Vanwege de verwachte drukte in de studiezaal moet u vanaf 1 januari 2025 altijd vooraf een plek reserveren. U reserveert een plek door een stuk (inventarisnummer) te reserveren.
Artikel 27 van het regeringsreglement van 7 februari 1828 voor Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba bepaalde dat de rechtspraak in Kleine Zaken wederom zou worden uitgeoefend door een College van Kleine Zaken, zoals in de jaren vóór 1816. Dit college was samengesteld uit de president van de Raad van Civiele en Criminele Justitie en twee leden uit die Raad en hield zich bezig met civiele en "politie" zaken (kleine criminele zaken) tot 150 gulden, zonder bijstand van practizijns. Van de door het college gewezen vonnissen was beroep mogelijk bij de Raad van Civiele Criminele Justitie, later de Rechtbank.
Bordewijk (1911) pp. 198-200 (bijlage VII, artt. 27, 34-38).
Bij besluit van commissaris-generaal Van den Bosch van 21 juli 1828 werd voor alle Westindische Bezittingen een reglement voor de Rechtbank van Kleine Zaken vastgesteld, dat op 1 januari 1829 in werking trad.PB 1828 nr. 132.
In het nieuwe regeringsreglement van 20 november 1833 voor Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba werd bij art. 31 bepaald dat de president van de Raad van Civiele en Criminele Justitie niet langer als voorzitter zou optreden.Bordewijk (1911) pp. 238 en 239 (bijlage XII, artt. 31-33).
De stukken zijn geordend op de datum van de zittingsdag. De inv. nrs. 716-720 bevatten "politie" en civiele zaken; de overige inv. nrs. alleen civiele zaken.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Art. 27 van het regeringsreglement voor Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba van 7 februari 1828 bepaalde dat de rechtspraak op Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba op het gebied van handel en zeevaart door het College van Commercie en Zeezaken zou worden uitgeoefend. Commerciële en zeezaken tot een bedrag van 300 gulden werden op de stukken "de plano" afgedaan; boven dat bedrag was beroep bij de Raad van Politie mogelijk. De president van de Raad van Civiele en Criminele Justitie, twee raadsleden en twee kooplieden maakten deel uit van het college, alsmede twee plaatsvervangers die jaarlijks op voordracht van de directeur door de Raad van Politie werden benoemd.
Het secretariaat werd door de secretaris van de Raad van Civiele en Criminele Justitie, tevens secretaris van de Raad van Politie, waargenomen.
Bordewijk (1911) pp. 198-200 (bijlage VII, artt. 27, 35-37).
De ambtenaar belast met het Openbaar Ministerie trad als zaakgelastigde op bij het college. Het reglement op de manier van procederen voor het College van Commercie en Zeezaken van 17 juni 1816 bleef van kracht.ARA Archieven van Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba tot 1828, inv. nr. 245 no. 11.
Het College van Commercie en Zeezaken werd op 1 mei 1834 ontbonden, als gevolg van de invoering en de in werking treding van het nieuwe regeringsreglement van 1833. Kwesties betreffende handel en scheepvaart werden voortaan door de Rechtbank in behandeling genomen en afgedaan.Bordewijk (1911) p. 238 (bijlage XII, art. 29).
Met inhoudsopgaven.
Bij besluit van de gouverneur van Curaçao van 26 februari 1828 werd bepaald dat de secretaris van de Raad van Politie belast was met de notariële functies binnen deze kolonie en dat de beide commiezen ter gouvernementssecretarie onder zijn directie bevoegd waren hem, bij wettige verhindering, in de waarneming van die functies behulpzaam te zijn.
PB 1828 nr. 121.
Door de commissaris-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen werd, bij besluit van 28 maart 1828, een tarief van leges vastgesteld die, door de ambtenaar belast met de notariële functies in de kolonie Curaçao, mochten worden ontvangen. De gezaghebber heeft bij besluit van 17 augustus 1836, omtrent een onderdeel van de notariële emolumenten een nadere bepaling gemaakt.PB 1836 nr. 197 (art. 2).
De akten van transport van onroerend goed en de akten van hypotheek werden respectievelijk van maart 1828 tot april 1833 gepasseerd voor de president en de wethouders van het Gemeentebestuur en van mei 1833 tot april 1834 voor de twee raden van Pollitie.Bordewijk (1911) p. 203 (bijlage VII, art. 54) en p. 240 (bijlage XII, art. 43).
Met alfabetische indices op soort akten, behalve de inv. nrs. 765-768, 770-775, 778-786, 788, 790-793 en 795-799.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Met inhoudsopgaven, behalve inv. nr. 813.
Met inhoudsopgaven, behalve de inv. nrs. 827 en 828. Met aantekening van datum van betaling, de officiële overdrachtsdatum en het registratienummer.
Met inhoudsopgaven, behalve de inv. nrs. 843 en 844.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Met nummerlijsten van de geregistreerde akten. Van inv. nr. 860 is alleen de nummerlijst aanwezig.
Het regeringsreglement voor Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba van 7 februari 1828 bepaalde bij art. 49 dat er een Wees-, Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer zou zijn. De twee wethouders van het Gemeentebestuur functioneerden als directeuren van de Weeskamer en werden geassisteerd door een boekhouder.
Bordewijk (1911) p. 202 (bijlage VII art. 49) en p. 216 (bijlage XII art. 5d).
De op 15 april 1817, volgens het regeringsreglement van 1815, vastgestelde instruktie voor de Weeskamer bleef tot 1849 van kracht.
ARA Archieven van Curaçao en de onderhorige eilanden tot 1828, inv. nr. 246 no. 1.
De Raad van Politie behield het recht van controle over het door het Gemeentebestuur uit te oefenen toezicht op de administratie van de Weeskamer.Bij besluit van de directeur van Curaçao van 10/15 april 1833 werd een commissie van toezicht over de administratie van de Weeskamer ingesteld, bestaande uit één lid van de Raad van Politie en de gouvernementssecretaris.
PB 1833 nr. 178.
Op 1 mei 1834 trad het bij K.B. no. 85 van 20 november 1833 vastgestelde regeringsreglement in werking. Art. 75 van dit reglement bepaalde dat vanwege het bestuur van Curaçao de nodige zorg zou worden gedragen ten opzichte van het beheer der insolvente boedels en "over die der nalatenschappen, die aan wezen vervallen en onbeheerd zijn".
Bordewijk (1911) p. 245 (bijlage XII art. 75).
Op dezelfde dag werd een besluit van de gouverneur-generaal der Nederlands Westindische Bezittingen van 26 maart 1834 gepubliceerd, waarin ondermeer werd bepaald dat het toezicht op de administratie van de Weeskamer voortaan zou worden uitgeoefend door een lid van de Koloniale Raad en de koloniale secretaris. Het college van de Wees-, Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer bestond sinds 1 mei 1834 uit een lid van de Koloniale Raad, de koloniale secretaris en één weesmeester.
ARA Archieven van Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba na 1828, inv. nr. 346 fo. 40 (art. 5c).
Het nieuwe regeringsreglement voor Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba, vastgesteld bij K.B. no. 51 van 27 januari 1848, had voor de Weeskamer geen gevolgen. De instruktie voor de Weeskamer van 1817 werd bij besluit van de gezaghebber van Curaçao van 24 november 1845 aangevuld met een bepaling over de borgstelling van de weesmeester.
Idem, inv. nr. 888 fo. 110.
Op 22 december 1849 werden door de gouverneur van Curaçao nieuwe instrukties vastgesteld voor de Weeskamer, de weesmeester, de secretaris-boekhouder en de klerk bij de Weeskamer. Deze instrukties werden bij besluit van de minister van Koloniën van 21 mei 1850 gearresteerd. Art. 1 van de instruktie voor de Weeskamer bepaalde dat het bestuur van de Weeskamer zou worden gevormd door een lid van de Koloniale Raad, de koloniale secretaris, een weesmeester en een burger. Krachtens art. 13 had het college de zorg voor en het toezicht over alle onder haar directie vallende personen, en over hun kapitalen, "hetzij dat het college bij uitersten wil, [hetzij] ab intestato of bij beschikking van de gouverneur der kolonie, daartoe aangesteld of gemagtigd is".
Art. 4 van de instruktie voor de weesmeester bepaalde dat hij de dagelijke inkomsten en uitgaven van de Weeskamer in een kasboek aantekende. Staten van vereffende boedels moesten worden overgebracht in een apart boek, terwijl ook de bijbehorende stukken en verificaties bewaard moesten worden (art. 16). In art. 21 worden de stukken opgesomd die in de maandelijkse vergaderingen van de Weeskamer overgelegd moesten worden. Krachtens art. 23 maakte de weesmeester aan het eind van ieder dienstjaar voor het gouvernement een balansrekening en een vergelijkende staat over het afgelopen en het daaraan voorafgaande dienstjaar op. Hij zag er op toe dat de boekhouder het archief van de Weeskamer en de inventaris van het archief in goede orde hield (art. 30). Art. 1 van de instruktie voor de boekhouder bepaalde dat hij, tevens belast met de functie van secretaris bij de Weeskamer, het journaal en het grootboek moest bijhouden.
Idem, inv. nr. 893 fo. 58 (instruktie voor de Wees-, Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer); fo. 64 (instruktie voor de weesmeester); fo. 72 (instruktie voor de boekhouder) en fo. 200 (brief van de gouverneur van 12 juli1 1850 betreffende de goedkeuring van de instrukties door de minister van Koloniën).
Bij besluit van de gouverneur van 14 april 1858 werd art. 1 van de instruktie voor de Weeskamer in die zin gewijzigd dat de administrateur der financiën, in verband met de financiële administratie van de Weeskamer, de plaats innam van de koloniale secretaris.
Idem, inv. nr. 901 fo. 75 (bijlage bij de notulen van 7 mei 1858).
In 1870 kwamen er grote veranderingen tot stand. De invoering van een nieuwe wetgeving in de kolonie, waaronder het Burgerlijk Wetboek, in mei 1869, had tot gevolg dat de weeskamers op Curaçao, nadat in het beheer der boedels was voorzien, zouden worden opgeheven.
De weeskamers bleven echter na 1 mei 1869 nog enige tijd bestaan, op grond van de artt. 12 en 19 van de "Bepalingen op den overgang van de vroegere tot de nieuwe wetgeving". De gouverneur kreeg de bevoegdheid de kamers op te heffen, "zoodra het getal der door de weesmeesters uitgeoefende voogdijen en gevoerde administratiën een voldoende vermindering had ondergaan". De administratie der fondsen, toebehorende aan particulieren, en van het daarmede in dadelijk verband gebrachte garantie-kapitaal, wordt nu losgemaakt van de Weeskamer en ondergebracht in een als "zedelijk lichaam" omschreven Hypotheekbank. De oprichting van de Hypotheekbank vond middels een Keur plaats en trad op 1 juli in werking.
PB 1868 nr. 16 en 1870 nr. 3; Schiltkamp (1976).
Bij gouverneursbesluit van 8 juli 1870 werd aan het bestuur van de Weeskamer met ingang van 1 juli eervol ontslag verleend. Alleen de weesmeester, nu in de functie van administrateur van de Hypotheekbank van Curaçao, bleef gehandhaafd.
ARA Archieven van Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba na 1828, inv. 913 fo. 206 en 216 (gouverneursbesluiten van respectievelijk 8 en 20 juni 1870). Zie voor de werkzaamheden van de administrateur, de artt. 25-49 van de Keur op de Hypotheekbank van Curaçao (PB 1870 no. 3).
De opheffing en liquidatie van de Wees-, Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer met ingang van 1 september 1876, werd bij gouverneursbesluit van 15/16 december 1875 vastgelegd. De weesmeester, bijgestaan door de ambtenaren van de per 1 januari 1876 opgeheven Hypotheekbank van Curaçao, waarvan de fondsen steeds met die van de genoemde Weeskamer onder één administratie waren gebleven, werd gedurende het jaar 1876 onder toezicht van het koloniale bestuur met de liquidatie belast.
Het beheer van de fondsen, die vóór 1 november 1876 niet door de belanghebbenden in ontvangst waren genomen, zouden door de weesmeester-liquidateur, op naam van de daartoe gerechtigde of op wier naam zij geboekt stonden, worden overgebracht naar de inmiddels bij koloniale verordening van 16/17 september 1875 door particulieren opgerichte Curaçaosche Hypotheekbank (art. 5).
De archieven van de opgeheven Wees-, Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer werden, voor zover deze betrekking hadden op de in art. 5 van het gouverneursbesluit van 15 december 1875 genoemde fondsen, door de weesmeester-liquidateur vóór 1 januari 1877 bij de gouvernementssecretarie ter bewaring gedeponeerd (art. 7).
PB 1875 nr. 26.
Bij gouverneursbesluit van 30 december 1876 werd echter bepaald dat, voor zover die archieven met die van de opgeheven Hypotheekbank van Curaçao in dezelfde boeken verenigd zijn, door de weesmeester-liquidateur van de Weeskamer vóór 1 januari 1877 gedeponeerd zouden worden bij de Curaçaosche Hypotheekbank (art. 7). Tenslotte werd bij gouverneursbesluit van 9/11 april 1877 het eerder genoemde besluit in die zin gewijzigd dat de genoemde archieven door het bestuur van de Curaçaosche Hypotheekbank vóór 1 mei 1877 bij de gouvernementssecretarie zouden worden gedeponeerd, waar de archieven konden worden geraadpleegd.PB 1876 nr. 20 en PB 1877 nr. 9.
Zwaar beschadigd. Inv. nr. 875 bevat alleen bijlagen; de notulen ontbreken.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Beschadigd.
Beschadigd. Met inhoudsopgave van de bijlagen.
Beschadigd.
Met inhoudsopgave van de bijlagen.
Met inhoudsopgave van de bijlagen.
Beschadigd.
Beschadigd.
Beschadigd.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
De inv. nrs. 922 en 923A maakten oorspronkelijk deel uit van de Archieven van Curaçao tot 1828; beide nrs. zijn waarschijnlijk door latere verzending uit Curaçao in 1929 in de Archieven van Curaçao na 1828 terecht gekomen. De brieven zijn voornamelijk gericht aan particulieren te Curaçao en elders.
Gemerkt: A.
Gemerkt: B. Met onvolledige alfabetische naamindex.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Met alfabetische naamindex.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Met alfabetische naamindex.
Met alfabetische naamindex.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Het pak bevat voor ieder jaar één katern.
Met alfabetische naamindex. In het inv. nr. 950 wordt regelmatig verwezen naar de folio's van inv. nrs. 953 en 954, waar de boedelrekeningen van inv. nr. 950 zijn "afgedaan".
Met alfabetische naamindex.
1828: Maria Olaria Albertus, 1828; Fransico Beltrand, 1824-1828; Salomon Bulte, 1815-1828; Mourents E. Franken, 1825-1828; Maria Martina, 1825-1827; Hendrik Lodewijk Neuman, 1805-1828; Maria Magdalena Munnikhoven, weduwe van P.A. Quant, 1800-1828; Jeosuah en Joseph Peixotte, 1827-1828; Hendrik Samson, 1828; Helena Elisabeth Schuman, weduwe van J. Martijn, 1794-1828; Juan Girigorio St. Jago, 1828; Stephanus M. Specht, echtgenoot van Paulina Wilhelmina Wahl, 1828; William Turner, 1823-1828; Cathalina Ursula, weduwe van J.B. Nolet, 1828; Theodorus Vaerst, 1819-1828.
1829: Anna Hendrina Babin, 1823-1829; Michiel Godfried Hoyer, 1819-1829; Maria Angela, 1828-1829; Isaac M. Obediente, 1814-1833
Zie ook inv. nr. 958.
C.L. Parker, 1825-1832; Frederik Wilhelm Recao, 1823-1829.1830: Eva Arendsz, weduwe van W. Lacrum, 1791-1830; Daniel Gomes Casseres, 1829-1830; David van Salomon de Castro, 1830; Ridchard Conn, 1830; Abraham Evertsz, 1830; Jan Frederik Hageman, 1830.
De rekening-courant van de boedel ontbreekt.
Susanna Jacoba Hansz, weduwe van M. Charje, 1791-1830; Maria Wilhelmina Kamphuysen, weduwe van J.A. Engelbron, 1822-1830; Jan Christiaan Kraneman, 1829-1830; Johanna Laan, weduwe van R. Raven, 1810-1830; Anthonetje Maduro, 1829-1830; Cornelia Wilhelmina Striddels, weduwe van C. Ringeling, 1824-1830.1831: Maria Gracia Andries, 1815-1831; José Anthonij, 1830-1831; Robert Conn, 1828-1831; Joseph Möller, 1828-1831; Antonetje Monsanto, 1824-1831; Wilhelmina den Uyl, 1814-1831;
1832: José Modeste Beloque, 1832; Lea Rodriguez da Costa, weduwe van A. Pinedo, 1831-1832; Esther van Isaac Gomes, weduwe van J. de Crasto, 1829-1832; Charles Halck, 1831-1832; Willem Lingstuyl, 1823-1832; Hanna van Isaac Levy Maduro, weduwe van D. Henriquez, 1832; Maria Gabriëla Martin, 1831-1832; Gerard Raven, 1832
Zie ook inv. nr. 959.
Louis Schlemm, 1813-1832; William Smith, 1821-1832; Maria Magdalena Touro, 1831-1832.Zie ook inv. nr. 963D (1847).
Maria Schreuder, weduwe van D.C. Neuman, 1833-1834; Jeosuah de Sola, 1829-1833; Daniël Specht, 1804-1833; Gabriël Striddels, 1812-1830.1834: Johanna Raphaëla Belo(s)que, 1833-1834 David Gomes Casseres, 1834 Gerard Martin Ellis, 1834-1835; Helena Raphaëla, echtgenote van J.P. Evertsz, 1833-1834
Zie ook inv. nr. 960 (1837).
Nicolaas en Gerard Gouverneur, 1833-1834; Jeosuah van Jeosuah Raphaël Henriquez, 1831-1834; Johan G. Muller, 1834; Esther Pinedo, weduwe van Haim Gabriël da Costa Gomez, 1834; Cornelis Gerardus Evertsz Rappard, 1834; Gerard Raven, 1834; Maria Raven, weduwe van J.J. Hoyer, 1834; Godlieb Jacob Usko, 1829-1834; Jan Albert de Windt, 1833-1834; Willem Kier de Windt, 1834.1835: Maria Fransisca Barbera, 1835; Sara, Rachel en Jeosias Dovale, 1835; David Lopes Fonseca, 1834-1835; Anna Sophia Frederica Hueck, weduwe van J.G. Lapro, 1829-1835; Helena Kristen, echtgenote van J.H. Walter, 1835
Zie ook inv. nr. 963 (1847).
Catharina Lamont, weduwe van J. Ellis, 1824-1835; Martha Elisabeth Lamont, weduwe van B.H. Philips, 1834-1835; C.J. Leyba, 1835; Petrona Conception Martin, 1833-1835; Christiaam Wilhelm Meyer, 1833-1835; Dianora Olario, 1835De rekening-courant van de boedel ontbreekt.
Pieter Theodorus van Teylingen, 1835; Frans Wijts, 1835De rekening-courant van de boedel ontbreekt.
1836: Maria Magdalena Anthonij, 1810-1836; Jan Curiel, 1836; Anna Freund, 1831-1837; Johannes Gabriël alias Johannes da Costa Gomes, 1836; Hendrina Hoevertsz, weduwe van J. Palm Hz, 1827-1836; Frederik Hueck, 1835-1836; Benjamin Jesserun, 1836; Louis Gabriël Lagoena, 1819-1836; Coenraad Siebert, 1793-1836; Maria Ignasia Simon, 1822-1836; Cornelia Spencer, 1836; George Tevernar, echtgenoot van Maria Eustacia Pardo, 1829-1836.
1837: Jean Pierre Evertsz, echtgenoot van Helena Raphaëla, 1837; Ramon Garcia alias Rimon Grasia, 1837; Angenieta van Gorcum, weduwe van H.A. Munningh, 1837-1838; Abigael van Jacob Henriquez, weduwe van M. van J. Henriquez, 1837-1838; David Henriquez Juliao, 1837; Gerard Schuuurman Lindesay, 1837; Johannes Lingstuyl Nz, 1826-1837; Willem Lingstuyl, 1837; Nicolaas Penso, 1826-1837; Petronella Raven, 1825-1837; Wijs Rotjes, 1833-1837; Carel Willem Zeppenfeld, 1837.
1838: Andries da Costa Gomez, 1838; Maria Louisa Padron, 1838; Jacob Jessurun Pinto, 1838; Henry Price, 1836; Johannes Hendrik Rosenfeld, 1836-1838; José Maria Sierra, 1832-1838
De rekening-courant van de boedel ontbreekt.
1839: Clara Elisabeth Boesem, weduwe van A. Vinck, 1839; Maria Henrietta Charje, weduwe van J.A. Danies, 1839; Niniet Clavier (Claverie), 1839; Manuel van M. Alvares Correa, 1839; Johannes Dam, 1839; Johannes Albertus Durant, 1832-1838; Anna Gerbrecht Hansz, weduwe van W. Raven, 1839; Maria Jacoba Luydens, weduwe van J.H. Quast, 1807-1839; Anna Christina Mamburg, 1796-1836; Roza Cathalina, Pedro Pablo en Maria Roza Moré, 1839.
Zie ook inv. nr. 962 (1841)
Arend Hendrik Ernst Philip Schuler, 1839.1840: Johannes Hendrik Bronswinkel, 1840; Cherie (Jereis) Busquet, 1828-1840; Juana Ignees Gaspaar, 1828-1840; Helena Jesus, 1840; Manuel de la Bara, 1837-1840; Mariana Commerentia, 1828-1840; Gijsbert Somer Raven, 1840; George Robertson, 1833-1840; Martes Senior, 1825-1840; Jannetje Geertruida Gomes Tesselaar, 1840; Jannetje Vos, weduwe van C. Raven Hansz, 1817-1840; Maria Cicilia Yturrando, 1840.
1841: Maria Helena Sacrestina Kierwin, 1841; Maria Helena Lambert, 1833-1841; Remonda Elisabeth de Lange, weduwe van N. van Steenis, 1841.
Zie ook inv. nr. 964 (1850).
Johannes Philippus Leseur, 1827-1841; Domingo Delgado Linaris, 1830-1841; Roza Cathalina, Pedro Pablo en Maria Roza Moré, 1841; Jan Aertsz Mushart, 1841.De rekening-courant van de boedel ontbreekt.
Jean Vence, 1841.Niet vermeld in het rekening-courantboek.
1842: Lodewijk Boijé, 1841-1843; Bernard Johan Brunow, 1831-1842; Simon van der Dijs, 1842; Hendrina Feliciano Penso, weduwe van P. St. Jago Leyba, 1825-1842.
De rekening-courant van de boedel ontbreekt.
Mariana Schaup, weduwe van J.H. Schaup, 1841-1842Zie ook inv. nr. 968 (1869).
Anna Constantia Schotborgh, weduwe van J. Schotborgh, 1842-1844.1843: Anna Elizabeth Bijmelaar, weduwe van J.G. Henning, 1842-1843; Maria Josepha Faro, 1842-1843. Johannes Kretzer, 1843 Henrique, weduwe J.A. Schols, 1843-1844 Willem Hendrik van Voss, 1833-1843
1844: Johanna Bolderslee, weduwe van Lourens Kunst, 1841-1844; Cornelis Bor, weduwnaar van C. Lopez, 1843-1844; Leonora Francisca Britto, 1844; Johanna Duyckinck, weduwe van I.C. Holthuysen, 1794-1844; Janus Marinus van Eps, 1844; Anna Boom Franken, 1842-1844; Juana Ursula Lopez, 1843-1844; Antonia Marten, 1843-1844; Juan Anthony Nicolaas, 1820-1845; Hermanus Penso, 1842-1845; Jannetje Gomez Tesselaar, weduwe van C. Bernhard Roosendal, 1832-1844; Adriana Wilhelmina Wendel, 1843-1844
De rekening-courant van de boedel ontbreekt.
1845: Anthoni Paul Joli, 1844; Maria Louisa Levy, 1844-1845
De rekening-courant van de boedel ontbreekt.
Maria Helena Lopez, 1845; Juan Pedro Marten, 1819-1845; Elisabeth Catharina Neuman, weduwe van R.P. Mekelenburgh, 1844-1845; Johanna Helena Pierre, 1844-1845.1846: Hijmen Alexander Cohen, 1846; John H. Cruger, 1828-1845; Judith Cohen Henriquez, weduwe van Aron Motta, 1846
Alleen de rekening-courant van de boedel is aanwezig.
A. Marcano, 1846 Jean Martius, 1845-1846; Gabriël Striddels, 1845-1847. Rimon Marten, 18461847: Helena Kristen, eerder weduwe van F. Obediente, en gescheiden van J. H. Walter, 1837-1847; Samuel François Martijn, 1828-1847; Jacob Haim de Meza, 1847; August Wilhelm Neuman, 1814-1847; Petrona Pietje, 1847; Willem Prince jr, 1845-1847.
1848: Jan M. Bos, 1846-1848.
1849: William Glazer, 1831-1849; Elizabeth Areson, eerder weduwe van J. Ellis de Veer, gescheiden van J. Groesbeek, 1847-1849; Pieter Holsman, 1843-1850.
1850: Maria Henrietta Dobbeijns, 1832-1850; Maria Leonora Jurriaensz, 1842-1850; Remonda Elizabeth de Lange, weduwe van N. van Steenis, 1844-1850; Constantinus Louis Römer, 1845-1849; Gijsbert Vos Jz, 1844-1845; Jeanette Catharina Vos, weduwe van J.C. Gaatman, 1817-1850. Openbare verkoop van de Weeskamer Willemstad, 1850
1851: Jeanette Henriquez, weduwe van J. Suares, 1841-1853; José Dionisio Nunez, 1828-1851; Johan Christof Schuler, 1850-1851; Johannes Pieter de Windt, 1845-1851.
1852: Alexander Mair, 1850-1852; Alexander Schorrenberg, 1851-1852.
1853: Louis Philippus de Rochemont, 1813-1853; Theodorus Sjouwer, 1846-1853; Anna Constantia de Windt, 1852-1853.
1854: Antoine Dominique Coirin, 1813-1853; Friedrich Diener, 1853-1855; Susanna van der Veen Pitt, weduwe van J. Veeris, 1817-1854; Juan Roberts alias Juan Robin Campo, 1853-1854; Dominiek Verhelst, 1853-1854.
1855: Anna Maria Perret Gentil, weduwe van C. Voogd, 1851-1855; Martis Mat, 1854-1855.
1856: Elizabeth Beaujon, weduwe van K. van Eekhout, 1826-1856; Elizabeth [...], weduwe van A. Crasto, 1855-1856; James Cheie, 1856; Johannes Dam, 1838-1856; Adriaan Christiaan de Gorter, 1849-1856; Olbino Serido, 1856.
1857: Caspar Appenzeller, 1856-1857; Juana Cistoba alias Doortje, 1856-1857 ; Jan Jansen, 1826-1857; Petrus Jacobus de Keyzer, 1856-1858; Gerrit Knippenberg, 1856-1857; Maximiana alias Masinetta Ansion, 1855-1857; Maria Dorothea Pietersz, weduwe van C. Beli, 1812-1857; Jan Hendrik Stelp, 1838-1857; Rita Florida de Windt, 1857.
1858: Pieter Lourens Boezem, 1856-1858.
1859: Johanna Chatelain en Jansje Gouverneur, 1858-1859; Catalina Isenia alias Damieta Laurens, 1859; Adriaan Lacré, 1858-1859.
1860: Nicolaas Evertsz, 1847-1859.
1861: Cornelis Gerhard Columba, 1852-1861; Dominga Françisca, 1844-1861; Juan Gonzalez, 1861; Johanna C. Specht, 1845-1861.
1862: Hendrietta Petronella Cancrijn, weduwe van J.C. Jandroep, 1862
De rekening-courant van de boedel ontbreekt. Zie ook het jaar 1863.
Maria Olaria Karlo Donkarlo, 1857-1862; David Delvalle Henriquez, echtgenoot van A. Penso, 1862; Anna Kup, 1862; Anna Elisabeth de Lannoy, weduwe van J.L. Lambertus, 1831-1862; Johannes Simon Welhous, 1862.1863: Hermanus Brusse, echtgenoot van J.H. Hoyer, 1862-1863; Gerarda Josefa en Maria Magdalena van Brandt, 1862-1863; Hendrietta Petronella Cancrijn, weduwe van Jan Cornelis Jandroep, 1863; Johannes Richard Emmerij, 1863; Maria Petronella Genie, 1838-1864; Isaac Gouverneur Gz, 1862-1863; Wigboldus Rudolph van Bergen van der Gijp, 1863-1866; Maria Bernardina Grotestam, weduwe van J.F. Evertsz, 1862-1863; Abraham Henry Helm, 1812-1863
De rekening-courant van de boedel ontbreekt.
Alexander Lejeune Leseur, 1859-1863; Elias Lopez, 1859-1863; Maria Jacoba Martin, 1863; Gijsbertha Petronella Mulder, weduwe van R.R. Emmerij, 1863; Carel Frederik Neuman, echtgenoot van C.P. Junck, 1862-1863; Willem Frederik Nicolaas, 1862; Emile Piani, 1862-1863; Charlotte Prince, 1863; Jan Ernst Rink van Raders, 1857-1864; Johanna Catharina Schotborgh, 1863; Jeannette Catharina Smith, 1850-1863; Wilhelmina Isenia Specht, weduwe van W. Craneveldt, 1838-1864; James Spencer, 1863; Catharina Elisabeth Tromp, 1863; Maria Petronella Quant van der Velde, 1862-1863.1864: Mathijs en John Charles Bernard, 1864; Pedro Casparzoon c.s., 1864; Elisabeth Gerigorie, 1864; Maria Catharina S. Gravenhorst, gescheiden van C.L. van Uytrecht, 1864; Anthonetje Laguna, 1863-1864; Carmen Daman Lauser, 1863-1864; Willem Gerard Neuman, 1859-1864; Anna Elisabeth Eugenia Nieuwkerk, 1859-1864; Frederik Wilhelm Palm, 1853-1864; Jan, Lucien en Belisaire Sterling, 1864.
1865: W. Hoyer, weduwe van Abraham Daniël Cornelis van Coevenhoven, 1860-1865; Mercé Eerlijk, 1863-1865; John Casper Gaerste, 1865; Postina Urn, 1865.
1866: Anselmo Cotis, weduwnaar van A. Giribaldi, 1853-1865; Juan Baptista Curiel, 1800-1864; Willem Anselmo en Anna Maria Charlotte Giribaldi, 1866; Susanna Gerarda van Houten, weduwe van F. Avansino, 1866; Willem van Houten, 1866
De rekening-courant van de boedel ontbreekt.
Jannetje Geertruida Jutting, 1866; Dominga Serafina Lacruz, 1849-1866(?)De rekening-courant van de boedel ontbreekt
Juan Ricalo, 1850-1866.1867: Andries Louis de Lannoy, 1865-1867
De rekening-courant van de boedel ontbreekt.
Wilhelmina Constancia Römer, echtgenote van A.L. de Lannoy Insernia, 1867Zie ook inv. nr. 968 (1868).
Regina Ersilia Senior, 1867; Johanna Carolina Specht, 1867; Philiipina Petronella Giribaldi, weduwe van C.L. de Windt, 1854-1867.1868: Philip Maximiliaan da Costa, 1867-1868; Robert Conn jr, 1861-1869; Maria Martina Davelaar, 1835-1868; Georgina Françoise Giribaldi, weduwe van R. Soublette, 1865-1869; Andries Louis Lannoy Insernia, 1868; Hendrik Ogenius, 1867-1868; Andres Jorge Palacio, 1866-1868; Cherie Prei, 1863-1868; Richard Philip Raven, 1867-1868; Asinto Robert Sterling, 1868; Weduwe van Evert de Veylder, 1811-1868; Jannetje Catharina Weitz, 1868.
1869: José Ferret y Bonet, 1868-1869; Pierre Desiré Bouchet, 1869; David Maria Casagrande, 1869; Geertruid Elisabeth Gravenhorst, weduwe van C.H. Bilgen, 1869; George Rupertius Martinus Henriquez, 1868-1869; Bernardus Henricus Josephus Huycke, 1868-1869
De rekening-courant van de boedel ontbreekt.
Maria Isenia alias Maria Isenia Killy, 1868-1869; Johanna Eleonora en Anna Sophia Luydens, 1867-1869; Anna Christina (Pedro), 1868-1869; Jan Hendrik Schaup, 1800-1869.De rekening en verantwoording over december 1833 ontbreekt.
De jaarrekeningen over 1858 en 1860 ontbreken.
De jaren 1859 en 1865 ontbreken
De beschikking dateert van 7 oktober 1850.
De gelden werden door het college van de Wees-, Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer in de kas van het Gemeentebestuur gestort en na de opheffing van dit college in de koloniale kas. Achterin het deel bevinden zich aantekeningen over de verpleegde personen. Een reglement voor genoemd huis en haar administratie werd gepubliceerd op 11 december 1830 en trad op 1 januari 1831 in werking.
Het merendeel van de besluiten was bestemd voor het college van de Wees-, Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer.
De door gouverneur mr. A.M. de Rouville, met toestemming van de Koloniale Raad, op 4 mei 1870 vastgestelde "Keur nopens de hypotheekbank op het eiland Curaçao" trad op 1 juli van dat jaar in werking. De overwegingen voor het vaststellen van een dergelijke Keur zijn in de considerans als volgt geformuleerd: "dat tengevolge der in de Kolonie ten vorigen jare ingevoerde nieuwe algemeene wetgeving, de Wees-, Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer door den Gouverneur zal worden opgeheven, nadat in het beheer der boedels, volgens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek zal zijn voorzien, en dat het reeds nu nodig is de daarvan afgescheiden administratie der fondsen, toebehoorende aan particulieren, en van het garantie-kapitaal, die beiden tot dus ver volgens speciale opdragt geadministreerd worden door het Collegie van de Wees-, Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer, tot eene zelfstandige administratie te brengen, die, om als regtspersoon te kunnen ageren, het karakter behoeft te hebben van een zedelijk ligchaam en dat, vermits die administratie niets gemeen heeft met de koloniale, in hare verhouding tot het moederland, de aangelegenheid bij plaatselijke keur kan worden geregeld".
PB 1870 nr. 3.
Art. 1 van de Keur bepaalt ondermeer dat de administratie van het kapitaal van particulieren en van het daarmede in dadelijk verband staande garantie-kapitaal, onder gouvernements toezicht tot nu toe beheerd door het college van de Wees- ,Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer, wordt ingesteld tot een zedelijk lichaam onder de naam van Hypotheekbank van Curaçao. In feite betekende het, dat de gehele hypotheekadministratie werd afgescheiden.
Schiltkamp (1976).
Het bestuur van de Hypotheekbank is samengesteld uit een voorzitter en zes leden. De gouverneur benoemt één der leden tot voorzitter. De bestuursleden worden door de Koloniale Raad gekozen uit de ingezetenen. De administrateur (de vroegere weesmeester), de boekhouder en twee klerken worden belast met de administratie van de Hypotheekbank en benoemd door de gouverneur. De boekhouder treedt eveneens als secretaris van het bestuur op (art. 2). De administrateur staat aan het hoofd van de administratie; de andere ambtenaren zijn aan hem ondergeschikt (art. 45). Hij ziet er op toe dat de boekhouder zijn verplichtingen ten aanzien van een goede zorg en bewaring van de archieven nakomt (art. 47). Ook dient deze behoorlijke inventarissen van de archieven bij te houden en alfabetische indices te vervaardigen, met een duidelijke aanwijzing waar en hoe elk archiefstuk te vinden is. Verder is de boekhouder belast met de zorg en de bewaring van de archieven van de voormalige Wees-, Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer (art. 51).PB 1870 nr. 3.
De benoeming van het bestuur en de ambtenaren van de Hypotheekbank van Curaçao kreeg met het gouverneursbesluit van 8 juni 1870 haar beslag en bij besluit van 4 juli 1870 werd de Keur goedgekeurd en de Hypotheekbank van Curaçao mitsdien als rechtspersoon in de zin van art. 1665 van het Burgerlijk Wetboek erkend.ARA Archieven van Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba na 1828, inv. nr. 976 fo. 32 en 36 (gouverneursbesluiten van 8 juni en 4 juli 1870).
De Hypotheekbank van Curaçao was in deze vorm echter geen lang leven beschoren. Reeds op 12 januari 1872 maakte de minister van Koloniën middels een missive aan de gouverneur zijn bezwaren tegen de oprichting van een Hypotheekbank van Curaçao via een plaatselijke Keur kenbaar. Art. 185 van het regeringsreglement van 31 mei 1865 schreef immers voor dat voor de oprichting van circulatiebanken, credietverenigingen en verzekeringsmaatschappijen een vergunning bij koloniale verordening vereist was. Bovendien had de minister bezwaar tegen de bepaling dat alleen onroerend goed op Curaçao en niet op de andere eilanden kon worden beleend alsmede tegen het feit dat de koloniale overheid aansprakelijk kon worden gesteld voor eventuele geleden verliezen van de Hypotheekbank van Curaçao.
ARA Archieven van Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba na 1828, inv. nr. 978 fo. 137 (brief van de gouverneur van 21 februari 1872 n.a.v. brief van de minister van Koloniën van 12 januari 1872); PB 1865 no. 18 (regeringsreglement van 31 mei 1865).
De gouverneur van Curaçao blijft, wellicht onder invloed van het oud-bestuurslid van de Weeskamer J. Lauffer, bij zijn mening dat het hier een plaatselijke aangelegenheid betreft.Idem, idem fo. 155 ("Aanmerkingen op de bedenkingen van den Heer Minister van Kolonien" van Lauffer van 11 maart 1872).
Pas in 1874 komt de minister van Koloniën op de zaak terug, schrijvend dat de gouverneur alsnog voorzieningen dient te treffen. De minister stelt dan voor om vóór 31 december 1874 bij koloniale verordening te bepalen dat de Hypotheekbank van Curaçao moet worden opgeheven en in de vorm van een N.V. een hypotheekbank dient te worden opgericht.Idem, inv. 980 fo. 236 (brief van de minister van Koloniën van 30 mei 1874; fo. 229-233 (reacties van J. Lauffer van 5 en 6 augustus 1874).
Op 16 september 1875 wordt door de gouverneur van Curaçao de verordening gepubliceerd, waarbij de N.V. "De Curaçaosche Hypotheekbank" werd opgericht.
PB 1875 nrs. 14, 25 en 26 (publicatie van de oprichting van N.V. "De Curaçaosche Hypotheekbank"; opheffing van de Hypotheekbank van Curaçao en van de Wees-, Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer).
De Hypotheekbank van Curaçao en de Wees-, Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer worden respectievelijk met ingang van 1 januari en 1 september 1876 opgeheven. In de desbetreffende besluiten wordt tevens de liquidatie van beide instellingen geregeld. De administrateur van de Hypotheekbank van Curaçao wordt onder toezicht van het koloniaal bestuur met de liquidatie belast (art. 2). Alle hypotheken en verbanden, alsmede de Hypotheekbank in eigendom toebehorende huizen, zouden per 1 januari 1876 op de N.V. "De Curaçaosche Hypotheekbank" overgaan (art. 3). De grossen der akten waarbij de hypotheken etc. waren verleden, moeten bij proces-verbaal worden afgegeven aan het bestuur van "De Curaçaosche Hypotheekbank" (art. 4). Het archief en de boeken van de opgeheven Hypotheekbank moeten aan de Curaçaosche Hypotheekbank bij proces-verbaal worden overgedragen. Hiervan zijn uitgezonderd de respectievelijk in de artt. 7 en 4 genoemde bewijzen van kwijting en de processen-verbaal, die naar de gouvernementssecretarie moeten worden overgebracht (art. 12). Art. 16 bepaalt dat de Curaçaosche Hypotheekbank met ingang van 1 januari 1876 in het bezit zal worden gesteld van het gebouw van de oude Hypotheekbank van Curaçao. Vanaf die datum heeft het gouvernement dan ook geen enkele aansprakelijkheid meer voor de administratie van de Hypotheekbank van Curaçao (art. 17).Bij besluit van de gouverneur van Curaçao van 21 december 1875 wordt de administrateur van financiën aangewezen om, namens het koloniaal bestuur, toezicht te houden op de liquidatie van de Hypotheekbank van Curaçao.
ARA Archieven van Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba na 1828, inv. nr. 981 fo. 210.
Vanaf 1 januari 1876 betreft het de uitgaande brieven van de administrateur-liquidateur. Achterin de aantekening: "Overgegeven aan de Curaçaosche Hypotheekbank den 4 january 1877".
Vanaf 1 januari 1876 de administrateur-liquidateur. Achterin de aantekening; "Overgegeven aan het bestuur van de Curaçaosche Hypotheekbank" op den 4 january 1877".
Het door commissaris-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen Van den Bosch bij besluit van 7 februari 1828 vastgestelde regeringsreglement van Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba bepaalde bij art. 39 dat het beheer der financiën werd opgedragen aan een boekhouder-controleur.
Bordewijk (1911) p. 200 (bijlage VII, art. 39).
Krachtens zijn door de commissaris-generaal vastgestelde instruktie van 15 februari 1828 had hij de zorg over de koloniale geldmiddelen en ook over de kantoren van alle 's Rijks comptabele ambtenaren (art. 1).
ARA Archieven van Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba, inv. nr. 318 fo. 82-90vo.
Hij registreerde hun kwitanties om die maandelijks met de kasboeken te verifiëren (art. 4). Alle door hem opgemaakte en geregistreerde betalingsopdrachten en betaalrollen werden vervolgens aan de directeur ter ondertekening voorgelegd (art. 5). De door hem ontvangen rekeningen werden - vergezeld van een lijst - maandelijks ter beoordeling van de betaling aan de directeur opgezonden (art. 7). De boekhouder-controleur hield de registers van de door de Raad van Politie verleende ontheffing of vermindering van belastingen bij (art. 13). Ook verzorgde hij de boekhouding van de reservekas (art. 14). Art. 24 bepaalde dat hij een journaal van zijn dagelijkse werkzaamheden zou houden, waarvan de directeur te allen tijde inzage had. Hij was tevens belast met de controle en het algemeen toezicht over de magazijnen (art. 27). Van de door hem in de magazijnen verrichte inspekties diende hij een proces-verbaal aan de directeur over te leggen (art. 35). Bij de artt. 29-32 van zijn instruktie werd bepaald welke staten door de magazijnmeester aan de boekhouder-controleur op vaste tijdstippen moesten worden gezonden. Op grond van deze staten zond de boekhouder-controleur op de achtste van iedere maand van elk magazijn een door hem getekende algemene specifieke staat aan de directeur, volgens het aan zijn instruktie toegevoegde model. Art. 38 bepaalde dat de aanvragen voor de 's Rijks magazijnen aan de boekhouder-controleur moesten worden opgezonden en dat deze met machtiging van de directeur, tot de aanschaf van goederen kon overgaan. Bij art. 39 werd vastgesteld dat hij de afschriften van fakturen en andere opgaven van uit het moederland of van Bonaire afkomstige goederen moest ontvangen. De strekking van art. 44 was dat iedere maand, ieder kwartaal en aan het einde van elk jaar een opgave van ontvangsten en uitgaven moest worden gemaakt. Deze staten werden dan aan de directeur gezonden.In het bij K.B. van 20 november 1833 nr. 85 gearresteerde regeringsreglement van Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba handelen de artt. 50-62 over de financiën.
Bordewijk (1911) p. 241-243 (bijlage XII artt. 50-62).
Het beheer der financiën werd nu, onder oppertoezicht van de gezaghebber van Curaçao, opgedragen aan een ambtenaar die de titel van administrateur der financiën voerde en gedurende zijn ambtsperiode zitting had in de Koloniale Raad (artt. 50-52). De door de administrateur geconcipieerde begroting zou - met eventuele kanttekeningen van de gezaghebber en de Koloniale Raad, aan de gouverneur-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen worden toegezonden, die deze al dan niet gewijzigd zal arresteren en vervolgens opzenden aan het departement van Koloniën, voor nadere goedkeuring door de Koning (art. 55). De jaarlijkse rekening en verantwoording van ontvangsten en uitgaven, zou door de administrateur der financiën worden gedaan aan de gezaghebber, die deze met de daartoe behorende stukken, na de Koloniale Raad te hebben gehoord, doorzond aan de gouverneur-generaal ten behoeve van het departement van Koloniën (art. 57). De artt. 59 en 60 bepaalden ondermeer dat de ontvanger der kolonie zou worden belast met het innen van alle belastingen.Bij besluit van de commissaris-generaal van 15 februari 1828 werden de belastingen, die met ingang van 1 maart 1828 voor het algemeen en het plaatstelijk bestuur zouden worden geheven, vastgesteld.
PB 1828 nr. 120 (artt. 1-22).
In dit jaar werden de werkzaamheden waargenomen door boekhouder en 1e commies.
Het journaal van 1832 bevindt zich in het Centraal Historisch Archief te Willemstad op Curaçao.
Onvolledig.
Met inhoudsopgaven.
Met zakenindex.
Met zakenindex.
Opgemaakt door de ontvanger van het Gemeentebestuur.
Opgemaakt door de boekhouder-controleur.
Elk deel bevat enige opgaven van de betaalde belasting van jongere datum dan het laatste jaar waarover het deel loopt.
Achterin een register van opgave van de belasting op het "personeel en mobilair" over 1831 februari - 1832 september.
Een aantal pagina's achterin het inv. nr. zijn beschadigd.