Terug naar zoekresultaten

2.08.46 Inventaris van het archief van het Centraal Afwikkelingsbureau Duitse Schade-uitkeringen (CADSU), 1959-1966

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.08.46
Inventaris van het archief van het Centraal Afwikkelingsbureau Duitse Schade-uitkeringen (CADSU), 1959-1966

Auteur

G.J. Lamfers

Versie

25-01-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2004 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Centraal Afwikkelingsbureau Duitse Schade-uitkeringen (CADSU)
CADSU

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1959-1966

Archiefbloknummer

F28062

Omvang

; 2944 inventarisnummer(s) 183,40 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Centraal Afwikkelingsbureau Duitse Schade-uitkeringen Ministerie van Financiën / Directie Bewindvoering

Samenvatting van de inhoud van het archief

De minister van Financiën stelde in 1959 het Centraal Afwikkelingsbureau Duitse Schade-uitkeringen in. Het Cadsu hield zich bezig met het afwikkelen van schadeclaims van joden en anderen die hadden geleden onder de nationaal-socialistische vervolging in de Tweede Wereldoorlog. Het bureau vergoedde materiële schade op grond van Bundesrückerstattungsgesetz (de zgn. BRüG-claims) en immateriële schade op basis van de Bundesentschädigungsgesetz (BEG-uitkeringen). Bij de BRüG ging het om meubelstukken (M-claims), goederen die de joodse inwoners hadden moeten inleveren bij Lippmann, Rosenthal & Co (Lippmannclaim of L-claims) en waardepapieren (W-claims).
Het archief bevat correspondentie en stukken van het bureau, de dossiers met de toegewezen en afgewezen claims, informatie over de hoogte van de claims en boekhoudkundige stukken.
Het Cadsu werd in 1966 opgeheven.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Geschiedenis van het orgaan
( Voor een gedetailleerd overzicht inzake voorgeschiedenis, taak en bevoegdheden, zie inventarisnummer 6, eindverslag Cadsu )
Instelling
Bij besluit van de minister van Financiën van 25 juli 1959 nr. 53 werd met ingang van 1 september 1959 ingesteld het Centraal Afwikkelingsbureau Duitse Schade-uitkeringen, ressorterende onder de Directie Bewindvoering van het Ministerie van Financiën.
Als hoofd van dit bureau werd aangewezen mr. P.J.H.J. Stulemeijer, welke bij besluit van de minister van Financiën van 7 oktober 1960, nr. 137 met ingang van 15 oktober 1960 werd opgevolgd door mr. J.G.A. ten Siethoff.
Op de begroting van het Ministerie van Financiën werd voor dit bureau een personeelsformatie opgebracht van 53 man, grotendeels afkomstig van de Schade Enquête Commissie, en voorts van het Waarborgfonds Rechtsherstel en de Liquidatie van Verwaltung Sarphatistraat. Het bureau vond huisvesting in het kantoor van de afdeling Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel, Keizersgracht 105 te Amsterdam.
Taak
( Toelichting op de taken van het Cadsu en toelichting op de organisatie en taak van de organen die het Cadsu terzijde stonden bij de taakuitoefening: zie pagina's 9 - 14. )
  1. Claimen van materiële schade in Duitsland, geleden door de joodse bevolkingsgroep in de bezettingstijd, door onttrekken van huisraad en gedwongen inlevering van goederen en waardepapieren, op grond van het Bundesrückerstattungsgesetz (de zgn. BRüG-claims);
  2. Verdelen van de tegenwaarde van DM 125.000.000,-- onder hen, die immateriële schade hebben geleden tengevolge van nationaal-socialistische vervolgingsmaatregelen om redenen van ras, geloof of wereldbeschouwing, op grond van het Bundesentschädigungsgesetz (de zgn. BEG-uitkeringen).
Opheffing
In aansluiting op de intrekking van de regeling inzake uitkeringen aan nazi-vervolgden bij Koninklijk Besluit van 4 juli 1966, Staatsblad 274, werd met ingang van 1 oktober 1966 het Cadsu opgeheven.
Toelichting op de taken van het Cadsu.
A. Claims krachtens het BRüG.
Het betreft hier de bewerking door het Cadsu ten behoeve van Nederlandse benadeelden van aanvragen om schadevergoeding krachtens een Duitse wet, waarop door de Duitse instanties in Berlijn een beslissing diende te worden gegeven. De taak van het Cadsu kan hierbij dus in het kort worden aangegeven met: het trachten aan de hand van met de Duitse overheid overeengekomen beginselen een voor de benadeelden zo goed mogelijk resultaat binnen zo kort mogelijke tijd te bereiken.
Aangezien de claims krachtens het BRüG van aard en inhoud verschilden al naar gelang de voorwerpen, waarvoor schadevergoeding moest worden gevraagd, moge hier in het kort op de inhoud van de verschillende schadevergoedingsacties worden ingegaan.
a. Meubelclaim
Voor het tijdens de Duitse bezetting in Nederland door Duitse instanties in beslag genomen huisraad van Joodse inwoners kon schadevergoeding worden verzocht, voorzover zou kunnen worden aangetoond, dat dit huisraad was beland in het gebied van West-Duitsland of Berlijn. Dankzij bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie aanwezig materiaal, kon op voor de Duitse regering aanvaardbare wijze worden aangetoond, dat het in beslag genomen Joodse huisraad zo al niet geheel dan toch zeker voor tachtig procent geacht kon worden naar het gebied van de Bondsrepubliek te zijn afgevoerd, voorzover dit huisraad althans uiteindelijk in handen was gekomen van de Einsatzstab Rosenberg.
Aangezien schadevergoeding in Duitsland wordt berekend op basis van de vervangingswaarde per 1 april 1956, moest worden afgesproken hoe deze vervangingswaarde voor het in Nederland in beslag genomen huisraad berekend zou moeten worden. Overeengekomen werd toen, dat de waarde per 9 mei 1940, zoals deze in Nederland door de Schade-Enquête-Commissies werd vastgesteld, als basis zou dienen en dat deze waarde vermenigvuldigd met 3,8 de waarde in DM per 1 april 1956 zou uitmaken.
Het Cadsu moest voor deze claims derhalve nagaan of het huisraad in handen was gekomen van de Einsatzstab Rosenberg en, indien dit het geval bleek te zijn, de waarde van het huisraad berekenen op basis van de in Nederland voor de vaststelling van de oorlogsschade geldende bepalingen, waarna het aldus verkregen bedrag moest worden vermenigvuldigd met 3,8.
In mindering op de aldus berekende huisraadschade moest echter worden gebracht hetgeen destijds als bijdrage van de Nederlandse regering was ontvangen omgerekend in DM op basis van één gulden = DM 1.1009. Deze eis werd van Duitse zijde gesteld, terwijl van Nederlandse zijde, teneinde de totstandkoming van een overeenkomst niet in gevaar te brengen werd afgezien van een terugvordering van de verleende bijdragen uit de Duitse schadevergoeding, zodat de verlangde aftrek geen schade voor de benadeelden deed ontstaan.
In verband met de omstandigheid, dat het huisraad slechts voor ongeveer tachtig procent in het gebied van de Bondsrepubliek (het zogenaamde Geltungsbereich i.S. des Bundesrückerstattungsgesetzes) was beland, werd dan tachtig procent van het op hoger aangegeven wijze door het Cadsu berekende schadebedrag van Duitse zijde vergoed en ter beschikking van het Cadsu gesteld ter uitbetaling aan de rechthebbenden.
Voor de indiening van de claims in Berlijn werden gedrukte formulieren gebruikt, waarvan de tekst vooraf door de Duitse regering was goedgekeurd en waarin alle persoonlijke gegevens en de bedragen werden ingetikt, zodat de aanvragen aan de lopende band in Berlijn konden worden afgedaan.
Voor de bepaling, wie als rechthebbenden moesten worden aangemerkt, werd van Duitse zijde akkoord gegaan met een door het Cadsu te produceren verklaring van het Ministerie van Financiën, waarin op grond van een door een Nederlandse notaris afgegeven verklaring van erfrecht, de rechthebbenden op de schadevergoeding werden aangegeven.
b. Lippmannclaim
Voor de goederen, die de joodse inwoners van Nederland tijdens de bezetting hadden moeten inleveren bij Lippmann, Rosenthal & Co., Sarphatistraat, Amsterdam en welke zij niet meer hadden terugontvangen, kon schadevergoeding worden verkregen krachtens het BRüG, voorzover zou kunnen worden aangetoond, dat de goederen in het 'Geltungsbereich' waren gekomen. De aantoning dat aan deze primaire voorwaarde werd voldaan, werd dank zij de medewerking van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie in die zin geregeld, dat op grond van een door dit instituut ingediend rapport een lijst van kopers aan Duitse zijde werd aanvaard als vermeldende personen, wier aankopen ongetwijfeld uit Nederland naar West-Duitsland of Berlijn zouden zijn afgevoerd. Indien derhalve bij Lippmann ingeleverde goederen door Lippmann zouden zijn verkocht aan kopers die op deze lijst (de zgn. Positivliste) voorkwamen, kon zonder meer de 'Verbringung in das Geltungsbereich' worden aangenomen.
Bij deze claim kwam vervolgens het probleem naar voren van de bepaling der vervangingswaarde per 1 april 1956. Doordat de omschrijving van de ingeleverde goederen in het Lippmann-archief te enen male onvoldoende was om daaruit conclusies te kunnen trekken omtrent de werkelijke waarde, welke deze goederen vertegenwoordigden, moest gezocht worden naar methoden om tot een redelijke waardebepaling te komen, die enerzijds een voldoende gunstig resultaat voor de gedepossedeerden zouden opleveren, anderzijds voor het Bundesfinanzministerium (B.F.M.) aanvaardbaar zouden zijn.
Toen een voor beide zijden aanvaardbaar systeem van waardebepaling was ontwikkeld en over de technische behandeling van de verschillende claims overeenstemming was bereikt, werd tenslotte, teneinde over enkele van de juridische problemen, welke zich voordeden, het voeren van procedures ter verkrijging van een principiële uitspraak te vermijden en voorts langdurige onderhandelingen omtrent de waardering van hetgeen door betrokkene reeds als 'Vorteilsausgleich' was ontvangen, te voorkomen, overeengekomen dat tegen een offer van Nederlandse zijde van twintig procent van het schadevergoedingsbedrag, alle problemen van juridische aard en die verband houdende met de reeds uit de Lippmann-boedel verkregen uitkeringen zouden worden geëlimineerd.
Door het Cadsu werd niet alleen het ingewikkelde probleem van de waardebepaling tot een bevredigende oplossing gebracht, daarnaast had het een belangrijk aandeel in alle besprekingen en onderhandelingen met de vertegenwoordigers van het Bundesfinanzministerium.
c. Effectenclaim
De bij Lippmann, Rosenthal & Co., Sarphatistraat ingeleverde effecten werden in een afzonderlijke 'Wertpapiere-Aktion' ondergebracht. Ook hier ging het om twee niet eenvoudige problemen: in de eerste plaats om de 'Verbringung in das Geltungsbereich' en voorts om de bepaling van de waarde.
Het bewijs van de 'Verbringung' werd wederom toevertrouwd aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, dat zijn hiervoor opgestelde 'Gutachten' alle volledig aanvaard zag.
Voor de waardebepaling werd door het Cadsu een systeem ontwikkeld, dat gericht was op een snelle afwikkeling van de claim met inschakeling van de Rijks Mechanische Administratie voor een mechanische verwerking, met als uitgangspunt, dat het aldus te bereiken financiële resultaat niet ongunstig zou mogen afsteken bij dat, hetwelk zou worden bereikt, indien ten aanzien van ieder effect afzonderlijk nauwkeurig de werkelijk te claimen schade zou moeten worden bepaald.
Aldus werden de onderhandelingen met het Bundesfinanzministerium gevoerd op basis van de in Duitsland geldende koers op 1 april 1956, een gemiddeld schikkingspercentage voor de effecten die deel hadden uitgemaakt van getroffen schikkingen, en een gemiddeld percentage voor de aan de effecten gehechte coupons.
Aan deze onderhandelingen, welke tot een geheel bij deze beginselen aansluitend resultaat voerden, werd door het Cadsu eveneens actief deelgenomen.
Alle drie hierboven vermelde claimacties werden zo georganiseerd, dat een massale behandeling in Berlijn kon geschieden met gebruikmaking van in Nederland gedrukte formulieren, waarvan de tekst tevoren was overeengekomen.
Op grond van de bij een steekproefsgewijze controle gebleken resultaten werd aan de inhoud der formulieren door de Sondervermögens- und Bauverwaltung beim Landesfinanzamt Berlin een zodanige betrouwbaarheid toegekend, dat deze zonder meer als basis voor een overeenkomst voor de Wiedergutmachungsämter konden dienen. Aldus werd een voor de benadeelden alleszins gunstig berekende schadevergoeding verkregen in een tempo, dat onvergelijkbaar veel sneller was dan bereikbaar zou zijn geweest met een normale afwikkeling van claims, indien deze individueel door belanghebbenden zelf in Berlijn waren ingediend. De omstandigheid, dat voor twee van deze acties gebruik kon worden gemaakt van de Rijks Mechanische Administratie en dat hiervoor een eenvoudig systeem van bewerking der claims kon worden ontwikkeld in nauwe samenwerking met het Bureau Organisatie en Efficiency van het Ministerie van Financiën, is hierbij van onschatbare waarde gebleken.
B. Behandeling van claims krachtens de regeling inzake uitkeringen aan nazi-vervolgden.
Voor de verdeling van de gelden, welke door de regering van de Bondsrepubliek ter beschikking van de Nederlandse regering werden gesteld voor het uitkeren van schadeloosstelling aan de slachtoffers van het nazi-regime, werden in het KB van 22 mei 1963 (Staatsblad 220), gewijzigd bij KB van 1 november 1963 (Staatsblad 433) en van 2 juli 1964 (Staatsblad 241), bepaalde regels gesteld, waaraan de instantie, die met deze verdeling werd belast, zich diende te houden. Als behandelende instantie werd in deze regeling aangewezen het Cadsu.
Hier heeft het Cadsu een geheel andere taak te vervullen gehad dan hierboven onder A werd behandeld. Bij de behandeling van claims krachtens het BRüG verrichtte het Cadsu in wezen de taak, die anders voor een enkel individu zou worden verricht door een deskundige gemachtigde of een advocaat, namelijk het verzamelen van al het bewijsmateriaal dat door de beslissende instantie in Berlijn geëist werd om de claim te kunnen beoordelen, het voeren van besprekingen en onderhandelingen met Duitse overheidsinstanties en het indienen van de claim op een zodanige wijze, dat deze, zo mogelijk ongewijzigd, zou worden erkend. De officiële status van het Cadsu maakte het daarbij voor de Duitse instanties mogelijk om met een minimum aan controle de verstrekte gegevens zonder meer als juist te aanvaarden. Bij de afwikkeling van de schadevergoeding wegens nazi-vervolging was het Cadsu zelf de beslissende instantie en moesten de belanghebbenden de gegevens verschaffen, op grond waarvan zij meenden aanspraak op een schadevergoeding te kunnen maken. Aangezien van de aanvang af vaststond, dat in verreweg de meeste gevallen belanghebbenden niet in staat zouden zijn voldoende bewijs bijeen te brengen van de door hen ondergane vervolgingsmaatregelen, werd bij de voorbereiding van de door het Cadsu te verrichten werkzaamheden gestreefd naar de inschakeling van alle instanties, die een beoordeling van de aanspraken mogelijk zouden kunnen maken. In verband hiermede werd door het Cadsu in overleg getreden met het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis en het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie in de allereerste plaats, verder met het Ministerie van Justitie, het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, de Buitengewone Pensioenraad, de Stichting 1940-1945, de Expogé e.a.
Voor de afwikkeling van de claims wegens nazi-vervolging golden twee hoofdprincipes: de volledige verdeling van alle beschikbare gelden zou in zo kort mogelijke tijd haar beslag moeten krijgen en, ofschoon in verband met de geboden spoed het geven van onjuiste beslissingen zeker niet uit zou kunnen blijven, gestreefd zou moeten worden naar een zo juist mogelijke verdeling met vermijding van de toekenning van een schadevergoeding aan personen, die hiervoor niet in aanmerking konden komen. De tevoren georganiseerde samenwerking met alle mogelijke instanties maakte het aan het Cadsu mogelijk om eind november 1963 een begin te maken met de uitbetaling van een voorschot, juni 1965 kon een begin worden gemaakt met het uitbetalen van de slotuitkering, eind 1965 waren bijna alle ruim 60.000 aanvragen om een uitkering afgewikkeld. Met de volledige afwerking van alle aanvragen was in totaal een tijdsverloop van nog geen drie jaar gemoeid.
Organisatie en taak van de organen die het Cadsu terzijde stonden bij de taakuitoefening.
I. Commissie van Bijstand.
Bij besluit van de minister van Financiën van 14 september 1959 nr. A9/13583 werd een Commissie van Bijstand aan het Cadsu toegevoegd ter advisering in beleidszaken. In deze commissie, welke stond onder voorzitterschap van de directeur Bewindvoering, hadden zitting vertegenwoordigers van de Ministeries van Financiën en Justitie, van de Stichting JOKOS en van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, terwijl het hoofd van de Cadsu optrad als lid-secretaris.
De organen, hierna genoemd onder II - IV, hadden uitsluitend betrekking op de taakuitoefening bij de BEG-uitkeringen.
II. Commissie van Advies inzake uitkeringen ten gunste van Nederlandse slachtoffers van de nationaal-socialistische vervolging.
De commissie werd ingesteld bij beschikking van 31 januari 1961 met als opdracht op korte termijn te adviseren omtrent:{%lijst%}a) de regels volgens welke een door de Duitse Bondsregering ter beschikking gesteld bedrag van DM 125.000.000,-- t.b.v. nazi-slachtoffers diende te worden verdeeld;
b) de instantie, welke diende te worden belast met de behandeling en de afwikkeling van de individuele aanmeldingen.{%lijst%}
De commissie bestond uit dr. W. Drees als voorzitter en de leden dr. G.H.J. van der Molen en mr. H.A.M.T. Kolfschoten, terwijl als secretaris optrad mr. J.A.Z.H. van der Poel.
Aan de commissie werd nog een groep ambtelijke adviseurs toegevoegd, afkomstig van de Ministeries van Algemene Zaken, Buitenlandse Zaken, Financiën, Justitie, Maatschappelijk Werk en Sociale Zaken.
Nadat de commissie op 2 maart 1961 was geïnstalleerd, bracht zij reeds op 8 maart 1961 een interim-advies uit. Het definitieve advies verscheen op 17 april 1962.
III Raad van Advies.
Ingevolge artikel 18, 2e lid, van de regeling inzake uitkeringen aan nazi-vervolgden, werd bij Koninklijk Besluit van 22 mei 1963, Staatsblad 220, een Raad van Advies ingesteld, met als taak de minister van Financiën en het hoofd van het Cadsu waar nodig of wenselijk van advies te dienen.
Als voorzitter werd benoemd A. van Embden, directeur-generaal van het Nederlandse Rode Kruis (Koninklijk Besluit van 31 mei 1963, nr. 28).
De bijeenkomsten van de Raad van Advies, welke steeds plaatsvonden in het gebouw van het hoofdbestuur van het Nederlandse Rode Kruis te Den Haag, vonden in de aanvang regelmatig plaats, doch later, toen er niet langer behoefte of noodzaak bestond voor een geregeld volgen van de door het Cadsu gemaakte vorderingen, werden de tussenpozen tussen de bijeenkomsten groter. Op 31 juni 1966 kwam de Raad van Advies voor het laatst bijeen.
IV College van Scheidslieden.
Ingevolge artikel 19 van de regeling inzake uitkeringen aan nazi-vervolgden, werd bij Koninklijk Besluit van 22 mei 1963, Staatsblad 220, een College van Scheidslieden in het leven geroepen. Belanghebbenden konden bij deze instantie in beroep gaan tegen beslissingen van het hoofd van het Cadsu op ingediende aanvragen om een schadeloosstelling. Het college bestond uit mr. E.J. Korthals Altes als voorzitter en de leden mr. C.H. Plug en mr. L. van Lookeren Campagne, terwijl als secretaris optrad mr. M.R. Wijnholt.
De installatie vond plaats op 14 oktober 1963. Van deze datum af tot 1 juni 1966 werden in totaal 3365 beroepen afgehandeld: in 2727 gevallen werd afwijzend beschikt, in 638 gevallen geschiedde gehele of gedeeltelijke toewijzing.
Geschiedenis van het archiefbeheer
In het Koninklijk Besluit van 4 juli 1966 over de opheffing van het Cadsu was een artikel II opgenomen, krachtens hetwelk de archieven van het Cadsu, evenals de archieven van het College van Scheidslieden (bedoeld in artikel 19 van de regeling) en de Raad van Advies (bedoeld in artikel 18 van de regeling), na opheffing moesten worden overgedragen aan de minister van Financiën.
Bedoelde archieven werden tijdelijk ondergebracht in het pand Waldorpstraat 62 (zogenaamde pand Boes) te 's-Gravenhage, met uitzondering van de dossiers betreffende de meubelclaims (de zogenaamde M-dossiers en Härtefonds-dossiers), welke zijn gevormd door en in beheer kwamen bij de Stichting JOKOS te Amsterdam. Bij de overbrenging werd als voorwaarde gesteld, dat het beheer over de onderwerpelijke archieven uitsluitend bij het Ministerie van Financiën bleef berusten en dat het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis in voorkomende gevallen dossiers betreffende de BEG-uitkeringen, met eventueel hierop ingestelde beroepen bij het College van Scheidslieden, mocht raadplegen na instemming van het hoofd Post- en Archiefzaken.
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Het grootste gedeelte van de Cadsu-archieven bestond uit dossiers betreffende de uitkeringen van diverse claims, afgesteld op serienummers. Het betrof hier, naast de hierboven vermelde dossiers betreffende de BEG-uitkeringen en de tot het JOKOS-archief behorende M- en Hä.-dossiers, dossiers betreffende de L-claims en de W-claims. Hiernaast waren er nog een groot aantal ordners met afschriften van correspondentie over verstrekken van informatie, afgewezen claims, hoogte van claims, boekhoudkundige stukken, etc. Naast deze ordners waren er nog een aantal dozen met mappen, numeriek geordend, betreffende algemene onderwerpen, alfabetisch op trefwoord. De archiefjes van de Commissie van Advies en de Commissie van Bijstand waren ook in deze dozen opgenomen. De archieven van de Raad van Advies en het College van Scheidslieden waren apart opgeborgen in ordners, met naast stukken over algemene onderwerpen, voornamelijk vergaderstukken en verslagen van zittingen.
Voor nadere informatie betreffende de archiefbestanden van het Cadsu wordt verwezen naar "Onderzoeksgids archieven joodse oorlogsgetroffenen; overzicht van archieven met gegevens over roof, recuperatie, rechtsherstel en schadevergoeding van vermogens van joden in Nederland in de periode 1940 - 1947" door J.M.L van Bockxmeer, P.C.A. Lamboo en H.A.J. van Schie.
Selectie en vernietiging
Tijdens de inventarisatie in 1986 heeft schoning en vernietiging plaatsgevonden, conform de lijst van te vernietigen archiefbescheiden van het Ministerie van Financiën, vastgesteld bij beschikking van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de minister van Financiën d.d. 20 september 1983, kenmerk MMA/Ar-6301 II.
  • Stukken betreffende het verstrekken van inlichtingen van eenvoudige aard betreffende de dienst
  • Stukken houdende berichten, die na verloop van tijd voor de administratie geen betekenis meer hebben
  • Aanbiedings-, geleide, doorzend-, overdracht- en rappelbrieven
  • Stukken betreffende vergoedingen en incidentele toekenningen
De totale omvang van de vernietigde stukken bedraagt 2,0 m'.
Een lijst van vernietigde bescheiden conform een incidenteel vernietigingsvoorstel volgt hierna.
  • Cadsu-I: Boekhoudkundige bescheiden
    • aanvragen X en Y formulieren;
    • ponskaarten zilvercode;
    • saldobiljetten PCGD.
  • M-(meubel) claims
    • serie dossiers, geordend volgens schadenummer, betreffende schade aan inventarissen van ordes, kerken en jeugdgebouwen (aanvraagformulieren, goederenlijsten, uitkeringen);
    • serie dossiers, betreffende individuele claims huisraadschade bij de Wiedergutmachungs-ämter Berlin (formulieren en kladstaten inzake voor de W.G.A., Berlijn, benodigde informatie betreffende schade).
  • L-(goederen) claims
    • serie dossiers L1 - L14038 betreffende claims goederenschade (goederenkaarten, aanvraag- en berekeningsformulieren, vragenlijsten, ponsconcepten);
    • ordners met staten van afrekeningen, kaslijsten, kopieën claims.
  • W-(effecten) claims
    • serie dossiers W1 - W3772 betreffende claims waardepapieren (aanvraagformulieren, overzichten van fondsen, afrekeningen);
    • serie dossiers, alfabetisch geordend, als boven, echter afrekeningen aan nabestaanden.
  • Cadsu-II: Boekhoudkundige bescheiden
    • recapitulatie begrotingsuitgaven;
    • bank- en girostukken (afschriften rekeningen);
    • ponskaarten slotuitkering.
  • Stukken betreffende/briefwisseling inzake
    • verstrekken van algemene informatie over de regeling;
    • versturen van circulaires;
    • toezenden van formulieren;
    • verstrekken van toelichtingen op de regelingen;
    • niet in behandeling genomen aanvragen;
    • vragen over mogelijke uitkeringsgerechtigden;
    • verzoeken om bespoediging van uitbetaling;
    • verzoeken om herberekening van uitkeringen.
Na inventarisatie beslaat het archief 0,7 m'.
Verantwoording van de bewerking
In verband met een door de algemeen rijksarchivaris in 1998 uitgevaardigd algeheel verbod om oorlogsgerelateerd archief te vernietigen is eerder geïnventariseerd deel aangevuld.
Naar aanleiding van een eerste beoordeling van de inventaris door het Nationaal Archief is deze ter aanpassing aangeboden aan de Centrale Archief Selectiedienst te Winschoten, waarbij aanvullingen op deze inventaris moesten worden geïntegreerd. Dit betrof 2,5 meter oorlogsgerelateerde archiefbescheiden, afkomstig van het Agentschap van het Ministerie van Financiën te Amsterdam, (inventarisnummers 70 - 123) en 180 meter afkomstig van het Ministerie van Financiën te Den Haag (inventarisnummers 200 - 3012).
Het totale bestand komt hiermee op 183,2 meter.
De beschrijvingen zijn op de goede plaats in de inventaris ingevoegd. (De inventarisnummers 105 - 199 zijn niet gebruikt).
Er is een concordantie van inventarisnummer naar paginanummer aangelegd.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (B).
Beperkingen aan het gebruik
Het is niet toegestaan reproducties te vervaardigen van documenten uit de dossiers, waarop beperkende bepalingen van toepassing zijn, zonder toestemming van de directeur van het Nationaal Archief.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Centraal Afwikkelingsbureau Duitse Schade-uitkeringen (CADSU), nummer toegang 2.08.46, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, CADSU, 2.08.46, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Toegang 2.19.287, Inventaris van het archief van het Nederlandse Rode Kruis, Informatiebureau: Centrale Europese Cartotheek (CEC) (archiefinventaris 2.19.287)

Archiefbestanddelen