Octrooi voor de VOC (1602)

De VOC wordt een verlengstuk van de Staten-Generaal in Azië

Tekst uit het VOC Octrooi (1602)
Alles uitklappen

Eind 16e eeuw brengen Portugezen specerijen en andere goederen vanuit Azië naar Europa. Deze goederen verkopen de Portugezen door aan Nederlandse handelaren. Vanaf 1580 valt de handel tussen Portugezen en Nederlanders stil. De Portugezen komen dan namelijk onder het gezag van de Spaanse koning, met wie de Republiek op dat moment in de oorlog is (de Nederlandse Opstand). Kooplieden uit Holland en Zeeland besluiten hierop zelf naar Azië te varen.

Concurrentiestrijd

Van 1596 tot 1602 worden verschillende bedrijven opgericht, elk met ongeveer hetzelfde doel: handelswaar uit Azië verkopen in Nederland. De verschillende bedrijven, later voorcompagnieën genoemd, moeten met elkaar concurreren, met lage prijzen tot gevolg.

In 1602 maken de Staten-Generaal een einde aan deze concurrentiestrijd. De Vereenigde-Oostindische Compagnie (VOC) wordt opgericht. Met het octrooi krijgt de VOC het alleenrecht op de handel in het zogenoemde ‘octrooigebied’, dat een groot deel van Azië beslaat. De beslissing van de Staten-Generaal wordt vaak gezien als een bijzonder historisch voorbeeld van overheidsingrijpen in de markt. Maar de VOC was voor de Staten-Generaal vooral ook een militair-strategisch middel.

De Staten-Generaal proberen met de oprichting van de VOC Spanje te dwarsbomen door de oorlog ook overzees te voeren. Bovendien zou het de Spaanse economie en daarmee de Spaanse oorlogsinspanningen schaden, als de VOC de Aziatische handel van Spanje zou kunnen afnemen. Als onderdeel van deze strategie leveren de Staten-Generaal ook oorlogsschepen en wapens aan de VOC. Het octrooi geeft de VOC dus niet alleen toestemming om handel te drijven. De VOC mag namens de Staten-Generaal ook onderhandelen met overheden in Azië, forten bouwen, recht spreken, militairen in dienst nemen, burgers huwen en oorlog voeren. De VOC mag van de Staten-Generaal bovendien gebieden met geweld innemen en deze vervolgens besturen en exploiteren. De Staten-Generaal ziet de VOC als eigenaar van die ingenomen gebieden. De VOC opereert in feite als soevereine (onafhankelijke) staat in Azië.

Rechtvaardiging van slavernij

De VOC is dus meer dan een handelsonderneming. Het is een verlengstuk van de Staten-Generaal. Omdat de VOC toestemming heeft om namens de Staten-Generaal oorlogen te voeren, geldt het oorlogsrecht van de Republiek ook voor de VOC. Als onderdeel van dit recht mag de VOC mensen die in een “rechtvaardige oorlog” gevangen worden genomen tot slaaf maken. Door de VOC op te richten als overheidsorganisatie, zorgen de Staten-Generaal er in feite voor dat slavernij en de handel in mensen een wettelijke onderbouwing hebben. 

De gevolgen van het octrooi zijn immens. Het biedt de wettelijke onderbouwing voor een agressieve expansiepolitiek. Vooral vanaf 1614, onder leiding van Jan Pieterszoon Coen, wordt een harde lijn van verovering en kolonisatie gevoerd. 

Verwoestingen, genocide en kolonisatie 

Achtereenvolgens wordt Jakarta verwoest (1619), wordt er genocide gepleegd op de Banda-eilanden (1621) en wordt begonnen met de kolonisatie van Taiwan (1622-1663). Na deze eerste innames, breidt de VOC de macht uit in de Indische Oceaan: Malakka (1641), de kustgebieden van Sri Lanka (1641-1658) en Cochin (1663) worden ingenomen. Hierna gaat de VOC verder in de Indonesische archipel, met bijvoorbeeld de inname van Makassar (1667) en Bantam (1683). 

Slavernij en ‘herendiensten’ 

De Nederlandse expansie gaat gepaard met geweld en zorgt er ook voor dat de handel in slaafgemaakten steeds uitgebreider wordt. Bovendien maakt de VOC op grote schaal gebruik van ‘herendiensten’: een vorm van dwangarbeid. Met het octrooi heeft de VOC de toestemming van de Staten-Generaal op zak om deze herendiensten te eisen van overwonnen volkeren. Deze vorm van gedwongen arbeid moet worden gezien als de voorloper van het latere Cultuurstelsel.