De tekst van de Staatsregeling spreekt van gelijkheid voor alle inwoners van Nederland. Maar in de praktijk geldt dat zeker niet voor iedereen. Vrouwen hebben namelijk nog steeds geen stemrecht en ook geen andere politieke rechten.
Johanna van Haren is één van de vrouwen die hiertegen in actie komt. In 1799 geeft Johanna van Haren haar eigen interpretatie van artikel 3 van de Staatsregeling in haar verzoekschrift aan het Vertegenwoordigend Lichaam (zeg maar het parlement):
Art. III. ALLE LEDEN der Maatschappy, (dat is zo Mannen, Vrouwen, Zoons als Dochters,) zonder onderscheiding van Geboorte, Staat of Rang, een GELYKE aanspraak op derzelven voordeele zyn hebbende,..
Hertaling: ALLE LEDEN van de maatschappij, (dus zowel mannen als vrouwen, zowel zonen als dochters) zonder daarbij een onderscheid te maken op grond van wat dan ook, kunnen in gelijke mate aanspraak maken op de politieke rechten die in de Staatsregeling zijn opgeschreven..
Met andere woorden: álle inwoners van de Republiek mogen meedoen in de politiek, dus ook vrouwen.
Het verzoekschrift dat door Johanna is opgesteld, wordt gedrukt en verspreid. En er zijn meer vrouwen die er net zo over denken: Bijna 200 ‘Bataafsche Huismoeders en jonge Burgeressen’ uit Amsterdam en Enkhuizen zetten in juli en augustus 1799 hun handtekening onder het verzoekschrift van Johanna van Haaren en sturen het op naar het Vertegenwoordigend Lichaam.
Helaas zijn de mannelijke parlementariërs niet onder de indruk van dit pleidooi voor politieke participatie van vrouwen. Zij vinden het niet meer dan vanzelfsprekend dat de formulering “alle Burgers” uit de Staatsregeling uitsluitend op de mannelijke bevolking slaat. Het is ondenkbaar dat hiermee ook vrouwen worden bedoeld, zo stellen zij. Vrouwen mogen zich niet politiek bemoeien, laat staan dat ze ook stemgerechtigd zouden zijn.
De vergadering zou de verzoekschriften dus zonder problemen gewoon ongelezen naast zich neer kunnen leggen. Maar de parlementariërs besluiten om voor deze keer met de hand over het hart te strijken, uit eerbied voor het vrouwelijke geslacht, zoals ze het zelf zeggen. Ze nemen de ondertekende documenten voor kennisgeving aan. In de praktijk komt dat trouwens op hetzelfde neer als de documenten ongelezen opzij schuiven. Wat ze hiermee eigenlijk zeggen is: hartelijk bedankt, maar we gaan er niets mee doen.
Of zoals de president van de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigende Lichaam in de vergadering het formuleert in zijn reactie op het verzoekschrift van de 198 vrouwen:
daar, in gevolge de Staatsregeling de vrouwen niet stemgerechtigd en dus onbevoegd zijn, om voordragten, betrekkelijke Staatszaken te doen, zo zouden deze adressen behoren gehouden te worden buiten deliberatie, doch uit hoofde van de Condescendance voor de Vrouwen, dat beminnelijke gedeelte van het menselijke geslacht, proponeer ik, om dezelve adressen aan te nemen voor notificatie.
Verzoekschriften
Archief Wetgevende Colleges van de Bataafse Republiek en van het Koninkrijk Holland, toegangsnummer 2.01.01.01, inventarisnummers 358 en 359
Reactie van de president van de Eerste Kamer op de verzoekschriften van de ‘Bataafsche Huisvrouwen en jonge Burgeressen
Archief Wetgevende Colleges van de Bataafse Republiek en van het Koninkrijk Holland, toegangsnummer 2.01.01.01, inventarisnummer 713 (pagina 340)