Eeuwenlang is de doodstraf in Nederland de zwaarste straf die je kan krijgen. Op 17 september 1870 wordt de doodstraf uit het normale strafrecht geschrapt.
De strop voor moord
De laatste die in Nederland in vredestijd zijn misdaad met de dood moet bekopen is Johannes Nathan. Hij wordt op 31 oktober 1860 op de Markt in Maastricht opgehangen omdat hij zijn schoonmoeder heeft vermoord. In de tien jaar hierna wordt de doodstraf nog wel opgelegd maar niet meer uitgevoerd. De doodstraf wordt steeds meer ter discussie gesteld.
Verzoekschriften aan de Eerste Kamer
Op 20 mei 1870 neemt de Tweede Kamer het wetsontwerp tot afschaffing van de doodstraf aan. Daarna ontvangt de Eerste Kamer het wetsontwerp voor behandeling. Veel Nederlanders nemen de moeite een verzoekschrift te richten aan de leden van de Eerste Kamer. Ze vragen de Kamerleden om wel of niet in te stemmen met het wetsontwerp. Met de daarbij voor hen geldende argumenten.
Tegenstanders van afschaffing in het geweer
De tegenstanders van afschaffing baseren zich vaak op 'der Christenen dierbaren Bijbel'. Met een beroep op Bijbelteksten wijzen zij erop dat God overheden niet alleen gevangenisstraf maar ook het zwaard in handen heeft gegeven. Zij weten niet minder dan 14.449 handtekeningen in heel Nederland te verzamelen. De handtekeningen zijn met de bijbehorende verzoekschriften om de doodstraf te handhaven bewaard gebleven in het Eerste Kamerarchief dat bij het Nationaal Archief te vinden is.
Gemengd gezelschap
Een interessante handtekeningenlijst komt van een predikant uit Wassenaar. Daarop staan niet alleen 40 namen, maar ook beroepen vermeld. Dit maakt duidelijk dat de voorstanders van de doodstraf uit verschillende kringen afkomstig zijn, variërend van de ‘opzichter der goederen van ZKH Prins Frederik’ ‘landeigenaar/hoogheemraad van Rijnland’ tot enkele 'landmannen’. De lijst bevat ook een rooms-katholieke pastoor en kapelaan. De meeste tegenstanders van afschaffing van de doodstraf komen uit gereformeerde en conservatieve kringen.
Voorstanders van afschaffing
Er melden zich ook voorstanders van de afschaffing van de doodstraf bij de Eerste Kamer Ze leggen de nadruk op het onherroepelijk zijn van de doodstraf. Het kan namelijk voorkomen dat iemand ter dood is gebracht terwijl later blijkt dat hij onschuldig is. En het aantal gerechtelijke dwalingen (fouten) is aanzienlijker dan men wil erkennen en toegeven. Bovendien laat de doodstraf geen ruimte meer voor bekering en ‘zedelijke verbetering’ van de veroordeelde. De doodstraf is immers definitief.
Steunbetuiging
Voorstanders van afschaffing melden zich dan wel minder massaal dan de tegenstanders, maar vasthoudend zijn sommigen wel. Het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen stuurt de Eerste Kamer op 13 juni 1870 een kopie van het verzoekschrift dat op 23 februari al aan de Tweede Kamer is gestuurd. In beide gevallen betreft het een steunbetuiging aan de ontwerpwet. Hetzelfde Genootschap heeft overigens zes jaar eerder, in 1864, ook al een 'eerbiedig adres' aan de koning geschreven, met het verzoek de doodstraf af te schaffen.
Wet tot afschaffing doodstraf van kracht
Uiteindelijk stemt de Eerste Kamer, de vele handtekeningen tegen ten spijt, in met het wetsvoorstel tot afschaffing. Daarmee kan de ‘Wet van 17 september 1870 tot afschaffing van de doodstraf’ in het Staatsblad gepubliceerd worden. Vanaf dan wordt de doodstraf vervangen door levenslange tuchthuisstraf. Alleen in het militair strafrecht blijft de doodstraf nog gehandhaafd. Na de Tweede Wereldoorlog zijn via de bijzondere rechtspleging 152 doodstraffen aan oorlogsmisdadigers opgelegd waarvan 39 ook zijn uitgevoerd. Met de grondwetswijziging van 1983 is de doodstraf in Nederland in alle gevallen bij wet verboden.
Nationaal Archief
2.02.22 Archief van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 1815-1945
2.02.21 Archief van de Tweede Kamer der Staten-Generaal: Gedrukte Stukken, 1814-1940
2.02.13 Archieven van de Staten-Generaal, 1814-1815 en van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, 1815-1945, inv.nr. 340
2.09.47 Archief van het ministerie van Justitie: Wettendossiers, (1831) 1850-1975 (2000), inv.nrs. 135 en 136