Koloniën van Weldadigheid op Unesco-Werelderfgoedlijst

26 juli 2021

De Koloniën van Weldadigheid in Frederiksoord, Wilhelminaoord, Veenhuizen en het Belgische Wortel zijn vanaf nu Werelderfgoed. De overgebleven koloniehuisjes en gestichten in een landschap van rechte lanen getuigen van een 19e-eeuws experiment om armoede en bedelarij te bestrijden.

Werk en scholing tegen armoede

Begin 19e eeuw is er veel armoede in Nederland. Generaal Johannes van den Bosch wil hier een einde aan maken. Hij richt in 1818 de Maatschappij van Weldadigheid op. De Maatschappij koopt woeste gronden in Drenthe met het idee daar landbouwkolonies op te zetten voor arme gezinnen.

De kolonisten krijgen een eigen huisje met een lapje grond. Het moeten eerbare hardwerkende burgers worden die in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. Wie niet is staat is op het land te werken, krijgt werk in een van de opgerichte  spinnerijen, weverijen, manden- en mattenmakerijen, groentedrogerij, conservenfabriek of stoomzuivelfabriek. Voor kinderen zijn er verplichte lagere en avondscholen. Dit is vooruitstrevend, de landelijke leerplichtwet is pas decennia later ingevoerd. 
De kolonisten zijn verplicht verzekerd, ze betalen één cent premie per week en kunnen gratis medische hulp krijgen. Ook hierin loopt de Maatschappij voorop. 

Heropvoeding, regels en straf

De kolonisten staan onder streng toezicht. Veldwerkers krijgen elke dag hun loon uitbetaald, fabriekswerkers eens per week. Naast de verplichte arbeid moeten de bewoners ook naar de kerk. Wie dat niet doet krijgt een boete van twee stuivers. Ook wat en hoeveel ze dagelijks te eten krijgen is reglementair bepaald. Van gort en spek of vlees op maandag tot bonen en aardappelen op vrijdag, en niet te vergeten dagelijks wat zout, brood en boter. Overtredingen als vloeken, drankmisbruik, ontuchtig of ongodsdienstig gedrag, vechten en slaan, brutaliteiten, ongehoorzaamheid, luiheid en onzedelijkheid worden gestraft met boetes of maximaal acht dagen opsluiting in de strafkamer met om de dag water en brood. 

Strafkoloniën

Naast de vrije koloniën zoals Frederiksoord en Wilhelminaoord richt de Maatschappij ook strafkoloniën als Veenhuizen op waar wezen, bedelaars, landlopers en criminelen heen worden gestuurd. Daar geldt een veel strenger regime. Als vrije kolonisten zich niet aan de regels houden, komen ze ook terecht in een strafkolonie. 

Inkomsten

De Maatschappij start direct na de oprichting in april 1818 met fondsenwerving. In juni 1818 hebben zich bijna 15.000 leden aangemeld die ieder vijf cent per week doneren. In 1820 zijn dit er al 21.000. Naast contributies komt er ook geld binnen via schenkingen en legaten van particuliere en koninklijke weldoeners. De plaatselijke commissies van de Maatschappij innen de contributies en bepalen welke armen naar de koloniën worden gestuurd. De Maatschappij sluit contracten met de overheid af om wezen, vondelingen, landlopers, bedelaars en criminelen op te nemen in de onvrije koloniën Ommerschans en Veenhuizen. 

Succes?

In 1820 is het idee om 40.000 armen in een kolonie op te nemen. De teller blijft steken op ruim 2.000. Het ideaal om armoede te bestrijden met werk en onderwijs is grotendeels een utopie gebleken. De grote aantallen arme arbeidsongeschikte mensen, vondelingen en wezen die naar de koloniën worden gestuurd, kunnen niet in de kosten van hun opvang voorzien. Opengevallen plaatsen worden vaak ingenomen door kinderen van de kolonisten. Geldgebrek is altijd een groot probleem voor de Maatschappij gebleven en de opnamecapaciteit van de koloniën is al met al niet groot genoeg om veel te betekenen in de armoedebestrijding.

Nationaal Archief

2.21.028 Johannes van den Bosch, inv.nr. 9
2.22.01 Losse Aanwinsten, inv.nr. 278
2.21.070 Collectie Gevers, inv.nrs. 186, 190
2.21.061 Collectie Fabius, inv.nr. 608