Leenregisters

Wilt u meer weten over het leenstelsel en leenregisters? Gebruik dan deze zoekhulp.

Alles uitklappen

Het leenstelsel was een systeem waarbij de eigenaar van bepaalde goederen (de leenheer) deze goederen in leen gaf aan een zogenaamde leenman. In ruil voor het gebruik daarvan, beloofde de leenman (de vazal) zijn heer bij te staan en te dienen, bijvoorbeeld in het leger ten tijde van oorlog. Hoewel het oorspronkelijke doel – het aangaan van wederzijdse verplichtingen – in de loop der eeuwen naar de achtergrond verdween, heeft dit stelsel tot de Frans-Bataafse tijd bestaan.

Wanneer een goed of recht in leen werd uitgegeven, ontving de leenman hiervan een schriftelijk bewijs in de vorm van een charter: de leenakte. Deze leenaktes zijn soms bewaard gebleven in familie- of heerlijkheidsarchieven. Voor de eigen administratie werd de akte ook ingeschreven in de leenregisters van de leenheer. Deze registers bevatten alle leenakten die door het leenhof in een bepaalde periode zijn uitgegeven.

De leenregisters van de graven van Holland waren aanvankelijk genummerd. In de Bourgondische tijd ontstond een nieuwe praktijk en kreeg elk register een eigen naam. Een register werd bijvoorbeeld vernoemd naar de kleur van de omslag, zoals het zwarte ruige register, het rode register of het witte bonte register. Verschillende malen kreeg een register de naam van een zittende landsheer, zoals Philippus A, Karolus, Maria Maximiliaan of Archidux (aartshertog Filips de Schone). Ook kwam het voor dat een register de aanduiding kreeg van een belangwekkende gebeurtenis uit de betreffende periode, bijvoorbeeld Principium Regis Castellae (aantreden van Filips de Schone als koning van Castilië), Confederatio Anglorum (huwelijk van Filips II met Maria Tudor), Pax utilis et diuturna (Vrede van Cateau Cambrésis met Frankrijk), Rumor Episcorum (invoering nieuwe bisdommen). Tijdens de Republiek is de laatste wijze van vernoemen voortgezet.

De graven van Holland gaven bijzonder veel lenen uit. Daarom was een ordening binnen de leenregisters nodig om de administratie enigszins toegankelijk te houden. Binnen de registers werden de leenakten per regio bij elkaar gezet:

  • Noord-Holland
  • Zuid-Holland
  • Kennemerland
  • West-Friesland
  • etc.

Deze regio’s bevatten een of meer baljuwschappen en de aanpalende hoge heerlijkheden. Een regio wordt in de leenregisters meestal aangeduid als ‘caput’, meervoud ‘capita’ (afgekort: c.). Deze capita zijn afzonderlijk gefolieerd. Een leenregister bevat dus meerdere folio’s. Elke caput begint met een inhoudstafel, een pagina waarop de leengoederen worden opgesomd in volgorde van inschrijving. Het is goed om te beseffen dat deze indeling niet uniform in alle registers werd gebruikt. Er kunnen dus verschillen voorkomen. 
In de eerste jaren van de Tachtigjarige Oorlog, toen de leenverheffingen werden gedaan door de alternatieve regering, werd de indeling in capita losgelaten. Vanaf nu werden de leenverheffingen simpelweg achter elkaar geregistreerd, voorafgegaan door een inhoudstafel.

In de leenregister/leenakte worden onder andere genoemd:

  • het leen
  • de nieuwe leenman
  • de vorige leenman
  • soms: de betrekking tussen de nieuwe en de vorige leenman (bijvoorbeeld: 2 en 3, zijn vader)
  • de wijze waarop het leen tot de nieuwe leenman is gekomen (bijvoorbeeld door overlijden van de vorige leenman of door verkoop)
  • de datum van uitgifte van het leen

In de 20e eeuw zijn er tal van zogenaamde ‘leenrepertoria’ samengesteld. Deze repertoria bevatten, per leengoed, een opsomming van de namen van de opeenvolgende leenmannen. Meestal is er één repertorium per leenhof. Maar als een leenhof zeer groot is – zoals dat van de graven van Holland – dan is zo'n repertorium opgedeeld in regio’s. 
De repertoria van kleine leenhoven bestrijken meestal de volledige periode van hun bestaan. Bij de grote leenhoven eindigen ze meestal rond 1650, wanneer het handschrift in de oorspronkelijke registers meestal goed leesbaar wordt.

Leenrepertoria zijn vaak in druk uitgegeven. Die voor de leenhoven in Holland zijn verschenen in het tijdschrift Ons Voorgeslacht van de Hollandse Vereniging voor Genealogie en opgenomen in de digitaal beschikbare Hollandse Genealogische Databank. U kunt hierin zoeken op afzonderlijke steden en dorpen. Let op:

  • Tekstueel zijn de repertoria gelijkluidend aan de repertoria in het tijdschrift Ons Voorgeslacht. Het enige verschil is dat ze hier integraal worden aangeboden, dat wil zeggen: niet opgeknipt. Er wordt vermeld in welke jaargangen de repertoria voor het eerst werden gepubliceerd, de paginanummers worden echter niet vermeld.
  • In de repertoria wordt vaak verwezen naar een inventarisnummer in het archief van de Leen- en registerkamer (LRK). Oorspronkelijk waren alle leenregisters daarin opgeborgen. Bij herinventarisatie van het archief van de Graven van Holland in 1981 is de serie opgeknipt. De registers tot de Opstand zijn toegevoegd aan het archief van de Graven van Holland (3.01.01), de registers vanaf de Opstand zijn opgeborgen in het archief van de Leen- en Registerkamer (3.01.52). Bij die gelegenheid hebben de leenregisters een nieuw nummer gekregen. Raadpleeg daarom altijd de concordantie, achter de inventaris van het archief van de Graven van Holland.
  • In de loop van de tijd zijn verschillende leenregistraties verloren gegaan, zoekgeraakt of verspreid geraakt over verschillende archieven.

De leenheer kon verschillende goederen in leen uitgeven:

  • Onroerend goed uit eigen bezit, zoals landerijen, hofsteden of woningen.
  • Rechten uit eigen bezit, bijvoorbeeld het recht van jurisdictie, het jachtrecht, visrecht, windrecht of tolrecht.
  • Onroerende goederen en rechten die de leenheer niet zelf bezat maar in leen hield van anderen en in leen doorgaf aan derden. Strikt genomen spreken we in deze situatie niet van leenheer en leenman, maar van leenman en achterleenman.

De belening met een leengoed – het zogenaamde ‘verlij’ – kende vaste procedures en was omgeven met allerlei rituelen. De leenman moest aan zijn leenheer trouw zweren en beloven om hem, indien nodig, militair te dienen. Daarnaast was hij de leenheer een symbolisch geschenk verschuldigd, de zogenaamde ‘heergewaade’. Voorbeelden hiervan zijn een paar windhonden, een havik, twee sperwers, een stoop (2,4 liter) wijn of een zwaard. Vaak werden deze geschenken met geld afgekocht. Tot slot diende de leenman de zogenaamde ‘hofrechten’ te betalen, de kosten voor de administratie van het leengoed.
Alleen natuurlijke personen konden als leenman optreden. Dit leverde wel eens problemen op, bijvoorbeeld wanneer een stad een leengoed verwierf. In zo’n geval werd een leen verlijd op een vertegenwoordiger van de stad, bijvoorbeeld een burgemeester of een lid van de vroedschap. Zo’n persoon werd een ‘sterfheer’ genoemd. Wanneer de sterfheer overleed, werd hij vervangen door een nieuwe vertegenwoordiger.

De registratie van de uitgaven van lenen gebeurde door het zogenaamde leenhof van de leenheer. Niet alleen de landsheer kon lenen uitgeven. In principe kon iedereen die eigendom had dat doen. Naast het grafelijke leenhof waren in Holland dan ook tientallen andere leenhoven te vinden. Sommige daarvan waren van familieleden van de graaf, bijvoorbeeld van de jongere takken van de grafelijke familie. Te denken valt aan de heren van Voorne, de heren van Brederode of de graven van Blois. Daarnaast bezaten ook heel wat vermogende edelen een leenhof, bijvoorbeeld de heren van Assendelft, de heren van Wassenaar, etc. Tot slot waren er ook leenhoven van, met name kerkelijke, colleges, zoals de Abdij van Egmond. In dit laatste geval trad niet de corporatie (de abdij), maar de abt op als leenheer.
Door vererving, koop of naasting (confiscatie) konden leenhoven van eigenaar veranderen. Wanneer de nieuwe leenheer al een ander leenhof bezat, konden de twee hoven versmelten. Vooral het leenhof van de graven van Holland heeft nogal wat andere leenhoven opgeslorpt: niet alleen die van de uitgestorven takken van de grafelijke familie maar ook die van verschillende adellijke families.

Het leenhof van de graven van Holland was onderdeel van de grafelijke tresorie. Het archief hiervan werd bewaard door de registerkamer, later steeds vaker aangeduid als de leenkamer. Bij een verlij liet de graaf zich vertegenwoordigen door een stadhouder. Na de afzetting van Filips II werd deze functie meestal vervuld door een landsadvocaat, na 1621 de raadpensionaris.
De administratie van de lenen gebeurde over het algemeen zorgvuldig. Toch zijn niet alle verlijen geregistreerd. Tot in de veertiende eeuw werden veel beleningen mondeling afgehandeld. Daarnaast zorgden de oorlogsomstandigheden, bijvoorbeeld aan het einde van de zestiende eeuw, soms voor een slechte administratie.
De rechtspraak in leenzaken gebeurde oorspronkelijk door het Leenhof van Holland. In 1577, enkele jaren na het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog, werd het Leenhof opgeheven en werden de bevoegdheden overgedragen aan het Hof van Holland. In 1660 werd het Leenhof weer in het leven geroepen, waarna het in 1674 definitief werd opgeheven. Vanaf dat moment behoorde de competentie weer tot het Hof van Holland.

De leenregisters van de graven van Holland bevinden zich in:

De leenregisters van de particuliere leenhoven bevinden zich uiteraard in particuliere archieven. We noemen hier alleen de archieven van zijtakken van de grafelijke familie:

Stukken over rechtspraak in leenzaken zijn te vinden in:

  • J.C. Kort, Overzicht van de leenkamers in Holland. Algemeen Rijksarchief Publikatiereeks nummer 1 (3e herziene druk; Den Haag 1996), bibliotheek Nationaal Archief V 925.1. Hierin zit een uitvoerige inleiding en een overzicht van alle leenkamers in Holland, met literatuurverwijzingen.
  • B. de Keijzer, ‘De repertoria op de leenkamers in het Graafschap Holland’, Zuidhollandse genealogieën (Rotterdam 1986) 68-71, bibliotheek Nationaal Archief 135 A 28
  • J.C. Kort, ‘Leenkamers en genealogisch onderzoek voornamelijk in Holland’, Gens Nostra 44 (1989) 445-448, bibliotheek Nationaal Archief V 1091
  • J.J.A. Wijs, Bijdrage tot de kennis van het leenstelsel in de Republiek Holland (’s-Gravenhage 1939), bibliotheek Nationaal Archief 16 B 5