Terug naar zoekresultaten

2.04.87 Inventaris van de archieven van het Ministerie van Binnenlandse Zaken: Directie Binnenlands Bestuur: Bestuurszaken en Kabinetszaken, (1904-) 1950-1996 (-2005)

Bekijk de zoekhulp bij dit archief

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.04.87
Inventaris van de archieven van het Ministerie van Binnenlandse Zaken: Directie Binnenlands Bestuur: Bestuurszaken en Kabinetszaken, (1904-) 1950-1996 (-2005)

Auteur

CAS 1028

Versie

04-09-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2007 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Binnenlandse Zaken: Directie Binnenlands Bestuur: Bestuurszaken en Kabinetszaken Binnenlands Bestuur/Directoraat-Generaal Openbaar Bestuur
BiZa / Binnenlands Bestuur en Kabinet BB/DGOB

Periodisering

archiefvorming: 1950-1996
oudste stuk - jongste stuk: 1904-2005

Archiefbloknummer

B20004

Omvang

26289 inventarisnummer(s); 265,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften. Daarnaast bevat het archief een groot aantal foto's en tekeningen.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Ministerie van Binnenlandse Zaken / Afdeling Binnenlands Bestuur (1932-1955) Ministerie van Binnenlandse Zaken / Directie Binnenlands Bestuur (1955-1983) Ministerie van Binnenlandse Zaken / Afdeling Financiën (Binnenlands Bestuur) (1950-1969) Ministerie van Binnenlandse Zaken / Directie Financiën (Binnenlands Bestuur) (1969-1983)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Tot de taken van het Binnenlands Bestuur behoorden onder andere het toezicht op de bestuurlijke en financiële organisatie van de lagere overheden en de verantwoordelijkheid voor handhaving van de openbare orde en veiligheid. Van beide taken is veel correspondentie bewaard gebleven. Als bijzondere onderwerpen kunnen daarnaast in dat verband worden genoemd de zuivering van de burgemeesters, de Wederopbouw en de annexatie van Duits grondgebied, en natuurlijk ook stukken betreffende de Watersnoodramp van 1953.
Verder bevat dit archief stukken betreffende de meest uiteenlopende onderwerpen, vallen onder openbare orde, gezondheidszorg verkeer en vervoer, economische aangelegenheden, maatschappelijke zorg, volksontwikkeling en religie, justitie, landsverdediging en Internationale samenwerking. Bijvoorbeeld van politie en marechaussee tot filmkeuringen, van ziekenhuizen tot slachthuizen en van openbare wegen tot post en telecommunicatie.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Geschiedenis van de organisatie van het archiefvormend orgaan
Deze inventaris beslaat in principe het tijdvak 1950-1979. ( Zie voor de voorgaande periode: Inventaris van het archief van de afdeling Binnenlands Bestuur van het ministerie van Binnenlandse Zaken (1870-) 1879-1950 (-1957), Winschoten: Centrale Archief Selectiedienst/Interdepartementaal Tekstverwerkingscentrum Winschoten, 1993 (nummer toegang 2.04.57). ) Begin- en eindjaar houden verband met toen bij het Departement van Binnenlandse Zaken doorgevoerde reorganisaties. In de tussenliggende periode, waarin het ministerie tien ministers had ( Zie voor interviews met oud-ministers en oud-staatssecretarissen: A.E.M. Ribberink, H.A.J. van Schie, A.J. van Dooijeweert-Roth e.a., Fragmenten uit de geschiedenis van Binnenlandse Zaken, 2 dln., 's-Gravenhage 1986, passim. ) , sinds 1956 bijgestaan door een staatssecretaris, vond er nog een aantal reorganisaties plaats. Deze hadden regelmatig ook naamsveranderingen bij het departement als gevolg. Zoals dit zo vaak in de geschiedenis van dit departement gebeurde, onderging het takenpakket weer de nodige veranderingen. Er kwamen liefst zeven taken bij, terwijl er drie verdwenen, wanneer men de aangelegenheden van de bezitsvorming en publieksrechtelijke bedrijfsorganisatie, die van 1956 tot 1959 tijdelijk bij het Departement van Binnenlandse Zaken waren ondergebracht buiten beschouwing laat. ( Zie voor een overzicht: 'Besluiten met betrekking tot de taken van Binnenlandse Zaken' in: Fragmenten, dl.2, 95-100; 99-100. ) Op 1 juni 1950 vond de eerste grote naoorlogse reorganisatie plaats. Vanaf deze datum bestond de Afdeling Binnenlands Bestuur uit een Bureau Bestuurszaken, een Bureau Juridische Aangelegenheden, een Bureau Kabinetszaken en een Bureau Bijzondere Opdrachten. Dit laatste bureau was de voortzetting van het op 26 augustus 1939 ( Circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken no. 19858 d.d. 26 augustus 1939. ) ingestelde bureau, dat toen was belast met taken op het gebied van veiligheid en handhaving van de openbare orde. Tijdens de oorlogsjaren was een aantal taken van dit bureau, zoals politietaken, brandweertaken en luchtbeschermingstaken overgegaan naar het Ministerie van Justitie. ( Van 1943-1945 heette dit toen Bureau Bijzondere Zaken. ) Na de bevrijding waren deze taken weer teruggekomen bij het Departement van Binnenlandse Zaken en was de oude benaming Bureau Openbare Orde en Veiligheid (OOV) in ere hersteld. ( In de Staatsalmanakken wordt echter nog gesproken van Bijzondere Opdrachten. ) Deze benaming werd in 1955 veranderd in het Bureau Bijzondere Opdrachten. Naast de taken van dit bureau werden ook andere zaken, die van 1944 tot aan de bevrijding door het Departement van Algemene Zaken waren behartigd, weer door het eigen departement uitgevoerd. ( Koninklijk Besluiten van 23 februari 1945 (Staatsblad F 11) en van 9 mei 1945 (Staatsblad F 29). ) In 1954 werd het Bureau Wetgeving en Juridische Zaken opgeheven en gingen de taken over naar de Afdeling Binnenlands Bestuur. ( Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken, 20 november 1954 (Nr. U49471 Afd. O.A.Z. (Leiding)). ) Verder was er sinds 1950 naast de Afdeling Binnenlands Bestuur ook een zelfstandige Afdeling Financiën (Binnenlands Bestuur). Een jaar later werd de Afdeling Binnenlands Bestuur een Directie en werd het Bureau Bestuurszaken een Afdeling. ( Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken, 25 april 1955 (Nr. U 6595 Afd. Personeelszaken). ) Daaronder ressorteerden: het Bureau Kabinetszaken, het Bureau Algemene en Juridische Zaken, het Bureau Grenswijzigingen en Bijzondere Opdrachten. De werkzaamheden van de Afdeling Financiën Binnenlands Bestuur (FBB) waren onderverdeeld in: Financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten en Rijk en provincies, Provinciale- en gemeentebelastingen, Toezicht op provinciale- en gemeentefinanciën en Inspectie gemeentefinanciën. Vanwege een taakuitbreiding werd de naam van het Departement van Binnenlandse Zaken in 1956 gewijzigd in Ministerie van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie. ( Koninklijk Besluit van 26 oktober 1956 (Staatsblad 518). ) Aan deze situatie kwam drie jaar later al weer een einde, zodat vanaf die tijd weer sprake was van het Departement van Binnenlandse Zaken. ( Koninklijk Besluit van 19 mei 1959 (Staatsblad 170). ) Dit viel samen met een reorganisatie bij onder meer de Afdeling Bestuurszaken. Hieronder vielen nu het Bureau Kabinetszaken, het Bureau Administratieve Zaken, het Bureau Wetgeving en Juridische Zaken respectievelijk het Bureau Administratieve Zaken (als opvolgers van het Bureau Algemene en Juridische Zaken) en het Bureau Ruimtelijke Ordening (als opvolger van het Bureau Grenswijzigingen). ( Besluit van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, 23 februari 1959 (Nr. U9613 Bureau Organisatie en Efficiency). ) In 1960 werd de in 1955 ingestelde Directie Binnenlands Bestuur weer een afdeling met als taak het behartigen van de tot dan toe door de Afdeling Bestuurszaken behartigde zaken. ( Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken, 26 september 1960 (Nr. C60/U2178 Bureau Organisatie en Efficiency). ) Sinds dat jaar kende de Afdeling Financiën met uitzondering van de Inspectie gemeentefinanciën ook een andere opzet doordat de werkzaamheden daarvan waren ondergebracht in de Onderafdeling Financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten en Rijk en provincies en de Onderafdeling Algemene Zaken. Laatstgenoemde onderafdeling had tot 1967 twee bureaus onder zich, t.w. het Bureau Toezicht en Comptabiliteit provinciale- en gemeentefinanciën respectievelijk het Bureau Algemene Zaken en Comptabiliteit. Tot aan de reorganisatie van 1969 waren deze bureaus korte tijd nog onderafdeling. Bij de reorganisatie van 1969 kwam het organisatieschema van Binnenlands Bestuur er als volgt uit te zien: de Directie Binnenlands Bestuur met daaronder de Afdelingen Kabinetszaken, Bestuurszaken en Bestuurlijke Organisatie. De Afdeling Financiën werd toen omgezet in de Directie Financiën (BB) met daaronder de Afdeling Comptabiliteit en provinciale financiën ( Deze Afdeling was onderverdeeld in het Bureau Provinciale Financiën en het Bureau Comptabiliteit. Eerstgenoemd bureau kende vanaf 1975-1980 ook nog een onderverdeling in Sectie Provinciale Financiën en een Sectie Algemene Financiële Zaken. ) , de Afdeling Financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten en Rijk en provincies, de Afdeling Comptabiliteit en Provinciale Financiën, de Afdeling Algemene Zaken, de Inspectie gemeentefinanciën en als nieuw organisatieonderdeel het Bureau Onderzoek en Statistische Documentatie. ( Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken, 20 augustus 1969 (Nr. CF69/U1247 Afd. O. en E.). ) Twee jaar later, in 1971, werd bij de Directie Binnenlands Bestuur de Afdeling Bestuurszaken uitgebreid tot de Afdeling Wetgeving en Bestuurszaken met daaronder twee afzonderlijke bureaus t.w. Bestuurszaken respectievelijk Wetgeving en Juridische Zaken. De Afdeling Bestuurlijke Organisatie werd toen in drie bureaus gesplitst, t.w. het Bureau Grenswijzigingen (voorheen Ruimtelijke Ordening) en de nieuwe bureaus Gewesten en Wetenschappelijk Onderzoek. Verder kwam er toen een Bureau Adviseur Kiesrechtzaken ( Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken, 24 maart 1971 (Nr. CF71/U204). ) , waarvoor in 1974 een eigen Bureau Kiesrechtzaken werd ingesteld. ( Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken, 12 augustus 1974 (Nr. CF74/U12). ) De Directie Financiën (BB) werd dat zelfde jaar eveneens gereorganiseerd. De Afdeling Financiële Verhouding kreeg twee bureaus onder zich: het Bureau Algemeen Beleid en het Bureau Uitvoering. De werkzaamheden van de Afdeling Comptabiliteit en Provinciale Financiën werden verdeeld over het Bureau Comptabiliteit en het Bureau Provinciale Financiën. De Afdeling Algemene Zaken werd uitgebreid tot Afdeling Algemene Zaken en Belastingen met daaronder het Bureau Algemene Zaken en het Bureau Belastingen. Nieuw was bij deze Directie het Bureau voor Bijzondere Adviezen. Sedert dat jaar ressorteerde ook de Directie Coördinatie Minderhedenbeleid onder het Directoraat-Generaal Binnenlands Bestuur. ( Het archief van deze Directie is al geïnventariseerd maar berust vanwege de beperkingen op de openbaarheid nog op het ministerie. )
Los van enkele minder ingrijpende wijzigingen gold de hierboven geschetste organisatie tot en met 1980. Tussentijds kwam er in 1977 bij de Directie Binnenlands Bestuur als onderdeel van de Afdeling Wetgeving en Bestuurszaken het Bureau Secretariaat Raad voor de Territoriale Decentralisatie bij, dat in 1979 werd omgedoopt in Raad Binnenlands Bestuur. Verder werd deze Directie uitgebreid met de Rijksinspectie Bevolkingsregisters.
In 1980 werden de Directies Binnenlands Bestuur en Financiën (BB) samen met de voornoemde Directie Coördinatie Minderhedenbeleid ondergebracht bij het Directoraat-Generaal Binnenlands Bestuur. Dit kreeg ondersteuning van een Stafafdeling Directoraat-Generaal Binnenlands Bestuur. De Directie Binnenlands Bestuur werd toen uitgebreid met de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters met daaronder de Afdeling Algemene Zaken, die drie bureaus aanstuurden, t.w. het Bureau Administratieve en Juridische Zaken, het Bureau Bevolkingsregisters en het Bureau Interne Zaken. ( Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken, 13 februari 1980 (Nr. CF80/U3 A.D. en O.) )
Taken van het Ministerie van Binnenlandse Zaken op gebied van Binnenlands Bestuur
Het departement van Binnenlandse Zaken hield vanaf het begin toezicht op de bestuurlijke en financiële organisatie van de lagere overheden, de provincies, gemeenten en waterschappen, openbare lichamen en tijdelijk de drostambten. Verder had Binnenlands Bestuur vanouds, in nauw contact met provinciale en gemeentelijke besturen, de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Van beide taken is veel correspondentie bewaard gebleven. ( F.J.M. Otten, Gids voor de archieven van de ministeries en Hoge Colleges van Staat, 1813-1940, Den Haag: Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, 2004, 169 geeft een goed overzicht van de taken tot 1940, die veelal nadien werden voortgezet, en schetst op 180 het takenpakket tot 1949. ) Daarnaast was men regelmatig betrokken bij wijzigingen van Provinciewet, Gemeentewet en Kieswet en toezicht op naleving van verschillende wetten. Verder had Binnenlands Bestuur onder meer bemoeienis met de bevolkingsboekhouding, Bescherming Bevolking, Brandweer en dergelijke. Het in deze inventaris beschreven archief is allereerst een voortzetting van de taken, die het ministerie sinds de Tweede Wereldoorlog uitvoerde. Als bijzondere onderwerpen kunnen daarnaast in dat verband worden genoemd de zuivering van de burgemeesters, de Wederopbouw en de annexatie van Duits grondgebied. Daarnaast waren er onvoorziene omstandigheden zoals de Watersnoodramp in 1953. Minister prof. dr. L.J.M. Beel stelde tijdens zijn ambtsperiode de maandelijkse vergadering met de Commissarissen van de Koningin in, voorloper van het latere Interprovinciaal Overleg. Verder werd ook het Openbaar Lichaam Rijnmond ingesteld, een model voor intergemeentelijke samenwerking, dat later navolging zou krijgen. Tenslotte is nog vermeldenswaard dat de organisatie Bescherming en Bevolking vanaf 1953 werd opgebouwd. ( Lambert Giebels, Beel van vazal tot onderkoning, Den Haag 20013, 358, 361-362. ) In Beels ambtsperiode en die van zijn opvolgers vonden, zoals uit het navolgende zou blijken, veel grenswijzigingen van gemeenten en zelfs provincies plaats.
Nadat eerst twee ad interim ministers korte tijd aan het ministerie leiding hadden gegeven, werd mr. A.A.M. Struycken van 1956-1959 minister. Om dit ambt aantrekkelijk voor hem te maken werd het taakgebied van het ministerie toen niet zoals aanvankelijk de bedoeling was met Overzeese Rijksdelen maar met Bezitsvorming en Publiekrechtelijke
Bedrijfsorganisaties uitgebreid, dat tot dan toe onder zijn collega van Economische Zaken had geressorteerd. Er werd toen voor het eerst gesproken over een nieuwe gemeente Bijlmermeer. Mede vanwege gebrek aan vertrouwen van leden van zijn eigen partij, de KVP, alsmede omdat men hem onvoldoende geëngageerd vond en vanwege zijn houding jegens politiek in het parlement, keerde hij daarna niet meer terug op het departement. ( J. Charité (red)., Biografisch Woordenboek van Nederland, dl. II, Amsterdam 1985, 546-548; 547-548. F.J.F.M. Duynstee, De kabinetsformaties 1946-1965, Deventer 1966, 149-150, 221, 353-354. Giebels, a.w., 441-442, 446-448. ) Tijdens de ambtsperiode van zijn opvolger, mr. E.H. Toxopeus (1959-1965), werd een nieuwe Gemeentewet voorbereid. Belangrijk daarbij was dat het door de binnengemeentelijke decentralisatie mogelijk werd om in grotere gemeenten wijkraden te benoemen. Ook op landelijk niveau werd over decentralisatie gesproken, waarbij werd gedacht aan de overdracht van taken van het Rijk naar lagere overheden. Door tegenwerking van Amsterdam lukte het toch niet in navolging van Zoetermeer een nieuwe gemeente Bijlmermeer te stichten. Daarentegen trad in 1965 wel het Openbaar Lichaam Rijnmond als eerste gewest in werking. In deze tijd werden liefst 38 grenswijzigingen doorgevoerd. Tenslotte werd de organisatie Bescherming Bevolking omwille van de efficiëntie ingrijpend gereorganiseerd. ( Interview met Toxopeus, in: Fragmenten, dl. 1, 66-74; 69-73. ) Onder minister J. Smallenbroek (1965-1966) werd de zittingsduur van de Rijnmondraad bij wet voor eenmaal met vier jaar tot 1970 verlengd. Bij KB van 12 januari 1966 verscheen er ook een nieuwe "Instructie voor de commissarissen des Konings in de provinciën", waarbij vooral aandacht was voor hun rol bij rampenbestrijding en de civiele verdediging. ( Interview met Smallenbroek, in: Fragmenten, dl. 1, 84-88; 87. Zie voor de instructie inv.nrs 3958-3959. ) Staatssecretaris drs. Th.J. Westerhout (1965-1966) werd toen onder meer belast met de bestuurlijke herindeling. In dat verband was er sprake van grenswijzigingen, opheffing en samenvoeging van vooral kleine gemeenten. ( Interview met Westerhout, in: Fragmenten, dl. 1, 90-94; 92-94. ) Ten tijde van het demissionaire ministerschap van mr. J. Verdam (1966-1967) werd verder gewerkt aan de door Westerhout begonnen bestuurlijke herindeling. ( Interview met Verdam, in: Fragmenten, dl. 1, 96-101; 99. ) Dientengevolge had zijn opvolger, minister mr. H.K.J. Beernink (1967-1971), veel te maken met gemeentelijke (her)indelingen en vraagstukken van gewestvorming. In 1969 ontving de Tweede Kamer de Nota Bestuurlijke Organisatie betreffende de noodzaak van lokaal bestuur op gewestelijke schaal. Vervolgens werd in 1971 een ontwerp van Wet op de gewesten ingediend, dat in 1977 zou worden ingetrokken. Verder werden er onder hem 42 wetten tot gemeentelijke herindeling ingediend. ( Interview met Beernink, in: Fragmenten, dl. 1, 102-110; 109-110. ) Mr. Chr. van Veen hield zich toen als staatssecretaris (1967-1971) bezig met agglomeratievraagstukken, zoals het Noorden des Lands en Zuid-Limburg, en probeerde door gewestvorming een nieuwe vierde bestuurslaag te scheppen.Verder werkte hij aan wijzigingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen, die het gemeenten mogelijk moesten maken naar grotere bestuurlijke eenheden toe te groeien. ( Interview met Van Veen, in: Fragmenten, dl. 1, 112-117; 114-115. )
Tijdens het ministerschap van mr. W.J. Geertsema (1971-1973) vorderde het ontwerp van Wet op de gewesten onvoldoende, maar gingen de gemeentelijke herindelingen gewoon door, hoewel twee daarvan het niet haalden. De "Instructie voor de commissarissen des Konings in de provinciën" werd opnieuw gewijzigd. Deze keer ten aanzien van de inspraak bij burgemeestersbenoemingen, die dwingend werd voorgeschreven. Onder hem werd verder de
titulatuur versoberd en het decoratiestelsel aan de huidige tijd. ( Interview met Geertsema, in: Fragmenten, dl. 1, 118-125; 121-122, 124. ) Zijn staatssecretaris, drs. A. van Stuijvenberg (1971-1972), hield zich daarnaast vooral bezig met het vraagstuk van de Centrale Personenadministratie en met de netelige kwestie van de gemeentelijke financiën, waarbij hij aantoonde dat deze niet alleen uit het Gemeentefonds moesten worden gefinancierd ( Interview met Stuijvenberg, in: Fragmenten, dl. 1, 126-130; 128-130. ) Mr. W.F. de Gaay Fortman (1973-1977) kwam in 1975 ter vervanging van de vele gemeenschappelijk regelingen met een voorstel om de provincies en gewesten te laten samenvallen en daartoe in plaats van het eerdere voornemen om 44 gewesten te vormen het aantal provincies tot 26 uit te breiden. Deze zouden dan een deel van de taken van het Rijk kunnen overnemen. Dit werd voorbereid door de Ministeriële Commissie Gewestvorming, die ook interdepartementaal overleg voerde. Dit resulteerde in twee wetten: één voor de reorganisatie van het binnenlands bestuur en één voor de herindeling van de provinciale indeling (inmiddels werd aan 24 provincies gedacht). Daarmee zou ook worden tegemoet gekomen aan de wens om complementair bestuur in te voeren. Dit hield in dat één taak door verschillende bestuurslagen gezamenlijk zou worden uitgevoerd. Verder werd kort voor zijn vertrek op grond van een onderzoek de noodzaak ingezien om het departement te gaan reorganiseren. ( Interview met De Gaay Fortman, in: Fragmenten, dl. 1, 132-140; 134-136, 139-140. Peter Bak, Een soeverein leven. Biografie van W.F. de Gaay-Fortman, Amsterdam 2004, 260-262, 265-267. ) Om de tot dan toe niet gerealiseerde plannen voor gemeentelijke herindeling in het kader van de reorganisatie van het binnenlands bestuur door te voeren stelde minister H. Wiegel (1977-1981) een Directoraat-Generaal Binnenlands Bestuur in. Met uitzondering van de nieuwe Wet gemeenschappelijke regelingen en de nieuwe Gemeentewet werden alle andere ontwerpen later weer ingetrokken. Wiegel was de eerste minister, die teven vice-ministerpresident was. Daarnaast was hij nog coördinerend minister van nieuwe beleidsterreinen, met name van het minderhedenbeleid. Dit was het gevolg van de moeilijkheden die zich daarvoor hadden voorgedaan met de Molukkers. Verder toonde hij zich bij burgemeestersbenoemingen een voorstander van doorstroming op basis van bestuurlijke ervaring. ( Interview met Wiegel, in: Fragmenten, dl. 2, 12-21; 15-16, 20. ) Staatssecretaris mr. H.E. Koning (1977-1981) streefde de financiële zelfstandigheid van gemeenten en provincies. Daarnaast trof hij maatregelen voor een betere regeling voor de uitkeringen uit het Gemeentefonds voor het lager onderwijs door deze voortaan ten laste te laten komen van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Door de problematiek rond de financiering kwam het toen niet tot realisering van enkele decentralisatieplannen. Wel lukte het een aantal rijksdiensten over het land te verspreiden. ( Interview met Koning, in: Fragmenten, dl. 2, 22-28; 24-26, 28. )
De archiefstukken betreffende de Openbare Lichamen Wieringermeer en Noordoostpolder en de bestanden inzake de Drostambten Elten en Tudderen zijn als aparte rubrieken opgenomen.
Aan de hand van drie van vier van deze bestanden kan een indruk worden gegeven van de rijkdom van het archiefmateriaal uit deze inventaris.
Geschiedenis van de Wieringermeerpolder
Vanaf 1667 werden er plannen gemaakt tot drooglegging van de Zuiderzee. Het duurde tot 14 juni 1918 voordat hier met de aanvaarding van de Wet tot afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee daadwerkelijk uitvoering aan werd gegeven. Op 29 april 1929 werd de dijk van Medemblik naar Den Oever gesloten. Nadat de gemalen Leemans bij Den Oever en Lely bij Medemblik op 10 februari 1930 in werking werden gesteld viel de Wieringermeer op 21 augustus 1930 droog. Vervolgens moest het woeste land nog bewoonbaar worden gemaakt. Hiertoe werden vier dorpen gebouwd: Slootdorp, Middenmeer, Wieringerwerf en Kreileroord. Verder werden er wegen aangelegd en sloten gegraven.
Op 31 mei 1937 werd bij wet het Openbaar Lichaam Wieringermeer ingesteld met aan het hoofd als landdrost ir. S. Smeding en A. Blaauboer als secretaris, aangesteld door de minister van Binnenlandse Zaken. ( Inv.nrs. 834-835. Verder: BWN (eindred. J. Charité en A.J.C.M. Gabriëls). Dl. IV, "s-Gravenhage 1994, ) ( 461-463. ) Deze instelling, waarbij de bestuursleden en de ambtenaren door de Kroon waren benoemd, was een overgangsvorm om uiteindelijk tot een normaal gemeentebestuur te komen. In 1939 bleek dat de bevolking van deze nieuwe polder ontevreden was met deze overgangsbestuursvorm. Vertegenwoordigers van de verschillende politieke partijen schreven aan de minister van Binnenlandse Zaken een brief, waarin zij aandrongen op een normaal door verkiezingen geïnstalleerd gemeentebestuur. Het Openbaar Lichaam verzond zelf eveneens een soortgelijke brief aan de minister. Naar aanleiding daarvan werd per 17 juni 1939 een commissie in het leven geroepen, die de instelling van de zelfstandige gemeente Wieringermeer, de oprichting van een waterschap en de overdracht van het eigenaresbeheer van de gronden aan het Departement van Financiën moest voorbereiden. ( Inv.nr. 837. ) Op 30 juni 1941 gingen alle bezittingen, lasten, rechten en verplichtingen van het Openbaar Lichaam Wieringermeer over op de nieuwe gelijknamige gemeente, zodat deze de volgende dag officieel kon worden ingesteld. ( Inv.nr. 837. )
Geschiedenis van de Noordoostpolder
In 1936 werd begonnen met de afsluiting van de Noordoostpolder. Deze was ruim vier jaar later, in december 1940, voltooid. Ondanks het uitbreken van de oorlog werd besloten om door te gaan met de drooglegging. Door de oorlogshandelingen en de daaruit voortvloeiende problemen, zoals het ontbreken van dieselolie en het uitbreken van een brand in een bemalingsinstallatie, duurde het echter nog tot 13 april 1942 voordat de polder geheel droog kwam te liggen.
Bij Besluit van 28 juli 1942 werd het Openbaar Lichaam van de Noordoostelijke Polder ingesteld met ir. S. Smeding aan het hoofd, een door de minister aangestelde landdrost, die deze functie tot 1954 zou bekleden. ( Inv.nr. 851. ) Volgens dit besluit was de zorg voor de gemeentelijke taak, zolang en voor zover het gebied niet gemeentelijk was ingedeeld, aan het Openbaar Lichaam de Noordoostelijke Polder opgedragen. De provinciale taak ten aanzien van het poldergebied werd niet door een provinciaal bestuur, maar door de regering zelf uitgevoerd. Over de naamgeving van deze polder is ook het een en ander te doen geweest. Vanouds werd gedacht aan de naam Noordoostpolder. In de oorlog (1944) werd deze gewijzigd in Urkerland. Na de oorlog kwam het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap met de suggestie om de naam Urkerwaard te handhaven. Het advies van de Commissie der Nomina Geografica Neerlandica was desgevraagd drieledig: zowel Urkerland als Urkerwaard achtte zij aanvaardbaar, terwijl ze tevens als nieuwe suggestie de naam Schokkerwaard meende te moeten aanbevelen. Gezien de grote rol, die de naam Noordoostpolder in de bezettingstijd had gespeeld, en het feit dat deze volledig was ingeburgerd, werd door de minister van Verkeer en Waterstaat besloten, dat de officiële naam van deze polder, Noordoostpolder werd. Dit besluit werd opgenomen in de Staatscourant van 20 augustus 1948, nr. 162. ( Inv.nr. 855. ) Bij de Wet van 19 januari 1962 werd bepaald, dat op 1 juli 1962 een gemeente Noordoostpolder ingesteld moest worden en dat deze voorlopig ingedeeld werd bij de provincie Overijssel. Op maandag 2 juli werd de raad van de nieuwe gemeente Noordoostpolder officieel ingesteld. ( Inv.nr. 858-861. )
Geschiedenis van de drostambten Tudderen en Elten
Tijdens en na de oorlog werden plannen gemaakt om Duits grondgebied te annexeren als compensatie voor de geleden oorlogsschade. ( Zie bijvoorbeeld: Nationaal Archief, Ministerie van Buitenlandse Zaken te Londen (Londens Archief) en daarmee samenhangende archieven, (1936) 1940-1945 (1958), (2.05.80), inv.nrs. 381, 404, 410, 411, 2650, 2658. Archief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken na de bevrijding (Tweede Haags Archief), 1945, (2.05.87), inv.nrs. 578-611. Archief van E.N. van Kleffens over de jaren 1919-1983, (2.05.86), inv.nrs. 267-270, 288, 351. ) Ook internationaal vond dit gehoor. In 1948 werd tijdens de conferentie van Londen het Comité de Frontières Occidentales de l'Allemagne ingesteld. Dit kreeg als taak om nieuwe grenzen met Duitsland vast te stellen. Op 22 maart 1948 kwam de overeenkomst van Parijs tot stand, waarbij, in afwachting van een definitief vredesverdrag met Duitsland, voorlopige correcties van o.a. de Nederlandse grens werden geregeld. Deze overeenkomst werd goedgekeurd bij de Wet van 21 april 1949, Stb. J. 180.
Ter uitvoering van de wet werd het Koninklijk Besluit van 22 april 1949, Stb. J. 181 vastgesteld, waarin voorzieningen werden getroffen ten behoeve van de toevoeging van de nieuwe gebieden aan het Nederlands grondgebied. Er werden demarcatiecommissies ingesteld, die de correctiegebieden bezochten en vervolgens de nieuwe grenzen aangaven. Het rapport van de Commissie de Demarcation de la Frontière Germano Néerlandaise werd vastgesteld op 10 december 1949 te Den Haag.
Drostambt Tudderen.
In de buurt van Sittard werd het drostambt Tudderen ingesteld. De administratieve organisatie was als die van een Nederlandse gemeente. Met dat verschil dat de minister van Binnenlandse Zaken dr. H. Dassen aan het hoofd stelde. Deze legde rechtstreeks verantwoording af aan de minister en had geen gemeenteraad en wethouders naast zich.
Aan het eind van de jaren vijftig werd duidelijk dat de gebieden weer aan de Bondsrepubliek Duitsland zouden worden teruggegeven. ( Inv.nr. 2399. ) Daartoe werd op 8 april 1960 tussen de beide landen het Ausgleichvertrag getekend, waarin onder meer werd bepaald dat de vooroorlogse grens bij Tudderen weer zou worden hersteld. ( Inv.nr. 2715. ) Als uitvloeisel van dit akkoord hield het drostambt Tudderen per 1 augustus 1963 op te bestaan.
Drostambt Elten.
Op 23 april 1949 kwam het aan Gelderland grenzende Duitse grensdorpje Elten onder Nederlands bestuur. De secretaris van de Noordoostpolder, dr. A. Blaauboer, werd in dit drostambt als landdrost benoemd met H. Welling als secretaris. In een op zijn verzoek ingesteld onderzoek probeerde hij op historische gronden Elten achteraf als Nederlands te bestempelen. ( A. Blaauboer, Het Drostambt Elten. Resultaten van een onderzoek ingesteld op verzoek van landrost Dr. A. Blaauboer, Assen 1950 ) Evenals zijn collega uit Tudderen legde hij rechtstreeks verantwoording af aan de minister van Binnenlandse Zaken. De Commissaris der Koningin in de provincie Gelderland voelde zich daardoor lichtelijk gepasseerd. Hij uitte onder meer zijn ongenoegen over de gebrekkige berichtgeving van dr. Blaauwboer. Wellicht zag hij ook met lede ogen dat de situatie in het drostambt, na de overname, rustig en stabiel was, wat niet in de laatste plaats te danken was aan het vriendelijke en competente optreden van dr. Blaauboer. Op 24 maart 1956 werden er verkiezingen gehouden voor een nieuwe Commissie van Advies, een soort "gemeenteraad", waarvan de eerste al van omstreeks 1949 dateerde. Deze werd op 1 mei officieel door de landdrost geïnstalleerd.
Toen in 1960 duidelijk werd dat Elten weer afgestaan zou worden aan Duitsland, werd unaniem besloten om geen nieuwe verkiezingen meer uit te schrijven. Op 28 oktober 1961 overleed dr. Blaauboer plotseling aan een hartaanval. Als opvolger werd op 15 november 1961 H.G.I. Baron van Tuyll van Serooskerken aangesteld. Dit duurde tot 1 augustus 1963, toen het drostambt weer onder Duits bestuur kwam te staan.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief is tweemaal verhuisd. De eerste keer gebeurde dit in 1978 toen het ministerie, dat voornamelijk op het Binnenhof nr. 19 en de Fluwelenburgwal nr. 18 was gevestigd, naar de nieuwbouw aan de Schedeldoekshaven nr. 200 te Den Haag verhuisde. Feitelijk werden de taken van het ministerie zelfs op nog achttien andere locaties verricht, wat de onderlinge contacten en efficiency niet bepaald bevorderde. Daarmee kwam een einde aan de tijd, dat de minister in het Torentje zetelde, waar nu de minister-president zijn werkkamer heeft. ( Minister Wiegel nam het ministerie op 2 mei 1978 in gebruik, terwijl Koningin Juliana het samen met het aangrenzende Ministerie van Justitie officieel op 23 mei 1978 in gebruik nam. Zie: Haagsche Courant, 3 mei 1978; 24 mei 1979. ) Aan bouw van het ministerie waren sinds 1940 met tussenpozen verschillende ontwerpen voorafgegaan. Voordat het architectenbureau Lucas en Niemeyer in 1972 het Plan Rijkskantorencomplex Schedeldoekshaven ontwierp, hadden de architect Wegerif, de architect en stedenbouwkundige W.M. Dudok en professor Pier Luigi Nervi hiervoor plannen ontworpen, terwijl het bureau ook al eerder voor de EMS een ontwerp had getekend. ( Gerda van Beek, Michiel van der Mast, Van ambachtelijk tot ambtelijk. Het Spuikwartier door de eeuwen heen, 's-Gravenhage: Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1978, 69-76. )
De tweede verhuizing van het archief had in 2002 plaats toen dit vanwege ruimtegebrek naar het Opslag - en Beheerdepot van de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) te Winschoten werd overgebracht.
De stukken van het drostambt Elten waren voor een deel samengevoegd met de stukken van het Binnenlands Bestuur van het ministerie. ( Inv.nrs. 2607-2615, 2668. ) Het betrof hier stukken, die via een omzwerving van het Ministerie van Binnenlandse Zaken via de Afdeling Militaire Zaken van de Gemeentesecretarie van 's-Gravenhage en het Gemeentearchief van 's-Gravenhage in 1977 en 1980 aan het Algemeen Rijksarchief werden overgedragen. Krachtens de beschikking van de minister van Binnenlandse Zaken van 2 juli 1963, nr. B63/1343 in 1980 droeg deze de voornoemde archiefstukken in 1980 weer aan het ministerie over. ( Brief van de drostambten aan de Minister van Binnenlandse Zaken d.d. 17 oktober 1961 inzake de uitvoeringsregeling op grond van art. 7 van het ontwerp-Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag (Afd. B.B. No. B 61/1405). Het grensverdrag dateerde van 8 april 1960. ) In voornoemde regeling was namelijk vastgelegd, dat deze stukken niet voor overdracht aan Duitse archiefinstellingen in aanmerking kwamen. Het ging hier om aangelegenheden met betrekking tot Nederlanders en Nederlandse belangen, die voor de voorzetting van het Duitse bestuur niet van betekenis waren en daarom niet voor overdracht in aanmerking kwamen. Voor zover dat wel het geval was, had de overdracht aan de desbetreffende Duitse autoriteiten, die als rechtsopvolgers van de drostambten golden, destijds al plaats gevonden. ( Zie dossier Elten en Tudderen in: Algemeen Rijksarchief, Archief van de Tweede Afdeling, 1937-1987 (toegangsnummer 2.14.04), inv.nr. 146. )
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Het archief bestaat uit verschillende analoog aan de organisatie van het Binnenlands Bestuur gevormde bestanden.
Het archief van Binnenlands Bestuur werd met enkele bestanden uitgebreid. Het betrof de stukken van het Bureau Zuivering en Rechtsherstel en de stukken met betrekking tot de drostambten Tudderen en Elten, die bij de bewerking van het voorgaande gedeelte (1879-1950) waren afgezonderd, omdat deze gedeeltelijk of vrijwel geheel buiten dat tijdvak vielen. Het was dan ook logisch dat deze nu bij de inventarisatie van het aansluitende tijdvak werden meegenomen. De desbetreffende archivalia zijn in enkele aparte rubrieken opgenomen.
Verder zijn er in overleg met het Nationaal Archief stukken opgenomen van het Bureau Algemene Zaken en Juridische Zaken van de Directie Openbare Orde en Veiligheid.
Zoals al eerder werd opgemerkt is in dit archief veel materiaal bewaard gebleven met betrekking tot grenswijzigingen. Daar zitten vaak ook de nodige tekeningen bij. Dit geldt eveneens voor streekplannen en uitbreidingsplannen.
Selectie en vernietiging In het voortraject van de bewerking is afgesproken de meeste stukken voor blijvende bewaring in aanmerking te laten komen. Allereerst omdat er in het verleden reeds een selectie heeft plaats gevonden op basis van de vernietigingslijst nr. 061/U138 uit 1961 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Er is dan ook een aantal series aangetroffen, die reeds aangemerkt waren om op termijn te worden vernietigd. Voor zover dit vóór 2004 mocht, is hieraan ook daadwerkelijk uitvoering gegeven. Een andere reden om niet meer te vernietigen was dat een aantal dossiers op grond van de datering of op grond van de inhoud van de daarover geformuleerde criteria als "oorlogsgerelateerd" kon worden aangemerkt. ( Zie voor dit begrip de brief van de Algemeen Rijksarchivaris aan de departementen van 28 april 1998 (98.212/MvB/HD) en Toelichting begrip oorlogsgerelateerd, geaccordeerd door drs. B. de Vries, dr. M. van Boven en het NIOD; bijlage bij de brief van het hoofd van de productgroep Bewerken van het Algemeen Rijksarchief aan de CAS (R&B/BERW/FD d.d. 15 november 1999). ) Uiteindelijk werd van de 275 meter correspondentiearchief die bij aanvang van de bewerking werd aangeboden 48,8 meter voor vernietiging afgezonderd. Met het tekeningenbestand van 15 meter had het totale archief na de bewerking een omvang van 242 meter. Voor de vernietiging werd gebruik gemaakt van de volgende (selectie)lijsten:
  • vernietigingslijst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, nr. 061/U138, d.d. 25 januari 1965 (voor zover niet ingetrokken);
  • selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Binnenlandse Zaken, als vakminister en als vakminister in Londen, binnen het beleidsterrein Beheer van de Rijksbegroting (periode 1940-1993), gepubliceerd in de Staatscourant 1998, nr. 142 / pag. 15, geactualiseerd door de publicatie in de Staatscourant van 31 maart 2005, nr. 62 / pag. 34;
  • selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Adelsbeleid, Adelsrecht en Decoratiestelsel over de periode vanaf 1945, gepubliceerd in de Staatcourant van 18 november 2002, nr. 222 / pag. 12, geactualiseerd door de publicatie in de Staatscourant van 6 juni 2006, nr. 107 / pag. 15.
Verantwoording van de bewerking
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken bood het archief van Binnenlands Bestuur in 2003 ter bewerking aan de CAS aan. Bij gebrek aan goedgekeurde vernietigingsgrondslagen op het beleidsterrein van het Binnenlands Bestuur werd besloten om een klassieke inventaris op dit archief te maken.
Om de inventaris zo overzichtelijk mogelijk te houden, werd er voor gekozen om conform de inventaris over de periode 1879-1949 een indeling te maken analoog aan de archiefcode van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Het beginjaar 1949 en het eindjaar 1981 zijn als cesuur aangenomen, omdat er toen bij het departement ingrijpende reorganisaties plaats vonden. In de praktijk zijn er overigens regelmatig dossiers in dit archief aanwezig, die soms in zijn geheel dan wel gedeeltelijk van vóór die tijd zijn. Dit is meestal het gevolg van het feit, dat er retro-acta (voorstukken) in de dossiers zitten. Om dezelfde reden kunnen dossiers ook soms tot na 1979 doorlopen.
De serie agenda's van ingekomen en uitgaande stukken bleek ook na onderzoek op het ministerie incompleet. In de jaren 1989-1992 zijn daarnaast als toegangen nog dossierinventarissen gemaakt van de archieven van de verschillende Bureaus van de Directies Binnenlands Bestuur en Financiën.
Ordening van het archief Dit archief kent een zaaksgewijze ordening en is volgens de archiefcode van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgezet, zoals deze sinds 1942 bij het ministerie werd gebruikt. Met dien verstande dat deze wel door het Bureau Registratuur en Documentatie van het ministerie aan de eigen wensen is aangepast. ( Zie de in noot 1 genoemde inventaris, 13. Zie voor een codelijst uit die tijd: Algemene archiefcode ten behoeve van de archiefordening en de archiefdocumentatie bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken, uitgave 1968 (catalogusnummer van de bibliotheek van het Nationaal Archief 173 C 19). )
Achter in de inventaris is een index op geografische namen opgenomen. Deze beperkt zich niet tot de namen, die in de beschrijvingen van de inventarisnummers zijn vermeld, maar vormt tevens een toegang op de inhoud van de dossiers. In het geval dat er bijvoorbeeld sprake is van de gemeentelijke herindeling Zeeuws-Vlaanderen zijn in de index ook alle in deze dossiers voorkomende gemeentenamen opgenomen met een verwijzing naar de inventarisnummers, die hier betrekking op hebben.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (A+B). Toelichting: B-beperking geldt voor reeks met inv.nrs. 10830-10902.
Voor deze huwelijksakten is geen ontheffing mogelijk daar dit akten van de Burgerlijke Stand zijn en een openbaarheidsbeperking van 75 jaar van toepassing is.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Binnenlandse Zaken: Directie Binnenlands Bestuur: Bestuurszaken en Kabinetszaken Binnenlands Bestuur/Directoraat-Generaal Openbaar Bestuur, nummer toegang 2.04.87, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, BiZa / Binnenlands Bestuur en Kabinet BB/DGOB, 2.04.87, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Naast de stukken met betrekking tot het drostambt Tudderen bestaat ook nog het archief van het drostambt zelf, dat apart is geïnventariseerd en dat in het Rijksarchief Limburg kan worden geraadpleegd.
De vergaderstukken van de Commissarissen der Koningin zijn opgenomen in het archief Bureau Secretaris Generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 1946-1995 (toegangsnummer Nationaal Archief: 2.04.95).

Archiefbestanddelen