Cornelis Theodorus Elout, geboren te Haarlem 22 maart 1767, overleden te 's-Gravenhage 3 mei 1841, was een zoon van Cornelis Pieter Elout en Sara Salome van Orsoy. Hij was in 1794 te Haarlem gehuwd met Henriëtta Josina van Eybergen (1768-1853).
Na in 1788 zijn rechtenstudie in Leiden voltooid te hebben, vestigde hij zich vestigde als advocaat in Amsterdam. Hij werd in 1795 schout en strandvoogd van Texel, in 1796 raad in het Hof van Holland, in 1799 lid in het departementaal gerechtshof van Texel, waarna hij op 12 maart 1802 tot procureur-generaal bij het Nationaal Gerechtshof werd aangesteld.
In april 1799 werd hij aangewezen om in plaats van mr. J.E. Reuvens, die als Agent van Justitie was aangesteld, deel uit te maken van een commissie, welke in september 1798 was benoemd “om een Wetboek te vervaardigen, zowel van burgerlijke als lijfstraffelijke wetten, tegelijk met de wijze van rechtsvordering op gronden door de Staatsregeling verzekerd, en algemeen “voor de gantsche republiek”. Van deze commissie, in de werkzaamheden waarvan hij een aanzienlijk aandeel voor zijn rekening heeft genomen, bleef hij lid tot aan de indiening van de ontwerpen bij het Staatsbewind in oktober 1804.
Bij besluit van 11 november 1805 werd hij met Van Grasveld benoemd tot commissaris-generaal van Oost-Indië, ten einde daar de vastgestelde verbeteringen in het bestuur in te voeren. Tijdens hun reis naar Batavia werden zij, te New York zijnde, teruggeroepen.
In oktober 1807 werd hem, met Reuvens en van Musschenbroek, de vervaardiging opgedragen van een crimineel wetboek. Van juli 1808 tot juli 1810 was hij lid van de Staatsraad. Na de troonsafstand van koning Lodewijk Napoleon verbleef hij te Parijs als lid van de ‘Conseil pour les affaires de la Hollande’, een adviescommissie voor de Franse regering, ter voorbereiding van de inlijving van het Koninkrijk Holland bij Frankrijk. In 1814 en 1815 was hij lid van de beide commissies voor de samenstelling der grondwetten. Kort nadat hij op 6 april 1814 tot lid van de Raad van State was benoemd, werd hij op 22 september 1814 benoemd tot commissaris-generaal, om, met Van der Capellen en Buijskes, Nederlands-Indië van de Engelsen over te nemen.
Pas in april 1816 kwamen de commissarissen-generaal te Batavia aan. De overgave van het bestuur door de Engelsen liep vrij stroef, en de opbouw van het Nederlandse bestuur was moeizaam, omdat nagenoeg overal nieuw personeel moest worden benoemd. De overname van de buitenbezittingen zou eerst geleidelijk plaats hebben: de overgave tenslotte van Sumatra's westkust had pas in mei 1819 plaats. Toen de taak der commissarissen-generaal eind 1818 was afgeloopen, werd op 16 januari 1819 het bestuur over Nederlands-Indië door hen overgegeven aan gouverneur-generaal Van der Capellen en de Raad van Indië.
Na de overgang van het bestuur van Indië krachtens het verdrag van 13 augustus 1814 ontstonden er problemen tussen de Nederlandse en Engelse autoriteiten. Besloten werd te onderhandelen over een regeling terzake. Tot onderhandelaars van Nederlandse zijde werden de gewezen commissaris-generaal Elout en de gezant te Londen Fagel benoemd, die in juni 1820 naar Londen vertrokken. Al spoedig werden de onderhandelingen geschorst. Deze zijn eerst in 1823 heropend.
Op 30 maart 1824 verruilde hij deze functie met die voor Nationale Nijverheid en Koloniën. In april 1825 kwam de marine onder zijn hoede, en ging de ‘nationale nijverheid’ over naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Tijdens zijn ministerschap werden de eerste contracten gesloten met de in 1824 opgerichte Nederlandse Handelmaatschappij over het vervoer van personen, gelden en goederen van en naar Indië. Tevens werden geldleningen ten behoeve der Oost-Indische bezittingen uitgeschreven. Elout was een groot voorstander van het uitgeven van woeste gronden aan Europese ondernemers en van kolonisatie van Indié door Europeanen. Omdat hij zich niet kon verenigen met het door de Koning goedgekeurde stelsel van de toen benoemden gouverneur-generaal Van den Bosch, verzocht hij in 1829 ontslag. Hij verkreeg daarbij de titel van Minister van Staat.
Blijkens aantekening op de lijst zijn deze stukken "gedeponeerd op het Rijksarchief", doch niet bekend is waar deze zich bevinden.
Zie archief van het Ministerie van Koloniën, 1815-1849, inventarisnummers 2371-2433.
Betreft exhibita uit het archief van het Ministerie van Publiek Onderwijs, Nationale Nijverheid en Koloniën, Tweede afdeling.
W.J.L. van Raders was handelsagent, sinds 1826 Nederlands consul te La Guyara
In het Frans.
C.Th. Elout was erelid van dit genootschap.
J.W. Donleben was de adjudant van zijn zoon Cornelis Pieter Jacob. Hij overleed, ongehuwd, op 12 februari 1834 te Weltevreden (Nederlandsch-Indië). C.Th. Elout bemiddelde bij het overmaken van de nalatenschap naar de erfgenamen in Nederland.
Henriëtte Josina Elout-van Eybergen, geboren te Haarlem 13 juli 1768, overleden te 's-Gravenhage 17 januari 1853, was de echtgenote van Cornelis Theodorus Elout.
Cornelis Elout, geboren te Haarlem 11 maart 1714, overleden te Haarlem 3 november 1779, was grootvader van Cornelis Theodorus Elout. Hij was in 1738 gehuwd met Maria Dom van Wijnants (1705-1759). Hij was ijzerhandelaar, kunstverzamelaar en bestuurslid van het Teyler’s genootschap te Haarlem.
Cornelis Pieter Elout, geboren te Haarlem 3 november 1742, overleden te Haarlem 19 maart 1796, was de vader van Cornelis Theodorus Elout. Hij was in in 1766 gehuwd met Sara Salomé van Orsoy (1740-1786). Hij was fabrikant en ijzerhandelaar, alsmede schepen, raad, thesaurier en hoofdschout van Haarlem.
Jacob Nicolaas Elout, geboren te Haarlem 5 februari 1771, overleden te Amsterdam 10 februari 1830, was een jongere broer van Cornelis Theodorus Elout. Hij bleef ongehuwd, en was van 1816-1826 referendaris bij den Raad van State.
In het Latijn.
Cornelis Pieter Jacob Elout, geboren te Haarlem 26 november 1795, overleden te Haarlem 3 september 1843, was de oudste zoon van Cornelis Theodorus Elout en Henriëtte Josina van Eybergen. In 1835 huwde hij te Batavia met Carolina Benjamina Catharina Brest van Kempen (1807-1888).Na een studie rechten in Leiden in de rechten vertrok hij in 1816 als kapitein-adjudant van zijn vader naar Indië. Hij heeft actief deelgenomen aan de militaire expedities in Cheribon en op West-Borneo. In 1820 werd hij benoemd tot hoofd van het Bureau voor Inlandse Zaken. Hij nam in 1821 wederom deel aan de 2e militaire expeditie naar Palembang, waarna hij benoemd werd tot ridder in de Militaire Willemsorde. In 1822 vertrok hij met verlof naar Nederland. In Indië teruggekeerd, nam hij deel aan de Java-oorlog (1825-1827). Van 1827-1828 was hij resident en militair commandant van Riouw, en vanaf 1830 tot 1833 resident en militair commandant van Sumatra’s Westkust. In 1834 leidde hij een militaire expeditie naar de Lampongs districten op Zuid Sumatra. Na in 1839 benoemd te zijn tot lid van de Raad van Nederlands-Indië, keerde hij in 1842 wegens zijn slechte gezondheid naar Nederland terug. Naast zijn militaire en civiele bestuurstaken verzorgde hij de uitgave van een Maleise spraakkunst en Maleise woordenboeken.
Mogelijk in zijn hand.
Petrus (Pierre) Bodumont, geboren Brussel 13 september 1803, werd bij K.B. van 28 september 1824, nr. 57 aangesteld als tekenaar bij het Departement van Inlandsche Zaken te Batavia. Hij reisde samen met C.P.J. Elout daarheen. In 1826 werd hem verlof naar Nederland verleend tot herstel van zijn gezondheid. Hij overleed, ongehuwd, op 10 maart 1828, waarschijnlijk te Molenbeek bij Brussel. Zie ook inv.nr. 201.
Identiek aan archief G.J.C. Schneither, inv.nr. 84.
Onvolledig.
Carolina Benjamina Catharina Elout-Brest van Kempen, geboren te Breda 31 januari 1807, overleden te Pau 20 september 1888, was de echtgenote van Cornelis Pieter Jacob Elout.
Jhr. Pieter Jacob Elout van Soeterwoude, geboren te 's-Gravenhage 11 augustus 1805, overleden te ’s-Gravenhage 4 oktober 1893, was een jongere zoon van Cornelis Theodorus Elout. In 1835 huwde hij te Changins bij Nyon (Zwitserland) met Elisabeth Henriëtte, gravin de St. George (1811-1837) en in 1845 te Amsterdam met jkvr. Wilhelmina Louisa van Loon (1823-1894). Hij werd in maart 1854 in de adelstand verheven.Hij was in 1838 tot rechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage benoemd en in 1847 tot raadsheer, later vice-president in het Provinciaal Gerechtshof van Zuid-Holland. Van 1853 tot 1862 was hij lid van de Tweede Kamer voor het kiesdistrict-Gorinchem. Van 1864 tot 1874 was hij lid van de Raad van State. Hij verwierf bekendheid bij de aanbieding aan koning Willem III van het volkspetitionnement tegen de reeds aangenomen liberale schoolwet van minister Kappeyne van de Coppello (augustus 1878). Van 1879 tot was hij opnieuw lid van de Tweede Kamer, nu voor het kiesdistrict-Leiden, en van 1886 tot 1887 was hij lid van de Eerste Kamer voor Utrecht.
Achterin enige afschriften van brieven van hem, 1825-1884 en z.j
Het origineel bevindt zich in het Reveil-archief in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam, afdeling E, verzameling Elout van Soeterwoude, nr. 1.
Cornelis Hendrik Elout, geboren te Wassenaar 21 oktober 1837, overleden te Domburg 31 oktober 1897, was zoon van Cornelis Pieter Jacob Elout, en kleinzoon van Cornelis Theodorus Elout. In 1868 huwde hij te Utrecht met Marie Madelaine Rose (1841-1922). Hij was vice-consul der Nederlanden te Pau (Frankrijk) en burgemeester van Domburg.
Maria Jacoba Elout, geboren te ’s-Gravenhage 18 januari 1839, overleden te ’s-Gravenhage 1 februari 1902, was dochter van Cornelis Pieter Jacob Elout, en kleindochter van Cornelis Theodorus Elout.
Jhr. Willem Cornelis Alexander Elout van Soeterwoude, geboren te ’s-Gravenhage 30 december 1848, overleden 12 mei 1903, was zoon van Pieter Jacob Elout van Soeterwoude, en kleinzoon van Cornelis Theodorus Elout. In 1900 huwde te 's-Gravenhage met Suzanna Helena Loudon (1861-1950). Hij was ambtenaar bij het Ministerie van Koloniën. Hij maakte reizen naar Oost- en West-Indië en schreef naar aanleiding daarvan artikelen in tijdschriften.
Jhr. Maurits Ernst François Elout van Soeterwoude, geboren te 's-Gravenhage 8 december 1851, overleden te Batjan 29 augustus 1883, was zoon van Pieter Jacob Elout van Soeterwoude, en kleinzoon van Cornelis Theodorus Elout. Hij was planter (tabak, nootmuscaat) in Nederlands-Indië, en oprichter van de Batjan Maatschappij te ‘s-Gravenhage.
Maurice Antoine Elout, geboren te ’s-Gravenhage 11 augustus 1858, overleden te Voorburg 7 juli 1944, was zoon van Maurits Theodorus Elout, en kleinzoon van Cornelis Theodorus Elout. In 1860 huwde hij te St. Joost ten Node met Pauline Gertrude Marine Fabre (1824-1900). Hij was officier bij de landmacht (artillerie).
Voorzien van zijn ex-libris.
Bijlage 11 ontbreekt.
Cornelis Karel Elout, geboren te Utrecht 7 augustus 1870, overleden te Wassenaar 4 december 1947, was zoon van Cornelis Hendrik Elout, en achterkleinzoon van Cornelis Theodorus Elout. In 1898 huwde hij te Diemen met Jacomina Wilhelmina Belia Voorbeijtel (1868-1901), en in 1904 te Middelburg met Helena Maria Belia Voorbeijtel (1876-1945). Hij was journalist, redacteur van het Algemeen Handelsblad en bestuurslid van de Nederlandse Journalisten Kring.
De bladzijden 78-84 ontbreken.
Helena Maria Belia Elout-Voorbeijtel, geboren te Bergen op Zoom 13 november 1876, overleden te Wassenaar 12 september 1945, was de tweede echtgenote van Cornelis Karel Elout.
Cornelis François Theodorus Elout, geboren te Bennebroek 15 juni 1901, overleden te Soesterberg 15 juli 1930, was zoon van Cornelis Karel Elout. Hij was instructeur-vlieger in opleiding en is in die functie verongelukt.
Joan Arnold van Orsoy, geboren te Amsterdam 29 oktober 1700, overleden te Amsterdam 6 november1753, was een grootvader van Cornelis Theodorus Elout. Hij huwde in 1739 te Amsterdam met Petronella van Wijk (1714-1745). Hij was koopman te Amsterdam en gelegenheidsdichter.
Marinus Cornelis Voorbeijtel, geboren te Bruinisse 4 november 1840, overleden in 1922, was de vader van Helena Maria Belia Elout-Voorbeijtel. Hij was koopman-fabrikant te Bergen op Zoom en Steenbergen.
Marinus Cornelis Mari Voorbeijtel, geboren te Bergen op Zoom 26 mei 1881, overleden te Baarn 1 september 1959, was de jongste broer van Helena Maria Belia Elout-Voorbeijtel. Hij was journalist van het Algemeen Handelsblad en vertaler.
Raden Adipati Ario Tjokro Negoro, geboren ca. 1803, overleden na 1883, was een zoon van Raden Adipati Pandji Tjokro Negoro (overleden 1818), regent van Soerabaja. Hij kwam in 1819 met C.T. Elout uit Nederlands-Indië naar Nederland, waar hij samen met diens kinderen in Vaassen werd opgevoed; hij werd als een aangenomen kind door het gezin Elout behandeld. Tijdens zijn verblijf in Nederland bezocht hij tweemaal Groot-Brittannië. In 1825 keerde hij naar Indië terug en doorliep aldaar een ambtelijke carrière in het binnenlands bestuur, laatstelijk als regent van Sidoardjo, waar hij in 1863 werd benoemd en in 1882 eervol werd ontslagen op verzoek wegens zijn hoge leeftijd.
Gedeeltelijk in het Latijn.
In het Japans.
Het betreft hier waarschijnlijk het latere woonhuis van C.Th. Elout.
De geportretteerde is mogelijk een lid van de familie Elout.
Het betreft hier waarschijnlijk Antoine Auguste Payen, geboren Brussel 10-11-1792, overleden Doornik 13-1-1853, tekenaar en schilder, in de jaren 1817-1828 werkzaam in Nederlandsch-Indië, vanaf 1838 leraar en directeur van de Kunstacademie te Doornik.