Volgens art. 27 van de constitutie voor het Koninkrijk Holland werd het generaal bestuur gebracht onder het onmiddellijk toezicht van ministers van Staat, door de koning te benoemen, die hun getal en werkzaamheden bepaalde. Krachtens dat artikel werd bij decreet van 4 juli 1806, nr. 8 tot minister van Binnenlandse Zaken benoemd mr. J.H. Mollerus, met bepaling dat onder zijn ministerie zal begrepen en daaraan verbonden blijven de directie van de Openbare Eredienst, die, volgens het Koninklijk Besluit van 25 juni 1806, nr. 10 zou gebracht worden onder het beheer van een te benoemen directeur-generaal van Justitie en Politie. De relatieven (uitgaande en ingekomen stukken) van de notulen betreffende de Eredienst, die dus in het archief van Binnenlandse Zaken zouden moeten berusten zijn echter krachtens Kon. Decreet van 15 mei 1808, nr. 2 overgegeven aan het bureau van het Ministerie tot de Eredienst. Na die datum zijn ook de notulen betreffende Eredienst in het archief van dat ministerie bewaard geworden.
Decreet van de koning van 22 januari 1807, nr. 34, instelling en benoeming van de ridder mr. J. Meerman van Dalen tot directeur-generaal. Zijne instructie is vastgesteld bij decreet van dezelfde dag nr. 56.
Decreet van de koning van 22 januari 1807, nr. 57 instelling. Bij decreet van dezelfde dag nr. 58 werd tot directeur-generaal aangesteld de gewezen secretaris van Staat Hultman. Zijne instructie werd vastgesteld bij Kon. decreet, eveneens van die datum nr. 66.
Bij kon. decreet van 14 oktober 1807, nr. 4 werden de directies van Openbaar Onderwijs en Wetenschappen en Schone Kunsten verenigd en tot directeur-generaal der Wetenschappen en Kunsten benoemd de gewezen directeur generaal van het Openbaar Onderwijs, Meerman. Hem werd bij kon. decreet van 16 oktober 1807, nr. 1 tot secretaris-archivist toegevoegd de koninklijk auditeur J. Dedel.
Achterin: correspondentie met de directie van de pensionaten in Parijs en Rome over aldaar als élève ingeschreven Nederlandse kunstenaars, 1808-1811.
Besluit van de prins Archi-Trésorier de l'Empire d.d. 22 december 1810, nr. 2: art. 1. Au 1er Janvier prochain il sera dressé inventaire par ordre de matières, de toutes les pièces existantes dans les archives des différents Ministères éteints. art. 2. L'Inventaire dressé, toutes les pièces seront rassemblées dans leur ordre et tenués à la disposition du ministère correspondant de l'Empire. art. 3. Ces opérations seront faites par les soins et sous la surveillance et direction du conseiller d'État, Intendant Général des finances et du Trésor Public, pour les parties qui regardent Son Département. Sous celle du Maître des Requêtes, Intendant Général de l'Interieur, la Guerre, La Justice et la Police. Sous celle du Préfet aritime, pour le département de la marine, sous celle du Maître des Requêtes, directeur des ponts et chauss,es pour le département du Waterstaat. art. 4. Les secrétaires généraux des départements respectifs sont chargés de suivre ces opérations. art. 5. etc. Besluit van de prins van dezelfde datum nr. 3: art. 1. Le payement des dépenses des différents ministères ex Hollandais pour l'année 1810, qui n'auront point été, acquittées au 1er Janvier 1811 sera soumis aux formes hollandaises et les projets d'ordonnances seront prélablement verifiés par la cour des comptes. art. 2. La dite vérification faite, le projet d'ordonnances, les pièces à l'appui et les arrètès de la cour des comptes seront remis au conseiller d'Etat, Intendant général des finances et du Trésor public pour toutes les parties qui dépendent de son département, au Maître des Requêtes, Intendant général de l'Intérieur, pour ce qui concerne l'Intérieur, la querre, la justice et la police, au Préfet Maritime pour le département de la Marine, au Maître des Requêtes, directeur des ponts et chaussées pour le département du Waterstaat. Le tout pour être transmis par eux ause Ministères respectifs de l'Empire. art. 3. Pour effectuer ces dispositions les secrétaires généraux des Ministères éteints, attachés déja au conseil de liquidation pour l'arrière des départements respectifs, sont chargés sous la surveillance et la direction des deux intendants généraux des finances et de l'intérieur, du Préfet Maritime et du directeur des ponts et chaussées de rassembler toutes les pièces de dépenses, de dresser les projets d'ordonnances et de les adresser à la cour des comptes. art. 4. Dans les départements des Ministères qui cesseront d'exister il sera conserver avec les secretaires généraux le nombre des employés nécessaires pour le seconder dans ces opérations. art. 5. enz.
In deze portefeuille ligt een authentieke expeditie van het keizerlijk decreet van 18 november 1810 aangaande de instelling en de werkzaamheden van de intendant van Binnenlandse Zaken. Bij keizerlijk decreet van diezelfde dag werd tot intendant aangesteld mr. le Baron d'Alphonse, die, volgens het besluit van de prins, Archi-Trésorier van het Keizerrijk, in functie trad op 1 januari 1811. Bij zijn besluit van 1 januari 1811, nr. 1 benoemde de intendant de ambtenaren aan zijn departement o.a. mr. Fournier, zijn particuliere secretaris, tot secretaris-generaal en mr. Janssen tot chef de division voorts de heren Ebeling, Andriessen, Schneitter en Cremer tot chefs de bureaux.
De ontbrekende minuten bevinden zich in de na deze beschrijving volgende bundels van ingekomen stukken, geordend op afzender en op onderwerp.
Op deze en op de bij de volgende nummers vermelde lijsten staan de stukken in chronologische orde met hun nummers vermeld, die elke portefeuille bevat. De aan het hoofd van die lijsten geplaatste opschriften zijn voor deze inventaris overgenomen.
Inv.nrs. 952-953, 957-959, 962, 971, 991, 993, 1003-1007 konden niet in de portefeuilles met stukken van gelijke aard geborgen worden.
Zie ook inv.nr. 1438A Comité te Lande.
Zie lijst in nr. 1000.
Deze verzameling was vroeger chronologisch genummerd van 1-88. Daaraan ontbraken tijdens de inventarisatie de nummers 31, 41, 53, 77, 115, 135, 141 en 184. Alleen van nr. 135 (=1162) werd een brief teruggevonden. In enkele omslagen zijn ook minuut-uitgaande brieven van de intendant en circulaires op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende. Aangaande de inv.nrs. 1026-1027, 1144, 1162, zie N.B. van inv.nrs. 950-1009.