De opstanden op de plantages in Berbice (1763)

Onderhandelingen tussen de slaafgemaakten en de gouverneur van Berbice

Kaarte van de Geoctroyeerde Colonie de Berbice
Alles uitklappen

Berbice was (in de 17e en 18e eeuw) een Nederlandse kolonie, ten westen van Suriname aan de Rio (rivier) Berbice. Het is nu een deel van Guyana. De eerste Nederlanders komen in 1627 aan in Berbice. Ze beginnen er een handelskolonie met plantages. Op die plantages worden onder dwang door tot slaafgemaakte Afrikanen suiker, cacao katoen en koffie verbouwd.

De plantages worden beheerd door Europese plantagehouders (ook wel planters genoemd). De eigenaren van de plantages wonen veilig in Nederland. Om de winsten van de kolonie te laten stijgen, moeten de tot slaafgemaakte Afrikanen onmenselijk hard werken en worden ze vaak wreed gestraft.

Op 23 februari 1763 is de maat voor de tot slaafgemaakten in Berbice vol. Ze komen in opstand. Coffy wordt de leider van deze beweging. Begin maart sturen de slaafgemaakten Coffy en Accara per brief een waarschuwing aan de gouverneur van Berbice, Wolfert Simon van Hoogenheim. Ze zijn niet van plan hun strijd op te geven. Ook geven ze aan waarom ze in opstand zijn gekomen:

De reede van diese oorlog is, als dat daar veel heeren zijn geweest die de slaven niet heeft gegeven dat haar toe kwam.

Coffy kon zelf waarschijnlijk niet schrijven. Hij heeft zijn brieven aan Van Hoogenheim gedicteerd. Hun originele brieven zijn niet bewaard gebleven. Maar omdat de gouverneur de brieven heeft laten overschrijven, kennen we ze.

De Europeanen zijn veruit in de minderheid, zo’n 350 Europeanen tegenover ongeveer 4000 slaafgemaakten. Gouverneur Van Hoogenheim schrijft naar Nederland omdat hij dringend hulp nodig heeft:

de revolteerende Negros hun hebben verspreijd als een loopend vuur, overal de plantagies aflopende met moorden, doodslaan en brandstigten, zoo dat binnen 24 uuren 18 plantagies van de kerk af tot aan de plantagie La solitude toe zijn geabandonneert (verlaten) en afgeloopen.

Op 3 april 1763 vermeldt Van Hoogenheim in zijn Dagregister dat: 

een blanke genaamt Charbon die door de Rebellen in vrijheid is gestelt, en aan mij gesonden werd, met een brief van de neger Coffy die sig als opperhoofd der Rebellen opgeworpen heeft…

De opstandelingen zijn veruit in de meerderheid, maar Coffy weet dat gouverneur Van Hoogenheim waarschijnlijk versterking kan krijgen vanuit Nederland en de buurkolonies van Berbice. Daarom opent hij per brief onderhandelingen met Van Hoogenheim. Een overeenkomst met Van Hoogenheim biedt meer zekerheid.

Coffy wil met Van Hoogenheim onderhandelen over een verdeling van Berbice. Over één voorwaarde is geen discussie mogelijk, hij en zijn medestanders blijven vrij.

als de gouverneur wil de grond hebbe van berbice die je sal krijgen, als je op de figilante koomt maar dan moet je ook sien, dat je nieuwe slaven krijgen, maar wij ben vrij.

Coffy benadrukt in zijn brieven de oorzaak van de opstand:

daen de Hr. Plantters en Directeuren sijn d’oorsaak weegens het oorlog, weijlen Sie het volk Seere misshandlet hebben, enog over de natur met shleegen en swippen getrakteert (al te erg geslagen en mishandeld), soo hebben wij er niet lengger kenne uitstaan.

De briefwisseling tussen Coffy en Van Hoogenheim duurt maanden. Tussendoor wordt er regelmatig gevochten. Van Hoogenheim weigert Coffy te ontmoeten en doet geen enkele toezegging. Hij schrijft Coffy:

want jeluij weet wel, dat het land aan den Heer gouverneur (dat is Van Hoogenheim zelf) niet toekoomt, en dat hij ’t voor sijn meester moet verantwoorden.

Van Hoogenheims enige doel is de onderhandelingen te rekken totdat er hulp van buitenaf komt. In een vergadering van de krijgsraad op 31 juli onder zijn leiding wordt besloten: 

de negotiatie met de rebellen zoeken te onderhouden, dog alleen om tijd te winnen.

Van Hoogenheims strategie is succesvol, Nederland is niet van plan de opstandelingen land en hun vrijheid te geven. In december 1763 komen Nederlandse schepen met 600 soldaten aan in Berbice. In de zomer van 1764 is de kolonie weer heroverd.

De opstandelingen hielden het grootste deel van Berbice gedurende tien maanden bezet. Plantages werden verwoest, huizen verbrand, suikermolens onklaar gemaakt en circa 40 Europeanen kwamen om. Bij de onderdrukking van de opstand vonden maar liefst 1800 slaafgemaakten de dood.

Coffy is na een interne machtsstrijd door zelfdoding om het leven gekomen:

dat hun opperhoofd Coffy die hij als jonge gedient had sig selve om het leeven gebracht had, dat Accarra die den naam van Capteijn draagde, thans als slaaf arbeijde moeste, en dat een jonge neeger van de plantagie van mevrouw Boulé, sig als een opperhoofd opgeworpen hadde.

In Guyana wordt Coffy tot de dag van vandaag geëerd als nationale held. De dag dat de slaafgemaakten de opstand begonnen, 23 februari, wordt jaarlijks gevierd als ‘dag van de republiek’.

https://nl.wikipedia.org/wiki/Cuffy_(persoon)