De index slavernij en slavenhandel in Nederlands-Indië (1820-1900) bestaat uit verwijzingen naar stukken in de verbaalarchieven van het ministerie van Koloniën (toegangen 2.10.01 en 2.10.02). Het gaat zowel om verwijzingen naar stukken uit het verbaalarchief zelf, als om de serie mailrapporten die onderdeel zijn van deze archieven.
In de index vindt u de volgende gegevens:
- archief
- jaar
- rubriek
- omschrijving
Voor verwijzingen naar stukken in het verbaalarchief zijn de volgende gegevens opgenomen: het inventarisnummer van de gebruikte index, het inventarisnummer van het stuk in het verbaal en de datum van het stuk. De datum van het stuk heeft u nodig om binnen het verbaal het juiste stuk gemakkelijker te kunnen vinden.
Voor verwijzingen naar mailrapporten zijn ook het nummer van het mailrapport en het onderwerp opgenomen. Het onderwerp is een trefwoord, deze trefwoorden zijn door de samenstellers van de database gekozen.
Wanneer u een stuk heeft gevonden dat u wilt inzien, klikt u op de omschrijving. Op de volgende pagina ziet u veel aanvullende informatie over het betreffende stuk met een bronverwijzing. U kunt scans bestellen of de registraties reserveren om in de studiezaal te bekijken.
Scans bestellen
Om een scan te bestellen, klikt u eerst op het zoekresultaat en noteert u vervolgens de datum van het stuk uit het verbaal dat in de 'Bronverwijzing'is opgenomen. Klik daarna op de link achter het woord 'Bronverwijzing'. Op de pagina die verschijnt klikt u op de knop 'Bestel scans'. Tijdens het bestellen kunt u aangeven om welk stuk en welke datum het gaat.
Reserveren
Wilt u het stuk liever reserveren om in te zien in onze studiezaal, noteer dan eerst het folionummer dat in de 'Bronverwijzing' is opgenomen. Vervolgens klikt u op de link achter het woord 'Bronverwijzing'. Op de pagina die verschijnt klikt u op de knop 'Reserveer'. Met behulp van het folionummer vindt u het door u gezochte stuk in het door u opgevraagde stuk.
Tijdens het onderzoek naar slavernij en slavenhandel in de mailrapporten en verbalen zijn relevante hoofdstukken van de originele Indexen uit het archief van het Ministerie van Koloniën doorgenomen op termen als slaaf, pandeling, herendienst en dwangarbeid. Relevante hoofdstukken zijn bijvoorbeeld: Financiën en Begroting van Oost-Indië, Justitie van Oost-Indië, Zeeroverij en Prijsverklaringen, Slavenstand in Oost-Indië, Slavenhandel, Oost-Indische Archipel, Herendiensten en Werving van Afrikanen. Daaruit volgt dat er ook delen van de originele indexen zijn die niet zijn doorzocht. Dat kan consequenties hebben voor de volledigheid van deze index.
Tevens zijn de onderzoekers afhankelijk geweest van de korte beschrijvingen uit de originele indexen. Het kan zijn dat verbalen gelicht zijn en bij andere inventarisnummers zijn ondergebracht. De inventarisnummers in de index zijn dus geen garantie voor de aanwezigheid van het verbaal.
In de index wordt onderscheid gemaakt tussen de verbalen en mailrapporten van het ministerie van Koloniën. Het ministerie maakte gebruik van de verbalen als vorm van documentatie van 1814 tot 1900. Vanaf 1869 werden daar de mailrapporten aan toegevoegd. Het Nederlands-Indische bestuur gebruikte de mailrapporten om Den Haag te informeren over de situatie in de kolonie. Onder andere door de opening van het Suezkanaal in 1869 werden snellere informatieverbindingen tussen Nederland en de koloniën mogelijk gemaakt. De mailrapporten zijn daar een resultaat van. Dat maakte snellere overdracht mogelijk en maakt dat de mailrapporten een representatie zijn van de tijdgeest.
Realisatie
Projectinitiatief: prof. dr. Ulbe Bosma (IISG), drs. Johan van Langen (NA).
Projectleiding en teksten: Xanthe van der Horst, Linda van der Pol, prof. dr. Ulbe Bosma, drs. Johan van Langen.
Beheer
De index Slavernij en slavenhandel in Nederlands-Indië 1820-1900 wordt beheerd door het Nationaal Archief.
Lang voordat Europeanen rond 1500 voet aan wal zetten is slavernij in grote delen van Oost-Indië een wijdverbreid verschijnsel. Sommige volkeren zien mensenhandel al eeuwenlang als lucratieve inkomstenbron, rovers liggen altijd op de loer en lokale vorsten vorderen enorme delen van de oogst van boeren op ‘hun’ grond. Wanneer de Verenigde Oost-Indische Compagnie begin 17e eeuw haar intrede doet in Azië, betreedt ook zij de slavenmarkt - net als Arabieren, inlandse vorsten, Chinezen en andere Europeanen. Slaven werden bovendien niet alleen ingezet op plantages, zij werkten vooral ook als huisdienaars, scheepsladers en handwerkslieden.
Afschaffing van de slavenhandel
Rond 1800, tijdens de Napoleontische oorlogen, verliest Nederland bijna al zijn koloniën aan Engeland. Enkele jaren later, met het Eerste Verdrag van Londen (1814) krijgt Nederland deze terug. Koning Willem I moet hiervoor flinke concessies doen: zo is Nederland verplicht, in navolging van Engeland, de slavenhandel te verbieden en intensief te bestrijden. Vooral in de Indische wateren, waar zeeroverij zegeviert, heeft Nederland daar een flinke kluif aan - niet in de laatste plaats vanwege de enorme omvang van de archipel tegenover een relatief beperkte Nederlandse zeemacht. Overigens worden slavenmarkten aan land nog regelmatig gehouden - zoals op het eiland Nias aan de Westkust van Sumatra en Makassar, hoofdplaats van Celebes - en werd het actuele aanbod in een voorname stad als Batavia halverwege de 19e eeuw nog gepubliceerd in de Javasche Courant.
Afschaffing van slavernij
Slavernij onder Nederlandse vlag houdt een aantal decennia langer dan slavenhandel stand. Pas in 1859 neemt de Tweede Kamer, met 48 tegen 10 stemmen, een wetsvoorstel aan tot afschaffing van slavernij in Nederlands-Indië. Op papier wordt deze wet doorgevoerd op 1 januari 1860 - ruim drie jaar voor afschaffing in de West-Indische koloniën (1 juli 1863). In praktijk komt in 1860 alleen een eind aan slavernij in de centraal geregeerde gebieden Java en Madura. In buitenbezittingen leven duizenden Aziaten nog jarenlang in slavernij. Langzaam volgt afschaffing in residentie na residentie. Deze vrijmakingen worden telkens volgens eenzelfde recept voltrokken: pas na het betalen van een schadevergoeding van zo’n 30 à 60 gulden door de Nederlands-Indische regering aan de slavenhouder, wordt de slaaf op vrije voeten gesteld - festiviteiten als een feestmaal en concert moesten deze plaatselijke vrijmakingen bezegelen. Om een beeld te krijgen van het tempo waarin deze afschaffingen zich voltrokken: in het Sumatraanse gebied Samosir, de laatste plek in de archipel waar slavernij officieel uitgebannen werd, werden lijfeigenen pas in 1914 op vrije voeten gesteld.
In de enorme, onoverzichtelijke Indische archipel kent slavernij een lange traditie. Slaven worden in zeer uiteenlopende situaties aan het werk gezet en de drukke slavenmarkt wordt bevolkt door figuren van diverse pluimage. Het maakt slavernij in Oost-Indië minder vastomlijnd en zichtbaar dan in Nederlandse koloniën in de West - zoals Suriname, Guyana en Curaçao - waar slaven uit Afrika geïmporteerd werden en tewerkgesteld werden op plantages met Europese eigenaars. Tot op de dag van vandaag hebben we slechts een beperkt zicht op de omvang van en omgang met slavernij onder Nederlands gezag in de Oost. Met onder andere lijsten van vrijgemaakten, veroordelingen van slavenhandelaars en documenten waarin slavenaantallen geschat worden, brengt deze database daar enige verandering in. Zo blijkt uit het jaar 1843 dat er op dat moment tenminste 5500 slaven op Java zijn, 4150 in buitengebieden en verspreid over beide nog 1930 slaven jonger dan acht jaar. Ten minste, want met name huisslaven werden nauwelijks geregistreerd: genoemde cijfers liggen in facto ongetwijfeld vele malen hoger.
Slavernij
Slavernij komt in vele soorten en maten voor. Het is geen eenduidig begrip. Voor deze database is het daarom van belang om het begrip ‘slavernij’ te definiëren. De definitie zoals ontleend aan de encyclopedie van de mensenrechten luidt als volgt: ‘Slavernij is onvrije arbeid, waarvan het resultaat geheel of gedeeltelijk moet worden afgestaan en waarbij de werker lijfelijk eigendom is van de meester. Verwante, maar minder strikte vormen zijn horigheid, lijfeigenschap en schuldslavernij’. Bij het maken van de database is gekozen om een ruime definitie van slavernij te hanteren. Minder strikte vormen, zoals dwangarbeid en pandelingschap zijn ook bij de resultaten opgenomen. Dat komt omdat slavernij in Nederlands-Indië veelal in meerdere vormen bestond. Slavernij in Nederlands-Indië was zeer divers en niet toe te spitsen op bijvoorbeeld een specifieke vorm van arbeid. Ook al in de contemporaine tijd was er discussie in Nederlands-Indië welke werkzaamheden er wel of niet onder slavenhandel of slavernij vielen.
Andere vormen die zijn opgenomen:
Pandelingen
Pandelingen zijn ‘schuldslaven’. Deze ‘slaven’ hadden vaak een schuld bij een pandbezitter, zonder enig uitzicht op genoeg geld om deze schuld terug te betalen. Om die reden moesten zij werk bij de pandbezitter verrichten. In de database zijn vele verbalen over de kwestie van ‘pandelingen’ terug te vinden. Zij werden bijvoorbeeld door inlandse vorsten niet als ‘slaven’ gezien, maar door de Nederlandse overheid wel (zie casus).
Herendiensten en dwangarbeiders
Een herendienst is een vorm van arbeid waarbij een persoon of groep personen gedwongen is een dienst te leveren aan een vorst of edele. In Nederlands-Indië werd de lokale bevolking door de Nederlandse bezetter tot herendiensten verplicht om bijvoorbeeld gewassen te verbouwen of wegen te onderhouden. Datzelfde gold voor dwangarbeid en dwangarbeiders in Nederlands-Indië.
Perkhorigen
Perkhorigen waren dwangarbeiders die op ‘perken’ met muskaatnoten en foelie werkten. Perken waren een vorm van plantages. In Nederlands-Indië bevonden deze perken zich op Banda. Perkhorigen werden vanuit andere eilanden in Indonesië vervoerd en gedwongen op Banda op de plantages te werken.
Afrikaanse rekruten
In de 19e eeuw had het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) een tekort aan manschappen. Daarom ging het leger soldaten werven in Afrika, vooral aan de kust van Guinee. In totaal zijn er tussen 1831 en 1872 ongeveer 3000 Afrikaanse rekruten naar Nederlands-Indië verscheept. De rekruten werden veelal via Afrikaanse vorsten aangekocht als slaaf en tijdens hun dienst in het KNIL werd een deel van hun soldij ingehouden voor de afbetaling van het voorschot dat verstrekt was voor hun manumissie.
Zeeroverij en mensenroof
In de periode 1820 en 1900 was zeeroverij in de wateren van Nederlands-Indië een van de grootste oorzaken van slavernij en slavenhandel. Zeerovers waren niet alleen actief in het kapen van schepen en spullen, maar roofden ook mensen. Deze mensen konden namelijk voor veel geld als slaven aan, onder andere, inlandse vorsten worden verkocht. Ook op de eilanden werden mensen geroofd. In de verbalen is bijvoorbeeld te lezen hoeveel mensen tot slaaf werden gemaakt op zo’n rooftocht.
In Nederlands-Indië kent onvrije arbeid talloze verschijningsvormen. Dat er tussen slavernij en vrije arbeid een uitzonderlijk groot schemergebied ligt, blijkt eens te meer wanneer de emancipatie van slaven langzamerhand op de agenda verschijnt. Zwendel is aan de orde van de dag.
Op 3 december 1830 ligt Zr. Ms. korvet Pollux werkeloos voor anker aan de westkust van Sumatra, in de haven van Padang - wanneer kapitein Van Braam bericht krijgt dat er rondom het nabijgelegen eiland Nias slavenhandel gaande is. De Pollux, als patrouillevaartuig onder andere belast met zaken als ordehandhaving en zeeroverijbestrijding, zet koers.
De korvet stuit op zee op een inlandse prauw. Van Braam treft een ‘deerniswaardig schouwspel’ aan: ruim dertig opeengepakte mannen, vrouwen en kinderen vullen het vaartuig van boven naar onder. Het zouden pandelingen zijn - zogenaamde schuldslaven die zichzelf, ter afbetaling van een schuld, voor een bepaalde periode (vaker: levenslang) in tijdelijke slavernij stortten.
Verbod op slavenhandel
In 1830 is Nederlands-Indië nog decennia verwijderd van totale afschaffing van slavernij. Halverwege de 19e eeuw is lijfeigenschap nog altijd gemeengoed. Zo wordt de slavenpopulatie in Padang geschat op 30 procent van de totale bevolking. Slavenhandel - het kopen en verkopen van mensen - is vanaf 1814 echter bij wet verboden: ook in de Indische Archipel riskeren overtreders flinke straffen, tot de doodstraf aan toe. Als Nederland in 1818 een verdrag tekent met Engeland, waarin zij zich verplicht om slavenhandel actief op te sporen, wordt de pakkans bovendien groter. Op bestuurlijk niveau ontstond echter nogal eens verwarring over de inclusiviteit van het begrip slavenhandel.
Handelaar op vrije voeten
Zo staat zeekapitein Van Braam op het punt de Chinese gezagvoerder van de slavenprauw in te rekenen. Tot zijn grote verbazing draagt deze een brief bij zich van de Padangse assistent-resident - met toestemming om 70 pandelingen van Nias over te brengen naar Padang. Ook op zak: een factuur.
Het dertigtal is aangekocht in ruil voor een lading (ongespecificeerde) stukgoederen. Illegale slavenhandel, stelt Van Braam. Onder begeleiding van een marineschoener stuurt hij de prauw met passagiers naar Padang - zodat de gezagvoerder geen kans kan doen zijn bemanning elders van de hand te doen. Aan land moet Van Braam hem alsnog op vrije voeten stellen. MacGillavry, resident van de westkust van Sumatra, protesteert tegen zijn handelen: voor pandelingen zou een uitzonderingspositie gecreëerd zijn - zij mogen gewoon verhandeld en overzees vervoerd worden.
Van Braam laat het er niet bij zitten: hij stuurt zijn zeeverslag op naar Den Haag en verzoekt de regering vaste instructies op te stellen zodat officiers zoals hijzelf voortaan weten hoe te handelen in dergelijke situaties. Maanden later - correspondentie tussen de archipel en de Nederlandse regering was een tijdrovend proces - ligt het rapport op de bureaus van Willem I, Koning der Nederlanden, en Gerard George Clifford, directeur-generaal van Waterstaat, Nationale Nijverheid en Koloniën.
Wirwar van wetten
Uit Van Braams rapport blijkt dat de resident van Padang, MacGillavry, tegen zijn beslissing protesteert: voor het vervoer van pandelingen zou een uitzonderingspositie gecreëerd zijn. In Padang stuurt de resident hem een extract van deze wet, daar besluit Van Braam de gezagvoerder vrij te laten. ‘Ik wist toen niet,’ schrijft Van Braam aan het ministerie van Koloniën, 'dat er een stelsel van pandelingen of schuldenaars bestond, en wel met toestemming van het Indisch Gouvernement.’ Om dergelijke gangen van zaken voortaan te vermijden, vraagt Van Braam instructies hoe commanderende officieren zoals hijzelf,in gelijkwaardige situaties moeten handelen.
De pandeling bevindt zich in deze periode in een bijzondere positie. Hoewel het pandelingschap op Java en Madura (let op: eerder dus dan ‘gewone’ slavernij), in 1829 afgeschaft wordt, duurt deze in de buitenbezittingen straffeloos voort. Zoals we ook later in de emancipatie zien, kiest de Nederlands-Indische regering voor een trapsgewijze afschaffing. Voor de buitenbezittingen wordt de tijd nog niet rijp geacht voor een dergelijk regeringsreglement: ‘bepaald [is] dat op die bezittingen buiten Java, alwaar de maatschappelijke instellingen en gebruiken het pandelingschap vooralsnog ontraden de regering vaste bepalingen zal maken omtrent de wijze waarop vrije mensen zich voor schulden kunnen verbinden.’
Het is deze wet waar de prauwgezagvoerder en resident MacGillavry naar verwijzen. Maar, merkt de directeur-generaal terecht op: ‘Wanneer men die publicatie evenwel naleest, vindt men geen spoor van enige bepaling die het vervoeren van pandelingen over zee, en het drijven van een regelmatige handel in personen, zoude wettigen.’
In welke mate dit gebeurd is, wordt uit onze papieren niet duidelijk. Wel wordt MacGillavry, in 1829 van het Javase Soerakarta overgeplaatst naar Padang, in 1831 zijn oude post weer terug: erge consequenties kan het dan ook niet gehad hebben. MacGillavry, voormalig resident van Soerakarta - die vanwege meningsverschillen met de overheid in 1829 overgeplaatst wordt naar Padang.
Clifford legt dit huzarenstukje aan koning Willem I, die het roerend met hem eens is: hij geeft hem de opdracht hierop de aandacht te vestigen van de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië - Johannes van den Bosch. Ook merkt de koning fijntjes op: ‘Intussen is het aan Zijne Majesteit opvallend voorgekomen dat art. 112 van het regeringsreglement van 28-12-1818 welke het geven en nemen van pandelingen in heel NI in verhouding met de vroeger gemaakte bepalingen tot vernietiging van de slavenhandel, door Hoogstdenzelven afschaft was, bij de Publicatie van den 7 maart 1822, zonder enige voorkennis of nadere goedkeuring des Konings is gewijzigd en dat een zodanige onwettige stand van zaken onopgemerkt tot in 1829 heeft geduurd, als wanneer daarvan slechts in het voorbijgaan melding is gemaakt bij het voordragen van Art 17 van het op den 16 mei 1829 door Zijne Majesteit vastgestelde nieuw regeringsreglement.’ Daarmee lijkt de kous af: Van den Bosch wordt ingelicht.
Een kleine overwinning voor kapitein Van Braam - al zal hij het besluit hoe dan ook schoorvoetend aangehoord hebben: zo blijkt uit het ironische commentaar in zijn scheepsrapport: ‘Ik vond het bijzonder dat kinderen van 4 of 5 jaren zichzelf konden verpanden of schuldenaren konden zijn.’ Hoewel handel in pandelingenschap voortaan bestraft wordt, betekent dit nochtans geen einde van de misstanden rond Nias - het gebied, bekend om zijn onderling slavenhandelende volkeren, het plegen van mensenroof en handelsplaats. Van (handel in) pandelingenschap lijkt Van Braam geen hoge pet op te hebben. Slavenhandel en kinderroof in Nias zijn er bovendien niet mee uitgebannen: pas in 1863 volgt een grootschalige expeditie naar het eiland met de bedoeling om beide voorgoed een halt toe te roepen.
In 1863, wanneer slavernij inmiddels officieel afgeschaft is, volgt een serieuze strafexpeditie naar Nias - waar legertroepen op gewelddadige wijze de slavenhandel en mensenroof, die op Nias vooral plaatsvindt tussen vijandige volkeren, proberen uit te roeien. Zo vallen in de kampong Orahili, na een hevig gevecht van twee en een half uur, aan koloniale zijde twee doden en dertien gewonden - tegenover 700 doden aan Sumatraanse kant.
De index Verbalen en Mailrapporten van het Ministerie van Koloniën (1820-1900) bevat diverse
verbalen die exemplarisch zijn voor de slavernij en slavenhandel in Nederlands-Indië. In drie van deze verbalen is het verhaal te lezen van de slavin Dandajoe. Haar verhaal is een voorbeeld van de impact van mensenroof in Nederlands-Indië. Mensenroof was veelal de aanleiding voor en oorzaak van het tot slaaf maken en verhandelen van Indiërs. Het verband tussen mensenroof en slavernij/slavenhandel wordt uitgelegd aan de hand van de geschiedenis van de slavin Dandajoe.
Mensenroof in Oost-Indië (1820-1900)
Mensenroof was in Oost-Indië de belangrijkste manier waarop slavenhandelaars hun slaven verkregen na de afschaffing van de slavenhandel in 1814 en de slavernij in 1860. De afname van de slavenmarkt in Makassar en Batavia aan het begin van de negentiende eeuw zorgde er niet voor dat mensenroof stopte. Het werd gecompenseerd door de vraag naar slaven in de Zuidoost Aziatische archipel. Indonesische inlanders werden bijvoorbeeld verhandeld met China, Singapore en de Filipijnen. Het sultanaat in de Sulu-archipel speelde als een van de invloedrijke sultanaten in die tijd een grote rol. Zij bleven, ook na tegenacties van Nederland, Groot-Brittannië en Spanje midden negentiende eeuw, honderden mensen roven en verhandelen met China en Singapore.
Door het harde optreden van Nederland en Spanje verplaatste de mensenroof zich vanuit de Sulu-archipel naar de meer afgelegen kust van Borneo. Dat betekende ook een stijging in de slavenhandel tussen 1842 en 1862 in dat gebied. Boelongan werd een marktplaats voor de slavenhandel die rond de Celebes zee plaatsvond. Daarnaast werden duizenden slaven verkocht vanuit Lampung, Bali, Timor, Sumba, Nias en Mantawai.
Mensenroof vond meestal plaats tijdens zeeroverijen. Zeerovers en piraten die de wateren van Indonesië onveilig maakten, plunderden niet alleen schepen op schatten maar roofden ook de passagiers en de bemanning. Deze mensen werden verhandeld of aan het werk gezet als roeiers op de schepen van de zeerovers zelf. Daarnaast plunderden piraten kustdorpjes. Vaak waren arme eilanden uit de Indonesische archipel, zoals Nieuw-Guinea, het slachtoffer van de plunderingen.
Deze roverijen waren veelal gewelddadig. Werden de inlanders niet als slaven meegenomen, dan kwamen zij meestal om bij de roverijen of tijdens het transport op de piratenschepen. Getuigenissen van ontsnapte slaven en oud-zeerovers maakten de harde omstandigheden van de roverijen duidelijk. Inlanders die zichzelf niet konden verdedigen verlieten de kustdorpjes. De kolonisten beschikten over onvoldoende zeemacht om deze dorpjes te beschermen.
Uit de verbalen blijkt dat er niet alleen over zee maar ook over land mensen werden geroofd. Niet alle slaven werden verkregen via slavenmarkten over zeeroverijen. Slaven werden tevens uit de binnenlanden van de eilanden geroofd. De dorpen werden geplunderd en de dorpelingen verkocht als slaven. De slaven werden van de binnenlanden naar de kust gebracht. Soms werden zij overgebracht naar andere eilanden en soms bleven zij op hetzelfde eiland. Een aantal Indonesische eilanden waren in die tijd verdeeld tussen twee koloniale machten. Zo hadden de Britten van 1846 de macht op Noord-Borneo en de Nederlanders de macht op Zuid- en Oost-Borneo.
Uit de getuigenissen en verbalen blijkt dat de impact van zeeroverijen in de negentiende eeuw zeer groot was. Het was een van de belangrijkste manieren waarop de Indonesische mensen nog steeds tot slaaf werden gemaakt. Midden negentiende eeuw werden in Zuidoost Azië jaarlijks 4000 tot 5000 slaven verhandeld en 3000 tot 4000 mensen geroofd, wat het totale aantal op 7000 tot 9000 doet komen. Ongeveer een derde van de inlanders kwam tijden de rooftochten en het transport om het leven. De slavin Dandajoe is een van de velen die op die manier geroofd en verhandeld is.
Het verhaal van de slavin Dandajoe
Het verloop van de slavenperiode van Dandajoe is op te maken uit drie verbalen uit het Ministerie van Koloniën. De verbaalnummers zijn opgenomen in de index. U kunt de verbalen zelf terugvinden aan de hand van de volgende archiefnummers: 2.10.02 is het archief, de mailrapporten zijn van het jaar 1891, en de mailrapportnummers zijn 467, 528 en 983+.
Briefwisseling Brits Noord-Borneo en Nederlands Zuid- en Oost-Borneo
Het verhaal van de slavin Dandajoe begint met een briefwisseling uit 1891 tussen het Britse gouvernement van Noord-Borneo en het Nederlandse gouvernement van Zuid- en Oost-Borneo. De secretaris van het Britse gouvernement bespreekt de mogelijke uitlevering van Dandajoe en de terugkeer naar haar geboorteplek in Noord-Borneo. Dandajoe is op dat moment een vrije vrouw, woonachtig te Boeloengan Sambatoe en getrouwd met haar man, Wa Basoe. De secretaris benadrukt dat wanneer zij niet uitgeleverd zal worden, haar ontvoerders en slavenhandelaren niet vervolgd kunnen worden. Volgens de secretaris zendt dit een verkeerde boodschap aan rovers en mensenhandelaren, namelijk dat zij ongestraft hun gang kunnen gaan. De misdadigers moeten gestraft worden voor hun daden.
Met goedkeuring van de toenmalige Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië, Pijnacker-Hordijk, schrijft de Nederlandse secretaris dat Dandajoe geen wens heeft om terug te keren naar haar geboorteplaats. Haar gedwongen uitlevering zou volgens de Nederlandse gezant een inbreuk zijn op haar persoonlijke vrijheid. Mocht het Britse gouvernement de kidnappers en slavenhandelaars alsnog willen vervolgen, dan zal de Nederlands-Indische regering hierbij assisteren. De Raad van Nederlands-Indië heeft een vergadering gehouden over Dandajoe en besloten dat zij een onderzoek zullen instellen waarbij alle betrokkenen worden ondervraagd. Dandajoe en haar man Wa Basoe zullen worden ondervraagd. Op die manier komen zij tegemoet aan de Britten, hoewel ‘onderzoek iets volstrekt anders is dan uitlevering’ aldus de Raad.
Onderzoek naar de slavenperiode van Dandajoe
Uit het Nederlandse onderzoek met interviews van 1891 ontvouwt zich het verloop van Dandajoe’s slavenverleden. Dandajoe is een vrouw van plusminus achtentwintig jaar, geboren op het eiland Siasi dat onderdeel is van de Sulu-archipel. Ze werd daar door de mensenrovers Sebaij Tapti Almansah en Salian ontvoerd en met drie andere gekidnapte mannen uit Siasi overgebracht naar Oemaral. Aldaar aangekomen werd ze voor negentig gulden verkocht aan de handelaar Panglinma Joekarie. Twee nachten later werd ze door de neef van de handelaar samen met vier onbekenden getransporteerd naar Boeloegan vlakbij Noord-Celebes en de kampong Salembatoe. Daar werd ze voor driehonderddertig gulden verkocht aan de handelaar Datoe Moelana. Wa Basoe, een handelaar van plusminus vijfendertig jaar oud, zegt haar ontmoet te hebben in Salembatoe in het huis van Datoe Moelana. Hij kocht haar als vrouw voor de bruidsschat van 250 gulden. Wa Basoe vertelt dat hij en gesprek van Moelana met een andere handelaar, Hoesin, heeft afgeluisterd. Hoesin stelde dat hij voor een aantal weken zou vertrekken uit Salembatoe maar dat hij bij terugkeer Dandajoe weer wilde ruilen voor twee andere personen. Het is mogelijk dat Wa Basoe zijn huwelijksvoorwaarden met Dandajoe daarop heeft aangepast. Zowel Wa Basoe als Dandajoe zeggen drie dagen na de ontmoeting te zijn getrouwd onder de voorwaarde dat Dandajoe een vrije vrouw zou worden zonder schuld aan haar echtgenoot. Ook wanneer haar echtgenoot komt te overlijden zou zij vrij blijven. De Nederlandse onderzoekers stellen dat zij vrijwillig met hem is getrouwd. Op moment van het onderzoek zijn zij ongeveer een jaar getrouwd en heeft Dandajoe niet de wens om terug te keren naar haar geboortedorp.
Een exemplarisch verhaal
Het onderzoek naar Dandajoe bevat een groot aantal details over het verloop van de mensenroof en de slavenhandel waar zij het slachtoffer van was. Alle namen van de rovers en de handelaren worden genoemd, evenals de steden en eilanden waar zij naar werd overgebracht. Uit de verbalen blijkt dat zij in de Sulu-archipel geboren is. Zoals te lezen was in het geschiedenis overzicht van zeeroof en mensenroof was de Sulu-archipel een van de grootste broedplaatsen van slavenhandelaars. Dandajoe is van de Sulu-archipel overgebracht naar Boelongan. Boelongan was midden negentiende eeuw een belangrijke marktplaats voor slavenhandel in het gebied rond de Celebes-zee. Dat maakt haar verhaal een van de vele voorbeelden van het verloop van mensenroof en slavenhandel tussen de Sulu-archipel en Boelongan dat nog tot ver in de late negentiende eeuw doorging.