Suriname: Vrijgelaten slaven (manumissies) 1832-1863

Bent u op zoek naar een tot slaaf gemaakte persoon die is vrijgelaten in Suriname vóór de afschaffing van de slavernij in 1863? Maak dan gebruik van deze zoekhulp en bijbehorende index.

Alles uitklappen

Een eigenaar kon onder bepaalde voorwaarden zelf besluiten een tot slaaf gemaakte vrij te laten (manumissie). Manumissie is de juridische term voor het volgens bepaalde rechtsregels vrijgeven van een tot slaaf gemaakte. Het woord is afgeleid van manumissio, een begrip in het Romeinse recht, dat letterlijk: ‘zending uit de hand [van de meester]’ betekent. In deze zoekhulp gebruiken we naast ‘manumissie’ ook de termen ‘vrijgeving’ en ‘vrijverklaring’.

De database bevat alle Surinaamse gemanumitteerden vanaf 1832 tot aan de afschaffing van de slavernij in 1863. Ook zijn er vier vrijlatingen in opgenomen, die pas na afschaffing van de slavernij definitief werden. Het gaat om 6781 personen.

In de database is opgenomen:

  • Achternaam: de familienaam die de gemanumitteerde bij vrijwording kreeg.
  • Voornamen: de nieuwe voornamen die de gemanumitteerde bij vrijwording kreeg.
  • Slavennaam: de naam waaronder de gemanumitteerde als tot slaaf gemaakte bekend stond. Onder deze naam staat de tot slaaf gemaakte geregistreerd in de slavenregisters.
  • Geslacht: sekse van de vrijgelatene (M/V).
  • Beroep: het beroep dat de gemanumitteerde ging uitoefenen na de vrijlating. Let wel, als tot slaaf gemaakte kon hij of zij een ander beroep hebben gehad;
  • Afkomstig van: dit geeft aan van welk schip of welke plantage de zogenaamde 'vrije arbeiders' afkomstig waren;
  • Eigenaar/vrijlater: de namen van de eigenaar en van de vrijlater van de tot slaaf gemaakte. Als de eigenaar en de vrijlater verschillende personen waren, is de eerste naam die van de eigenaar, de tweede naam de vrijlater.
  • Datum cautie/borgtocht: om te voorkomen dat een tot slaaf gemaakte bij vrijlating wegens armoede ten laste van de armenzorg zou komen, moest men bij indiening van een verzoek om manumissie ófwel een cautie (borgsom) betalen, ófwel een akte van personele borgtocht (een verklaring waarbij de borg zich met zijn bezit garant stelde) overhandigen.
  • Bedrag cautie: het bedrag van de borgsom die moest worden betaald bij indiening van het verzoek tot manumissie (als er geen akte van personele borgtocht was overhandigd).
  • Bedrag borgtocht: het geldbedrag genoemd in de akte van borgtocht, die de borg overhandigde bij indiening van een verzoek tot manumissie (als er geen borgsom was gestort).
  • Borgen: de naam van degene(n) die als borg optrad(en).
  • Aanmerkingen: hier vindt u datum en volgnummer van de gouvernements-resolutie (GR), waarbij de manumissie werd toegekend. Let wel, een manumissie werd pas van kracht op de datum waarop de de betrokkene de manumissiebrief ontving. In dit veld staan verder gegevens over eventuele spellingsvarianten in familienamen, toegekende naamsveranderingen (tot 1 juli 1873), familierelaties en toestemming tot emigratie. Deze gegevens zijn in latere gouvernementsresoluties aangetroffen, dus niet in de bron waaruit de overige gegevens zijn gehaald.

De afkortingen komen alleen voor in de velden Aanmerkingen en Eigenaar/Vrijlater.

A

a/d = aan de 
adm = administrateur(s); administrerend(e) 
afk = afkomstig (van)  
a.i. = ad interim (latijn: waarnemend) 
alf = alfabetisch
art = artikel

B  

bdl = boedel 
beh = beherende
Br = Brits(e)

C

Ch = Chinees; Chinese
chr = christelijk; christendom
cs = cum suis (latijn: met de zijnen)
cur = curator

D

dd = de dato
dhr = de heer

E

EBG = Evangelische Broeder Gemeente
echtg = echtgenote
eig = eigenaar
erfg = erfgenaam; erfgenamen
exec.test. = executeur-testamentair

G  

GB = Gouvernements Blad 
Geb = geboren 
gebr = gebroeders 
geh = gehuwd
gen = genootschap 
gouv = gouverneur 
gouv gen = gouverneur-generaal 
GR = Gouvernements Resolutie

H

houtgr = houtgrond 
HRNWIB = Hoge Raad der Nederlandsche West-Indische Bezittingen

I  

immi = immigrant 
incl = inclusief 
i.p.i. = in partibus infidelium (latijn: in ongelovig [=niet rooms-katholiek] gebied) 
ipv = in plaats van

J  

jnk = jonkheer 
jr = junior

K

kap = kapitein 
kol = koloniaal; koloniale

L

l = letter

M

minderj = minderjarig(e) 
mn = met name 
mnd = maand(en) 
mr = meester
mw  = mevrouw

N

Ned = Nederlands(e) 
no = nummer; numero

O

off 2e kl gez = officier 2e klasse van gezondheid 
onbek onbekend = overl  overleden

P

pl = plantage 
publ = publicatie

R

res = resolutie 
RK = rooms-katholiek

S

sr = senior 
straatv = straatvoogd(ij)

T

tav = ter attentie van 
tnv = ten name van

U

uitl = uitlandig(e)

V

v/d = van de 
v/h = van het 
verl = verlaten

W

weesmr = weesmeester

Z

zn = zoon 

Brieven van manumissie

Als officiële vrijbrief kreeg een gemanumitteerde van overheidswege brieven van manumissie uitgereikt. Ondanks de meervoudsvorm ‘brieven’ gaat het om een enkel document! Deze uitreiking maakte de manumissie effectief. Het document geeft onder meer de familienaam die de vrijverklaarde voortaan zou dragen.

Concubine

Vaste vrouwelijke (bed)partner zonder officiële status of rechten.

Creool

Van oorsprong de naam voor een tot slaaf gemaakte die in de kolonie geboren was; na afschaffing van de transatlantische slavenhandel benaming voor zwarte inwoner van de kolonie. 

Curator

Term voor de boedelbeheerder, die uit hoofde van zijn functie optreedt als vrijlater. Omdat tot slaaf gemaakten tot de boedel behoren, dient een curator zich ook voor hun eventuele manumissie in te zetten.

Curator ad hoc

Term uit het Manumissiereglement 1832 (aldaar: ‘Kurator ad hoc’) voor een door de overheid aangewezen persoon die in bijzondere gevallen optreedt als vrijlater. Een curator ad hoc treedt op als een manumissie is opgenomen in een testament van een overleden eigenaar. Ook treedt hij op als een nieuwe eigenaar (bijvoorbeeld eigenaar ‘om den vrijdom’ of erfgenaam), ondanks een vrijlatingsovereenkomst met een voormalige meester, heeft nagelaten om een aanvraag tot manumissie in te dienen bij de overheid binnen de daarvoor gestelde termijn van drie jaar.

Malinker

Een tot slaaf gemaakte die op een plantage werkt en door ouderdom of gebreken niet (meer) in staat is tot (zwaar) werk. 

Marrons

Oorspronkelijk opstandige, weggelopen tot slaaf gemaakten; Marrons werden in deze periode nog niet erkend als vrije personen, maar ook niet meer beschouwd als tot slaaf gemaakten zonder meester: ze stonden min of meer buiten de ‘geordende’ samenleving.

Meester

Het manumissiereglement 1832 spreekt van de ‘Meester’ van een tot slaaf gemaakte; hiermee wordt de eigenaar bedoeld. De eigenaar hoeft geen natuurlijke persoon te zijn: het kan ook een onderneming zijn (plantage, bosbouwbedrijf, etc.) of in het geval van een gouvernementslaaf de overheid. De eigenaar hoeft ook niet degene te zijn die een tot slaaf gemaakte economisch exploiteert: er waren ook  veel eigenaren ‘om den vrijdom’ (bijvoorbeeld een verwant) die een tot slaaf gemaakte hadden gekocht met het doel deze te kunnen vrijlaten.

Mulat

Kleurling; oorspronkelijk uitsluitend benaming voor de nakomeling van een zwarte persoon en een witte persoon; later in ruimere zin ook gebruikt voor ‘lichtere’ mengvormen (die oorspronkelijk weer alle hun eigen benaming hadden: mesties, kastie, etc.) 

Piki-Nyan

Tot slaaf gemaakte die door ‘illegale’ vrijlating geen meester meer heeft (letterlijk: ‘opscharrelaar’). Een piki-nyan maakt, anders dan een marron, wel (marginaal) deel uit van de koloniale maatschappij; hij of zij heeft los of vast werk maar is niet officieel vrijgelaten, dus formeel nog slaaf en daarmee zonder rechten.

Straatvoogd

Vrije persoon die van overheidswege de voogdij heeft gekregen over een piki-nyan, met de bedoeling deze voor manumissie in aanmerking te laten komen (sinds 1829).

Vrijlater

De persoon die (voor de overheid) verantwoordelijk is voor een manumissie. Volgens het Manumissiereglement 1832 hoeft deze niet de eigenaar (meester) van de desbetreffende tot slaaf gemaakte te zijn. Anderzijds kan een tot slaaf gemaakte niet worden vrijgelaten zonder dat de (voormalige) meester daartoe het initiatief heeft genomen of met zo’n initiatief instemt.

De gegevens in de database zijn ontleend archieven uit het Nationaal Archief in Den Haag. Er is vooral gebruik gemaakt van:

Archief Suriname na 1828: Administrateur van Financiën (1.05.11.07)

  • inventarisnummer 128: alfabetische staat van alle gemanumitteerde slaven met opgaven der borgtochten, 1833-1843
  • inventarisnummer 129: alfabetische staat van alle gemanumitteerde slaven met opgaven der borgtochten, 1844-1855
  • inventarisnummer 126: register van verleende manumissiebrieven over de periode 16 januari 1841 t/m 31 december 1851

Archief Suriname na 1828: Onbeheerde boedels en wezen 1828-1876 (1.05.11.13)

  • inventarisnummer 575: manumissiebrieven tot verschillende boedels behorende, 19e eeuw

Archief Ministerie van Koloniën 1814-1849 (2.10.01)

  • inventarisnummers 3354-3426: gouvernementsjournalen
  • inventarisnummer 4334, nr. 194, 8-5-1847: Lijst met zogenaamde 'vrije arbeiders'

Archief Ministerie van Koloniën 1850-1900 (2.10.02)

  • inventarisnummers 6797-6888: gouvernementsjournalen

Archief van de Hoge Raad der Nederlandsche West-Indische Bezittingen 1828-1832 (1.05.08.03)

  • inventarisnummer 12: notulen juli – december 1832

Bij verder onderzoek naar gemanumitteerden zijn twee dingen van belang:

  • Rekesten (verzoeken) om manumissie zijn bij het Nationaal Archief alleen voor de periode 1832-1845 aanwezig (als bijlagen bij gouvernementsresoluties), maar lang niet in alle gevallen.  De rest bevindt zich in Paramaribo.
  • De mogelijkheden voor onderzoek naar de voorgeschiedenis van vrijgelaten personen en hun voorouders zijn in Nederland beperkt. Er bestaat een Surinaams slavenregister over de periode 1828-1863, maar dit ligt in Paramaribo. Voor zover nog bewaard zijn de meeste Surinaamse plantage-archieven ook niet in Nederland maar in Suriname aanwezig. Bovendien hielden plantage-eigenaren niet zoiets als een ‘burgerlijke stand’ van hun eigen tot slaaf gemaakten bij. Wat men aan namen van tot slaaf gemaakten in plantage-archieven kan vinden is dus een kwestie van geluk en geduld. Ten slotte is het lastig dat voor dit onderzoek slechts slavennamen ter beschikking staan en geen familienamen.

In de volgende bronnen bij het Nationaal Archief zoekt u naar verdere gegevens over de Surinaamse gemanumitteerden in de periode 1832 – 1863:

  • de gouvernementsresoluties (tot 1846 met originele bijlagen). U vindt deze in:
  1. het archief van het ministerie van Koloniën 1814-1849 (2.10.01): zie vooral de inventarisnummers 3328-3426 (gouvernementsjournaal van Suriname 1816 – 1849) en volgende; ook in de serie verbalen zitten, vaak ‘verstopt’, documenten met gegevens over gemanumitteerden en manumissies;
  2. het archief van het ministerie van Koloniën 1850-1900 (2.10.02): zie vooral de inventarisnummers 6797- 7104 (gouvernementsjournaal van Suriname 1850 – 1900); ook in de serie verbalen zitten, vaak ‘verstopt’, documenten met gegevens over gemanumitteerden en manumissies; zo heeft O. Ten Hove (de maker van de database) de verbalen gebruikt uit de inventarisnummers 79, 174, 248, 322, 413, 507, 613, 699, 802, 933, 1064, 1172 en 1354.
  • regelingen en bijzondere beschikkingen. U vindt deze in het (incomplete) Gouvernementsblad van Suriname (gedrukt), 1817, 1836-1843, 1845-1864, 1871-1974, bibliotheek Nationaal Archief V/ 53

In de volgende archieven zijn (aanvullende) gegevens te vinden over sommige manumissies en gemanumitteerden:

Bovenstaande lijst is niet uitputtend. Kijkt u bij een bezoek aan het Nationaal Archief ook in andere inventarissen waarvan het toegangsnummer begint met 1.05.

Over manumissies in de periode 1816-1827 is een boek verschenen, gebaseerd op het Register der Vrijgemaakte slaven en slavinnen Zedert en Weder Inbezitneming dezer Kolonie door het Hollandsch Gouvernement. Het register zelf bevindt zich in het Centraal Bureau voor Burgerzaken te Paramaribo.

  • H.E. Lamur en H.E. Helstone, Namen van vrijgemaakte slaven 1816-1827 (Amsterdam 2002), Nationaal Archief informatiecentrum S 12 C 20

In dit boek vindt u een datum, de publicatie in de Geprivilegieerde Surinaamsche Courant, nieuwe achternaam of doopnaam, slavennaam, leeftijd, kleur, naam van de moeder (sporadisch ingevuld), naam van de eigenaar, naam van de verzoeker en soms de datum van de verleende vrijdom.

Gegevens over manumissies van vóór 1816 vindt u verspreid (en daarom lastig te vinden) in de volgende twee archieven:

  • L.C. Barbosa, 'Manumission in Brazil and Surinam: the role of the Dutch hegemony and decline in the capitalist world-economy', in: Ethnic and racial studies (1987) vol.10. afl. 3 pag. 349-365.
  • R. Brana-Shute, 'Aproaching Freedom: the manumission of Slaves in Surinam, 1760-1848, in: Slavery and abolition 1989 10 (3): 40-63
  • R. Brana-Shute, The manumission of slaves in Surinam, 1760-1828 (Florida 1985), informatiecentrum Nationaal Archief S 35 79-81
  • P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850 (Amsterdam 2003), informatiecentrum Nationaal Archief S 34 21
  • O. ten Hove, 'Surinaamse slavernij. Gescheiden verkoop van moeder en kind(eren)', in: Oso, Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde, Cultuur en Geschiedenis (1996) 15(1): 41-55, bibliotheek Nationaal Archief V 1029
  • O. ten Hove, met medewerking van Carla Bakker, 'Vrije arbeiders' in Suriname : binnengesmokkelde slaven die in 1846 een 'certificaat' van manumissie ontvingen, in: Wi Rutu 13 (2013) 1
  • Een kolonist, Een woord ter wederlegging van het schrijven des heeren De Neufville over de vrijlating der slaven, in het bijzonder voor zoo veel zulks de kolonie Suriname betreft (Amsterdam 1842)
  • P. Koulen, 'Schets van de historische ontwikkeling van de manumissie in Suriname (1733-1863)', in: Mededelingen van de Stichting Surinaams Museum (1973) no. 12
  • J.P. Siwpersad, De Nederlandse Regering en de afschaffing van de Surinaamse slavernij (1833 - 1863) (Groningen 1979), informatiecentrum  Nationaal Archief S 35 65

Tot 1733 konden in Suriname meester en tot slaaf gemaakte een manumissie onderling regelen. Als een meester een tot slaaf gemaakte de vrijheid wilde geven dan mocht hij dat. Hoeveel tot slaaf gemaakten zo zijn vrijgelaten is onbekend, want in deze tijd vond nog geen systematische registratie van vrijgevingen plaats.

Manumissiereglement 1733

Omdat de planters meenden dat ‘vrijgelatenen’ allerlei maatschappelijke overlast veroorzaakten – waarin zij ook de tot slaaf gemaakten meesleepten – probeerden ze hun aantal te beperken. Dit resulteerde in het Manumissiereglement van 1733, waarin strikte voorwaarden voor vrijgeving werden vastgelegd. Dit reglement was dus geen uiting van verlicht denken, maar juist bedoeld om het aantal vrijverklaringen te beperken.

Het uitgangspunt van het reglement was dat een tot slaaf gemaakte alleen kon worden vrijgelaten met toestemming van de koloniale overheid. Een belangrijke regel was dat de tot slaaf gemaakte na vrijlating in zijn eigen onderhoud moest kunnen voorzien.

In de loop van de tijd werd het reglement regelmatig gewijzigd en aangevuld om de vrijheid van de gemanumitteerden verder aan banden te leggen, de veiligheid in de kolonie te bevorderen en het aantal nieuwe vrijen te beperken.

Reglementering 1826-1832

In de jaren twintig van de 19e eeuw bemoeide de overheid zich steeds intensiever met de Surinaamse bevolking, de populatie tot slaaf gemaakten en de manumissies. Nadat Suriname vanaf 1799 (met een korte onderbreking) onder Engels bestuur had gestaan, mocht het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in 1816 het gezag in de oude kolonie weer overnemen, op voorwaarde dat de slavenhandel zou ophouden. Om te beginnen nam de overheid maatregelen voor een betere registratie van de tot slaaf gemaakten. In 1826 kwam er een officieel slavenregister en stelde men voorschriften voor deze registratie op. Door systematische vastlegging van gegevens omtrent eigendom (koop en verkoop), verloop van de populatie tot slaaf gemaakten (sterfte, geboorte en afschrijving wegens manumissie en wegloperij) kon de overheid nu effectiever tegen illegale slavenhandel optreden. Ook gebruikte de overheid de registratie van tot slaaf gemaakten bij de vaststelling van het ‘hoofdgeld’, een soort personele belasting voor slavenhouders.

Bevolkingsregistratie 1828-1831

In 1828 besloot de overheid te beginnen met het bijhouden van het verloop van de vrije bevolking in Suriname. Hiermee sloot zij aan bij de Nederlandse situatie, waar sinds 1811 de burgerlijke stand was ingevoerd. In Paramaribo voerde men wijkregisters in, waarin de vrije bevolking werd vastgelegd: over de vier wijken van de stad werden twee wijkmeesters aangesteld die via een volkstelling aan huis de vrije bevolking in Paramaribo in de wijkregisters moesten registreren. Deze huis-aan-huis registratie moest elk jaar worden herhaald.

Familienamen

Een belangrijk onderdeel van de bevolkingsregistratie in Nederland én in Suriname was de vastlegging van familienamen. Van iedereen die al een familienaam droeg, werd deze in de registers nu ook officieel en volgens een vaste spelling vastgelegd. Bij geboorte werd de familienaam verplicht overgedragen. Net als in Nederland moesten de vrije mensen in Suriname die nog geen familienaam hadden er een aannemen. Een eenmaal gekozen familienaam kon slechts met toestemming van de gouverneur, en na openbaarmaking van het verzoek in de koloniale bladen, worden veranderd.

Manumissie en bevolkingsregistratie

Het ‘burgerregister’ van Suriname werd in 1831 daadwerkelijk ingevoerd. Een belangrijk verschil met de burgerlijke stand in Nederland was dat in Suriname alleen vrije burgers in het register werden opgenomen. Voor tot slaaf gemaakten waren er immers aparte registers. Een registratie als burger was noodzakelijk om als rechtspersoon te kunnen fungeren, zowel politiek (stemrecht) als economisch (uitoefenen van beschermde beroepen of aankopen van onroerend goed). Uitschrijving uit de slavenregisters bracht echter niet automatisch inschrijving in de bevolkingsregisters met zich mee: gemanumitteerden konden pas na twee jaar en onder meer na overlegging van een bewijs van goed gedrag het burgerrecht verwerven en ingeschreven worden in de bevolkingsregisters.

Naar een nieuwe manumissieregeling

Tot slaaf gemaakten hadden geen familienaam. Ze hadden hun roepnaam, gekregen van hun meester en hun ‘eigen’ naam, waarmee ze bekend stonden bij andere tot slaaf gemaakten. De intussen vele malen herziene manumissieregeling van 1733 kende geen bepalingen over de toekenning van een familienaam: dat was immers ook voor vrije inwoners niet geregeld. Nu echter alle vrije personen een familienaam hadden moeten kiezen, moest er ook iets geregeld worden voor de naamgeving van gemanumitteerden. Het gouvernement besloot hiervoor een geheel nieuw reglement te ontwerpen. Het nieuwe reglement werd niet alleen opgesteld vanwege de naamkwestie, maar ook om de manumissieregels aan te passen aan de nieuwe regeling van het burgerschap.

Illegale vrijgeving

Hoewel verboden onder het geldende manumissiereglement van 1733 kwam het nog vaak voor dat een eigenaar een tot slaaf gemaakte zonder verdere plichtpleging de vrijheid gaf, of dat hij de vrijlating van een tot slaaf gemaakte in zijn testament liet opnemen. Ook maakten meester en tot slaaf gemaakte vaak een onderhandse afspraak over vrijlating tegen betaling: voor de meester was de tot slaaf gemaakte dan vrij als deze de ‘vrijheidsprijs’ had betaald. Dit alles was niet alleen verboden, het scheelde het gouvernement ook inkomsten: ten eerste omdat sinds 1788 voor uitreiking van ‘brieven van manumissie’ een vergoeding aan de overheid moest worden betaald, ten tweede omdat de meester die een tot slaaf gemaakte illegaal vrijliet zich vrijgesteld achtte van betaling van ‘hoofdgeld’ voor de betrokken persoon. In 1829 besloot het gouvernement dan ook dat deze ‘piki-nyan’ (illegale vrijgelatenen) verplicht waren zich (kosteloos) te laten registreren, waarna zij een straatvoogd moesten vinden die voor hen brieven van manumissie wilde aanvragen. Als een illegaal gemanumitteerde zich niet had laten registreren kon deze als ‘landsslaaf’ te werk worden gesteld.

Manumissiereglement 1832

Zo volgde in 1832 een nieuwe regeling op de manumissie voor de Nederlandse West-Indische bezittingen. Alle bestaande regelingen werden vervangen door dit reglement, dat op 23 maart 1832 te Paramaribo werd gearresteerd (KB 23 oktober 1831, no 83). Het reglement trad in werking op 1 april 1832.

Inhoud van het manumissiereglement 1832

Het manumissiereglement 1832 omvatte 35 artikelen. De inhoud was niet schokkend nieuw: het meeste ging terug op de manumissieregeling van 1733, zoals sindsdien gewijzigd en aangevuld, of op bepalingen in verwante regelingen. Voorop stond dat manumissie nog altijd een gunst was. Vrijgeving was alleen mogelijk door beschikking van de (voormalige) meester. Ook kon geen manumissie plaatsvinden zonder goedkeuring van de overheid. Wel was de nieuwe regeling erop gericht dat, áls er eenmaal een voornemen tot manumissie was, deze ook voortgang vond: van ‘ontmoediging’ is geen sprake.

Volgens artikel 2 van het nieuwe reglement kon manumissie geschieden door:

  • een besluit van de levende meester, als daad van goede wil;
  • een overeenkomst (van de vrijlater) met een (vorige) meester;
  • een testamentaire bepaling van een overleden meester.

De eerste optie ging ervan uit dat de meester ook als vrijlater optrad en zelf een verzoek om manumissie bij het gouvernement indiende.

Bij de tweede optie kocht een nieuwe eigenaar een tot slaaf gemaakte van een vorige eigenaar ‘om den vrijdom’ en trad hij welbewust op als zijn of haar vrijlater. Het ging dan bijvoorbeeld om een (agent van een) filantropische instelling die een tot slaaf gemaakte kocht om hem vervolgens vrij te laten, maar ook om al gemanumitteerden, die zorgden voor de vrijlating van verwanten of kennissen. De artikelen 3 t/m 9 behandelden deze optie. Zo bepaalde artikel 5 dat tussen het sluiten van de overeenkomst en het indienen van het manumissieverzoek door de vrijlater hooguit drie jaar mocht zitten. Bij overschrijding stelde de overheid een curator-ad-hoc aan die de procedure overnam en dus als vrijlater optrad.

De derde optie, manumissie uit kracht van een testamentaire beschikking, werd behandeld in de artikelen 10 t/m 14. Ook hier gold dat uiterlijk binnen drie jaar na aanvaarding van het testament het verzoek tot manumissie moest worden ingediend bij de overheid. Bleef de erfgenaam, executeur of boedelredderaar wat dat betreft in gebreke, dan werd ook in dit geval van overheidswege een curator ad hoc aangesteld, die de uitvoering van de vrijgeving op zich zou nemen.

Artikel 12 ging in op de nietigheid van bepalingen in een testament, of wat voor akte dan ook. Bijvoorbeeld als een (overleden) eigenaar een tot slaaf gemaakte vrijheid beloofde buiten de wettelijke regeling om. Dit artikel verwees dus naar de praktijken die hebben geleid tot het voorkomen van piki-nyan (‘illegale vrijen’).

Artikel (15) behandelde de vereisten waaraan een verzoek om manumissie (in te dienen door de vrijlater) moest voldoen:

  • Lid 1 schreef voor dat de vrijlater een personele borg stelde óf een cautie (borgsom) stortte (fl. 300 - fl. 500). Bij de aanvraag tot manumissie moest de vrijlater een bewijs van storting van de borgsom overhandigen óf een verklaring waarbij de borg zich met zijn bezit garant stelde. Dit werd geëist om te voorkomen dat een gemanumitteerde tot last van bestuur of gemeenschap zou vervallen.
  • Lid 2 bepaalde dat men bewijs moest leveren dat de tot slaaf gemaakte ‘in eenig erkend kerkgenootschap is opgenomen’ (daartoe behoorde ook de joodse gemeente). ‘Heidenen’ konden dus niet worden gemanumitteerd!
  • Lid 3 eiste een bewijs dat de vrij te laten persoon was ingeschreven in de slavenregisters.

De artikelen 16 t/m 19 behandelden de bezwaarprocedure van derden tegen een verzoek om manumissie. De artikelen 20 t/m 25 beschreven de verdere procedure tot en met de uitreiking van de brieven van manumissie. Pas met die uitreiking was de manumissie een feit. De procedure was, als er geen bezwaren kwamen, kort. Er moest driemaal een advertentie in de krant worden geplaatst, maar als binnen drie weken na de eerste advertentie nog geen bezwaren waren ingekomen, verleende het gouvernement de brieven van manumissie.

De artikelen 26 tot en met 34 gingen over de gevolgen van de manumissie voor zowel de vrijverklaarde als de meester. Daarbij lag het accent op de uitvoering van het voogdijschap over een minderjarige gemanumitteerde. Ook gaven de artikelen aan dat een gemanumitteerde aanspraak kon maken op het burgerrecht, na een bepaalde termijn en onder bepaalde voorwaarden. Verder omschreven ze de voorwaarden voor het gebruik van de borgsom door de overheid: deze was bestemd voor het dekken van eventuele onkosten als de gemanumitteerde tot armoede mocht vervallen. De artikelen vermeldden expliciet dat het bedrag teruggevorderd kon worden, als de vrijgelatene overleed zonder dat de middelen gebruikt waren.

Naamgeving

Belangrijk voor de database ‘Suriname: manumissies’ zijn de artikelen 21 en 22 van het manumissiereglement van 1832. Deze bepaalden dat iedere gemanumitteerde, als vrije persoon, een familienaam moest aannemen. Vanwege deze officiële naamgeving werden alle gemanumitteerden vanaf 1832 in een apart ‘manumissie-register’ opgenomen. Op dit register is de database gebaseerd.  De nieuwe naam werd ook vermeld in de aan de vrijgelatene uitgereikte brieven van manumissie.

Bij manumissies van vóór 1832 stond geen familienaam in de manumissiebrief vermeld. Dat wil niet zeggen dat gemanumitteerden toen geen achternaam droegen. Deze was echter (op dat moment) nog niet officieel. De meeste gemanumitteerden kozen in die tijd voor de zogenoemde ‘van’-namen, waarbij achter het voorzetsel ‘van’ de naam van de voormalige eigenaar valt te herkennen. In tegenstelling tot dit gebruik stelde artikel 22 van het Manumissiereglement 1832 dat bij het verlenen van de achternaam juist niet de familienaam van de voormalige meester mocht worden gebruikt. Zelfs het gebruik van de familienaam ‘van eenig in de respectieve koloniën woonachtig geslacht of individu’ moest men vermijden. Dit zelfde verbod gold ook eventuele (latere) naamsveranderingen. De regel dat geen bestaande naam toegekend mocht worden, ging echter niet op als de vrijlater verwant was aan de gemanumitteerde. Anderzijds mochten vrijgelaten ‘onwettige’ kinderen, waarvan de natuurlijke vader gehuwd was, zijn naam niet dragen.

De gouverneur mocht als hoogste gezagdrager een gemanumitteerde van een familienaam voorzien. In de praktijk deed de vrijlater meestal een voorstel voor een naam. Dit blijkt ook wel uit de vele rekesten om ontheffing van het verbod tot het voeren van een bepaalde in de kolonie bestaande naam. Verzoeken om manumissie of naamsverandering werden gepubliceerd in koloniale kranten. Als er geen bezwaar kwam van personen die deze naam al droegen, werd een  verzoek om een bepaalde naam vaak toch ingewilligd.

Toevoegingen en wijzigingen op het reglement van 1832

In 1843 verlaagde de overheid de borgsommen voor manumissie en ontstond de mogelijkheid om de geldelijke borg (cautie) of de persoonlijke borgstelling af te kopen.

Vanaf 1844 moesten gemanumitteerden vanaf 16 jaar verplicht een beroep uitoefenen. De opgegeven beroepen werden ingeschreven in het nijverheidsregister. Gemanumitteerden onder de zestien jaar waren van de arbeidsplicht vrijgesteld, maar na het zestiende levensjaar moest ze zich alsnog registeren.

In 1850 werd de procedure tot manumissie vereenvoudigd. De boetes bij overtreding werden verlaagd en de gouverneur mocht in bijzondere gevallen een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van betaling geven. Bij de herziening van 1850 legde men ook een oud gebruik vast, dat de gouverneur het recht gaf een tot slaaf gemaakte, die zich bijzonder trouw had betoond, te kopen voor een bedrag tot fl. 1200 gulden om die persoon vervolgens de vrijheid te schenken. In hetzelfde jaar legde men ook vast dat de vrijlater verantwoordelijk was voor de toekomst van de gemanumitteerde. De aanvrager, eigenaar of voogd werd met zijn of haar verzoek tot vrijlating ‘gehouden zich te hebben verbonden om, gedurende tien jaren, over de vrijgemaakte te voeren patronaat, ten einde hem met raad en daad bij te staan in de vervulling der voorwaarde, waarop hij de vrijheid heeft verkregen’.

In principe konden gemanumitteerden zelf niet opteren voor het burgerrecht, voordat het tienjarig patronaat was opgehouden. De gemanumitteerde mocht zich intussen niet overgeven aan ‘lediggang of vagebondage’. Bij overtreding van dit verbod verviel hij (of zij) weliswaar niet meer tot slavernij, maar kon hij wel worden veroordeeld tot het doen van werkzaamheden ‘ter openbaar nut’, voor een periode van twee tot twaalf maanden. Indien de straf niet het gewenste effect had, kon hij voor dezelfde termijnen in een strafinrichting te werk worden gesteld.

Vrije arbeiders

Een aparte groep gemanumitteerden vormden de zogenaamde 'vrije arbeiders'. In 1814 werd de trans-Atlantische slavenhandel verboden. Toen Nederland het beheer over Suriname terugkreeg, accepteerde het dit verbod. Dit betekende niet dat er geen personen meer werden ingevoerd. Om de illegale slavenhandel tegen te gaan richtte men in 1818 in Paramaribo het ‘Brits-Nederlands Gemengd Geregtshof ter wering van de slavenhandel’ op en onderschepte men voor een deel de binnengesmokkelde tot slaaf gemaakten. Zij werden eufemistisch ‘vrije arbeiders’ genoemd.  Het koloniaal bestuur behandelde ze echter als tot slaaf gemaakten en bracht ze onder bij de gouvernementsslaven. De smokkel stopte in 1826 bij de invoering van de slavenregisters.

In de ogen van de Britten waren deze mensen geen tot slaaf gemaakten. Zij zetten zich dan ook in voor hun lot. In de jaren veertig van de 19e eeuw besloot de koloniale overheid maatregelen te nemen om deze mensen in vrijheid te stellen. De in 1847 in leven zijnde vrije arbeiders en de in Suriname geboren kinderen van vrije arbeiders ontvingen een certificaat van manumissie en een achternaam. Deze achternamen zijn opgenomen in de database Manumissies in Suriname, 1832-1863. De vrije arbeiders waren afkomstig van de slavenschepen Valverde, Eliot en La Legere en van plantage A la Bonheur. De groep bestond in 1846 uit 417 personen.

Tot slaaf gemaakten die tijdens de slavernij hun vrijheid verwierven, ontvingen een manumissiebrief waarin hun vrijlating was opgetekend. De vrije arbeiders ontvingen een certificaat van manumissie, ofwel een bewijs van vrijheid waarmee de koloniale overheid impliciet aangaf dat het altijd al vrije mensen waren geweest.

Aantallen manumissies 1832-1863

Manumissie was geen bijzonderheid in de periode 1832-1863 in Suriname. Het getal van 6364 vrijgelatenen in de database is veel op een Surinaamse bevolking (in 1863) van zo’n 50.000 personen (waaronder zo’n 30.000 tot slaaf gemaakten). De vele manumissies in de periode 1832-1863 leverden direct – door de vrijlating zelf – en indirect – door de voortplanting van de vrijgelatenen – een grote toename op van het aantal vrije inwoners van de kolonie. In 1830 bedroeg dat aantal ongeveer 8500 personen; in 1863 was dat aantal (minus de immigranten) toegenomen tot 17.500 personen. Die toename werd niet veroorzaakt door een groei van het aantal witte mensen. Dat aantal nam nauwelijks toe en bedroeg gedurende de hele periode waarschijnlijk niet meer dan 3500 personen. Al met al is het aantal vrije zwarte mensen en kleurlingen in de jaren 1832-1863 dus toegenomen van ongeveer 5000 tot ongeveer 17.500. Het is duidelijk dat de veelvuldige manumissies een grote rol hebben gespeeld bij die toename.

Omvang van manumissies vóór en na 1832

Uit het relatief bescheiden getal van ongeveer 8500 vrije zwarte mensen en kleurlingen in 1830 kan men concluderen dat manumissie vóór 1832 veel minder vaak voorkwam dan in de periode 1832-1863. Dat klopt ook met eerder onderzoek naar Surinaamse manumissies door mevr. Brana-Shute. Zij rekent voor de periode 1760-1828 nog geen 2500 vrijlatingen. Hoewel dit getal misschien niet helemaal vergelijkbaar is met het resultaat van het kwantitatieve onderzoek van Okke Ten Hove (waar kinderen consequent zijn meegeteld) wijst dit getal erop dat manumissies in de laatste decennia vóór de emancipatie veel vaker voorkwamen dan daarvoor. Welke rol het manumissiereglement 1832 in dit verband heeft gespeeld, valt niet goed te zeggen. In elk geval waren de wettelijke mogelijkheden en voorwaarden voor vrijlating onder het nieuwe reglement niet veel gunstiger dan onder de vorige regeling uit 1733. Ook de demografische factor lijkt bij de sterke toename van het aantal manumissies in de jaren 1832-1863 geen rol van betekenis te hebben gespeeld. Door het verbod op de slavenhandel (sinds 1816) en het actieve toezicht op het binnensmokkelen van tot slaaf gemaakten is het onwaarschijnlijk dat de populatie tot slaaf gemaakten in Suriname juist in deze jaren sterk zou zijn gegroeid. Er is dus weinig reden om te veronderstellen dat er in de jaren vanaf 1832  meer vrijlatingen voorkwamen, omdat er meer tot slaaf gemaakten in Suriname zouden zijn geweest.

Wie werden vrijgelaten?

Kleur

Bijna alle tot slaaf gemaakten in Suriname waren uiteindelijk van (West-)Afrikaanse afkomst. Het overgrote deel was zwart; er waren echter ook slaven die kleurling waren: geboren uit een zwarte vrouw en een witte man of vrucht van een volgende vermenging. Bovendien konden ook indianen in Suriname als slaven werkzaam zijn. Hun aantal was in de 19e eeuw echter niet groot. Het is opmerkelijk dat, ondanks dat de slavernij in essentie een zwarte aangelegenheid was, de laatste formeel gemanumitteerden in 1863 (deels) indiaans waren.

Tot slaaf gemaakten die kleurling waren hadden een grotere kans om te worden vrijgelaten dan zwarte tot slaaf gemaakten. In vrijwel elke maatschappelijke situatie (onderwijs, partnerkeuze, beroep) hadden zwarte mensen, vrij of onvrij, minder mogelijkheden en kansen dan kleurlingen. De kleurlingen hadden naar gelang hun tint lichter was en er meer ‘wit bloed’  door hun aderen stroomde meer maatschappelijke kansen. Het aantal vrije kleurlingen was in vrijwel alle koloniën in Amerika dan ook aanmerkelijk groter dan het aantal vrije zwarte mensen. In Suriname leefden in 1830 zo’n 5000 vrije kleurlingen op iets meer dan 1000 vrije zwarte mensen.

Geslacht

In Latijns-Amerika waren ongeveer twee van de drie gemanumitteerden van het vrouwelijk geslacht. Het betrof meestal concubines en vrouwelijke huisbedienden van witte mannen en de uit die verhoudingen geboren kleurling-kinderen. Omdat er veel ‘gemengdbloedige’ kinderen geboren werden, kwamen er onder de vrijverklaarden meer mulatten voor dan naar verhouding van hun aandeel binnen de populatie tot slaaf gemaakten.

Er is geopperd dat meer vrouwen dan mannen werden vrijgelaten, omdat vrouwen ook na vrijlating makkelijker in een afhankelijke positie konden worden gehouden. Eigenaren liepen dus minder risico dat ze het na vrijgeving zonder hun diensten moesten stellen. Mulatten-vrouwen genoten bij de witte man op den duur de voorkeur en hadden zo weer meer kans op vrijheid dan zwarte vrouwen.

Leeftijd

Het idee dat gehandicapte of oude tot slaaf gemaakten werden gemanumitteerd, omdat zij de eigenaar tot last waren, ligt voor de hand, maar wordt niet door alle onderzoek ondersteund. In Suriname lette de overheid erop dat manumissie door de slavenhouders niet werd gebruikt om zich van zogeheten malinkers (mensen die door ziekte hun werk niet meer konden uitvoeren) te ontdoen. Die politiek kwam niet zozeer uit mededogen voort. De overheid voelde er niets voor om voor de kosten van levensonderhoud van deze mensen op te draaien.

Gegevens in de database

  • Wit – zwart
    Hoeveel van de Surinaamse gemanumitteerden in de periode 1832-1863 zwart en hoeveel kleurling waren, is niet uit de gegevens in de database te destilleren. De database geeft geen gegevens over huidskleur. Namen bieden geen aanknopingspunten.
  • Man – Vrouw
    Van de 6364 gemanumitteerden in de database zijn 4106 personen (64,5 procent) van het vrouwelijk geslacht. Dat klopt met wat in deze periode voor de Amerika’s in het algemeen opgaat. De oververtegenwoordiging van vrouwen onder de gemanumitteerden tekent zich des te scherper af als we ons realiseren dat er minder vrouwen dan mannen waren in de Surinaamse slavenpopulatie. Dit spoort met wat bekend is over de categorieën slaven die bij voorkeur werden vrijgelaten: concubines en dienstpersoneel.
  • Leeftijd
    De leeftijdgegevens, die tamelijk fragmentarisch in de database aanwezig zijn, bieden geen ondersteuning voor de opvatting dat eigenaren bij voorkeur ‘afgeleefde’ tot slaaf gemaakten vrijlieten. Tot en met 1848 zijn vrijwel geen gegevens over leeftijd in de database aanwezig.

U vindt hier een tabel op basis van de gegevens in de database over geslacht en leeftijd van de gemanumitteerden in de periode 1832-1869.

 

Geslacht en leeftijd gemanumitteerden

man

vrouw

M+V

jaar

<12

12-40

>40

?jr

totaal

jaar

<12

12-40

>40

?jr

totaal

totaal

1832

-

-

-

6

6

1832

2

-

-

20

22

28

1833

-

-

-

48

48

1833

-

-

-

63

63

111

1834

-

-

-

42

42

1834

-

-

-

75

75

117

1835

1

-

-

41

42

1835

-

-

-

68

68

110

1836

-

-

-

48

48

1836

-

-

-

63

63

111

1837

-

-

-

36

36

1837

-

-

-

71

71

107

1838

-

-

-

40

40

1838

-

-

-

51

51

91

1839

-

-

-

63

63

1839

-

-

-

81

81

144

1840

-

-

-

78

78

1840

-

-

-

118

118

196

1841

-

-

-

46

46

1841

-

-

-

85

85

131

1842

-

-

-

66

66

1842

-

-

-

94

94

160

1843

-

-

-

53

53

1843

-

-

-

88

88

141

1844

-

-

-

69

69

1844

-

-

-

91

91

160

1845

-

-

-

39

39

1845

-

-

-

75

75

114

1846

-

-

-

63

63

1846

-

-

-

106

106

169

1847

-

-

-

72

72

1847

-

-

-

135

135

207

1848

-

-

-

71

71

1848

-

-

8

113

113

184

1849

12

18

2

71

103

1849

12

17

45

109

146

249

1850

40

44

13

-

97

1850

48

70

42

-

163

260

1851

62

63

10

-

135

1851

65

86

42

3

196

331

1852

56

41

15

2

114

1852

41

82

40

3

168

282

1853

55

44

12

3

114

1853

64

80

51

4

188

302

1854

48

46

18

3

115

1854

80

80

30

 2

 213

 328

1855

40

41

9

5

95

1855

47

59

44

 6

 142

 237

1856

39

49

16

2

106

1856

52

75

48

 4

 175

 281

1857

40

34

10

2

86

1857

41

38

32

 2

 129

 215

1858

47

38

16

-

101

1858

43

59

37

 1

 135

 236

1859

37

31

20

1

89

1859

59

61

58

 7

 164

 253

1860

39

45

16

3

103

1860

36

79

69

3

155

258

1861

54

53

16

3

126

1861

48

57

32

4

167

293

1862

50

71

25

-

146

1862

47

122

-

5

243

389

1863

9

43

19

4

75

1863

8

48

-

1

89

164

1864

-

-

-

-

-

1864

-

-

-

2

2

2

1865

-

-

-

1

1

1865

-

-

 

1

1

2

1869

-

-

-

1

1

1869

-

-

 

-

-

1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

629

661

217

982

2489

totaal

693

1013

615

1554

3875

636

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bron: Manumissies in Suriname 1832-1863,  p. 45.

Naar aanleiding van de tabel de volgende opmerkingen:

  • Het grote aantal manumissies in 1862, aan de vooravond van de emancipatie van 1863, is opvallend. De emancipatie voorzag in een ‘staatstoezicht’ op de geëmancipeerden. Omdat men in 1862 nog niet precies wist wat dit toezicht zou inhouden en de bevolking vreesde dat men daarbij als ex-tot slaaf gemaakte slechter af was dan als gemanumitteerde, werden op de valreep veel aanvragen om manumissie ingediend en afgehandeld (ondanks de hoge kosten van manumissie!).
  • Te zien is dat ook na de emancipatie van 1863 nog een handvol personen is gemanumitteerd, als het ware met terugwerkende kracht.

Vrijverklaarden in categorieën

De database biedt geen inzicht in de motieven van vrijlating. Het onderstaande is dan ook in hoofdzaak slechts een algemene schets.

Voornamelijk drie categorieën tot slaaf gemaakten verwierven de vrijheid: 

  • concubines van (witte) mannen en de uit die verhouding geboren kinderen;
  • tot slaaf gemaakten die wegens trouwe diensten werden vrijverklaard;
  • tot slaaf gemaakten die door eigen arbeid geld bijeen brachten en zichzelf vrijkochten. 

Concubines

De meeste witte mannen kwamen zonder vrouw of gezin in de kolonie. Het aantal witte vrouwen was klein. Indiaanse en zwarte vrouwen, en later kleurling vrouwen, werden concubines. Vrijgelaten concubines traden (zowel voor als na 1832) soms met hun voormalige eigenaar in het huwelijk. De geëigende bronnen om dit terug te vinden zijn de burgerlijke en kerkelijke huwelijksregisters, die zich in Suriname bevinden. De immigratie (vanaf 1853) van Chinezen uit Java leidde ertoe dat Chinese mannen die zich met vrouwelijke tot slaaf gemaakten voortplantten aan deze vrouwen en/of kinderen de vrijheid gaven.

Trouwe bedienden

De tweede grote categorie vrijverklaarden kreeg de vrijheid wegens trouwe diensten. Dit waren  meestal degenen die in de directe omgeving van de meesters vertoefden, of die zich op de een of andere manier (bijvoorbeeld aan een ziekbed) in persoonlijk contact verdienstelijk hadden gemaakt.
Wegens de oververtegenwoordiging van vrouwen in verzorgende en dienstverlenende beroepen hadden tot slaaf gemaakte vrouwen, ook zonder dat zij concubine waren, een grotere kans om de vrijheid te verwerven. Maar ook mannen konden een bevoorrechte positie binnen de populatie tot slaaf gemaakten innemen en daarvan profiteren. ‘Landsslaven’ kregen als beloning voor trouwe en goede diensten regelmatig de vrijheid.

Opmerkelijk zijn de sporadische manumissies met als doel om trouwe bedienden als vrije personen naar het buitenland, veelal Nederland, te kunnen meenemen. Na het Engels Tussenbestuur was (in 1816) de trans-Atlantische slavenhandel verboden, zodat bedienden in principe alleen na manumissie mee konden reizen naar Europa. Overigens mocht een gemanumitteerde pas naar het buitenland een jaar en een dag na zijn manumissie, maar hiervoor was dispensatie mogelijk.

Zelfvrijkopers

De derde belangrijke categorie gemanumitteerden bestond uit tot slaaf gemaakten die door eigen arbeid geld spaarden en zichzelf daarmee vrijkochten. Eenmaal vrij zagen veel van deze vrijen het als een taak om ook verwanten of relaties vrij te kopen. Dit type manumissie kwam vooral in de Spaanse en Portugese kolonies voor, waar de overheid deze vorm van manumissie steunde door wettelijke voorschriften. Voorwaarde voor het zelf vrijkopen was natuurlijk een goede relatie tussen meester(es) en tot slaaf gemaakte, zodat deze de gelegenheid kreeg om voldoende inkomsten te verwerven om de eigen manumissie te financieren. Het is onbekend hoeveel gemanumitteerden in de database op deze wijze vrijkwamen.

Beroepen van gemanumitteerden bij vrijwording

Uit vrees voor nog meer ‘werkloos rondlopende vrijgelatenen’ in de straten van Paramaribo kwam er in 1844 in Suriname een regeling tegen ‘lediggang en vagebondage’. Hierin werd bepaald dat brieven van manumissie alleen nog zouden worden verleend aan personen vanaf 16 jaar, die een beroep of bedrijf uitoefenden. Wanneer de gemanumitteerde jonger was dan 16 jaar werd deze van de arbeidsplicht vrijgesteld. Wel moest de betrokkene bij het bereiken van het zestiende levensjaar alsnog aan de arbeidsplicht voldoen.  Vanaf eind 1845 wordt het opgegeven beroep vermeld in de bronnen die gebruikt zijn voor de database.

Hier vindt u een tabel met gegevens over de beroepen van gemanumitteerde vrouwen en mannen. De beroepen bij vrijwording bieden natuurlijk slechts een momentopname. Na verloop van tijd kon een gemanumitteerde van beroep veranderen.

 Beroepen gemanumitteerde vrouwen

werkzaam als huisbediende

1228

41,0%

werkzaam in de landbouw

57

1,9%

werkzaam als naaister

227

7,5%

werkzaam als wasvrouw

316

10,5%

werkzaam als ambachtsvrouw

2

0,1%

werkzaam als verkoopster

43

1,4%

werkzaam als kindermeid

10

0,3%

werkzaam als kerkbediende

1

0,1%

werkzaam in de keuken

31

1,1%

arbeidsongeschikt

5

0,2%

te oud

38

1,3%

te jong

960

32,1%

beroep onbekend   

75

2,5%

 

 

 

Totaal

2993

 100%

Beroepen gemanumitteerde mannen

werkzaam als ambachtsman*

349

18,20 %

werkzaam in de landbouw

82

4,27 %

werkzaam als huisbediende

378

19,60 %

werkzaam als kleermaker/ schoenmaker

70

3,82 %

werkzaam in de handel

55

2,86 %

werkzaam als zeeman/visser

32

1,65 %

werkzaam in de gezondheidszorg

4

0,20 %

werkzaam in het onderwijs

1

0,05 %

werkzaam als kerkbediende

5

0,25 %

werkzaam in de keuken

6

0,30 %

te oud

4

0,20 %

arbeidsongeschikt

2

0,10 %

te jong

871

45,40 %

beroep onbekend

60

3,10 %

 

 

 

Totaal

 

100%

* waaronder 267 timmerlieden.

Bron: Manumissies in Suriname 1832-1863, p. 52-53.

Vrijlaters

Tot slaaf gemaakten in Suriname konden nooit tegen de zin van hun rechtmatige eigenaar worden vrijgelaten. Dat wil echter niet zeggen dat alle vrijlaters ook daadwerkelijk eigenaar waren van de te manumitteren persoon. Wie waren dan de vrijlaters?

De database biedt op dit punt de volgende kerngegevens:

  • in een minderheid van de gevallen (45%) was de vrijlater geen eigenaar;
  • in een krappe meerderheid van de gevallen (55%) was de vrijlater tevens eigenaar. 

De vrijlater was geen eigenaar

Straatvoogd

In 531 gevallen in de database was de vrijlater een straatvoogd. Het ging hierbij om de voogdij over ‘illegaal’ vrijgelatenen (piki-nyan). Sinds 1829 moest voor elke piki-nyan een straatvoogd worden benoemd, die ook als zijn of haar vrijlater moest fungeren.
De straatvoogdij kon aan iedere vrije inwoner worden opgedragen. Bij voorkeur zocht men een (vrijgelaten) verwant – dus veelal een zwarte persoon of kleurling. Er waren ook vrouwelijke straatvoogden: de straatvoogdesse. Als men geen geschikte vrije persoon vond, benoemde de ‘Raad Commissaris voor de Inlandsche Bevolking’ een ambtshalve straatvoogd (bijvoorbeeld een koloniale ambtenaar). Opvallend is dat de 531 manumissies die tussen 1832 en 1863 door een straatvoogd werden gerealiseerd, vooral tot het begin van de jaren 50 plaatsvonden. Sinds 1852 kwam dit nog maar enkele keren per jaar voor.

Curator

In plaats van de eigenaar vermeldt de database regelmatig een curator als vrijlater. Voor een deel ging het hierbij om een ‘gewone’ curator, dat wil zeggen een boedelbeheerder, die zich ambtshalve ook moest bemoeien met de eventuele manumissie van een tot slaaf gemaakte persoon (onderdeel van de boedel!).
In andere gevallen stond de term curator voor een zogeheten curator ad hoc. Dit was volgens het manumissiereglement 1832 een ambtshalve vrijlater, benoemd door de ‘Raad Commissaris voor de Inlandsche Bevolking’. Hij werd ingeschakeld als een verzoek om manumissie (als gevolg van een testament of een overeenkomst mét de vorige eigenaar) niet binnen drie jaar door de nieuwe eigenaar werd ingediend. De in gebreke gebleven nieuwe eigenaar kon een erfgenaam zijn geweest van de vorige eigenaar; maar bijvoorbeeld ook een eigenaar ‘om den vrijdom’, die de tot slaaf gemaakte speciaal voor de vrijlating had gekocht.

In opdracht van de eigenaar

Meestal leken de vrijlaters, die zelf geen eigenaar waren, simpelweg in opdracht van de eigenaar op te treden. Waarom een eigenaar voor de vrijlating van een tot slaaf gemaakte een tussenpersoon inriep kon zeer verschillende redenen hebben. In elk geval lag het inzetten van een tussenpersoon voor de hand wanneer de tot slaaf gemaakte op een bedrijf werkte, waar de (witte) eigenaar geen bemoeienis had met het beheer van het bedrijf. Dit gold althans voor al die vrijlatingen (18% van het totaal) waarbij de overheid of een ‘anonieme’ onderneming de eigenaar was: in vrijwel al deze gevallen was de vrijlater niet de overheid of de onderneming zelf, maar een tussenpersoon. Die vrijlater kon als directeur, agent, administrateur, etc. in dienst zijn  bij de eigenaar dan wel door hem of haar zijn ‘ingehuurd’ als vertegenwoordiger of zaakwaarnemer.

Het inzetten van een tussenpersoon was ook logisch als een tot slaaf gemaakte werkzaam was op een bedrijf dat eigendom was van een (witte) particulier die buiten de kolonie woonde. In deze periode bestierden de meeste eigenaren de plantages namelijk niet meer zelf, maar lieten ze het bestuur over aan een betaalde directeur of agent. De tot slaaf gemaakten in kwestie kunnen zelfvrijkopers zijn geweest.

De vrijlater is eigenaar

Plantages en andere (grote) bedrijven, inclusief de overheid, schakelden voor manumissies meestal een vertegenwoordiger in als vrijlater. Voor vertrouwde dienstbaren of concubines fungeerde de eigenaar zelf wel als vrijlater. In deze gevallen werd een tot slaaf gemaakte dus inderdaad  persoonlijk vrijgelaten door de (witte) man of vrouw die hem of haar zelf als eigendom had geëxploiteerd.

De meeste tot slaaf gemaakten die door de eigenaar zelf werden vrijgelaten lijken speciaal te zijn aangekocht met het oog op manumissie. De bronnen vermelden sinds 1846 of een vrijlater eigenaar is geworden ‘om den vrijdom’. In de periode 1846-1863 komt deze vermelding bij 1354 manumissies voor. Dat is zo’n 57% van alle gevallen in deze jaren waarin de vrijlater ook de eigenaar was. Om zeker te weten of een verkoop diende tot manumissie moeten de verzoeken om manumissie bestudeerd worden.

Het kopen van tot slaaf gemaakten ‘om den vrijdom’ gebeurde wel door of namens (witte) ‘verlichte’ filantropen. Maar wat vooral uit de database naar voren lijkt te komen, is dat vrijgelatenen na verloop van tijd verwanten of kennissen, die nog slaaf waren, kochten om deze vervolgens te kunnen vrijlaten. Het is natuurlijk ironisch dat mensen om tot slaaf gemaakten te kunnen vrijlaten, daarvoor wel eerst zelf slavenhouder moesten worden.

In dit verband spreekt Okke Ten Hove in het boek Manumissies in Suriname, 1832-1863 over ‘kettingmanumissie’. In de bronnen vond hij verschillende typen kettingmanumissies. Soms was de vrijgever familie van de gemanumitteerden, maar meestal kon over verwantschap niets met zekerheid gevonden worden. Er zijn globaal drie verschillende soorten kettingmanumissies:

  • Door één persoon op één tijdstip.
    Voorbeeld: de gemanumitteerde vrouw Kamperbeek liet in 1841 in één keer haar dochters vrij.
  • Door één persoon op verschillende tijdstippen.
    Voorbeeld: de in 1839 vrijgegeven Adolphina Bergeik verzorgde in 1850 de manumissie van Marianna Dorinda en haar zoon Lodewijk Chrispijn Bergeik en in 1856 van Leendert Paulus Bergeik.
  • De laatst gemanumitteerde verzorgt de volgende manumissie.
    Voorbeeld: een mooie ketting begon in 1840 met W. van J. de Meza die Maria Louisa Proefblad manumitteerde. Zij op haar beurt manumitteerde negen jaar later Maria Sophia Proef. Zeven jaar later kocht deze vrouw Johanna Fanny Roef vrij.

Hoe regelden vaak onbemiddelde mensen de kostbare manumissie van hun ex-lotgenoten? Welke constructies werden bedacht, welke afspraken, beloften en verwachtingen speelden er, wie vergoedde wat aan wie in welke vorm? Het laat zich alleen maar raden.

Een intrigerend voorbeeld van een ex-tot slaaf gemaakte die zich voor de vrijwording van zijn lotgenoten inspande, was Jan Houthakker. In 1838 werd de tot slaaf gemaakte Flink onder de naam Jan Houthakker gemanumitteerd. Deze zag vervolgens kans om in zeventien jaar tijd 129 tot slaaf gemaakten te manumitteren. Hoe speelde hij dat klaar en wat bewoog hem? Okke Ten Hove oppert vijf mogelijke verklaringen, waaronder dat Houthakker tot slaaf gemaakten kocht met de bedoeling dat zij voor hun eigen vrijdom moesten werken.

Vrijlaters: witte mannen of niet?

Tot in de tweede helft van de 18e eeuw waren het in Latijns-Amerika vooral witte mannen die de vrijheid verleenden. Sommige onderzoekers betogen dat het aantal witte mannen als gevers van de vrijheid in de 19e eeuw steeds kleiner werd en op termijn werd overtroffen door witte vrouwen, en door mannen en vrouwen die zwart of kleurling waren. Wat levert de database hierover aan gegevens?

  • Man – Vrouw:
    In bijna 23% van de gevallen is de vrijlater een vrouw; in bijna 61% van de gevallen is deze van het mannelijk geslacht. In de overige gevallen (16%) is het geslacht van de vrijlater onbekend. In 1832-1863 waren dus hoe dan ook de meeste vrijlaters mannen. We moeten daarbij wel bedenken dat vele vrijlaters in de database geen eigenaar zijn, maar alleen optreden als zijn of haar vertegenwoordiger.
  • Wit – zwart:
    De namen van vrijlaters in de database zijn geen betrouwbaar hulpmiddel voor een indeling. Veel namen die op het eerste gezicht op een witte herkomst duiden, betreffen personen die zelf gemanumitteerden zijn gebleken, of vrijgeboren gekleurden.
    In een beperkt aantal gevallen heeft Okke Ten Hove kunnen vaststellen dat de vrijlater gekleurd was (rond de 22% van het totaal aantal manumissies). Omdat in alle andere gevallen de kleur onbekend was, vormt dit aandeel gekleurden dus een absoluut minimum.

 

Het gegevensbestand waarvan de database een digitale versie is, werd samengesteld door de historicus drs. Okke ten Hove in het kader van een door hem verricht archiefonderzoek. De database was voorheen te vinden op de website ‘Vrij in Suriname’. Deze website bevatte persoons- en familiegegevens van tot slaaf gemaakte personen die in Suriname waren vrijgelaten en vrije zwarte personen in Suriname. De website ‘Vrij in Suriname’ maakte deel uit van de Historische Database Suriname (HDS). Het idee van de HDS was ontwikkeld door Amrit consultancy in Den Haag en het Instituut voor Maatschappij Wetenschappelijk Onderzoek (IMWO) in Paramaribo, in samenwerking met het Nationaal Archief.

Ontstaan database

Het Nationaal Archief in Den Haag is de samensteller van de database, historicus drs. Okke ten Hove, zeer dankbaar dat hij zijn digitale bestand belangeloos ter beschikking heeft gesteld voor deze publicatie op het internet.

Op zijn beurt heeft drs. Ten Hove bij zijn archiefonderzoek veel hulp gehad van medewerkers van het Nationaal Archief. Van dezen moet vooral Carla Bakker worden genoemd, die als vraagbaak en meelezer optrad en de onderzoeker voor veel valkuilen en fouten heeft behoed. Bovendien heeft zij zelf de manumissies uit 1832 gevonden die ‘verstopt’ bleken te zijn in het Archief van de Hoge Raad der Nederlandsche West-Indische Bezittingen 1828-1832. Ook René Janssen heeft de onderzoeker grote diensten bewezen, door hem bij aanvang van zijn onderzoek naar de bronnen te leiden die de gegevens hebben opgeleverd, waarvan deze database het resultaat is.

Wat betreft de opbouw van het digitale databestand is veel dank verschuldigd aan Carel ten Hove. Deze heeft de oorspronkelijke database (in Dbase) gebouwd en ook de statistische bewerkingen op dit bestand uitgevoerd.

Het archiefonderzoek van Ten Hove is uitgemond in een boekpublicatie: Manumissies in Suriname 1832-1863. Deze publicatie is een gezamenlijk werkstuk van Okke Ten Hove en co-auteur Frank Dragtenstein.

Dr. W. Hoogbergen van de vakgroep Culturele Antropologie van de Universiteit Utrecht komt alle lof toe voor zijn begeleiding van het onderzoek dat heeft geresulteerd in de genoemde publicatie. Het Nationaal Archief is hem als vertegenwoordiger van de uitgever ook erkentelijk voor zijn toestemming om de gegevens, nadat die in druk waren gepubliceerd, ook te mogen gebruiken voor publicatie op het internet. Tot slot gaat onze dank uit naar Frank Dragtenstein, als co-auteur van de boekpublicatie.

De teksten bij deze internetversie van de database zijn in samenspraak met Okke ten Hove samengesteld door drs. Robbert Jan Hageman.

De indexrecords uit de database 'Vrijgelaten slaven (manumissies) 1832-1863' zijn nog niet beschikbaar onder een Creative Commons licentie of CC0 verklaring.