Terug naar zoekresultaten

2.02.22 Inventaris van het archief van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 1815-1945

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.02.22
Inventaris van het archief van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 1815-1945

Auteur

Centrale Archief Selectiedienst

Versie

04-11-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1997 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Tweede Kamer der Staten-Generaal
Tweede Kamer, 1815-1945

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1815-1945

Archiefbloknummer

H28013

Omvang

; 3509 inventarisnummer(s) 310,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Tweede Kamer der Staten-Generaal Commissie betreffende de Zaak Brigade Koninklijke Marechaussee te Oss Commissie tot Onderzoek der Geloofsbrieven Commissie van Enquete inzake de Wet van Commissie van Enquete omtrent de Besmettelijke Ziekte onder het Rundvee Commissie van Enquete omtrent de Exploitatie der Nederlandse Spoorwegen Commissie van Enquete omtrent de Nederlandse Koopvaardijvloot Commissie van Enquete omtrent de Toestand van de Maas en de Zuid-Willemsvaart Commissie van Enquete omtrent de Uitvoering van de Concessie tot Landaanwinning en Verdieping van het Zwolse Diep Commissie van Enquete omtrent de Zeemacht, die Nederland behoeft Commissie van Onderzoek aangaande de Leveringen van Geschut Commissie van Onderzoek naar de Feiten in verband met de NV Spoorhout en het Grindbaggerbedrijf te Linne Commissie voor de Buitenlandse Zaken Commissie voor de Huishoudelijke Aangelegenheden Commissie voor de Rijksuitgaven Commissie voor de Staatsuitgaven Commissie voor de Verzoekschriften Commissie voor het Kort Verslag van de Vergaderingen der Kamer Commissie voor Indische Zaken Gemengde Commissie voor de Stenografie uit de beide Kamers der Staten-Generaal Vaste Commissie van Overleg met de Regering omtrent Aangelegenheden van Handelspolitieke Aard Vaste Commissie voor Overleg met de Regering inzake Handelspolitieke Aangelegenheden Vaste Commissie voor Privaat- en Strafrecht

Samenvatting van de inhoud van het archief

Wetgeving en controle van het regeringsbeleid vormen de hoofdtaken van de Staten-Generaal. Ook de Staatsbegroting (sinds 1928 Rijksbegroting) moet bij wet worden vastgesteld. Om de regering te kunnen controleren heeft de Kamer onder meer het recht van interpellatie, het recht om vragen te stellen en het enquêterecht. Het archief bevat, naast notulen, agenda's en roosters van werkzaamheden stukken over: geloofsbrieven van nieuw verkozen Kamerleden; 'officiële bescheiden en overgelegde stukken', ingezonden door de ministeries en de hoge colleges van staat om de Kamer te informeren over het regeringsbeleid (bijvoorbeeld de 'Volkenbonddocumenten', in de jaren 1921-1939 overgelegd door het ministerie van Buitenlandse Zaken); verzoekschriften van particuliere personen en organisaties; petities vooral uit jaren, waarin belangrijke politieke kwesties speelden, zoals (in 1829/1830) de ministeriële verantwoordelijkheid, (in 1847/1848) de grondwetsherziening en (in 1875-1878) de wet op het lager onderwijs; wetsvoorstellen en wetsontwerpen; door Kamerleden gestelde vragen (vanaf 1906); permanente commissies, zoals de commissie voor de Rijksuitgaven, de commissies van onderzoek en de enquêtecommissies (bijvoorbeeld de enquêtes inzake de kinderarbeid en de toestand in werkplaatsen en fabrieken (1886-1887); de organisatie en het personeel van de Tweede Kamer.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1. De Tweede Kamer der Staten-Generaal
Taken en bevoegdheden van de Tweede Kamer
De Tweede Kamer der Staten-Generaal is het belangrijkste orgaan van het democratische bestel zoals dat in Nederland bestaat. Dit staatscollege bestaat tot 1956 uit honderd gekozen volksvertegenwoordigers en heeft twee taken: een controlerende en een (mede)wetgevende. De eerste taak betreft het controleren van de uitvoerende macht, d.w.z. de regering. De tweede taak is het maken van wetten in samenwerking met de regering en de Eerste Kamer. De activiteiten van de Tweede Kamer bestaan erin te vergaderen, te debatteren en te stemmen. Om haar taak als controleur en (mede)wetgever goed te kunnen vervullen, heeft de Tweede Kamer een aantal bevoegdheden/rechten. Deze zijn: het budgetrecht, het vragenrecht, het recht van interpellatie, de mogelijkheid om moties in te dienen, het enquêterecht, het recht van amendement en het recht van initiatief.
Wijze van vergaderen
De leden van de Tweede Kamer vergaderen plenair of in een commissie. De meeste Kamerleden leggen zich op één of enkele onderwerpen toe. Meestal nemen alleen die Kamerleden deel aan het plenaire debat deel die gespecialiseerd zijn in het onderwerp dat wordt behandeld. Dat zijn doorgaans dezelfde Kamerleden die daarover ook al hebben vergaderd in de verschillende Kamercommissies, zoals de Vaste commissie voor Justitie, of die voor Verkeer en Waterstaat of voor Defensie etc. Commissievergaderingen zijn, net als de plenaire vergadering, in beginsel openbaar.
Een debat in de plenaire vergadering verloopt volgens een vast patroon. Eerst komen de Kamerleden aan het woord. De minister of staatssecretaris reageert hierop. Meestal zijn in deze 'eerste termijn' niet alle vragen voldoende beantwoord. Daarom volgt nog een tweede termijn: opnieuw voeren verschillende Kamerleden het woord. De bewindspersoon geeft opnieuw antwoord. Dit wordt repliek (de Kamer) en dupliek (de bewindspersoon) genoemd. Soms zijn dan nog niet alle vragen beantwoord en volgt nog een derde termijn. Vooral in tweede termijn worden sprekers meestal onderbroken in hun betoog. Dit zijn de zogeheten interrupties. Hiertoe staan in de huidige plenaire zaal tegenover het spreekgestoelte vier interruptiemicrofoons opgesteld.
Wijze van besluitvorming
Besluiten worden door de Tweede Kamer genomen via stemming. De procedure is als volgt. De Voorzitter van de Tweede Kamer opent de Kamervergadering indien hij zeker is van het quorum. Dat wil zeggen dat meer dan de helft van het aantal leden aanwezig is in het Kamergebouw, dus minimaal zesenzeventig leden. Elk Kamerlid tekent een presentielijst, zodra hij/zij het Kamergebouw binnenkomt. Zo blijft de voorzitter op de hoogte van het aantal aanwezige leden. Nu kan tijdens de vergaderdag het aantal aanwezige leden in de zaal teruglopen tot minder dan 76. Er kunnen dan geen geldige stemmingen plaatsvinden. Daarom zal de Voorzitter in geval van een stemming een bel laten gaan als teken dat de Kamerleden naar de vergaderzaal moeten komen om te gaan stemmen. Overigens is doorgaans van te voren bekend wanneer er stemmingen zullen plaatsvinden. De Kamer besluit met of zonder stemming. In het laatste geval wordt het besluit eenstemmig genomen tenzij één of meer leden aantekening vragen geacht te willen worden te hebben tegengestemd.
In de Tweede Kamer kan op drie manieren worden gestemd: met handopsteken, hoofdelijk of schriftelijk. Als de leden van een fractie die in de vergaderzaal aanwezig zijn voor of tegen een wetsvoorstel of amendement (een wijziging op een wetsvoorstel) stemmen, dan gaat de Voorzitter er vanuit dat de hele fractie voor of tegen stemt, tenzij geconstateerd wordt dat één of meer leden anders stemmen dan de meerderheid van hun fractie. Elk Kamerlid kan om een hoofdelijke stemming vragen. Hierbij stemt ieder lid, wanneer zijn naam wordt afgeroepen, vóór of tegen. Schriftelijke stemmingen vinden alleen plaats als de Tweede Kamer een persoon moet voordragen of benoemen of bij het kiezen van haar eigen voorzitter.
2. Medewetgeving en Controle
Medewetgeving
Medewetgeving, het behandelen van wetsvoorstellen, is één van de twee hoofdtaken van de Tweede Kamer. Dit wetgevingsproces gaat als volgt in zijn werk. Als een minister of staatssecretaris iets wettelijk wil regelen, geeft hij zijn ambtenaren de opdracht een tekst voor een wetsvoorstel te maken. Gaat het bijvoorbeeld om nieuwe belastingplannen, dan ligt het voor de hand dat die plannen worden uitgewerkt op het Ministerie van Financiën. Gaat het over een wijziging in de hoogte van de huursubsidies dan is het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer erbij betrokken. Het komt overigens vaak voor dat er meer dan één ministerie bij een wetsvoorstel betrokken is. Nadat het wetsvoorstel in de ministerraad is besproken en goedgekeurd gaat het naar de Raad van State. De Raad van State is het hoogste adviescollege van de regering. De Raad beoordeelt vooral de juridische aspecten van het voorstel. Regelmatig brengt de regering op advies van de Raad van State wijzigingen in een wetsvoorstel aan. De regering is dat overigens niet verplicht.
Vervolgens gaat het wetsvoorstel met een Memorie van Toelichting en het advies van de Raad van State naar de Koningin. De Memorie van Toelichting geeft tekst en uitleg over doel en inhoud van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel wordt voorzien van een door de Koningin ondertekende vaste tekst, de zogenaamde Koninklijke Boodschap. Het geheel wordt ingediend bij de Tweede Kamer.
Het wetsvoorstel gaat nu naar de Kamercommissie, waarvan de werkzaamheden betrekking hebben op het beleidsterrein dat het voorstel bestrijkt. Elke in die commissie vertegenwoordigde fractie kan vragen en opmerkingen over het wetsvoorstel naar voren brengen. Onder verantwoordelijkheid van de griffier maakt de commissie een verslag van deze besprekingen. Het verslag wordt aan alle Kamerleden en aan de regering gezonden. Dit is een openbaar stuk: iedereen die dat wil, kan het lezen. Om het wetsvoorstel goed op zijn gevolgen te kunnen beoordelen, kan de commissie andere personen en organisaties verzoeken om schriftelijk commentaar op het wetsvoorstel. Zij kan ook een hoorzitting organiseren waar personen of organisaties mondeling commentaar kunnen geven. Als de commissie gereed is met de voorbereiding en geen vragen meer heeft, is weer de beurt aan de minister. Die reageert in een stuk dat 'Nota naar aanleiding van het verslag' heet op de opmerkingen van de commissie. Ook dit antwoord wordt gedrukt en aan alle leden van de Tweede Kamer toegezonden.
Wat dan volgt is de plenaire behandeling van het wetsvoorstel. De minister(s) of staatssecretaris(sen) moet(en) het voorstel in de Tweede Kamer verdedigen. Bij de behandeling van een wetsvoorstel kunnen Kamerleden gebruik maken van hun recht van amendement: ze kunnen wijzigingen indienen en trachten daar een meerderheid voor te krijgen. Ook kan een Kamerlid het debat over het wetsvoorstel aangrijpen om moties in te dienen. Tot slot wordt over het wetsvoorstel gestemd.
Initiatiefrecht
Tweede Kamerleden hebben een aantal bevoegdheden. Zo heeft de Kamer het recht van initiatief. Leden hebben het recht om op eigen initiatief een wetsvoorstel te maken en dat in de Tweede Kamer te verdedigen. Bij het behandelen van een dergelijk initiatiefwetsvoorstel wordt dezelfde procedure gevolgd als bij gewone wetsvoorstellen. Ondanks dat Kamerleden bij het maken van een wetsvoorstel niet, zoals ministers, kunnen steunen op vele ambtelijke deskundigen komt het zeker de laatste jaren nogal eens voor dat Kamerleden van dit recht gebruik maken.
Recht van amendement
De Tweede Kamer kan ook veranderingen aanbrengen in wetsvoorstellen. Zij maakt in dat geval gebruik van haar recht van amendement. Hoewel een amendement nooit de bedoeling van een wetsvoorstel mag veranderen, kan het aannemen van een amendement toch tot gevolg hebben dat een onderdeel van het beleid van een minister verandert. Daarom kan de minister tegen een amendement zijn. De meest krachtige uitspraak die hij in een dergelijk geval kan doen, is het amendement onaanvaardbaar verklaren. Houdt de meerderheid van de Tweede Kamer niettemin vast aan het amendement, dan kunnen er drie dingen gebeuren. Of de minister vraagt de Voorzitter van de Kamer de vergadering te schorsen voor nader beraad in het Kabinet en besluit daarna eventueel tot intrekking van zijn wetsvoorstel. Of de minister dreigt met aftreden. Dat laatste gebeurt niet vaak. Het is ook mogelijk dat de Tweede Kamer het wetsvoorstel in zijn geheel verwerpt. Ook dat kan leiden tot het aftreden van een minister of zelfs van het Kabinet. Wetsvoorstellen worden namelijk namens de regering ingediend.
Recht om vragen te stellen
Controle van het regeringsbeleid is de tweede hoofdtaak van de Tweede Kamer. Tot dit doel heeft ieder Kamerlid de bevoegdheid aan een minister of staatssecretaris vragen te stellen. Per jaar stellen Kamerleden veel schriftelijke vragen. Ze kunnen ook mondeling vragen stellen. De Voorzitter van de Tweede Kamer moet de vragen wel eerst goedkeuren. De minister is verplicht op vragen van Kamerleden in te gaan.
Recht van interpellatie
Daarnaast hebben Kamerleden het recht van interpellatie. Als een Kamerlid een minister interpelleert, stelt hij eigenlijk ook vragen. Tijdens een interpellatie echter wordt een minister of staatssecretaris ter verantwoording geroepen door de Tweede Kamer. Hij móét uitleg geven over een bepaalde zaak. Bijvoorbeeld omdat hij beweringen of beloften heeft gedaan die niet overeenkomen met wat hij eerder heeft (toe)gezegd.
Motierecht
Soms zijn Kamerleden het niet eens met de plannen van een minister of staatssecretaris, of ze vinden dat de regering op een bepaald gebied actie moet ondernemen. Ze kunnen dat de regering en de Tweede Kamer laten weten via een motie. Als een motie door de Tweede Kamer wordt aangenomen dan dient de regering daar natuurlijk rekening mee houden, maar de regering is niet verplicht een motie uit te voeren. Er bestaan echter moties waar de regering eigenlijk niet om heen kan. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de Tweede Kamer een motie van wantrouwen aanneemt. Het vertrouwen van de Tweede Kamer in een minister, een staatssecretaris of het hele kabinet is dan tot het nulpunt gedaald. Bewindslieden rest dan niets anders te doen dan aftreden.
Algemeen Overleg
De Kamercommissies vergaderen geregeld met de ministers en staatssecretarissen over de ideeën, beslissingen en de plannen voor wetsvoorstellen van de regering, kortom: het regeringsbeleid. Deze vorm van mondeling overleg staat sinds 1994 bekend als algemeen overleg. Er bestaan overigens nog twee vormen van overleg: het nota-overleg en het wetgevingsoverleg. In een nota-overleg wordt met bewindslieden gesproken over alle mogelijke stukken: nota's, notities, brieven, e.d. Alleen wetsvoorstellen komen niet aan de orde. Nota-overleg ontlast de plenaire vergadering van de Tweede Kamer, want stukken die in een dergelijk overleg zijn besproken komen in de plenaire vergadering niet meer aan de orde. Er worden tijdens dit overleg geen moties ingediend. Daar kan een uitzondering op worden gemaakt, mits de Tweede Kamer op verzoek van de commissie daarvoor toestemming geeft.
Over wetsvoorstellen wordt met de betrokken minister of staatssecretaris uitvoerig gesproken in een wetgevingsoverleg. Deze vorm van overleg wordt overigens niet bij de behandeling vanalle wetsvoorstellen toegepast. Bovendien is er toestemming van de Tweede Kamer nodig voor het houden van een wetgevingsoverleg. Tijdens een wetgevingsoverleg kunnen allerlei specialistische en technische aspecten van wetgeving aan de orde komen en dat bespaart veel tijd. De Tweede Kamer hoeft immers bij de plenaire behandeling niet nog eens diep in te gaan op alle details en kan volstaan met een kort, algemeen debat. In sommige gevallen wordt het wetsvoorstel zelfs een hamerstuk. Dat wil zeggen: het voorstel wordt in de plenaire vergadering zonder stemming aangenomen, omdat tijdens het overleg is gebleken dat alle fracties er achter staan.
3. Van de Afdelingen naar de Vaste commissies
Het zwaartepunt van het parlementaire werk lag aanvankelijk bij de wetgeving. Vanouds ging aan de openbare behandeling van wetsontwerpen een onderzoek vooraf. Het voorbe-reidend onderzoek van wetsontwerpen in de Tweede Kamer onderging in de loop der tijd verschillende veranderingen en aanpassingen. De Grondwet van 1815 (art. 107) schreef een afdelingsonderzoek van wetsontwerpen voor. Voor het voorbereidend onderzoek van wetsvoorstellen werden de leden van de Tweede Kamer verdeeld over de afdelingen. De Grondwet van 1887 schreef het afdelingsonderzoek niet meer dwingend voor. Het vooronderzoek van belangrijke wetsontwerpen werd sindsdien aan Commissies van voorbereiding opgedragen. In 1909 werd het voorbereidend onderzoek uitgebreid met de instel-ling van de Begrotingscommissies voor onderzoek van gewone begrotingsontwerpen. Vanaf 1919 werden Bijzondere commis-sies ingesteld voor wetsont-werpen van tech-nische aard, waarin Kamerleden met speciale deskundigheid benoemd werden. Tenslotte deden in 1925 de Vaste com-missies hun intrede, die voor onderzoek van verwante groepen wetsontwerpen ingesteld werden. Op den duur vond het voorbereidend onderzoek van wetsontwerpen op vijf manieren plaats. In:
  1. de Afdelingen
  2. de Commissies van voorbereiding
  3. de Begrotingscommissies
  4. de Bijzondere commissies
  5. de Vaste commissies. ( J. G. Pippel, Het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal: zijn geschiedenis en toepassing, 's-Gravenhage 1950 3, p. 180-183, 224 225. )
4. Organisatie
De Voorzitter
De Kamer bestaat uit tot 1956 uit honderd democratisch gekozen Kamerleden die verdeeld zijn over de fracties van de politieke partijen. Zij wordt voorgezeten door een Voorzitter, eventueel te vervangen door ondervoorzitters. Daarnaast zijn er commissies en het Presidium.
De Voorzitter heeft de volgende taken:
  • het leiden van de werkzaamheden van de Tweede Kamer en die van het Presidium
  • het doen naleven van het Reglement van Orde
  • het uitvoeren van de door de Tweede Kamer genomen besluiten
  • het vertegenwoordigen van de Tweede Kamer
De Voorzitter is bevoegd de vergaderingen van alle commissies bij te wonen. De Voorzitter en de ondervoorzitters vormen samen het Presidium. De Voorzitter benoemt voor ieder lid van het Presidium een plaatsvervanger.
De Griffier
De verantwoording voor de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer ligt bij de Griffier. Deze hoogste ambtenaar legt op zijn beurt verantwoording af aan het Presidium. De griffiersfunctie heeft in de loop der jaren andere accenten gekregen. Naast de vanouds aanwezige zorg voor de juridische aspecten van staatsrechtelijke aard zijn managementtaken aan de functie toegevoegd. De belangrijkste onderdelen van de taak van de Griffier zijn:
  • het voorbereiden, vastleggen en uitwerken van de beslissingen van de Tweede Kamer en het Presidium;
  • het adviseren van de Voorzitter en het Presidium;
  • het leiden van de ambtelijke organisatie;
  • het uitoefenen van het griffierschap van de Commissie werkwijze van de Tweede Kamer.
De griffier wordt bijgestaan door plaatsvervangende griffiers die de Kamercommissies ondersteunen in al hun werkzaamheden.
Stenografische Dienst
In 1849 werd de 'Gemengde commissie voor de Stenographie uit de beide Kamers der Staten-Generaal' in het leven geroepen. Tegenwoordig wordt deze commissie genoemd 'Gemengde commissie voor de Stenografische dienst van de Staten-Generaal'. De Stenografische dienst heeft als taak het opstellen van het officiële verslag van vergaderingen van de Eerste en de Tweede Kamer, de zogeheten Handelingen van de Eerste en Tweede Kamer. De zorg voor de Stenografische dienst berust bij de Gemengde commissie.
5. Archiefvormers
Afdelingen
De Afdelingen ( P.P.T. Bovend'Eert, H.R.B.M. Kummeling, Het Nederlandse Parlement, Deventer 1995, p. 163-165, 209. ) bestonden tussen 1815 en 1966. Volgens de bepaling van de Grondwet van 1815 (art. 107) verdeelde de Tweede Kamer zich door middel van loting in afdelingen. Deze verrichtten het voorbereidend onderzoek van wetsontwerpen. Elke afdeling benoemde zelf haar voorzitter(s) en een rapporteur. Soms werden de rapporteurs voor het afdelingsonderzoek door de Centrale afdeling aangewezen. De voorzitters van de afdelingen vormden de Centrale afdeling. ( Pippel, 1950, p. 15-26. ) De Centrale afdeling overwoog de beraadslagingen van de Afdelingen, waarna het verslag door een Commissie van rapporteurs werd opgesteld. Op basis van dit verslag werd het voorstel van wet behandeld in de plenaire vergadering.
Commissies
De Commissies ( HTK 1979-1980, Bijlagen 15 962. ) zijn collegiale ambten die door de Tweede Kamer worden ingesteld. De Tweede Kamer kent verschillende soorten commissies. De bepalingen over de commissies zijn in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer (RvOTK) opgenomen. Er zijn (waren) de volgende commissies:
Begrotingscommissies
De Begrotingscommissies ( J.G. Pippel, Het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal: zijn geschiedenis en toepassing, 's Gravenhage 1954 3 (vermeerderde druk), p. 47-53. ) behandelden van 1945 tot 1953 de voorbereiding van de begrotingsvoorstellen. Voor elk hoofdstuk van de begroting werd in principe één begrotingscommissie ingesteld. Bij aanvang van elke zitting benoemde de Voorzitter vijf Kamerleden voor de gehele duur van de zitting. Op 22 november 1945 werden voor het eerst (veertien) begrotingscommissies ingesteld. Na de instelling van de Vaste commissies voor zaken van elk ministerie zijn de begrotingscommissies verdwenen.
Bijzondere Commissies
De Bijzondere commissies ( Hagelstein, 1991, p. 105-108. ) werden in 1919 ingevoerd voor het onderzoek van wetsvoorstellen van hoofdzakelijk technische aard. Eerst werden ze door de Voorzitter van de Tweede Kamer en vanaf 1966 door het Presidium ingesteld. Vanaf de jaren zestig werden Bijzondere commissies steeds meer voor behandeling van belangrijke onderwerpen ingesteld. Zij hielden op te bestaan zodra de aan haar opgedragen werkzaamheden voltooid waren. De Bijzondere commissies bestonden tot 1994. ( HTK 1992-1993, p. 5870-5871. )
Commissies van Rapporteurs
De Commissies van rapporteurs ( Pippel, 1950, p. 15 en verder. ) werden in 1842 ingesteld om de behandeling van wetsvoorstellen in de Afdelingen te verbeteren. In deze commissies werden deskundige leden door de vijf Afdelingen benoemd om van het voorbereidend onderzoek een gezamenlijk verslag op te maken. De Commissies van rapporteurs konden met de regering overleg plegen. Zij beoordeelden of wijzigingen, bij dat overleg door de regering aangebracht, opnieuw in de Afdelingen behoorden te worden overwogen. Deed dit zich voor, dan werd het verslag als voorlopig verslag beschouwd. Daarop werd het nieuwe onderzoek ingesteld, waarna het definitief verslag werd uitgebracht. Door het vervallen van het stelsel van afdelingsonderzoeken kwam een einde aan de Commissies van rapporteurs.
Commissies van Voorbereiding
De Commissies van voorbereiding werden als speciale commissies ingesteld voor onderzoek van bijzondere onderwerpen inzake de voorbereiding van nieuwe wetgeving. Deze wetsontwerpen, vaak van grote omvang, bevatten belangrijke beginselen en waren technisch ingewikkeld. ( Pippel, 1950, p. 85-87, 225. ) Zij werden eerst in de Afdelingen onderzocht. In elke Afdeling fungeerde een lid van de Commissie als rapporteur. Voor het eerst werd een Commissie van voorbereiding ingesteld voor het onderzoek van het Wetboek van Strafrecht en van Strafvordering in de zitting 1879-1880. In het Reglement van Orde werd deze commissie in 1888 opgenomen.
Commissie voor de huishoudelijke aangelegenheden
De Commissie voor de huishoudelijke aangelegenheden werd voor het eerst vermeld in art. 14 van het Reglement van 1849. Deze commissie werd elk zittingsjaar ingesteld en bestond uit de voorzitter van de Tweede Kamer en een aantal Kamerleden. Na de Tweede Wereldoorlog werden op 25 september 1945 ( HTK Tijdelijke Zitting 1945, p. 10-11. ) opnieuw commissieleden benoemd. De Commissie voor de huishoudelijke aangelegenheden zorgde voor de facilitaire zaken van de Tweede Kamer, maakte jaarlijks voor de sluiting van de zitting de raming op en deed voordrachten voor de benoemingen, bevorderingen en ontslagen van ambtenaren. ( Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (RvOTK) van 1938 artt. 12-13. ) In 1966 nam het Presidium de taken over van deze commissie. ( HTK 1966-1967, p. 7-10. )
Commissie voor de Rijksuitgaven
De Commissie voor de rijksuitgaven werd ingesteld om de Tweede Kamer te ondersteunen bij de uitoefe-ning van het budget-recht en bij de uitoefening van de financiële controle op de rijksuitgaven. Tot de taken van deze commissie behoren:
  • het ondersteunen van de Tweede Kamer bij het begrotingsonderzoek;
  • het voorlichting geven aan de Tweede Kamer;
  • het behandelen van comptabele wetgeving;
  • het verwerken van nota's, brieven;
  • het behandelen van rapporten van de Algemene Rekenkamer.
Tussen 1 mei 1923 en 16 mei 1929 was deze commissie bekend onder de naam 'Vaste commissie voor de staatsuitgaven'. ( Pippel, 1950, p. 104, 538-539. ) De taken van de Commissie voor de rijksuitgaven werden tot 16 mei 1994 apart in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer omschreven. ( RvOTK 1938 art. 153, 1966 art. 30, 1983 art. 44. )
Commissie voor de verzoekschriften
De Commissie voor de verzoekschriften ( Franssen, 1990, p. 195-201. ) werd in de Tweede Kamer in 1816 ( HTK 1815-1816, p. 83. ) voor het eerst ingesteld. De vermelding van deze commissie in het Reglement vond in 1842 plaats. Op 4 mei 1971 zijn de Richtlijnen voor de Commissie voor de verzoekschriften ( Deze 'Richtlijnen' gelden voor de beide Kamers der Staten-Generaal. ) aangenomen. Op 7 juni 1984 werd een apart Reglement van de Commissie voor de verzoekschriften vast-gesteld. De commissie heeft een controlerende bevoegdheid ten aanzien van de uitvoering van het beleid van de overheid. Zij onderzoekt klachten van individuele burgers die zich op één of andere wijze door het optreden van de overheid te kort gedaan voelen. Brieven van burgers die betrekking hebben op wetsontwerpen worden door de Commissie van de verzoekschriften niet behandeld. Als de commissie meent dat de uitvoering van het beleid in een bepaald opzicht vragen oproept, dan kan zij de minister uitnodigen om opheldering te geven. Tevens is de commissie bevoegd tot het horen van derden, een voorstel tot enquête te doen en externe adviezen te vragen. De commissie doet verslag toekomen aan de Tweede Kamer. Vervolgens besluit deze over de voorstellen van de commissie. De vergaderingen van de commissie zijn besloten. De ambtelijke ondersteuning van deze commissie is tevens werkzaam voor de Commissie voor de Verzoekschriften van de Eerste Kamer.
Commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven
De Commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven ( Bovend'Eert, 1995, p. 102-105. ) gaat na of de nieuwgekozen Kamerleden voldoen aan de vereisten van verkiesbaarheid en of zij geen onverenigbare betrekkingen vervullen. Hiervan brengt zij schriftelijk of mondeling ver-slag uit aan de Tweede Kamer. Voorts wordt, indien nodig, een kort verslag uitgebracht over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag. De Grondwet heeft het onderzoek van de geloofsbrieven vanaf 1815 voorgeschreven. De Tweede Kamer bepaalde in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer op welke wijze dat onderzoek plaatsvond. Vanaf 1918 ( Pippel, 1950, 191-197. ) werd de Commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven benoemd door de Voorzitter van de Tweede Kamer, na periodieke aftreding of ontbinding, zodra meer dan vijfenzeventig benoemde leden hun geloofsbrieven hebben ingezonden.
Enquêtecommissies
De enquêtecommissies ( Hagelstein, 1991, p. 301-318. ) worden door de Tweede Kamer ingesteld wanneer de behoefte bestaat buiten de regering om een onderzoek in te stellen en informatie in te winnen. De parlementaire enquête vindt zijn grondslag in de Grondwet van 1848 (art. 90) en in de Enquêtewet van 1850. In 1977 werd deze wet gewijzigd en genoemd de Wet op de Parlementaire Enquête. Deze wet bevat de bijzondere bevoegdheden voor de enquête en enkele procedurele voorschriften. In het Reglement van Orde zijn de procedurele aspecten nader belicht. Het bijzondere van een enquêtecommissie is dat zij de bevoegdheid heeft om personen op te roepen die verplicht zijn te verschijnen en onder ede kunnen worden gehoord.
Gemengde commissies
De gemengde commissies ( Bovend'Eert, 1995, p. 168. ) worden ingesteld om de gezamenlijke activiteiten van de Eerste Kamer en de Tweede Kamer te ondersteunen. De beide Kamers zijn qua aantal leden gelijkelijk in deze commissies vertegenwoordigd. In 1849 werd de 'Gemengde commissie voor de Stenographie uit de beide Kamers der Staten-Generaal' in het leven geroepen. Tegenwoordig wordt deze commissie genoemd 'Gemengde commissie voor de Stenografische dienst van de Staten-Generaal'. De Stenografische dienst heeft tot taak het officiële verslag van vergaderingen van de Eerste en de Tweede Kamer op te stellen. De zorg voor de Stenografische dienst berust bij de Gemengde commissie.
De 'Gemengde commissie van toezicht op de griffie voor de interparlementaire betrekkingen' stelt Kamerleden in staat deel te nemen aan internationale vergaderingen. Het betreft de volgende vergaderingen: de Interparlementaire unie (IPU), de Parlementaire vergadering van de Raad van Europa (RvE), het Benelux-parlement, de Noord-Atlantische assemblee (NAA), de Assemblee van de West-Europese Unie (WEU), de Interparlementaire commissie van de Nederlandse taalunie en de Conferentie voor veiligheid en samenwerking in Europa (CVSE).
Vaste commissies
De Vaste commissies worden sinds 1925 bij besluit der Kamer ingesteld. ( HTK 1925-1926, p. 51. ) Deze commissies werden oorspronkelijk ingesteld voor onderzoek van verwante groepen wetsontwerpen. De eerste drie Vaste commissies (VC) waren: de Vaste commissie voor Belastingen, de Vaste commissie voor Openbare werken, verkeer en waterstaataangelegenheden en de Vaste commissie voor Privaat- en strafrecht. ( HTK 1925-1926, p. 14. ) Naast de bovengenoemde Vaste commissies werden in het Reglement van Orde van 1938 apart opgenomen: de Vaste commissie voor buitenlandse zaken, de Vaste commissie voor de rijksuitgaven en de Vaste commissie voor Indische zaken. ( RvOTK van 1938, artt. 151-153. ) Vanaf 1948 groeide het aantal Vaste commissies.
Kamerleden
De Kamerleden functioneren zowel collectief als individueel. Zij bepalen gezamenlijk op welke wijze de Tweede Kamer haar grondwettelijk toegekende bevoegdheden kan uitoefenen. Besluitvorming wordt altijd collectief genomen. Elk Kamerlid heeft afzonderlijke bevoegdheden zoals het indienen van moties, het amenderen van wetsvoorstellen, het stellen van mondelinge en schriftelijke vragen. Het aantal Kamerleden werd in 1956 verhoogd van honderd tot honderdvijftig. ( HTK 1956-1957, p. 103-105. )
Seniorenconvent
Het Seniorenconvent ( Praktische mededelingen, 1963, 1986. ) is de benaming voor een bijeenkomst van de fractievoorzitters van de politieke partijen in de Tweede Kamer. Het komt een enkele keer voor dat men overleg wil plegen, al dan niet onder voor-zitterschap van de Voorzitter der Tweede Kamer, over aangelegenheden waaraan politieke aspecten verbonden zijn. Voor het eerst kwam dit college in 1906 bijeen. ( Hagelstein, 1991, p. 44. )
Tweede Kamer
De Tweede Kamer is een orgaan waar besluitvorming plaatsvindt. Besluiten worden meestal na de openbare beraadslaging over een onderwerp (een wetsvoorstel, een brief of een verklaring) genomen. Het besluit in de plenaire vergadering wordt bij meerderheid van stemmen genomen. ( De grondwet 1983, art. 67. ) Van het verhandelde in de openbare vergaderingen wordt een officieel verslag gemaakt en gedrukt als de 'Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal'.
Voorzitter
De lijst van Voorzitters van de Tweede Kamer tussen 1815 en 1945 is als volgt:
  • 1815-1816: J.E. Baron van Lynden van Hoevelaken
  • 1816-1817: jhr. A.C. Membréde
  • 1817-1818: mr. J.P. van Wickevoort Crommelin
  • 1818-1819: jhr. L.P.J. du Bus de Gisignies
  • 1819-1820: A.H. van Markel Bouwer
  • 1820-1821: jhr. A.C. Membréde
  • 1821-1822: mr. R. Metelerkamp
  • 1822-1823: P.F. Nicolaï
  • 1823-1824: jhr. S.J. Sandberg van Essenburg
  • 1824-1825: P.F. Nicolaï
  • 1825-1826: jhr. S.J. Sandberg van Essenburg
  • 1826-1827: L.A. Reyphins
  • 1827-1828: jhr. mr. H.M. van der Goes
  • 1828-1829: L.A. Reyphins
  • 1829-1830: mr. J. Corver Hooft
  • 1830-1831: mr. L. van Toulon
  • 1831-1832: jhr. mr. H.M.A.J. van Asch van Wijck
  • 1832-1833: H. Baron Collot d'Escury van Heinenoord
  • 1833-1834: mr. T. Sypkens
  • 1834-1835: H. Baron Collot d'Escury van Heinenoord
  • 1835-1836: mr. H.J. Dijckmeester
  • 1836-1837: mr. L.C. Luzac
  • 1837-1838: M.P.D. Baron van Sytzama
  • 1838-1839: jhr. mr. M.W. de Jonge van Campens Nieuwland
  • 1839-1840: jhr. mr. O. van Swinderen van Rensuma
  • 1840-1841: jhr. H. Backer
  • 1841-1842: E.W. van Dam van Isselt
  • 1842-1843: jhr. mr. D.T. Gevers van Endegeest
  • 1843-1844: mr. J.L.A. Luyben
  • 1844-1845: jhr. mr. P. van Akerlaken
  • 1845-1847: mr. G.I. Bruce
  • 1847-1849: jhr. W. Boreel van Hogelanden
  • 1849-1850: mr. J.K. Baron van Goltstein
  • 1850-1851: mr. A.J. Duymaer van Twist
  • februari-1852: jhr. W. Boreel van Hogelanden
  • april-1853: mr. W.H. Dullert
  • 1853-1855: jhr. W. Boreel van Hogelanden
  • 1855-1856: jhr. mr. D.T. Gevers van Endegeest
  • 1856-1858: mr. J.K. Baron van Goltstein
  • maart-1858: W.A. Baron van Schimmelpenninck van der Oije
  • 1858-1869: mr. G.C.J. van Reenen
  • 1869-1880: mr. W.H. Dullert maart-1881: mr. C.J.F. Mirandolle
  • 1881-1884: O. van Rees februari-oktober
  • 1884: mr. E.J.J.B. Cremers
  • 1884-1885: mr. A.E. Baron Mackay
  • 1885-1888: mr. E.J.J.B. Cremers
  • 1888-1891: jhr. mr. G.J.Th. Beelaerts van Blokland
  • 1891-1901: mr. J.G. Gleichman
  • 1901-1905: mr. A.E. Baron Mackay
  • 1905-1909: jhr. mr. J. Röell
  • 1909-1912: mr. W.K.F.P. Graaf van Bylandt
  • 1912-1913: jhr. mr. O.F.A.M. van Nispen tot Sevenaer
  • 1913-1917: mr. H. Goeman Borgesius
  • 1917-1921: mr. D. Fock
  • 1921-1925: mr. D.A.P.N. Koolen
  • 1925-1929: jhr. mr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck
  • 1929-1933: mr. J.R.H. van Schaik
  • 1933-1936: jhr. mr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck
  • 1936-1938: mr. P.J.M. Aalberse
  • 1938-1948: mr. J.R.H. van Schaik
De voorzitter van de Tweede Kamer werd tot 1983 door H.M. de Koningin benoemd, uit een voordracht van drie leden, opgemaakt door de Tweede Kamer. Dit vond plaats in de eerste vergadering van elke zitting. De Voorzitter leidt de werkzaamheden van de Tweede Kamer en van de Centrale afdeling. Zijn taken en bevoegdheden zijn in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal omschreven.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
In 1978 is een omvangrijk gedeelte van het archief vernietigd. Alle originele ingekomen wetsontwerpen, memories van toelichting, voorlopige en andere verslagen zijn, na verkregen machtiging van de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk ter vernietiging afgevoerd. Als motivering voor deze vernietiging gold de overweging dat al deze documenten gedrukt zijn voor de Kamerleden. Ze zijn opgenomen in de serie gedrukte stukken (inv.nrs. 1844-3223 ) en grotendeels ook in de bijlagen bij de Handelingen (archiefinventaris 2.02.21.01).
Behalve een geringe hoeveelheid dubbelen heeft de CAS bij de eindbewerking niets uit het archief vernietigd.
Verantwoording van de bewerking
Het archief van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 1815-1945, is in 1996 door het Algemeen Rijksarchief ter bewerking aangeboden aan de Centrale Archief Selec-tiedienst.
Het archief bestond uit:
  • seriematig geordende bescheiden als notulen, verslagen, gedrukte stukken, overgelegde stukken, verzoekschriften, vragen en correspondentie.
  • rubriekenarchief
  • gedeponeerde archieven van commissies
Het overgrote deel van het archief was seriematig geordend. Tijdens de bewerking zijn de uit de series gevallen bescheiden ingevoegd, het betreft hier vooral de ver-zoekschriften, die op nummer of chronologisch zijn tussengevoegd. Tevens zijn de parallelseries, "stukken opgemaakt door de Kamer", samengevoegd. Tijdens de bewerking zijn de overgelegde stukken die in de serie "stukken opgemaakt door de Kamer" zijn blijven zitten afgezonderd en beschreven als "seriematig of incidenteel overgeleg-de stukken".
De begincesuur is vastgesteld op 1815, de eindcesuur op 1945, doch het oudste stuk dateert van 1814 (inv.nr. 3224) en het jongste van 1954 (inv.nr.3251).
Aan de totstandkoming van deze inventaris werkten mee:
  1. Voor de CAS:
    • T. Bremer-Hoppentocht
    • F. Wijbenga
    • G.E. Erents, als verantwoordelijk teamleider
  2. Voor het Algemeen Rijksarchief:
    • H.A.J. van Schie
Ordening van het archief
Voor de ordening van de beschrijvingen is gebruik gemaakt van een indelingsschema dat ook voor de inventaris van het archief voor de Eerste Kamer is gebruikt. Bij het dateren van de series is uitgegaan van het zittingsjaar van de Tweede-Kamer, niet van het kalenderjaar. Bij datering van de overige bescheiden is op kalenderjaar gedateerd.
Groot-formaatstukken zijn fysiek bij elkaar geplaatst achter het archief. In de inventa-ris zijn deze stukken echter op hun logische plaats geordend. Dit betekent dat de nummering in de inventaris niet altijd doorlopend zal zijn.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (A).
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Tweede Kamer der Staten-Generaal, nummer toegang 2.02.22, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Tweede Kamer, 1815-1945, 2.02.22, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Voor het vervolg zie toegang 2.02.28:
Inventaris van het archief van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, (1849) 1945-1980 (1994)

Archiefbestanddelen