DNB
Met schetsplattegronden van de beoogde nieuwbouw ter plaatse van het achtergesticht. Aanvankelijk bestaan er plannen voor de realisering van nieuwbouw ter plaatse van het voormalige St. Bernardusgesticht, dat op het gebouw van de hoofdbank moet aansluiten. Uiteindelijk wordt er alleen verbouwd, alles naar ontwerp van Ed. Cuypers
Bevat rapport met fotokopieën van plattegronden gevende een overzicht van de bouwplannen aan de Oude Turfmarkt. Aanvankelijk bestaan er plannen voor de realisering van nieuwbouw ter plaatse van het voormalige St. Bernardusgesticht, dat op het gebouw van de hoofdbank moet aansluiten. Uiteindelijk wordt er alleen verbouwd, alles naar ontwerp van Ed. Cuypers
Het pand Oude Turfmarkt 145 betreft de laatst overgebleven van de elf gevels van Philip Vingboons uit 1642/1643. In 1936 was in dit pand de Militaire Politie ondergebracht. Eventueel besluit inzake plaatsing op de landelijke monumentenlijst ontbreekt.
D.d. 16 maart 1927 worden een aantal voorstellen goedgekeurd ten aanzien van de bewakingsdienst bij de hoofdbank, waaronder het geven van onderricht in enkele vormen van lichaamsoefening, voornamelijk zelfverdediging. In 1928 wordt daartoe de voormalige ziekenzaal van het Bernardusgesticht tot gymnastiekzaal ingericht. In 1930 krijgt DNB vergunning tot het inrichten van de zolder van het voormalige St.
Bernardusgesticht tot schietzaal. Vanaf 1960 vonden de schietoefeningen plaats in een politiebureau
Ten behoeve van het archief wordt in 1949 overwogen de Lutherse Kerk aan de Kloveniersburgwal aan te kopen, andere opties zijn de pakhuizen (aan de Achtergracht?) en een nieuw te bouwen kantoor in de Vijzelstraat.
Na de Tweede Wereldoorlog neemt het ruimtegebrek in de hoofdbank aan de Oude Turfmarkt aanzienlijk toe vanwege de uitbreiding van de taken van DNB. Op 30 december 1948 wordt H.T. Zwiers, architect van de Bijbank te Rotterdam, opdracht gegeven onderzoek te doen naar de mogelijkheid van nieuwbouw aan de Oude Turfmarkt. Uitkomst van het onderzoek is dat nieuwbouw mogelijk is en overeenstemming met de
gemeente inzake het verwerven van delen van het Binnengasthuisterrein, noodzakelijk voor nieuwbouw, bereikbaar is. Aangezien het bedrijf van de Bank tijdens de bouw gewoon doorgezet zal moeten worden, moet bij de bouwplannen wel worden uitgegaan van drie bouwfasen en de bouw of aankoop van panden voor de tijdelijke huisvesting van de afdelingen. In 1950 wordt rijksbouwmeester G. Friedhoff benoemd tot bouwkundig adviseur. In april
1950 wordt intern een terrein begrensd voor de beoogde nieuwbouw, omvattende de huidige terreinen plus enkele gedeelten van het Binnengasthuis en de te onteigenen percelen van het Hotel des Pays-Bas, de verzekeringsmaatschappij The Ocean Accident and Guaranty Corporation Ltd. en de voormalige kapperswinkel aan respectievelijk de Doelenstraat 11, 3 (in combinatie met de Oude Turfmarkt 151) en 7. Voorts zal de Doelenstraat moeten
worden verbreed en de rooilijn langs de Oude Turfmarkt teruggelegd. Alvorens een programma van eisen te kunnen opstellen aan de hand waarvan een opdracht tot ontwerp van een nieuwe hoofdbank kan worden verstrekt, dient van gemeentewege de begrenzing van het terrein nader te worden vastgelegd. Eventueel houdt DNB rekening met terreinuitbreiding op het Binnengasthuisterrein na het gereedkomen van het eerste gedeelte van de
nieuwbouw. De planning is in 1955 te beginnen met de eerste bouwfase en de drie jaar daaraan voorafgaande te besteden aan voorbereiding. Onder andere moet daarom in oktober 1952 worden begonnen met de bouw van een noodgebouw. In juni 1950 treedt DNB in overleg met gemeente inzake de afbakening van het terrein. Tijdens een bespreking tussen het gemeentebestuur en directie d.d. 26 februari 1951 in de ambtswoning van de burgemeester wordt DNB toegezegd dat een gedeelte van het Binnengasthuis, welk ziekenhuis zal worden vervangen door een ziekenhuis elders in de stad, kan worden verkregen om het huidige terrein van de Bank af te ronden. Anderzijds stelt de gemeente eisen in de vorm van het terugbrengen van de rooilijnen van de Oude Turfmarkt en de Doelenstraat, maar laat de achterrooilijn variabel. Hierdoor ontstaat een driehoekig terrein begrensd door Oude Turfmarkt, Nieuwe Doelenstraat en een nieuwe straat die loopt van de Grimburgwal naar de Doelenbrug. Het verlies aan ruimte tracht DNB te compenseren met grond op het Binnengasthuisterrein. De begrenzing en termijn hiervan is echter afhankelijk van de uitbreidingsplannen van de universiteit van Amsterdam en de plannen van de gemeente met het Binnengasthuis. In de besluitvorming en aansluitend voorbereiding van de bouw van een
nieuw ziekenhuis elders in de stad zit weinig schot, zodat het tijdstip van ontruiming van de voor de bouw van de nieuwe bank benodigde percelen op het Binnengasthuisterrein steeds weer moet worden verschoven. Een ander struikelblok vormt de eis van de gemeente de gevels langs de Oude Turfmarkt en de Doelenstraat te laten staan (de zogeheten ´schil´). Het hoofdfront van de bank zou dan moeten worden verlegd naar een betrekkelijk
moeilijk toegankelijke zijstraat. Deze optie is voor DNB niet aantrekkelijk, en de gemeente laat de eis in de loop van 1953 varen. Nadat de bank zekerheid heeft verkregen dat het nieuwe gebouw op het Oude Turfmarkt-terrein, uitgebreid met gedeelten van het Binnengasthuis, zal worden opgericht bereidt de Bank de plannen nader voor en opent zij onderhandelingen met de eigenaren van diverse panden die tot het complex behoren. Doelenstraat 7
wordt op 31 maart 1952 aangekocht, Doelenstraat 3/Oude Turfmarkt 151 op 31 oktober 1955 en het Hotel des Pays-Bas op 1 februari 1957. Op 24 juli 1953 wordt het bouwplan gewijzigd: de nieuwbouw moet zoveel mogelijk op aan de Bank toebehorend terrein komen te staan, vergroot met de te onteigenen percelen aan de Oude Turfmarkt en de Doelenstraat. De eventueel later aan te bouwen vleugel moet op het terrein van het Binnengasthuis
komen, dat daartoe te zijner tijd van de gemeente zal worden gekocht. In 1957 zal ´gebouw A´, dat is, het gebouw op de hoek Oude Turfmarkt-Grimburgwal, ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van enkele afdelingen van DNB door het Binnengasthuis worden ontruimd zodat medio 1958 met nieuwbouw kan worden. Op 22 april 1954 wordt een meervoudige opdracht tot het vervaardigen van een schetsontwerp voor een aan de Oude Turfmarkt op
te trekken nieuw hoofdkantoor verstrekt aan een zevental vooraanstaande Nederlandse architecten. Het volgen van de procedure van een meervoudige opdracht was DNB al in 1950 door Friedhoff aangeraden, maar kan pas worden aangegaan na gereedkomen van het Programma van Eisen, dat weer afhankelijk is van de duidelijkheid vanuit de gemeente inzake de afbakening van de grond. Tevens wordt, op advies van Friedhoff, in 1953 een
commissie van advies ingesteld ter beoordeling van de te zijner tijd ingestuurde ontwerpen. Op grond van de meervoudige opdracht – waaraan zes architecten gehoor geven – volgt op 27 januari 1956 een voortgezette opdracht, aangezien geen van de ontwerpen die op 2 mei 1955 worden ingeleverd, direct in aanmerking komt. Op 14 juni 1957 komt de commissie van advies met het advies de opdracht tot het maken van een definitief ontwerp te
verlenen aan M.F. Duintjer. In 1954 blijkt de planning weer te moeten worden aangepast; de ontruiming van gehele Binnengasthuisterrein wordt nu geschat op 1966 en gebouw A zal “ongeveer in 1958” slechts gedeeltelijk worden ontruimd. Begin 1957 wordt het braakliggende terrein aan het Frederiksplein door de gemeente ter sprake gebracht. De directie van DNB heeft reeds in 1952, nadat de gemeente te kennen heeft gegeven dat het Binnengasthuisterrein pas in 1961 zal worden ontruimd, het Frederiksplein genoemd als optie voor nieuwbouw. Ondanks enkele bezwaren kan het Frederiksplein ´desnoods´ voor nieuwbouw dienen en het kan spoediger voor de bouw gereed worden gemaakt. Op dit voorstel wordt destijds door de gemeente niet schriftelijk gereageerd; burgemeester d´Ailly zou de vestiging op het Frederiksplein ´categorisch hebben afgewezen´. Ten aanzien van het
Frederiksplein was in 1950 het plan tot het bouwen van een stadhuis door B& W verworpen. In 1954 wordt echter besloten het nieuwe stadhuis aan het Waterlooplein te bouwen en het Frederiksplein te bestemmen voor een operagebouw. Met de benoeming van Van Hall tot burgemeester in 1956 (?) blijkt de verhuizing van DNB naar het voormalige terrein van de galerij en een deel van het Paleis van Volksvlijt, mogelijk. Duintjer krijgt op 20 november
1957 opdracht het terrein te bestuderen. Op 10 april 1958 deelt DNB de burgemeester mee dat zij bereid zijn ´door te gaan met Frederiksplein´. Op 26 oktober 1959 wordt een overeenkomst getekend met de gemeente tot ruil van het Oude Turfmarkt/Nieuwe Doelenstraat-complex tegen bouwgrond op het Frederiksplein.
Bevat o.a. stukken inzake de tijdelijke behuizing tijdens de bouw, het overleg met de gemeente inzake de begrenzing van het terrein en de onteigening van een drietal panden aan de Doelenstraat en de bouwvergunning voor de aanbouw van laagbouw bij directievleugel
Bevat o.a. stukken inzake de verstrekking van de meervoudige opdracht, de beoordeling van de ontwerpen, overleg met de gemeente inzake de ontruiming van delen van het Binnengasthuisterrein en een eventueel uitwijken van DNB naar het Frederiksplein
Het betreft o.a. het voormalige Rembrandttheater aan het Rembrandtplein, het hotel Pays-Bas en het Maagdenhuis aan het Spui. Bevat ook stukken inzake de studiereis naar de Verenigde staten en de meervoudige opdracht aan de architecten
Het pand Oude Turfmarkt 153/Nw. Doelenstraat 1 wordt verbouwd teneinde de Koninklijke Marechaussee in de bovenverdiepingen te kunnen onderbrengen. De beganegrondverdieping wordt bestemd tot winkel.
Bevat programma van eisen van februari 1954 en wijziging inleiding inzake de voortgezette meervoudige opdracht van maart 1956
Van de hand van architect H.T. Zwiers. Het plan omvatte de totale sloop van de panden langs de Oude Turfmarkt, de Nieuwe Doelenstraat t/m nr. 13 en meer dan de helft van de panden langs de Grimburgwal. De panden langs de Grimburgwal alsmede op de hoek Oude Turfmarkt/Grimburgwal (de stedelijke kraaminrichting) zijn overigens niet in bezit van DNB.
Context onduidelijk. Wellicht hebben de tekeningen behoord bij de bespreking d.d. 27 mei 1949 inzake mogelijkheden voor nieuwbouw aan de Oude Turfmarkt. Gezien de benaming Rokin, welke op de schetstekening voorkomt, zou de tekeningen in of voor 1946 moeten worden gedateerd, aangezien in dat jaar de naam van de kade werd terugveranderd in Oude Turfmarkt. De plattegrond geeft de situatie weer na 24 januari 1930
(aankoop Rokin 153 in combinatie met Nieuwe Doelenstraat 1) en voor 31 maart 1952 (aankoop Nieuwe Doelenstraat 7)
De correspondentie met G. Friedhoff betreft ook die in zijn hoedanigheid als bouwkundig adviseur vanaf 1950
De meervoudige opdracht wordt op 22 april 1954 verstrekt aan de architecten J.F. Berghoef, W.M. Dudok, M.F. Duintjer, J.H. Groenewegen, F.P.J. Peutz, C. Wegener Sleeswijk en H.T. Zwiers. Inlevering dient te geschieden uiterlijk 2 mei 1955. Na indiening blijkt dat geen van zes ontwerpen (F.P.J. Peutz levert geen ontwerp in) zonder meer voor uitvoering kan worden aangewezen. Op 27 januari 1956 wordt een voorgezette
opdracht verstrekt aan de zes architecten. Groenewegen, Berghoeff en Dudok trekken zich in de loop van 1956 terug. Op 14 juni 1957 komt de commissie van advies met het advies de opdracht tot het maken van een definitief ontwerp aan M.F. Duintjer te verstrekken.
Op aanraden van G. Friedhoff wordt in 1953 een commissie van advies in het leven geroepen teneinde de directie van deskundig advies te kunnen voorzien bij het beoordelen van de ontwerpen voor nieuwbouw aan de Oude Turfmarkt. Leden zijn: G. Friedhoff, Wieger Bruin en A.R. Hulshoff. De eerste bijeenkomst van de commissie vindt plaats op 9 september 1953. Begin 1956 wordt, met de uitvaardiging van de vervolgopdracht
aan de zes architecten, de samenstelling van de commissie gewijzigd. Friedhoff treedt uit en in zijn plaats worden de architecten H. Hoekstra, D. Roosenburg en A.J. van der Steur tot leden van de commissie benoemd. Hulshoff treedt eind 1956 wegens gezondheidsredenen af
Het betreft de architecten J.F. Berghoef, W.M. Dudok, M.F. Duintjer, J.H. Groenewegen, F.P.J. Peutz, C. Wegener Sleeswijk en H.T. Zwiers
Bevat de ruilovereenkomst d.d. 26 oktober 1959
Het betreft de tentoonstelling van de ontwerpen voor nieuwbouw, welke van 16 tot 29 september wordt gehouden in het gebouw van de maatschappij ´arti et amicitiae´ en een artikel in Forum, Maandblad voor Architectuur en Gebonden Kunst 12, no. 8 (september 1957) van de hand van Friedhoff
Bevat o.a. het verificatierapport betreffende de met de Gemeente uit te wisselen eigendommen
Het betreft wijzigingen en aanvullingen d.d. 5 juli 1962 inzake o.a. de begrenzing van het aan DNB over te dragen terrein en de uiterste data, waarop het terrein Frederiksplein aan DNB moet worden overgedragen (verschoven naar 30 juni 1961) en het complex Oude Turfmarkt/Nw. Doelenstraat aan de gemeente moet worden overgedragen (verschoven naar 30 juni 1967), de gedeeltelijke uitvoering van de ruilovereenkomst in de
vorm van de overdracht van het pand Doelenstraat 11 (Hotel des Pays-Bas) aan de Universiteit van Amsterdam d.d. 5 juli 1962, alsmede een wijziging inzake de overdracht van dit pand d.d. 1 mei 1964. Bevat de akten van wijziging
Het gebrandschilderde raam wordt vervaardigd door J. Schouten naar een ontwerp van A. le Comte en in 1903 in de hoofdbank geplaatst
De overdracht heeft plaats op 1 april 1968. Het pand Nieuwe Doelenstraat 11 wordt vervroegd overgedragen op 5 juli 1962 en het pand Nieuwe Doelenstraat 13 op 28 maart 1967. Dit laatste pand is onbewoonbaar geworden na het slopen van het Hotel des Pays-Bas (Nieuwe Doelenstraat 11) als gevolg waarvan DNB geen belang meer bij het pand heeft
De woning is in 1997 verkocht
Het betreft een overzicht van de indeling van de hoofdbank en de overige bankgebouwen in Amsterdam, (fotokopieën) van bestektekeningen uit de jaren 1943-1945 en 1963 inzake de indeling van het hoofdgebouw, fotokopieën van oude bescheiden inzake de verkoop van het huis ´de Keijserin´ op de Oude Turfmarkt d.d. 19 juli 1725 en een voorstel tot het maken van een kistdam op de Oude Turfmarkt d.d. 13 juni 1720, met
tekening, aantekening uit 1932 inzake verbouwingen aan de hoofdbank sinds 1921, en krantenartikelen inzake de bestemming van het Oude Turfmarktcomplex na overdracht hiervan aan de gemeente, 1969-1973
Met transcriptie
Met transcriptie
Voor de eigendomsbewijzen van de Boompjes 73-75 nrs. 1, 2, 3c en 4f (nummering volgens inliggende inhoudsopgave, zie inventarisnummers 103575-103578
Met transcriptie
Het perceel Leuvehaven 257 (het nummer is later veranderd in 107) / Schiedamschen Dijk 453 (het nummer is later veranderd in 124) wordt aangekocht op 18 juni 1864, voor een bedrag van fl. 110.000. In 1908 worden de percelen bij openbare veiling verkocht voor de somma van fl. 58.000.
Architect is Metzelaar, bestek wordt uitgevoerd door Nimmo & Cramer
In 1889 beklaagt het bestuur van de Bijbank zich bij DNB over de huisvesting te Rotterdam. De kantoren zijn verstoken van daglicht en de temperatuur in de lokalen is niet te regelen. De Bijbank stelt zich op het standpunt dat nieuwbouw op een terrein aan de Boompjes de beste optie is, maar DNB brengt daartegen aanvankelijk in dat de Bijbank dan te ver buiten het financieel centrum van Rotterdam gelegen zou zijn, en
vervolgens dat het plan veel te duur is. Een tweede voorstel van Rotterdam, namelijk de aankoop en verbouwing van het naast de Bijbank gelegen pand, kan wegens de ermee gemoeide kosten ook niet de goedkeuring van Amsterdam wegdragen. Amsterdam wil uitkijken naar een geschikt, niet te duur, terrein voor nieuwbouw. Tegen de maximum door Amsterdam gestelde prijs blijkt de eigenaar van de Boompjes zijn perceel echter niet te willen
verkopen. Tenslotte wordt overeengekomen het huidige pand, met bijtrekking van het vrijgekomen voorgebouw van de bank, voorheen bewoond door de president van de Bijbank, te verbouwen, en dat men zal blijven uitzien naar een terrein voor nieuwbouw.
Bevat onder andere stukken over de legering van een detachement politietroepen in de bank met ingang van 16 november 1938, vanwege de overbrenging van een deel van de goudvoorraad naar de Bijbank
Na klachten van het personeel stelt de Gezondheids-Commissie Rotterdam op verzoek van het bestuur van de Bijbank een onderzoek in naar het kantoorgebouw aan de Leuvehaven. Op 11 mei 1904 komt de commissie met een vernietigend rapport: de kelder loopt regelmatig onder water waarna de met water verzadigde muren nog lange tijd ''malten'' uitwasemen, de verdiepingshoogte is slechts 2 meter en het personeel staat
voortdurend bloot aan tocht, vocht, kilheid, brandgevaar en benauwdheid. De conclusie van de commissie luidt dat het pand ongeschikt is om als kantoorgebouw dienst te doen en zij geeft de bank in overweging, het personeel elders te doen onderbrengen. Hierop verenigt DNB zich met de wens van de Bijbank tot bouw van een nieuw kantoor, en zij oppert nota bene de eventueel vrijkomende panden van de Nederlandsche Handels-Maatschappij aan
de Boompjes aan te kopen, mits tegen een redelijke prijs... Op 31 oktober 1904 wordt het perceel Boompjes 73-75 aangekocht. De percelen Rederijstraat 1-3 en Rederijkade 7 worden aangekocht op 22 januari 1913 en de percelen Rederijstraat 5,7,9,11 en Boompjes 71 op 8 juni 1921. In ieder geval vanaf 1940 wordt het perceel aan de Boompjes aangeduid met nummer 72 (datum nummerwijziging onbekend).
Bevat bestek en voorwaarden en kostenoverzicht
In 1945 zegt het Departement van Financiën de huur op van de tweede verdieping van het pand Calandstraat 7a, in gebruik geweest bij het Nederlandse Clearinginstituut. Met ingang van 1 september 1945 wordt de kantoorruimte gehuurd door DNB ter onderbrenging van het kantoor Deviezenvergunningen van de Bijbank. Vanaf 1947 wordt ook de eerste verdieping erbij gehuurd. Met ingang van 9 juli 1955 wordt de afdeling naar
het nieuwe gebouw overgebracht.
Bevat correspondentie vanaf 1926 betreffende de verhuur van gedeelten van het perceel Boompjes/Rederijstraat/Rederijkade en de na de verwoesting van het bankgebouw betaalde restituties aan de huurders, alsmede correspondentie uit 1946 inzake de onderbrenging van de afdeling deblokkering in de rijwielbergplaats van het hulpgebouw. Na het bijna geheel afbranden van het bankgebouw ten gevolge van het bombardement
op Rotterdam op 14 mei 1940 trekt het kantoor tijdelijk bij de Spaarbank aan de Botersloot in. Op 17 mei wordt de Bijbank gevestigd in een gedeelte van het kantoor van De Twentsche Bank en in de daarnaast gelegen slagerij aan de Havenstraat 23-29 te Delfshaven. Met ingang van 7 juni 1940 huurt de bank ter huisvesting van een aantal afdelingen een gedeelte van het kantoor van de Rotterdamsche Bankvereeniging aan de Coolsingel 107. De
afdelingen Belening en Bewaarneming blijven voorlopig in Delfshaven acht. De clearing wordt aanvankelijk in een café aan de Rochussenstraat 403 en in Hotel Centraal gehouden. Op 1 juli 1940 wordt ten behoeve van een clearing-lokaal een kantoorruimte gehuurd op de tweede verdieping in het Beursgebouw aan de Coolsingelzijde 201. Op 1 november 1941 verhuist de clearing naar het in aanbouw zijnde hulpgebouw, Op 3 april 1942 kunnen de
meeste afdelingen hun intrek nemen in het gereedgekomen hulpgebouw.
Bevat ook stukken inzake de onteigeningsvergoeding. Op 24 mei 1940 worden de overblijfselen van de Bijbank, voor zover deze uit puin bestaan, onteigend krachtens besluit van de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht. In december 1940 wordt begonnen met de sloop van de restanten van de Bijbank. De grond en het overblijvende gedeelte van het bankgebouw, de z.g. stomp, worden per 27 februari 1941 bij besluit van de
Algemeen Gemachtigde voor den Wederopbouw in verband met werkzaamheden van de gemeente aan de Rederijkade en de nieuwe Rederijbrug ten behoeve van de Gemeente Rotterdam onteigend. Hiermee vervallen de plannen van de Bijbank voor het optrekken van een noodgebouw dat de geheel intact gebleven kluizen van het perceel Boompjes 72 als uitgangspunt zou krijgen. Op 24 april 1941 wordt opdracht gegeven tot de bouw van een
noodhuisvesting (het eerste hulpgebouw). Deze bestaat hierin, dat de etage op de begane grond van de verwoeste Bijbank en de kelderruimte in bruikbare staat worden gebracht, terwijl aan de westzijde van het voormalige gebouw een noodgebouw wordt opgericht. Met ingang van 1 augustus 1941 huurt de bank daartoe van de gemeente een stuk grond westelijk van het voormalige gebouw, terwijl zij in oktober 1941 het beheer en het genot krijgt van
de onteigende stomp en de grond waarop deze zich bevindt krijgt. De daadwerkelijke huurovereenkomsten voor beide percelen dateren evenwel pas van respectievelijk 29 september en 8 oktober 1943. Op 30 juni 1941 wordt begonnen met de uitvoering van het (eerste) hulpgebouw. Tijdens de oorlog is het idee een nieuw bankgebouw te vestigen aan de Blaak. De reservering van een perceel grond aldaar wordt tegen de wens van DNB in echter in
1946 ingetrokken. In 1948 zegt de gemeente de huur op van het buiten de nieuwe rooilijn van de Maasboulevard vallende gedeelte van de stomp en later blijkt de gemeente voor de werkzaamheden aan de dijk aan de Boompjes en de verlegging en vernieuwing van de Reederijbrug ook het overige gedeelte van de stomp nodig te hebben, dat door de bank als noodgebouw in gebruik is. Besloten wordt een nieuw noodgebouw op te trekken op de
kluisruimte van het voormalige hoofdkantoor van de Rotterdamsche Bank NV, gelegen naast en westelijk van het eerste hulpgebouw. Op 10 december 1949 wordt in alle haast naar het nieuwe hulpgebouw verhuisd wegens de aanstaande ontruiming van de stomp door de gemeente. In januari 1950 wordt begonnen met de bouw van de nieuwe bijbank op de restanten van de oude Bijbank. Op 8 juni 1955 wordt het perceel Boompjes 72 aan de
Bijbank overgedragen, als gedeeltelijke betaling van de schadeloosstelling wegens de onteigening van het perceel. In juli 1955 kunnen de verschillende afdelingen hun intrek in het nieuwe gebouw nemen, dat op 6 oktober 1955 wordt geopend. In juli 1955 wordt opdracht verstrekt tot het slopen van het gehele tweede hulpgebouw en het voormalige kluizencomplex. De huur van het perceel waarop het tweede hulpgebouw was gevestigd, wordt per
ultimo 1955 beëindigd.
De definitieve tekeningen dateren van juni 1952
Zie ook inventarisnummer 15843 en voor de onteigeningsvergoeding inventarisnummer 15837