Archief
Titel
2.10.01 Inventaris van het archief van het Ministerie van Koloniën, 1814-1849
Auteur
W.A. Fasel, F.J.M. OttenVersie
29-07-2024
Copyright
Nationaal Archief, Den Haag
1954 cc0Beschrijving van het archief
Naam archiefblok
Ministerie van Koloniën Koloniën, 1814-1849
Periodisering
oudste stuk - jongste stuk: 1814-1849
Archiefbloknummer
K23028Omvang
4683 inventarisnummer(s) 488,00 meterTaal van het archiefmateriaal
Het merendeel der stukken is in het
Nederlands
Soort archiefmateriaal
Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.Archiefdienst
Nationaal ArchiefLocatie
Den HaagArchiefvormers
Secretariaat van Koophandel en Koloniën (1814-1815) Generale directie van Koophandel en Koloniën (1815-1818) Ministerie van Publiek Onderwijs, Nationale Nijverheid en Koloniën (1818-1824) Ministerie van Nationale Nijverheid en Koloniën (1824-1825) Ministerie van Marine en Koloniën (1825-1830) Ministerie van Waterstaat, Nationale Nijverheid en Koloniën (1830-1831) Ministerie van Nationale Nijverheid en Koloniën (1831-1834) Ministerie van Koloniën (1834-1840) Ministerie van Marine en Koloniën (1840-1841) Ministerie van Koloniën (1842-1945) Bureau belast met het beheer van het Pensioenfonds voor West-Indische ambtenaren Commissariaat voor de Koloniën te Amsterdam Nederlandse Geoctroyeerde Maatschappij voor de Chinese Theehandel Raad van Koophandel en Koloniën (1814-1820)Samenvatting van de inhoud van het archief
Het ministerie van Koloniën was verantwoordelijk voor de inrichting van het koloniaal bestuur in Oost-Indië, West-Indië (Suriname, Curaçao en overige eilanden) en tot 1872 de Kust van Guinea (Ghana). Ook de begrotingen van het bestuur in de overzeese gebiedsdelen werden in Den Haag opgesteld. Verder speelde het departement, samen met het ministerie van Marine, een rol bij de defensie van de koloniën en met name de verscheping van militair personeel naar deze gebieden. Het ministerie van Koloniën regelde voorts de uitzending, de verloven, de overtochten en de pensioenen en wachtgelden van de Indische ambtenaren alsmede de keuring, aanschaf en verzending van gouvernementsgoederen, bestemd voor het leger en de burgerlijke dienst in de koloniën.
Het omvangrijke archief bestaat grotendeels uit een chronologisch geordend verbaal, met indices en klappers als toegangen. Het bevat stukken over de bovengenoemde onderwerpen, maar is tevens een rijke bron aan gegevens over de overzeese gebieden zelf, als gevolg van de uitgebreide rapportage vanuit de koloniën aan Den Haag. Zo bevatten de ingekomen registers Oost-Indische besluiten afschriften van alle door de Gouverneur-Generaal genomen besluiten, vergelijkbaar met de West-Indische gouvernementsjournalen, met afschriften van besluiten van de gezaghebbers in Suriname, Curaçao en de Kust van Guinea.
Een gedeelte van het archief is op onderwerp beschreven en betreft voornamelijk: bestuur en financiën van de koloniën, handel en cultures, ambtenaren, militaire zaken.
Bij het hoofdarchief zijn gedeponeerd de archieven van de Raad van Koophandel en Koloniën (1814-1818) en van de Commissaris voor de Koloniën te Amsterdam (1813-1829).Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
1. ORGANISATIE
Na ( Gegevens voor de toelichtende teksten zijn ontleend aan: F.J.M. Otten, Gids voor de archieven van de ministeries en de Hoge Colleges van Staat 1813-1940 (Den Haag, Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, 2004), pp. 351-352, 356-366, 370-372. ) de opheffing van de VOC (in 1795) en de WIC (in 1791) werd het beheer over de overzeese bezittingen een zaak van de centrale overheid. Onder het koninkrijk Holland werd daarvoor in 1806 het departement van Koophandel en Koloniën opgericht, dat begin 1808 met dat van Marine werd verenigd tot het departement van Marine en Koloniën. Dit departement werd bij de inlijving bij Frankrijk eind 1810 opgeheven, waarbij de taken werden overgenomen door de Hollandse Divisie van het ministerie van Marine en Koloniën te Parijs. In de periode 1813-1841 is er meestal geen sprake geweest van een afzonderlijk ministerie van Koloniën. Nu eens was het beheer over de koloniën gecombineerd met Marine, dan weer met Nijverheid of een ander beleidsterrein. Wel bleven de diverse administraties daarbij volledig gescheiden: alleen de Generale Secretarie was niet gesplitst. Vanaf begin 1842 was het ministerie van Koloniën geheel zelfstandig. Het departement van Koophandel en Koloniën werd opgericht op 6 april 1814, dus pas een aantal maanden na het herstel van de soevereiniteit. Mogelijk is de verlate oprichting beïnvloed door de omstandigheid, dat Nederland pas in de loop van 1814 de overzeese bezittingen (zij het niet alle) terug kreeg, op grond van het verdrag met Engeland. Eveneens op 6 april werd een Raad van Koophandel en Koloniën ingesteld, bedoeld als buiten-departementaal adviescollege aan de Koning, maar in de praktijk ondergeschikt aan het departementshoofd. Als zodanig fungeerde in 1814-1815 een secretaris van staat, die in september 1815 de titel van directeur-generaal kreeg. Onder deze fungeerden een afdeling Generale Secretarie en Comptabiliteit, onder leiding van de secretaris, en vier beleidsafdelingen, elk onder leiding van een commissaris: 1. Koophandel en scheepvaart 2. Oost-Indische zaken 3. West-Indische zaken 4. Militaire zaken.
In 1818 verloor Koloniën zijn zelfstandigheid en werd het onderdeel van het nieuw opgerichte departement voor Publiek Onderwijs, Nationale Nijverheid en Koloniën. Dit departement stond onder leiding van een minister. De zaken betreffende de koloniën bleven echter, net als die betreffende het onderwijs en de nijverheid, steeds afzonderlijk behandeld. Aanvankelijk waren er slechts weinig ambtenaren werkzaam, omdat het in de bedoeling lag dat de Indische regering zelfstandig zou functioneren. Al spoedig nam dit aantal toe: in 1823 telden de drie koloniale afdelingen 14 ambtenaren, terwijl op de Generale Secretarie (die ook voor Onderwijs en Nationale Nijverheid werkte) eveneens 14 ambtenaren werkten.
Ingevolge de algemene reorganisatie van de departementen in 1823 kwamen de afdelingen nu onder leiding van referendarissen. De benoeming van een secretaris-generaal werd aangehouden. Met ingang van 1 april 1824 werd Onderwijs afgescheiden en ondergebracht bij het departement van Binnenlandse Zaken, zodat het departement van Nationale Nijverheid en Koloniën overbleef. Onder de minister kwam er wel een speciale directeur voor de Oost-Indische Bezittingen. Een jaar later volgde al weer een nieuwe reorganisatie, waarbij ook Nijverheid bij Binnenlandse Zaken werd gevoegd en Marine en Koloniën werden gecombineerd. Onder de minister kwamen nu twee directeuren, respectievelijk voor Marine en voor Koloniën, met de bevoegdheid rechtstreeks met andere autoriteiten te corresponderen. Voor het eerst werd nu ook een secretaris-generaal benoemd. Minister, secretaris-generaal en directeuren samen vormden een Raad, die zaken met `eene algemeene werking' zou bespreken. Ook nu was er weer een gemeenschappelijke secretarie.
Met ingang van 1 januari 1830 ging Koloniën deel uitmaken van het nieuw gevormde departement van Waterstaat, Nationale Nijverheid en Koloniën, waarvan al op 1 oktober van dat jaar Waterstaat werd afgescheiden en bij Binnenlandse Zaken gevoegd. Begin 1834 verdween ook de Nationale Nijverheid, zodat voor het eerst een homogeen departement van Koloniën overbleef. Vermoedelijk is kort daarna een afzonderlijk Kabinet van de minister ingesteld. In 1840 werd de combinatie van Koloniën en Marine hersteld, opnieuw met twee directeuren onder de minister. Het departementshoofd, minister J.C. Baud, was bepaald geen voorstander van deze samenvoeging en in oktober 1841 wist hij de Koning ertoe over te halen weer twee afzonderlijke departementen in te stellen.
Het nu weer zelfstandige departement van Koloniën kende begin 1842 naast het Kabinet en de Algemene Secretarie een zevental bureaus, die vanaf januari 1842 met letters werden aangeduid: A. Oost-Indische zaken B. West-Indische zaken C. Militaire zaken D. Comptabiliteit E. Burgerlijke dienst F. Personeel militair en G. Materieel militair. In september van dat jaar werden de `geheime en algemeene zaken' behandeld in het Kabinet van de minister, onder de letter H.. Eind 1843 kwam daar bureau I bij voor de koloniale begrotingen. Onder het departement, waar in de jaren-1840 niet meer dan circa 35 ambtenaren werkten, ressorteerden voorts twee technische bureaus: het Koloniaal Etablissement (ook wel koloniaal bureau of koloniaal magazijn) te Amsterdam en het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk.
2. TAKEN
Het departement van Koloniën ontving vanuit Oost- en West-Indië een voortdurende stroom van informatie over de verrichtingen van de koloniale besturen in die gebieden. De specifieke taken in Den Haag richtten zich vooral op een viertal terreinen: de inrichting van het koloniaal bestuur, de koloniale financiën, de defensie en de buitenlandse betrekkingen van de overzeese gebieden en ten slotte de personeels- en materieelvoorziening.
De Grondwet van 1815 (artikel 60) bepaalde: `De Koning heeft bij uitsluiting het opperbestuur over de volksplantingen en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen'. Onder het bewind van Willem I was het koloniaal beleid goeddeels onttrokken aan het zicht van de Tweede Kamer. Pas ingevolge de Grondwet van 1848 raakten de Staten-Generaal betrokken bij het koloniale beleid, waarover de regering voortaan jaarlijks een uitgebreid `Koloniaal Verslag' diende uit te brengen. Artikel 59 van deze Grondwet schreef voor, dat de reglementen op het beleid der regering in de koloniën bij wet moesten worden vastgesteld.
2.1 Inrichting van het bestuur in de koloniën
In Nederlands-Indië werd het opperbestuur vertegenwoordigd door de gouverneur-generaal (GG). Regeringsreglementen bepaalden zijn bevoegdheden: in het reglement van 1836 was voorgeschreven, dat de GG verplicht was alle bevelen, hem door of vanwege de Koning of de minister van Koloniën gegeven, op te volgen. De GG werd door de Kroon benoemd, waarbij de wet geen bepalingen kende over de duur van de ambtstermijn; wel was het regel, dat de landvoogd na vijf jaar ontslag vroeg. De GG werd in zijn bestuur bijgestaan door de Raad van Indië. Deze raad, waarvan de leden eveneens door de Kroon werden benoemd en ontslagen, was tot 1836 een medebesturend college, daarna een adviserend orgaan.
Voorts steunde de GG vooral op de Algemene Secretarie, het administratieve apparaat onder leiding van de algemene secretaris, dat onder meer de correspondentie met het ministerie van Koloniën in Den Haag onderhield. De minister bepaalde weliswaar de hoofdzaken van het beleid, maar vrijwel altijd na raadpleging van de GG, die op zijn beurt adviezen inwon en aldus `het raderwerk der Indische administratie' activeerde. Het beleid van de GG moest na 1848 door de minister van Koloniën tegenover de Staten-Generaal worden verdedigd.
Op gewestelijk niveau werd in Indië het bestuur uitgeoefend door residenten, die leiding gaven aan twee bestuurskorpsen, namelijk een Europees bestaande uit assistent-residenten en controleurs, en een inheems met regenten, wedono's (districtshoofden) en desahoofden.
Behalve Suriname en de Antillen viel tot 1872 ook de Kust van Guinea onder de departementale afdeling West-Indische zaken. Suriname, Curaçao en de overige eilanden vormden alleen in de jaren 1828 tot 1845 één Gouvernement-Generaal, maar kenden overigens afzonderlijke besturen onder leiding van gouverneurs, die rechtstreeks in contact stonden met het departement van Koloniën.
2.2 Financiën/ koloniale begrotingen
Het departement van Koloniën was belast zowel met de opstelling van de eigen departementale begroting als met de begrotingen van het bestuur in de overzeese gebiedsdelen. Om in tekorten in Indië te voorzien was door gouverneur-generaal J. van den Bosch in 1830 het Cultuurstelsel ingevoerd. Dit hield in verplichte verbouw door Javaanse boeren van voor de Europese markt geschikte goederen, die tegen vastgestelde prijzen moesten worden geleverd aan het Indische gouvernement, dat deze producten door de Nederlandsche Handelmaatschappij naar Nederland liet vervoeren en daar ten gunste van de Indische schatkist liet verkopen. Van 1831 tot 1877 leverde Indië aldus een batig saldo op, dat ten goede kwam aan Nederland.
Vanaf 1840 moest de minister van Koloniën namens de regering aan de Staten-Generaal jaarlijks staten van ontvangsten en uitgaven van de koloniën overleggen. Omdat de Indische begroting ingevolge de Grondwet van 1848 elk jaar bij wet moest worden vastgesteld, kwamen Indische aangelegenheden veel meer dan vroeger in de Staten-Generaal ter sprake.
2.3 Defensie en buitenlandse betrekkingen
Tot 1855 werden de betrekkingen met landen in Azië waarmee geen formele diplomatieke relatie bestond, zoals Japan en China, niet door het departement van Buitenlandse Zaken onderhouden, maar door Koloniën. Bij het aangaan en onderhouden van economische betrekkingen van Nederlands-Indië met andere landen werkte Koloniën nauw samen met het departement van Buitenlandse Zaken. Tot 1855 werden in Indië geen buitenlandse consuls toegelaten.
De rol van Koloniën bij de defensie van de koloniën was vrij beperkt en lag voor een belangrijk deel in het stellen van het financiële kader, dat op de Indische begroting beschikbaar was voor defensie. De marine was rijkszaak, waarover een gedeelde verantwoordelijkheid lag bij de ministers van Marine en Koloniën. De eerste bepaalde welk deel van de vloot in bijvoorbeeld Oost-Indië aanwezig was, maar voor de inzet daarvan was de GG als opperbevelhebber van land- en zeemacht aldaar verantwoordelijk. Ook was de commandant zeemacht in Indië ondergeschikt aan de GG en via deze aan de minister van Koloniën. Alle niet-administratieve correspondentie van de marine in Indië met Nederland verliep via het departement van Koloniën naar dat van Marine, waar de inhoudelijke expertise zat.
Wat de defensie te land betreft beschikte Indië sinds 1830 over een eigen leger, het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), dat ressorteerde onder de GG die met het departement overleg voerde over zaken betreffende de formatie en de inrichting van het leger in Nederlands-Indië. De werving voor het KNIL was in Nederland een zaak van het departement van Oorlog, dat daarvoor beschikte over het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk (van 1815-1822 heette dit depot het Depot-Bataljon en in de periode 1822-1843 het Algemeen Depot van de Landmacht). Het departement van Koloniën was verantwoordelijk voor de verscheping naar de koloniën en de verificatie van de administratie van het depot.
2.4 Personeels- en materieelvoorziening in de koloniën
Naast het koloniale militaire personeel vereiste de burgerlijke dienst in de koloniën een constante instroom van ambtelijk personeel. Het departement verzorgde niet zelf de opleiding van de voor de Indische dienst bestemde (hogere) ambtenaren, maar subsidieerde door derden verzorgde opleidingen in Delft en Leiden. Koloniën regelde zelf de uitzending, de verloven, de overtochten en de pensioenen van de ambtenaren en hun gezinnen. De afdeling comptabiliteit zorgde daarbij voor de betaalbaarstelling van pensioenen, wachtgelden, verlofbezoldiging e.d.
Het departement was ook belast met de keuring, aanschaf en verzending van zogenoemde gouvernementsgoederen, bestemd voor het leger en de burgerlijke dienst in de koloniën. Voor deze taak beschikte de minister, behalve over een bepaalde departementsafdeling, over het Koloniaal Magazijn te Amsterdam.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Gedurende de periode 1814 tot 1953 heeft het departement van Koloniën onafgebroken gekozen voor een chronologische ordening van het hoofdarchief. Hoewel er binnen het departement al vroeg sprake was van afdelingen, heeft die organisatie geen invloed gehad op de archiefvorming: er werd steeds één centraal verbaal gevormd. Wel zijn in de gehele periode stukken buiten het verbaal gehouden, om op onderwerp te worden geordend of in aparte series te worden geborgen.
De verwerving van het archief
Het archief is bij Koninklijk Besluit of ministeriële beschikking overgebracht.
Het archief van Koloniën werd in verschillende gedeelten aan het Algemeen Rijksarchief overgedragen, n.l. bij Kon. Besl. van 16 Januari 1904 nr. 30 het gedeelte 1813-1829, bij Kon. Besl. van 20 Februari 1929 nr. 36 dat van 1830-1849 en bij Kon. Besl. van 10 Juli 1929 nr. 32 het geheim archief van 1813-1849.
Inhoud en structuur van het archief
Verantwoording van de bewerking
Zoals uit het voorgaande blijkt zijn er in de jaren 1815-1841 tal van reorganisaties geweest. Deze hadden eigenlijk in de inventaris tot uitdrukking moeten komen, doch om wille van de overzichtelijkheid en vooral van de practische bruikbaarheid, werd het beter geacht het archief in één stuk te beschrijven, temeer ook omdat deze reorganisaties van weinig belang voor het archief zijn geweest.
Bij dit archief werd een collectie stukken aangetroffen, afkomstig van het bureau G, dat zich bezig hield met het vervaardigen van statistische opgaven. Dit z.g. Statistiekarchief is beschreven in het Verslag van 's Rijks Oude Archieven 1915, blz. 356. Daar men voor het bijeenbrengen van gegevens talrijke stukken uit de archieven van de Koloniale Besturen van vóór 1813 en zelfs uit het archief van de Oost Indische Compagnie had gelicht, bleek het juister deze collectie te liquideren en de stukken, na verwijdering van de hier niet behorende bescheiden, in het departementsarchief op te nemen. Meerdere losse stukken, oorspronkelijk behorende tot het verbaal, werden daar, voor zover zij geen deel uitmaakten van een dossier of een serie vormden, teruggebracht.
Omdat het archief van ná 1849 tot circa 1900 uit slechts enkele grote series bestaat, die tot verschillende jaren aan het Algemeen Rijksarchief zijn overgedragen, en in een goed geordende staat verkeert is besloten dit gedeelte niet in deze toegang te beschrijven. Zie toegang nummer 2.10.02, Ministerie van Koloniën, 1850-1900 (1932).
Ordening van het archief
De werkzaamheden van het departement zijn steeds in vier groepen te onderscheiden, namelijk naar de vier afdelingen Generale Secretarie, Oost Indische Zaken, West Indische Zaken en Militaire Zaken. De stukken zijn dan ook naar deze afdelingen geordend.
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van kwetsbare of slechte materiële staat.
Andere toegang
2.10.04: Verzamelklapper op de Staten van Overleden Personen voorkomende in het archief van Koloniën.
2.10.05.01: Klapper op inventarisnummers 70-75 van toegang 2.10.50 (officieren van de landmacht dienstdoend in Oost-Indië, 1815-1835).
2.10.05.02: Klapper op inventarisnummer 45 van toegang 2.10.50 (officieren van de landmacht dienstdoend in Oost-Indië, 1815-1829).
2.10.05.03: Klapper op inventarisnummers 3091-3096 van toegang 2.10.01 (ambtenaren Oost-Indië, 1815-ca. 1836).
2.10.05.04: Klapper op inventarisnummer 3599 van toegang 2.10.01 (ambtenaren in Suriname, 1820-1827).
2.10.05.05: Klapper op inventarisnummer 3925 van toegang 2.10.01 (ambtenaren van St. Maarten, 1815-1819).
2.10.06: Klapper op de Stamboeken van Burgerlijke ambtenaren in Nederlands-Indië en de Gouvernements Marine. Deel I: A-G.
2.10.07: Klapper op de Stamboeken van Burgerlijke ambtenaren in Nederlands-Indië en de Gouvernements Marine. Deel II: H-O.
2.10.08: Klapper op de Stamboeken van Burgerlijke ambtenaren in Nederlands-Indië en de Gouvernements Marine. Deel III: P-Z.
2.10.09: Register Indische Pensioenen (inventaris en klapper).
2.10.36.22: Stamboeken Burgerlijke ambtenaren, 1836-1936.
2.10.36.23: Ministerie van Koloniën 1900-1963; Register zakelijke aantekeningen.
2.10.36.111: Ministerie van Koloniën 1900-1963; .111 Register Indische Couranten.
2.10.36.112: Ministerie van Koloniën 1900-1963; .112 Register Nederlandse Couranten.
2.10.50: Stamboeken en pensioenregisters van het Ministerie van Koloniën betreffende militairen in Oost- en West-Indië 1815-1890.
4.Miko: Inventaris van de kaarten en tekeningen van het Ministerie van Koloniën.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
- Creëer een account of log in.
- Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
- Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Koloniën, nummer toegang 2.10.01, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Koloniën, 1814-1849, 2.10.01, inv.nr. ...
Verwant materiaal
Inventarisnummers van dit archief zijn in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal Vanuit de koloniën werd veel informatie naar Nederland gezonden. Toch berust daar nog veel aanvullend materiaal. In dit verband moet met name worden genoemd het zeer omvangrijke archief (5.600 meter) van de Algemeene Secretarie te Batavia, thans berustend in het Arsip Nasional te Jakarta. Voor veel stukken was niet Den Haag, maar het archief van de Algemene Secretarie het eindstation. ( Op de studiezaal van het NA is te raadplegen: R. Kramer en A.M. Tempelaars, Handleiding voor historisch onderzoek in het archief van de Algemene Secretarie en voorgangers (Jakarta, Arsip Nasional, 1990), met als bijlage een (globale) inventaris van het archief van de Algemeene Secretarie 1814-1942. ) Ook van de Indische departementen is in het Arsip Nasional veel bewaard gebleven. Van het eveneens in het Arsip Nasional berustende archief van de Directie van Kultures (circa 1816-1900) bezit het Nationaal Archief microfilms.
Toegang nummer 2.10.02: Ministerie van Koloniën, 1850-1900 (1932) Toegang nummer 2.10.03: Ministerie van Koloniën, Supplement, (1664) 1826-1952 Gezien de nauwe banden met het departement is het archief van de Nederlandsche Handel-Maatschappij van groot belang voor de economische geschiedenis van Nederlands-Indië. Naast dit archief berusten in het Nationaal Archief talrijke archieven van in Indië werkzame ondernemingen: banken, cultuurondernemingen, spoorwegmaatschappijen e.d.
Bepaald indrukwekkend is het bezit aan archieven en collecties van personen, die als minister of als hoge bestuursambtenaar in de koloniën fungeerden. In dit verband moeten worden genoemd: J.C. Baud (GG en minister), J. van den Bosch (idem), L.P.J. du Bus de Gisignies (Commissaris-Generaal) , G.J.C. Schneither (diverse hoge functies in Nederlands-Indië).
Ook in de Universiteitsbibliotheek Leiden berusten talrijke Indische particuliere collecties, die voorheen bij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde ondergebracht waren.
Publicaties
Officiële publicaties
Het verslag verscheen (tot 1931) als Bijlage van de Handelingen der Staten-Generaal onder verschillende benamingen: Mededeelingen betreffende de Koloniën (over 1848); Verslag van het beheer en den staat der Koloniën (1849-1865). Koloniaal Verslag , 1848-1939.
Het Staatsblad bevat elk jaar een alfabetisch register. Er zijn diverse (niet van overheidswege uitgegeven) cumulatieve registers, zoals: `Albrecht's Klapper op (de Wetboeken en) het Staatsblad van Nederlandsch-Indië benevens op het Bijblad op dat Staatsblad' 1816-1927. Staatsblad van Nederlandsch-Indië , 1816-1940.
Almanak en Naamregister van Nederlandsch-Indië , 1827-1864. Toegangen: M. de Niet, Alfabetisch Register op het Gouvernementsblad van Suriname 1816-1958 ('s-Gravenhage 1959). Gouvernementsblad van Suriname , 1816-1975.
Publicatieblad van Curaçao , 1816-1948. Bronnenpublicaties Baud, W.A., De semi-officiële en particuliere briefwisseling tussen J.C. Baud en J.J. Rochussen 1845-1851 , 3 delen (Assen 1983). Gerretson, F.C. en W.Ph. Coolhaas (red.), Particuliere briefwisseling tussen J. van den Bosch en D.J. de Eerens 1834-1840 , (Groningen 1960). Westendorp Boerma, J.J. (red.), Briefwisseling tussen J. van den Bosch en J.C. Baud , 2 delen (Utrecht 1956).
Nadere bijzonderheden over het Ministerie van Koloniën en zijn archief zijn beschreven in: Otten, F.J.M., Gids voor de archieven van de ministeries en de Hoge Colleges van Staat 1813-1940 , Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, Den Haag, 2004.
Bijlagen
Overzicht van geraadpleegde bronnen
Uitgaven vanwege het departement in Nederland:
Het verslag verscheen tot 1931 als Bijlage van de Handelingen der Staten-Generaal, vanaf 1869/70 als vaste Bijlage C, en onder verschillende benamingen:(over 1848);(1849-1865);(1866-1923);(1924-1930). Als afzonderlijke publicaties:(1931-1939) respectievelijk(1931-na 1940). Koloniaal Verslag 1848-1939. Mededeelingen betreffende de Koloniën Verslag van het beheer en den staat der Koloniën Koloniaal Verslag Verslag van bestuur en staat van Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao Indisch Verslag Verslag van bestuur en staat van Suriname, Curaçao en de Nederlandse Antillen ( Over opzet en inhoud van het Koloniaal Verslag:. ) F. van Baardewijk, 'The Colonial Report (Koloniaal Verslag) 1849-1939', in: Boomgaard, Colonial Past , 22-28 Verschenen als Bijlage van de Handelingen der Staten-Generaal, vanaf 1869/70 tot en met 1931 als vaste Bijlage B, daarvoor en daarna als genummerde bijlage. Vóór 1861 opgenomen als (niet-openbare) bijlage van het Koloniaal Verslag. Begroting voor Nederlandsch-Indië, Suriname, Curacao , 1861-1940.
Uitgaven in Oost- en West-Indië:
Staatsblad van Nederlandsch-Indië 1816-1940.
Staatsblad en Bijblad bevatten elk jaar een alfabetisch register. Er zijn diverse (niet van overheidswege uitgegeven) cumulatieve registers, zoals: `Albrecht's Klapper op (de Wetboeken en) het Staatsblad van Nederlandsch-Indië benevens op het Bijblad op dat Staatsblad' 1816-1927, met losse jaarvervolgen over 1922-1937. Het Bijblad was aanvankelijk een particuliere uitgave onder redactie van ambtenaren van de Algemene Secretarie en pas vanaf 1904 een regeringsuitgave. Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië 1857-1940. ( Uitvoeriger informatie in: ) J.H. Kompagnie (red.), De overheid publiceert ...: Staatsalmanak, Staatsblad en Staatscourant, Handelingen Staten-Generaal, Oost-Indische publicatiebladen, West-Indische publicatiebladen (Den Haag, Algemeen Rijksarchief, 1998). Opvolger van de Almanak en Naamregister van Nederlandsch-Indië; (1827-1864). Het Naamregister werd voortgezet als Naamlijst van Europese inwoners en vanaf 1902 als Adresboek van Nederlandsch-Indië; (particuliere uitgave). Regeringsalmanak voor Nederlandsch-Indië , 1869-1940.
Voor een uitgebreider overzicht van door de Nederlands-Indische regering uitgegeven (jaar)verslagen, statistieken e.d., zie de vanaf 1896 in de Regeringsalmanak opgenomenen voor de jaren 1929-1940 de jaarlijkse publicatie Nederlandsche Overheidsuitgaven. Handelingen en Bijlagen van de Volksraad 1918-1942. Opgave van periodieke geschriften in Indië verschijnende ( Voor seriële overheidspublicaties op gebieden als buitenlandse handel, landbouw en gezondheidszorg zie ook: Boomgaard, Colonial Past, 31, 35-36, 42 e.v. ) Gouvernementsblad van Suriname 1816-(na 1940).
Bijblad op het Gouvernementsblad 1900-(na 1940).
Op het Bijblad bestaat een alfabetisch register over 1900-1981. M. de Niet, Alfabetisch Register op het Gouvernementsblad van Suriname 1816-1958 ('s-Gravenhage 1959).
Publicatieblad van Curaçao 1816-(na 1940).
Handelingen en Bijlagen van de (Koloniale) Staten van Suriname 1868-(na 1940).
Handelingen van de Staten van Curaçao 1936-(na 1940).
Baud, W.A., De semi-officiële en particuliere briefwisseling tussen J.C. Baud en J.J. Rochussen 1845-1851 , 3 delen (Assen 1983).
Creutzberg, P., Het ekonomisch beleid in Nederlandsch-Indië , 4 delen. (Groningen 1972-1975).
Gerretson, F.C. en W.Ph. Coolhaas (red.), Particuliere briefwisseling tussen J.van den Bosch en D.J. de Eerens 1834-1840 (Groningen 1960).
Gobée, E. en C. Adriaanse, Ambtelijke adviezen van C. Snouck Hurgronje, 1889-1936 , 3 delen ('s-Gravenhage 1957-1965).
Kwantes, R.C., De ontwikkeling van de nationalistische beweging in Nederlands-Indië , 4 delen (Groningen 1975-1982).
Poeze, H.A., Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië , 4 delen (Den Haag 1982-1994).
Wal, S.L. van der, Het onderwijsbeleid in Nederlands-Indië 1900-1940 (Groningen 1963).
Wal, S.L. van der, De Volksraad en de staatkundige ontwikkeling van Nederlands-Indië , 2 delen (Groningen 1964-65).
Wal, S.L. van der, De opkomst van de nationalistische beweging in Nederlands-Indië (Groningen 1967).
Westendorp Boerma, J.J. (red.), Briefwisseling tussen J.van den Bosch en J.C. Baud , 2 delen (Utrecht 1956).
Baudet, H. en I.J. Brugmans (red.), Balans van beleid. Terugblik op de laatste halve eeuw van Nederlandsch-Indië (Assen 1961).
Boomgaard, P. (ed.), The Colonial Past: Dutch sources on Indonesian history (Amsterdam 1991).
Bossenbroek, M.P., Volk voor Indië. De werving van Europese militairen voor de Nederlandse koloniale dienst 1814-1909 (Amsterdam 1992).
Boudewijnse, J. en G.H. van Soest, De Indo-Nederlandsche wetgeving. Staatsbladen van Nederlandsch-Indië, bewerkt en met aantekeningen voorzien [1816-1919] (Amsterdam 1876-1919).
Doel, H.W. van den, De stille macht. Het Europese binnenlands bestuur op Java en Madoera 1808-1942 (Amsterdam 1994).
Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië , 4 delen ('s-Gravenhage, Leiden 1917-1935).
Engelbrecht, W.A., De Nederlandsch-Indische wetboeken benevens de grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden en de belangrijkste in Nederlandsch-Indië geldende algemeene verordeningen en besluiten (Leiden 1940).
Graaff, Bob de, Kalm temidden van woedende golven. Het ministerie van Koloniën en zijn taakomgeving 1912-1940 (Den Haag 1997).
Graaff, S. de, Parlementaire Geschiedenis van de Wet op de Staatsinrichting van Nederlandsch-Indië, 1925 (Indische Staatsregeling) ('s-Gravenhage 1938).
Jaquet, F.G.P. Sources of the History of Asia and Oceania in the Netherlands. Part II: Sources 1796-1949 (München 1983).
Jong, J. de, Van batig slot naar ereschuld. De discussie over de financiële verhouding tussen Nederland en Indië en de hervorming van de Nederlandse koloniale politiek 1860-1900 ('s-Gravenhage 1989).
Kleintjes, P., Staatsinstellingen van Nederlandsch-Indië , 2 dln. (Amsterdam 1932).
Kuitenbrouwer, M., Nederland en de opkomst van het moderne imperialisme. Koloniën en buitenlandse politiek 1870-1902 (Amsterdam 1985).
Puchinger, G., Landvoogd en minister (Leiden 1993).
Teitler, G., Anatomie van de Indische defensie. Scenario's, plannen, beleid 1892-1920 (Amsterdam 1988).