Terug naar zoekresultaten

4.RGD Inventaris van het tekeningenarchief van de Rijksgebouwendienst (RGD) en rechtsvoorgangers, (1761) 1824-1945 (1980)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

4.RGD
Inventaris van het tekeningenarchief van de Rijksgebouwendienst (RGD) en rechtsvoorgangers, (1761) 1824-1945 (1980)

Auteur

J. Faber, G.G.J. Boink (revisie)

Versie

22-02-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1992, 2020 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Rijksgebouwendienst: Tekeningenarchief
RGD / Tekening Rijksgebouwen

Periodisering

archiefvorming: 1824-1945
oudste stuk - jongste stuk: 1761-1980

Archiefbloknummer

RGD

Omvang

32334 inventarisnummer(s)

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Er is een korte samenvatting in het.
Nederlands
Engels

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Ministerie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) / Rijksgebouwendienst (1922-2014) Ministerie van Binnenlandse Zaken, Onderwijs en Waterstaat / Afdeling C / Administratie van Waterstaat, Wegen en Publieke Werken (1823-1829) Ministerie van Binnenlandse Zaken, Waterstaat en Publieke Werken / Afdeling C / Administratie van Waterstaat, Wegen en Publieke Werken (1820-1823) Ministerie van Binnenlandse Zaken / 3e Afdeling Waterstaat (1831-1877) Ministerie van Financiën / Afdeling Rijksgebouwen (1922-1935) Rijksbouwmeester voor de Landsgebouwen in het Tweede District (1919-1923)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Dit archief bevat plattegronden, bestekken, tekeningen en foto’s van gebouwen beheerd door de Rijksgebouwendienst in Nederland. Alle tekeningen uit de inventaris van koninklijke paleizen, landsgebouwen (ook in Brussel), scholen, kazernes, ziekenhuizen, post- en telegraafkantoren, gevangenissen en gerechtshoven zijn als vervangingsexemplaar op microfiches gezet. De microfiches zijn inmiddels gedigitaliseerd; de digitale afbeeldingen zijn online beschikbaar. Ongeveer een kwart van de tekeningen, zoals aanzichten en revisietekeningen, is in origineel bewaard gebleven. Zie toegang 4.RGD-MICRO voor de microfiches.
Het archief is verdeeld in dat van de architect en de bouwkundig ambtenaar en omvat het uitgebreide objectenarchief (gerangschikt per gemeente), rubrieken met een foto- en bestekkenverzameling en stukken die geen betrekking hebben op in beheer zijnde objecten.
Daarnaast is er het archief van de constructeur – ook met objecten gerangschikt op gemeente, waaronder een enkele Franse. Daarna volgt als aanhangsel het persoonlijk archief van H. de Lussanet de la Sablonière.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Inleiding
Bij Koninklijk Besluit ( Staatsblad nr. 470, 29juli 1922. ) werd in 1922 de zorg van de Rijksgebouwen hier te lande opgedragen aan het Ministerie van Financiën, met dien verstande, dat deze opdracht slechts de bemoeienissen inzake aankoop, huur, stichting, verbouwing, onderhoud of eerste inrichting betreft. Het besluit vindt plaats op voordracht van de Ministers van Financiën, Justitie, Binnenlandse Zaken, Onderwijs Kunsten & Wetenschappen, Marine, Oorlog, Waterstaat, Landbouw, Nijverheid en Handel en Arbeid.
Artikel 2 van het besluit geeft een opsomming van gebouwen die niet onder de bovenvermelde zorg vallen. Zoals: ... de gebouwen die rechtstreeks deel uitmaken van de Iandsverdediging, of bestemd zijn voor technische doeleinden en door hun inrichting slechts als zodanig kunnen dienen, alsmede die, welke één geheel vormen met Rijksgebouwen of Rijkswerken waarvan de zorg aan het hoofd van een ander departement blijft opgedragen.
Zoals uit het hierna volgend historisch overzicht zal blijken, is het niet zo dat er tot 1922 geen organisatie bestond, die zich bezig hield met het overheidsbouwen. Integendeel, de meeste ministeries die tot de oprichting van de Rijksgebouwendienst (hierna RGD) besloten, hadden in de 19de eeuw reeds gespecialiseerde bouwbureaus. Ook waren er in het verleden overkoepelende organisaties geweest, die het bouwen van de centrale overheid begeleiden. Al deze bureaus, diensten of organisaties zijn te beschouwen als de voorlopers van de RGD. De archieven van deze organisaties zijn in 1924 deels mee overgedragen aan de nieuw opgerichte RGD; deels bevinden zij zich nog in de archieven van de voorlopers.
Alvorens verder in te gaan op het K.B. van 1922 volgt eerst een historisch overzicht van het Rijksbouwen zoals dat tot dan had plaatsgevonden. ( Voor het overzicht, met name het deel nà 1800, is veel gebruik gemaakt van gegevens verzameld door drs. C.J. van der Peet, werkzaam bij het Bureau Rijksbouwmeester van de Rijksgebouwendienst. Zie. ) Corjan van der Peet en Guido Steenmeijer (red.) (1995) De rijksbouwmeesters : twee eeuwen architectuur van de Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers
Historisch overzicht
Tot 1795
Indien wij de bouw van het hof van de Hollandse Graven als eerste activiteit van overheidsbouwen beschouwen, dan zijn hiervan op de plaats van het huidige Binnenhof reeds vanaf het begin van de 13de eeuw sporen te traceren. Floris IV (gestorven 1234) laat er een woning bouwen. Op dezelfde plek wordt ten tijde van Floris V (gestorven 1296) een grote zaal, de Ridderzaal, voltooid. Vervolgens worden nog een kapel en diverse woon- en dienstvertrekken (kwartieren) aan de bebouwing toegevoegd. In de 15de eeuw verrijst aan de westzijde van de Ridderzaal het Stadhouderlijk kwartier. Den Haag wordt meer en meer het middelpunt van het bestuur van Holland en Zeeland, met name vanwege de gunstige geografische ligging en vanwege het feit dat vanouds hier de grafelijke kanselarij en Raad gevestigd zijn. Het Binnenhof groeit uit tot de voornaamste plek voor de bijeenkomsten van de Graven en hun Raden, de Stadhouder en de Staten.
In 1572 treden de Staten in de rechten van de landsheer. De Republiek wordt vanaf dan bestuurd door de vertegenwoordigers van Statencolleges van de zeven provincies: de Staten Generaal. De Staten van Holland nemen de zorg voor de stadhouderlijke, generaliteits- en gewestelijke gebouwen in Den Haag in uitvoerende en financiële zin over en worden eigenaar. De uitvoering wordt overgelaten aan een van hun beambten: de controleur of contraroleur, of, zoals in 1640, een timmerman van den hove. ( Zie. ) C.H. Peters (1891) De landsgebouwen te 's-Gravenhage , p. 28 Een bekende controleur van het gewest Holland is Pieter Arendsz. Noorwitz (gestorven 1669). De taken van de controleur zijn vergelijkbaar met die van een fabriek/bouwmeester in de grote steden.
In de 18de eeuw worden voor het Binnenhof grote nieuwbouwplannen gemaakt. Naast de gecontracteerde werklieden werkzaam voor het bouwbureau van Holland, krijgen bekende architecten opdracht om, met name voor het Stadhouderlijk kwartier, prestigieuze aanpassingen uit te werken. Omstreeks 1750 laat men Pieter de Swart plannen hiervoor maken, die nimmer worden uitgevoerd. Vijfentwintig jaar later vinden de ontwerpen van de Duitse architect F.L. Gunckel wel doorgang. De scheiding tussen wat strikt voor de Oranjes wordt gedaan en wat voor het gewest, is niet altijd duidelijk te trekken. Het bouwbureau van Holland wordt in deze tijd maar al te vaak gebruikt voor de werkzaamheden aan de eigendommen van de Stadhouder (met name het Huis ten Bosch en het Paleis Noordeinde).
Buiten het Binnenhof beheren de Provincies hun eigen openbare gebouwen. Het onderhoud van veel objecten wordt ook vaak aan lagere overheden (waaronder steden en waterschappen) gedelegeerd, of valt hen vanouds reeds toe (bijvoorbeeld de gebouwen voor rechtspraak en onderwijs). Het delegeren aan een lagere overheid is vooral de praktijk in de Generaliteitslanden. Deze landen waren niet door staten in Den Haag vertegenwoordigd en werden door de Raad van State, de Raad van Brabant en de Raad van Vlaanderen bestuurd.
Na 1795
Als na 1795 de eenheidsstaat ontstaat, heeft dit niet onmiddellijk consequenties voor de Rijksgebouwen. Lagere overheden onderhouden nog steeds de overheidsgebouwen, waar nu ambtenaren van de centrale overheid in gehuisvest zijn. In Den Haag wordt voor het staatsapparaat de voormalige gebouwendienst van Holland ingezet. Govert van der Linden is de contraroleur. Na 1806, wanneer de Republiek een Koninkrijk woordt, blijft Van der Linden aan. In 1808 wordt hij vervangen door Johan van Westenhout te Amsterdam, die weer wordt bijgestaan door A.J. Noordendorp in Den Haag. Voor de paleizen stelde de Koning naar Frans voorbeeld een vaste hofarchitect aan. Rond deze Architect der Koninklijke Paleizen ontstaat een klein bureau. In 1810, ten tijde van het Keizerrijk, blijft hiervan maar één architect over, B.W.H. Ziesenis. Na de val van Napoleon worden de bureaus voor de paleizen en de landsgebouwen met elkaar verbonden tot één bureau, dat vanaf 1815 onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Waterstaat staat. De architect Ziesenis wordt nu Architect der Koninklijke Paleizen en Landsgebouwen. Hij wordt in 1820 opgevolgd door Charles van der Straeten, die in 1825 weer wordt opgevolgd door de reeds genoemde A.J. Noordendorp. Ook in Brussel worden architecten aangesteld.
Buiten de residenties worden waterstaatsbeambten met het technische beheer belast. In geval van nieuwbouw wordt tot 1834 de genoemde Architect der Koninklijke Paleizen en Landsgebouwen ingeschakeld, of wordt een beroep gedaan op een particuliere architect. Als in 1833 de Architect der Koninklijke Paleizen en Landsgebouwen in Den Haag overlijdt, blijft zijn stoel wegens gebrek aan werk onbezet. ( In het nieuwe België zal iets soortgelijks gebeuren: in 1838 wordt daar de Bouwmeester van de Koninklijke Paleizen en Landsgebouwen T.F. Suys eervol ontslagen als blijkt dat er niet voldoende werk meer voor hem is. ) De Waterstaat neemt voorlopig in de persoon van een inspecteur in het gewest Zuid-Holland het ambt van Architect der Landsgebouwen en Koninklijke Paleizen in de residentie waar.
In 1858 wordt, na vele protesten over het lage peil van de kwaliteit van de Waterstaatsarchitectuur weer een Bouwmeester van 's Lands gebouwen aangesteld: W.N. Rose. Hij krijgt de zorg over de gebouwen in de residentie. Als veelbelovend architect - hij had reeds een behoorlijke staat van dienst - verdwijnt hij even snel als hij gekomen is. Hij krijgt namelijk zware kritiek op zijn ontwerpen en vooral op de ingrepen die hij aan oudere gebouwen verricht. Het voormalige Ministerie van Koloniën aan het Plein in Den Haag (gebouwd rond 1860) wordt vanwege zijn vorm en kleur 'een vogelkooi' en 'kippenhok' genoemd. Als Rose besluit de middeleeuwse kap van de Ridderzaal door een gietijzeren exemplaar te vervangen, kost hem dat uiteindelijk de kop. Tot de Dienst Landsgebouwen, opgericht in 1878, de werkzaamheden weer oppakt, zal door de Hoofdingenieur van de Waterstaat in het arrondissement 's-Gravenhage het beheer worden uitgevoerd. In Amsterdam wordt een opzichter aangesteld.
Intussen heeft in 1870 het Departement van Justitie onder leiding van J.F. Metzelaar zijn eigen (Rijks-)bouwbureau gekregen. ( Tot 1870 blijft bouwen voor Justitie veelal bij de lagere overheden belegd. (Veel (latere) rijksgebouwen zijn gebouwd door stadsarchitecten, als De Greef in Amsterdam en Romein in Leeuwarden; vgl. de Paleizen van Justitie in deze steden). Na de invoering van het cellulaire stelsel in 1845 stelde het Rijk I. Warnsinck, J.G. van Gendt en A.C. Pierson als adviseurs aan. Zij brengen de minister op de hoogte van nieuwe technische en bouwkundige ontwikkelingen op het terrein van de gevangenisbouw en, later, van andere gerechtsgebouwen. Zo bevat het RGD-tekeningenarchief tekeningen van een door Warnsinck en Van Gendt in het buitenland gemaakte studie naar het nieuwe cellulaire stelsel (inv. nr. 1607). Met deze tekeningen hebben zij hiervan verslag gedaan. Dankzij dit specialisme ontving Warnsinck opdrachten om gevangenissen te bouwen; ter vergelijking bevat het tekeningenarchief ook de tekeningen van de door hem gebouwde gevangenis aan het Kleine-Gartmanplantsoen in Amsterdam. (inv. nr. 74). ) Metzelaar wordt in 1884 opgevolgd door zijn zoon Willem Cornelis Metzelaar. Tot 1914 is deze familie verantwoordelijk voor een gigantische bouwproductie. S. Wijn volgt de Metzelaars tot 1924 op. Het bouwbureau maakt een forse ontwikkeling door. In 1870 bestond het uit één kantoor gevestigd in Den Haag, onder supervisie van J.F. Metzelaar. Metzelaar reisde voor de werkzaamheden het hele land door. Als in 1914 S. Wijn de zorg overneemt, is er een adjunct-rijksbouwmeester in Den Haag aangesteld, zijn er hoofdopzichters benoemd in Rotterdam, Veenhuizen, Den Bosch, Den Haag en Haarlem en zijn er opzichters 1ste, 2de en 3de klasse, eveneens verspreid over het land, in dienst genomen. ( Bron: Staatsalmanak, hierin worden alle namen opgesomd. )
In 1876 wordt C.H. Peters als Rijksbouwkundige aangesteld bij het Ministerie van Financiën. Een jaar later gaat hij over naar de Dienst Landsgebouwen, die zal ressorteren onder het nieuwe Departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid, en neemt hij de portefeuille van Financiën mee (waaronder de bouw van postkantoren, telegraafgebouwen, alsmede belastingkantoren, grenskantoren en de gebouwen van het ijkwezen). De Dienst Landsgebouwen, tot dan verantwoordelijk voor 's landsgebouwen in de residentie, is daarmee fors gegroeid en wordt daarom in 1883 gesplitst in een eerste district (het noorden en 's-Gravenhage) en een tweede district (het zuiden van het land). Den Haag wordt omstreeks 1900 bij het tweede district ondergebracht. Elk district krijgt een Rijksbouwmeester, een term die in 1884 officieel in gebruik komt. De organisatie van de dienst is als volgt. Tot 1883 is het bureau in Den Haag gesplitst in een afdeling Onderhoud onder leiding van een ingenieur-architect en een afdeling Vernieuwing en Restauratie onder leiding van een bouwkundige (C.H. Peters). Voorts zijn er hoofdopzichters in Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Zwolle (1881). Na 1883 staat aan het hoofd van ieder district een Rijksbouwmeester. Daaronder bevindt zich een, in de tijd, wisselend aantal hoofdopzichters, al dan niet over het land verspreid, met een eveneens wisselend aantal opzichters en, vanaf 1908, districtsopzichters. De reorganisatie van 1920 heeft tot gevolg dat opzichters bouwkundigen worden genoemd en dat ingenieurs en architecten de Rijksbouwmeester komen bijstaan. Voor het eerste district betekent dit uitbreiding met ir. J. Emmen (later hoofdingenieur bij de Rijksgebouwendienst, afdeling Constructie) en de architecten J.M. Luthman en C.J. Blauw. Voor het tweede district wordt A.F. Netscher als architect aangesteld.
Bij het Departement van Binnenlandse Zaken wordt in 1878 J. van Lokhorst tot Rijksbouwkundige benoemd voor de gebouwen 'van Onderwijs enz.', waarbij dit enzovoort staat voor alle andere gebouwen, waarvoor Binnenlandse Zaken verantwoordelijk is (zoals: landbouw, visserij, gezondheidszorg, en tijdelijk ook de provinciehuizen en de monumenten). Voor de Rijksmuseumgebouwen wordt in 1876 P.J.H. Cuypers benoemd, met als vervanger en latere opvolger zijn zoon J.Th.J. Cuypers. Voor de monumenten wordt A.J.M. Mulder aangesteld, een taak die in 1918 door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg wordt overgenomen. ( Het bouwbureau van 'Onderwijs enz.' heeft naast de zorg voor de gebouwen veel gedaan aan voorlichting over het Rijksbouwen. De monumentenafdeling hield zich tevens bezig, overigens zoals vandaag de dag de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (voorheen Rijksdienst voor de Monumentenzorg) doet, met het adviseren van particulieren bij restauratiewerkzaamheden. Victor de Stuers heeft aan de wieg van deze afdeling gestaan. ) Net als de Metzelaars heeft Van Lokhorst tot zijn dood in 1906 een gigantische productie gehaald. Hij wordt opgevolgd door M.A. van Wadenoyen en J.A. Vrijman. Het bureau van Van Lokhorst ontwikkelt zich op soortgelijke wijze als dat van de Metzelaars. In 1896 vindt uitbreiding plaats met een adjunct-bouwkundige, en reeds in de jaren tachtig van de 19e eeuw worden, daar waar grote werken plaatsvinden, hoofdopzichters en opzichters benoemd (met name in de universiteitssteden Leiden, Groningen en Utrecht). De architect voor 's Rijksmuseumgebouwen krijgt in 1899 een opzichter aan zijn bureau toegevoegd, en een architect-tekenaar plus een opzichter-tekenaar staan de Rijksarchitect voor de Monumenten ter zijde.
Het Ministerie van Marine, afdeling Loodswezen, heeft vanaf 1874 bouwkundigen in dienst. Vanaf 1875 wordt het bureau met een adjunct versterkt. De afdeling Marine Bouwwerken, tot 1917 onderdeel van de Genie, krijgt dat jaar onder leiding van ir. H. Hoekstra (de latere Rijksbouwmeester) een eigen bouwbureau. Grote afwezige in dit overzicht is het Departement van Buitenlandse Zaken, met name ten aanzien van de verantwoordelijkheid voor de gebouwen in het buitenland. Deze lag en ligt bij het departement zelf en heeft voor het ontstaan van de RGD geen rol gespeeld. Dit geldt, zoals reeds vermeld, ook voor de Ministeries van Oorlog en van Waterstaat, het Staatsbosbeheer, de Staatsspoorwegen, de Staatsmijnen en de landsgebouwen in de koloniën (Zie ook het vervolg).
De Rijksgebouwendienst
Bezuinigingen, het streven naar grotere efficiency en een nijvere ambtenaar bij het Ministerie van Financiën, Carel Baron van Lynden, leiden tot het ontstaan van de afdeling Rijksgebouwen bij dit departement. Van Lynden heeft de ministers overtuigd van het nut van één dienst onder de verantwoordelijkheid van de minister die de staatsfinanciën beheert. Dit wordt vastgelegd in het genoemde K.B. van 29 juli 1922. Het organisatiebesluit van 28 juli 1924 ( Staatsblad 392/1924. ) regelt één en ander meer in detail. Onder leiding van een Hoofd (Van Lynden!) komt er één Rijksbouwmeester als hoofd van het 'Bouwbureau', één chef van het bureau Onderhoud, één hoofdarchitect, en (de tekst van het K.B. volgend) de nodige architecten, ingenieurs, bouwkundige hoofdambtenaren, districtbouwkundigen (afwisselend 17 à 18 gevestigd in den lande), ambtenaren (in twee klassen), hulpopzichters, meesterknechts, werklieden en opperlieden en het nodige administratieve personeel. Het hogere personeel zou door de Kroon worden benoemd. Het organisatiebesluit zal, met kleine wijzigingen in de loop der tijd, van kracht blijven tot 1989, als er een nieuw Besluit Rijksgebouwendienst verschijnt. ( Staatsblad 320/1989. ) Met het K.B. van 6 september 1945 ( Staatsblad F 167/1945. ) wordt de zorg voor de rijksgebouwen overgedragen aan de Minister van Openbare Werken en Wederopbouw, in 1947 Wederopbouw en Volkshuisvesting, later Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, daarna Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne (VROM). Het K.B. van 1922 wordt in 1952 vervangen. ( Staatsblad 449/1952. ) Met name de zorg voor de huisvesting wordt gepreciseerd. De zorg omvat dan:
  • maatregelen ten behoeve van een doelmatig gebruik van de panden welke het Rijk in eigendom of in huur heeft;
  • aankoop en huur van panden en terreinen ten behoeve van de huisvesting van de Hoge Colleges, departementen, organen, bedrijven en diensten, behoudens de normale beheersfunctie van de dienst der domeinen;
  • nieuwbouw, aanbouw en verbouw van Rijksgebouwen, alsmede de eerste inrichting van die gebouwen;
  • exploitatie voorzieningen aan en onderhoud van panden, welke het Rijk in eigendom of in huur heeft; alles in overeenstemming met de betrokken ministers.
In het K.B. wordt een lijst opgenomen van objecten waar de RGD geen bemoeienis mee heeft; dit zijn de gebouwen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, de Rijkswerf Willemsoord in Den Helder, het Staats Vissershavenbedrijf in IJmuiden, de Staatsmijnen in Limburg, de onder het Departementen van Buitenlandse Zaken en Marine ressorterende dienstonderdelen buiten Nederland, de gebouwen waarvoor het Departement van Oorlog verantwoordelijk is (behoudens die van de bureaus buiten militaire inrichtingen), een aantal objecten van Marine die verband houden met de vliegvelden, de landsverdediging en de waterbouw, de gebouwen van het Loodswezen ( In feite was in 1924 slechts een deel van de dienst Loodswezen overgegaan naar de RGD. Vóór 1945 was het gehele bureau reeds ondergebracht hij de Marine. In 1937 bestaat er een apart bouwbureau bij het ministerie zelf voor dit onderdeel. ) , de Rijkswaterstaat, de Zuiderzeewerken en de dienst Noordoostpolderwerken.
Van 1943 tot 1957 worden in den lande Gewestelijke Huisvestingsbureaus gevestigd (los van de districtsbouwkundigen) met als taak beter en sneller in de huisvesting van de diensten en instellingen te kunnen voorzien. Zij zijn gevestigd in Zwolle, Nijmegen, Breda, Den Haag en Amsterdam en later ook in Deventer en Rotterdam.
Tot dan heeft alles nog plaats gevonden onder de paraplu van de directie in Den Haag. In 1957 besluit de dienst over te gaan tot decentralisatie, vanwege de sterk toegenomen omvang van de huisvestingsbehoefte van de rijksdiensten en -instellingen. Naast een centrale directie in Den Haag komen er vijf regionale directies (vanaf 1962 zes) en negentien districtsbureaus, die bijna allemaal gevestigd worden in de plaatsen van de reeds aanwezige districtsbouwkundigen: ( Latere reorganisatie van de Dienst heeft ertoe geleid dat deze indeling nu achterhaald is. Vanaf 1990 werden de districten geleidelijk opgeheven en bestonden er nog slechts drie kantoren, te weten die in Middelburg, Tilburg en Maastricht, die kantoren voor het 'Technisch beheer' werden genoemd. )
  • Directie Groningen, Friesland en Drenthe in Groningen, met districtskantoren in Leeuwarden, Groningen en Assen (met een dependance in Veenhuizen);
  • Directie Gelderland en Overijssel in Arnhem, met districtskantoren in Zwolle, Deventer, Arnhem (later met dependance in Apeldoorn) en recentelijk ook in Wageningen, waar tot ca. 1985 een dependance was gevestigd;
  • Directie Noord-Holland en Utrecht in Haarlem, met districtskantoren in Utrecht, Den Helder (later een dependance van Haarlem), Amsterdam en Haarlem;
  • Directie Zuid-Holland en Zeeland in Voorburg, met districtskantoren in Schiedam, Leiden, Dordrecht (later een dependance van Schiedam) en Middelburg;
  • Directie Noord-Brabant en Limburg in Den Bosch, met districtskantoren in Breda, Eindhoven Den Bosch en Maastricht;
  • Directie 's-Gravenhage en omstreken.
De regionale directies werden uitgerust met een Architectenbureau (een ontwerpgroep), de bureaus Elektrotechniek, Werktuigkunde, Constructie, een technische administratie en een secretariaat. Bij de centrale directie werd in verband hiermee de afdeling Onderhouds- en uitbreidingswerken opgeheven en wed de directeur geplaatst bij de afdeling nieuwbouw. Een andere belangrijke taak van de regionale directies werd uiteraard de huisvesting. De districtsbureaus werden, voorzover nodig, belast met het onderhoud van de rijksgebouwen en voor de in huur verkregen panden. Bij de centrale directie bleven een overkoepelende afdeling Constructie, Elektrotechniek lift en transport, enzovoort.
Bij de centrale directie bleef ook een Bureau Rijksbouwmeester dat zich meer en meer richtte op het geven van advies op de verschillende terreinen van het rijksbouwen; onder de rijksbouwmeester ressorteerden de Adviesgroep Architectuur en Stedebouw (tot 1988), de Adviesgroep Monumenten in Rijksbezit en de Adviesgroep Beeldende Kunst. Een Rijksbouwmeester als hoofd van een eigenlijk architectenbureau bestond dus niet meer. Bij de hoofdafdeling, later directie, Bouw van de centrale directie bevond zich de afdeling Restauratiewerken.
Op 1 juli 2014 fuseert de Rijksgebouwendienst met de Dienst Vastgoed Defensie, het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf, en de directie Rijksvastgoed tot het Rijksvastgoedbedrijf (RVB).
Organisatieschema van de Rijksgebouwendienst in 1972
Bron: A.G. van Mil, De Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers, ('s-Gravenhage, 1972)
Embedded Image
Overzicht Rijksbouwmeesters vanaf de 18de eeuw tot 1923
Architecten, bouwmeesters, verantwoordelijke functionarissen van de Waterstaat
B.H.W. Ziesenis 1808-1820
Ch. van der Straeten 1820-1825
A.J. Noordendorp 1825-1833
B.H.Goudriaan 1834-1842
M.G. Beijerinck 1842-1852
J. Craner 1842-1867 assistent
R. Musquetier 1852-1857
W.N. Rose 1858-1867
L.H.J.J. Mazel 1867-1878
C.H. Peters 1878-1883
C.H. Peters 1883-1916 eerste district
H.Th. Teeuwisse 1916-1922 idem
J. Crouwel 1920-1923 adjunct
Jhr. J.P.E. Hoeuft van Velsen 1883-1892 tweede district
D.E.C. Knuttel 1892-1922 idem
J.F. Hoytema 1892-1922 adjunct
H.Th. Teeuwisse 1915 adjunct
Van der Kooy 1920-1922 adjunct
G.C. Bremer 1922-1923 adjunct
Architecten der Koninklijke Paleizen en Landsgebouwen in Brussel
GJ. Henry 1815-1820
Ch. van der Straeten 1820-1825
T.F. Suys 1825-1830
T. de Dobbeleer 1817-1820 te Antwerpen
Architecten der Koninklijke [enz.] Paleizen. [Tot 1830 de noordelijke Nederlanden]
J.Th. Thibault 1806-1810
J.D. Zocher 1807-18 10 architect des Konings
P.P. Posth 1807-1810 idem
B.W.H. Ziesenis 1807-1810 idem
B.W.H. Ziesenis 1810-1820
Ch. van der Straeten 1820-1825
A.J. Noordendorp 1825-1833
B.H. Goudriaan 1834-1838
J.C. Boon 1838- architect des Konings
H.F.G.H. Camp 1853-1874
L.H Eberson 1874-1889 particuliere dienst Willem III
Rijksbouwkundigen van Onderwijs enz.
J. van Lokhorst 1878-1906
M.A. van Wadenoyen 1896-1906 adjunct
M.A. van Wadenoyen 1906-1907
J.A. Vrijman 1906-1923
A Loran 1914-1922 adjunct
H.H.A. van Eykelen 1916-1923 adjunct
H. van Heeswijk 1919-1923 adjunct
P.J.H. Cuypers 1876-1921 Rijksmuseumgebouwen
J.Th.J. Cuypers 1890-1921 - assistent
J.Th.J. Cuypers 1921-1940 - adviseur
AJ.M. Mulder 1876-1918 Monumenten
W.C.L.A. Scheepens 1912-1918 - assistent
Rijksbouwmeesters voor de Justitiegebouwen
I. Warnsinck 1845-1857 adviseur
J.G. van Gendt 1845 adviseur
A.C. Pierson 1857-1870 adviseur
J.F. Metzelaar 1870-1883
W.C. Metzelaar 1884-1913
S. Wijn 1899-1913 adjunct
S. Wijn 1914-1923
W.H. Kam Jz. 1902-1919 adjunct
J.G. Robbers 1914-1923 adjunct
Rijksbouwkundigen voor het Ministerie van Financiën
C.H. Peters 1876-1877
C.H. Peters 1877-1916 naast de taak Dienst Landsgebouwen, in 1916 overgegaan naar deze Dienst
Rijksbouwkundigen bij het Ministerie van Marine, Loodswezen, Betonning, Bebakening, Verlichting
Q. Harder 1874-1880
A.C. van Loo 1875-1880 adjunct
A.C. van Loo 1880-1901
W.K.C. Antheunissen 1881-1901 adjunct
W.K.C. Antheunissen 1901-1916
P. van Braam en Vloten 1905-1923 adjunct
B.A. Verheij 1908-1916 Bureau Kustverlichting, afgesplitst
0. Jelsma 1917-1924 Dienst Loodswezen, afgesplitst
H. Hoekstra 1917-1923 Marine Bouwwerken, los van de Genie
Rijksbouwmeesters 1923-1992
G.C. Bremer 1923-1945
H. Hoekstra 1945-1946
0. Friedhoff 1946-1957
J.J.M. Vegter 1958-1971
F. Sevenhuysen 1971-1974
W. Quist 1974-1979
Tj. Dijkstra 1979-1986
F.J. van Gool 1986-1989
J.D. Peereboom 1989 waarnemend
K. Rijnboutt 1989-
A. Eden 1989- plaatsvervangend
Geschiedenis van het archiefbeheer
Grafische archivalia
Het tekeningenarchief van de RGD bevat ruim 36.000 bladen en beslaat de periode (1761) 1824-1950 (1980). Het archief is sedert 1924 ontstaan na centralisatie van de verschillende bouwdiensten van de departementen. Van een geregelde overdracht van de archivalia van de departementen naar de RGD is niets bekend; men achtte het vermoedelijk als vanzelfsprekend dat een rechtsopvolger zonder meer de voor hem nuttige stukken zou mogen overnemen. ( Deze praktijk vindt vandaag de dag nog maar al te vaak plaats, zodra het om grafische archivalia gaat. Men stelt zich meestal niet de vraag of het hier om archiefbescheiden in de zin der wet gaat (hetgeen nadrukkelijk wel het geval is) en of het bestemmingsbeginsel van kracht is. Om praktische redenen stond en staat men in bijna alle gevallen zonder meer de tekeningen aan de nieuwe eigenaar of beheerder af. Regels omtrent vernietiging en overdacht van de tekeningenarchieven van de RGD zijn in de maak. ) Ook later zijn bij afbraak van een pand de tekeningen afgestaan aan een oudheidkamer, plaatselijk museum of gemeentearchief; soms zijn zij vernietigd. Op deze wijze is ongeveer 20% van het tekeningenarchief verspreid c.q. verloren gegaan. Tot 1957 zijn de tekeningen grotendeels centraal in Den Haag gearchiveerd geweest in grote eikenhouten ladenkasten, ( Naar zeggen van een oudere medewerker van de RGD; een paar van deze kasten bevinden zich nog in het depot van de afdeling restauratiewerken van de Centrale Directie; ook de dependance Veenhuizen had zo'n kast. Naar zeggen van medewerkers bij de directie Noord-Holland en Utrecht hadden eveneens dergelijke kasten bij hen gestaan, maar deze waren enige tijd voor onze komst reeds vernietigd. ) waarschijnlijk geordend naar plaats en object. Op de achterzijde van enkele tekeningen zijn soms nog oude registratuurkenmerken aanwezig (lade- en tekeningnummer). Een klein deel van de tekeningen heeft berust onder de districtsbouwkundigen in den lande (zie hierboven). In 1957, bij de decentralisatie, wordt besloten om het tekeningenarchief te verspreiden. De tekeningen komen ten kantore van de Regionale Directies en deels ook op de districtskantoren.
Het tekeningenbeheer wordt niet overal gelijk geregeld. Een enkele directie zorgt voor schaduwbestanden van wat aanwezig is op de districtskantoren (en omgekeerd) en staat voorts garant voor een goed beheer (Groningen); sommige kantoren gingen zelfs zo ver dat zij blad voor blad registreerden. Afhankelijk van middelen en mankracht werd dit wel of niet bijgehouden (Den Helder en Veenhuizen). Voor de berging hanteren de directies ongeveer dezelfde methode: een dozenberging voor voornamelijk kopieën, gedrukte bestektekeningen, al dan niet met bestek, en incidenteel originelen; op sommige kantoren meer dan incidenteel (Leiden); een hangkastberging, veelal het dynamisch archief, geborgen op alfabetische volgorde van plaats en adres, meestal tekeningen op de schaal van 1:100-1:500, en een kokerberging van meestal detailtekeningen; zeer sporadisch geraadpleegd en vaak met zeer oude en verloren gedachte tekeningen.
De RGD heeft in de loop der tijd geregeld grote bestanddelen van het archief afgestoten. Zo zijn bij de decentralisatie van de dienst de tekeningen van de gebouwen van de Rijksuniversiteit van Groningen overgedragen. Dit gebeurt nadat men heeft besloten om het beheer van de gebouwen in handen van de Universiteit te geven. Hetzelfde gebeurt in Wageningen en Delft met respectievelijk de gebouwen en tekeningen van de Landbouw Hogeschool en de Technische Hogeschool. In Utrecht heeft men de tekeningen na overdracht van het gebouwenbestand behouden. Recentelijk, maar niet meer van invloed op deze inventarisatie, zijn de panden (en archivalia) van de P.T.T., de Rijksscholengemeenschappen en de Marine afgestoten.
De mogelijkheid bestaat dat veel tekeningenmateriaal achtergebleven is bij architecten die voor de dienst gewerkt hebben. Zo zijn bij Het Nieuwe Instituut (voorheen Nederlands Architectuur Instituut) enkele tekeningen van de postkantoren van Bremer, Crouwel en Friedhof, alsmede prijsvraagtekeningen van de nieuwbouw voor de Tweede Kamer van 1920 en tekeningen van Cuypers voor het Rijksmuseum aan te treffen. Zij zijn onderdelen geworden van de privé-verzamelingen van deze architecten. Het is hier ondoenlijk om een compleet overzicht te maken van de mogelijke verblijfplaats van afgedwaalde archivalia. Door een analyse te maken van de beheerders, c.q. de verantwoordelijken voor het gebouw door de tijd heen, zal de onderzoeker mogelijkerwijs hier wel uitkomen. ( Het Nederlands Architectuur Instituut beheert de archieven van particuliere architecten. Bij de overdrachten van archieven van architecten die eveneens in overheidsdienst hebben gewerkt zijn soms ook stukken met betrekking tot het overheidsbouwen meegekomen. Zeker zijn ook tekeningen terecht gekomen bij de gemeentearchieven, oudheidkamers c.q. plaatselijke en particuliere verzamelingen (Koninklijk Huisarchief, Gevangenismuseum Veenhuizen i.o.). ) Een drietal afgedwaalde bestanden zijn bij de huidige inventarisatie wel opgenomen. In de eerste plaats het bestand tekeningen dat bij een schoonmaak van het districtskantoor Maastricht naar het Rijksarchief in Limburg was gebracht. Ten tweede een stapel tekeningen, die naar zeggen van een werknemer aan het Binnenhof in de jaren zestig uit de vuilnisbak gevist was: ( Met dank aan de dhr. Prinse uit Lelystad voor zijn bereidwillige medewerking. ) het betrof hier materiaal van de Dienst Landsgebouwen die kantoor had gehouden aan het Binnenhof. En ten slotte een bestand tekeningen van de Dienst Landsgebouwen dat reeds bij het Algemeen Rijksarchief aanwezig was. ( Voorheen collectie TLG (Tekeningen Landsgebouwen Gravenhage). ) Deze tekeningen kwamen enkele jaren geleden tevoorschijn in een archiefdepot van de Waterstaat.
Overdracht
Na overleg van medewerkers van RGD, het Algemeen Rijksarchief en de Rijksarchiefinspectie en een inspectieronde van de laatste, verscheen in 1983 een notitie "Historische tekeningen in de archieven van de Rijksgebouwendienst", van ir. E.J. Nusselder van het bureau Rijksbouwmeester. Hierin wordt onder andere geconstateerd dat een grote hoeveelheid oude tekeningen (soms ouder dan 150 jaar) als dynamisch archief in gebruik was. In de notitie meldt dhr. Nusselder dat de verplichting om archiefbescheiden van 50 jaar en ouder over te dragen hier met voeten wordt getreden, maar vooral ook dat er op onverantwoorde wijze wordt omgesprongen met materiaal van grote historische en documentaire waarde. Er zou een overdracht moeten plaatsvinden aan het ARA waar het in samenhang met de geschreven bronnen optimaal geraadpleegd zou kunnen worden. Om de dienst ter wille te zijn, zouden voor nog in gebruik zijnde tekeningen op kosten van de RGD kopieën gemaakt moeten worden.
De volgende afspraken werden gemaakt:
  • het historisch tekeningenarchief tot 1940 zou worden overgedragen naar het ARA, waar een reconstructie gemaakt zou worden van de situatie van voor de decentralisatie van de dienst in 1957;
  • de opmetingstekeningen uit de periode 1940-1945 (oorlogsdocumentaties, hoogwaardige opmetings- en documentatietekeningen die in de jaren 1940-1945 door RGD-medewerkers in diensttijd gemaakt zijn ter voorkoming van de Arbeitseinsatz) zouden bij de overdracht betrokken worden;
  • de periode 1945-1957 zou buiten de overdracht blijven, omdat gedurende deze periode weinig archiefmateriaal is gevormd, maar ook omdat dat weinige dat er is, als dynamisch archief beschouwd moet worden.
Juli 1986 is de rondgang langs alle RGD-kantoren gestart en vond de selectie plaats van het voor overdracht in aanmerking komende deel. Hiervan werden plaatsingslijsten vervaardigd. Aldus kwam in 1990 het laatste deel van het tekeningenarchief van de RGD bij het ARA binnen. Vervolgens werden de plaatsingslijsten omgewerkt tot de huidige inventaris.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging In 1992 is het tekeningenarchief, bestaande uit 36.000 bladen, gemicrofilmd. ( Te oordelen naar het aantal van de originele moederfilms gemaakte scans betrof het 32.335 bladen, niet 36.000 (GB 12 nov 2020). ) De Rijksgebouwendienst ging akkoord met het overzetten van de tekeningen op een nieuwe drager. Deze oplossing gaf de mogelijkheid om veel tekeningen (originelen) te vernietigen zonder informatie kwijt te raken. Voor deze oplossing is bewust gekozen om de ingewikkelde discussie van vernietigen van tekeningenarchieven voor te zijn. De discussie is met name lastig, omdat voor restauratie- of wederopbouwwerken ieder detail van belang kan zijn en selectie a priori subjectief en tijdgebonden is en vooral tijdrovend. Daarbij speelde overigens ook een belangrijke rol, dat door slijtage en opruimen in de afgelopen twee eeuwen reeds veel materiaal vernietigd was. Het tekeningenarchief is nu in het geheel op microfiche te raadplegen. Na verfilming is een deel van het archief in microfilm- en papiervorm raadpleegbaar, en een groter deel (ruim 70%) uitsluitend als microfilm. In feite werd met deze werkwijze vooruitgelopen op de mogelijkheid van substitutie, die voor het eerst in de Archiefwet van 1995 werd opgenomen. ( Substitutie: het vervangen van archiefinformatie door reproducties. De originelen worden vernietigd. Door substitutie worden de reproducties archiefstukken in de zin van de Archiefwet. De nieuwe informatiedragers moeten dan ook voldoen aan de eisen die worden gesteld in de regeling duurzaamheid archiefbescheiden. ) Van zuivere substitutie is in dit bestand echter geen sprake: in dat geval hadden de originelen vernietigd moeten worden, zodat de substituten aangewezen hadden kunnen worden als authentieke exemplaren.
De tekeningen (papier en film) waarvan de originelen niet zijn vernietigd, bestaan uit de volgende categorieën:
  • tekeningen, die een gebouw in grote lijn documenteren, d.w.z. in opstand, plattegrond en doorsnede volgens het eerste plan en volgens eventuele revisies;
  • tekeningen, die op goed en eenvoudig te conserveren papier zijn gemaakt;
  • tekeningen met dorsale aantekeningen;
  • tekeningen met essentiële informatie in kleur.
Van deze verzameling werd een aparte lijst met inventaris- en bladnummers (een nadere toegang) opgesteld. Sinds 2020 vormt de standregistratie in het collectiebeheersysteem van het Nationaal Archief het juiste overzicht van de overgebleven originelen.
Uitsluitend op microfilm zijn de tekeningen bewaard, die niet aan de bovengenoemde vier karakteristieken voldoen; zoals bijvoorbeeld detailtekeningen op kunststofdrager of op diverse soorten calqueerpapier.
Verantwoording van de bewerking
Bewerking 1992
Er is besloten een reconstructie te maken van de situatie waarin het archief zich bevond voor de decentralisatie van de dienst in 1957: een ordening op plaats/gemeente en adres.
Het archief is opgebouwd uit twee grote groepen: het archief van de architect en de bouwkundig tekenaar (nu Ontwerpgroep), en het archief van de constructeur. Andere afdelingen hebben geen historisch tekeningenarchief, of het bevindt zich bij de architect. De bestekken- en fotoverzameling zijn (niet overal) aangetroffen bij de Ontwerpgroep, zodat deze verzamelingen in de inventaris daarbij zijn opgenomen. Het is mogelijk dat de Ontwerpgroep constructietekeningen heeft gebruikt en deze tussen de andere stukken heeft bewaard. In de inventaris is dit ongewijzigd overgenomen, zodat ook in het archief van de architect constructietekeningen kunnen voorkomen. Het constructiearchief bevat het deel dat vanaf 1924 tot 1940 is opgebouwd door de Constructieafdeling van de Centrale Directie. De Constructieafdelingen van de regionale directies hebben altijd gebruik gemaakt van kopieën afkomstig uit dit archief. De beschrijvingen zijn gemaakt met behulp van de terminologie voor grafische archivalia. ( . ) Nederlands Archievenblad 93 (1989)
De beschrijvingen zijn opgebouwd uit:
  • adres en object (voor de duidelijkheid uit de beschrijving gelicht)
  • redactie en onderwerp [tekening = technische tekening]
  • schaal en datum
  • omvang
Het ontwikkelingsstadium is bewust uit de beschrijving gelaten. Het is ondoenlijk om dit van alle bladen te achterhalen en om dit op een overzichtelijke wijze in de beschrijving te verwerken. Dat bij het ontstaan van het archief het ontwikkelingsstadium volledig veronachtzaamd is, heeft tot deze beslissing bijgedragen: men heeft de minuut als expeditie behandeld, enzovoort. ( Gebruikelijk was dat men eerst op dik papier tekende. Deze tekening werd vervolgens gecalqueerd (later ging men er toe over onmiddellijk op transparant papier te tekenen). Van de calque werden (en worden) de kopieën vervaardigd. De kopieën dienden voor verzending, maar werden ook als werktekening gebruikt. De originelen werden in het archief bewaard en slechts de calque of een nieuwe calque (vandaag de dag een acute) werd bijgewerkt. Deze werkwijze raakte snel in het ongerede, temeer daar niet werd ingezien waarom een oude situatie in kaart moest blijven. ) Verder is, uiteraard, de inventaris als een inventaris van dossiers te beschouwen, met verschillende stukken die dezelfde zaak betreffen.
Het dossierarchief van de RGD (anno 1992 nog semi-statisch archief), met retro-acta teruggaand tot ca. 1815, is op soortgelijke wijze toegankelijk gemaakt. In de inventaris die daarvan gemaakt is, staan overigens slechts object en looptijd van de stukken vermeld.
J. Faber, 1992
Revisie 2020 De gedrukte toegang van 1992 J. Faber (1992), Inventaris van het tekeningenarchief van de Rijksgebouwendienst en diens rechtsvoorgangers over de periode 1824-1945 ; bibliotheek NA V880.3. voldeed in de situatie waarbij de microfiches van de bouwtekeningen RGD in de zelfbedienigsruimte van het Algemeen Rijksarchief / Nationaal Archief beschikbaar waren. In die toegang had elk object een eigen nummer, met vermelding van het aantal bladen dat voorafgaand aan de substitutie aanwezig was. Bij elke beschrijving stond tevens middels subnummers aangegeven welke bladen in origineel bewaard gebleven waren. ( Als volgt aangeduid: 'Overgebleven originelen, ondernummering:' gevolgd door de betreffende subnummers. ) Toen de microfiches bij de laatste verbouwing van de studiezaal naar het depot werden verplaatst, bleek de gedrukte inventaris echter problemen op te leveren. Immers, bij het vervaardigen van de opnames hadden alle tekeningen een uniek nummer gekregen, dat bestond uit het objectnummer en een volgnummer. ( Zo kreeg het Rijksmuseum te Amsterdam bijvoorbeeld het objectnummer 93; de 411 individuele bladen werden genummerd als 93.1 t/m 93.411. Voorafgaand aan de verfilming werd verzuimd een logische onderlinge volgorde tussen de bladen die betrekkeing hebben op een en hetzelfde object vast te stellen, zodat de subnummering geen enkele hierarchie of volgorde aanduidt, maar strikt willekeurig is. ) Van die verfilmde originelen is, zoals hierboven al wordt verhaald, slechts een gedeelte daadwerkelijk bewaard gebleven; bijna driekwart van de bladen werd na verfilming vernietigd. De overgebleven fysieke objecten werden in het kaartendepot onder het objectnummer geregistreerd - niet onder het unieke bladnummer, hoewel dat wél na het maken van de opnames op de achterzijde van elk te bewaren blad bevestigd werd. Er was kortom geen één-op-één-relatie tussen de objectbeschrijvingen, de microfims en de overgebleven originelen.
Pas tijdens het project Kaarten en Tekeningen op Orde (K&ToO: volledige standcontrole van het kaartendepot, uitgevoerd in de periode 2014-2018) werden de unieke bladnummers en de vindplaatsen van alle 8.780 overgebleven bladen geregistreerd. Ook bij de digitalisering van de originele microfilms (het eigenlijke substituut-exemplaar) in 2017-2018 werd de unieke nummering van de bladen gevolgd: deze nummers zijn immers op elke individuele opname zichtbaar aanwezig. Het aantal geregistreerde identificatienummers van de aanvraagbare eenheden explodeerde hierdoor van 2.244 naar 32.334. Om nu de scans aan de beschrijvingen te kunnen koppelen, én de overgebleven originelen aanvraagbaar te kunnen maken, was het noodzakelijk dat elk uniek genummerd origineel en elke uniek genummerde scan een overeenkomstig genummerde beschrijving kreeg. Omdat het aan tijd en middelen ontbrak om alle bladen alsnog inhoudelijk te beschrijven, werd ervoor gekozen alle objectbeschrijvingen om te zetten naar verzamelbeschrijvingen, waaronder de benodigde uniek genummerde deelbeschrijvingen werden geplaatst. Deze deelbeschrijvingen bestaan vooralsnog helaas alleen uit het woord 'Tekening', gevolgd door het subnummer van het betreffende blad. Deze oplossing zorgde ervoor dat voor het eerst in één oogopslag duidelijk werd welke nummers nog in origineel aanwezig zijn, en welke nummers alleen als substituut op microfiche bestaan. Ook werden de originelen nu voor het eerst in 28 jaar daadwerkelijk opvraagbaar. In de digitale toegang zijn daarnaast alle scans van de micro-opnames beschikbaar gekomen.
De microfiches blijven overigens beschikbaar voor raadpleging. Hiervoor is de toegang 4.RGD-MICRO (Plaatsingslijst van de microfiches van het tekeningenarchief van de Rijksgebouwendienst (RGD) en rechtsvoorgangers, (1761) 1824-1945 (1980)) vervaardigd.
Bij het omzetten van de gedrukte inventaris naar een digitaal raadpleegbare vorm waren verschillende fouten in de te volgen metadatastructuur (ISAD-G) geslopen. Deze zijn in de herbewerking zoveel mogelijk opgelost. De beschrijvingen zijn als volgt gestandaardiseerd:
adres, plaats: naam object - soort tekening(en), naam van de vervaardiger(s)
De datering, het aantal en soort objecten en de schaal (veelal: bereik aan schalen, van grootst tot kleinst) worden daarna apart vermeld, gevolg door de zogenoemde 'notabene's': nadere opmerkingen over inhoud, voorkomende registratuurkenmerken, herkomst en eventuele verwijzingen naar gerelateerd materiaal. Bij de verzamelbeschrijvingen staat steeds vermeld welke subnummers in origineel bewaard zijn gebleven. Ontbreekt dat gegeven, dan betekent dat dat er voor dat object enkel nog opnames op microfiche bestaan. Bij de individueel genummerde beschrijvingen staat steeds aangegeven of een stuk in origineel bewaard gebleven is of alleen als substituut op microfiche.
Tijdens de herbewerking werden onduidelijke en foutieve beschrijvingen verbeterd en is de rubriekstructuur van de inventaris vereenvoudigd. O.a. de fotoverzameling (rubriek IC) werd beter beschreven.
Ter afsluiting acht ik een korte waarschuwing hier op zijn plaats. Zoals ik hiervoor meldde werd de bladnummering toegekend tijdens de verfilming van de bladen. Hierbij werd een geprint etiket los op of naast de beeldzijde van het op te nemen object gelegd. Dat etiket moest - indien het een te bewaren blad betrof - na de opname op de achterzijde van het blad geplakt worden. Tijdens deze enorme klus werden vanzelfsprekend fouten gemaakt; zelfs de meest secuur werkende mens maakt 3 tot 5 fouten per 1000 handelingen. Bij de revisie van de toegang ben ik dan ook verschillende verkeerd genummerde of foutief ingedeelde bladen tegengekomen. Het was echter niet mijn doel een volledige controle en correctie uit te voeren, noch een volledige beschrijving van elk object te maken. Het ging me er bij de revisie primair om alle scans online beschikbaar, en tegelijkertijd alle overgebleven originelen aanvraagbaar te maken. Het is dus meer dan waarschijnlijk dat er in deze toegang nog allerlei onvolkomenheden voorkomen, die alleen verbeterd kunnen worden als alle 32.334 scans individueel bekeken en beschreven worden. Daar waar tijdens de herbewerking vraagtekens rezen heb ik zoveel mogelijk geprobeerd geconstateerde fouten te verbeteren. Ik heb echter niet de pretentie dat deze toegang nu foutloos is. Daarvoor is de omvang te groot, en de tijd en de middelen om de collecties kaarten en tekeningen op orde te brengen te beperkt.
Gijs Boink, 17 november 2020
Ordening van het archief
Relatie tekening - geschreven bron / aanwezige registratuurkenmerken
Aan de hand van twee tekeningen zal een aanwijzing worden gegeven hoe met de aanwezige registratuurkenmerken verder onderzoek plaats kan vinden.
Als eerste voorbeeld is een tekening genomen van het Tweede Kamercomplex (inv. nr. 423) 'tekeningen behorende bij het voorstel om gedurende het zomerreces verf- en verguldwerk te doen verrichten, [ca. 1:20], 1892'.
In de linkerbovenhoek van het blad staat: Ad 4 juli 1892 N37 WIIIa.
W = Departement van Waterstaat, afdeling Waterstaat IIIa, Landsgebouwen.
Inventaris 2.16.01 van het archief Waterstaat A/I-IIIB 1878-1905 (Schaarsbergen 1979);
Hier staat op pagina 3 de dossierlijst. Nr. 353 is het dossier landsgebouwen. Inv.nr. 2264 is de nummerlijst met indicateur. Hierin is 4 Juli nr. 37 snel gevonden. Vermeld staan de diverse stukken, die dit onderwerp aangaan met een korte inhoudsweergave. Bij 4 juli staat het verzoek aan de minister; bij 13 juli de reactie hierop. In het dossier zelf, inv.nr. 1814 (pagina 56 van de inventaris): 1892 februari-1892 juli zijn de stukken eveneens snel te vinden. Bij de stukken is een offerte van de schilder van februari 1892 gevoegd. Zoals uit de bijgevoegde pagina uit de indicateur blijkt, wordt de onderzoeker ook naar andere stukken verwezen.
Een tweede voorbeeld, eveneens uit 1892, is een tekening van meubilair voor het laboratorium voor anorganische chemie en gezondheidsleer te Utrecht (inv. nr. 1317): 'ontwerp- en werktekeningen voor het vervaardigen, J. van Lokhorst, [J.J. Schlieker], 1:1-1:40, 1892'.
In de linker bovenhoek van het blad staat: Bijl. 1418/'92 KW.
KW is de 6de afdeling van het Departement van Binnenlandse Zaken (1875-1918). De tekening is de bijlage bij 1418, 1892.
In het inventaris van het archief van de afdeling (2.04.13 Archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, J.A.A. Bervoets, Den Haag 1985) staat op p. 72 de agenda:
Inv.nr. 43 januari- 4 juli 1892 nr. 1-1605 (inv.nr. 105 is een index waarmee gewerkt had kunnen worden indien er geen verwijzing op de tekening was voorgekomen). Bij nr. 1418 staat een korte beschrijving van de inhoud van de stukken. Heel belangrijk hierbij is de verwijzing naar andere plaatsen in het archief waar nog meer materiaal voorhanden is. Voorts staat op p. 115 van de inventaris stukken betreffende de taak, hoofdstuk 2 zorg voor gebouwen, inv.nr. 476: het laboratorium Sterrenbosch (enz.) 1890-1906, waarin zich feitelijk de geschreven stukken bevinden.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van kwetsbare of slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Rijksgebouwendienst: Tekeningenarchief, nummer toegang 4.RGD, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, RGD / Tekening Rijksgebouwen, 4.RGD, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Het volledige tekeningenbestand (vernietigde originelen en bewaard gebleven originelen) was in zijn geheel op microfiche raadpleegbaar. De microfiches zijn inmiddels allemaal gescand, maar blijven aanvraagbaar middels archiefinventaris 4.RGD-MICRO.
Verwante archieven
Tekeningen van de rijksgebouwen aanwezig in andere archieven van de Afdeling Kaarten en Tekeningen.
Voorlopers van de RGD, zoals de ministeries zelf, de Dienst Landsgebouwen enz. hebben delen van het archief met de oprichting van de RGD overgedragen aan de nieuwe dienst. Een geregelde overdracht vond niet plaats. Restanten zijn achtergebleven, soms omdat de tekening geen actuele waarde had voor de werkzaamheden.
Het kwam ook voor dat diensten, die betrokken zijn geweest bij de bouw, niet als dienst zijn opgegaan in de RGD. Bijvoorbeeld: in de 18de eeuw is de hoogste genie-officier van Holland C.J. van der Graaf, betrokken geweest bij de werkzaamheden aan het Binnenhof. Deze tekeningen bevinden zich in het geniearchief (4.OPG).
Hieronder volgt een overzicht van de meest relevante archieven aanwezig bij de Afdeling Kaarten en Tekeningen, waaruit informatie kan worden geput ten behoeve van het onderzoek naar Rijksgebouwen:
  • 4.BDB - Bouwtekeningen van het gebouw van het Algemeen Rijksarchief aan het Bleijenburg te Den Haag, 1896-1951.
  • 4.FIDZ - Tekeningen van Domeingoederen.
  • 4.KIVI - Verzameling van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs.
  • 4.MTSH - Ministerie van Marine (havens en werven) 18de en 19de eeuw.
  • 4.OPG - Plans van gebouwen van het Departement van Oorlog, 17de-20ste eeuw.
  • 4.VTH en 4.VTHR - Collectie Hingman met 1e en 2e supplement: tekeningen gelicht uit diverse archieven van vóór 1813, zoals Raad van State, Staten-Generaal, Contraroleur van de Fortificatiën en de Landsgebouwen en de Nassause Domeinraad. Voor de 17de en 18de eeuw een voorname bron voor tekeningen van civiele en rijksgebouwen.
  • 4.WCA - Kaarten en tekeningen, behorend tot het archief van het Ministerie van Waterstaat en voorgangers, (1681) 1814-1940 (1982). Daarin met name: rubriek 1.4: Rijksgebouwen. Voor de 19de eeuw een voorname bron voor tekeningen van civiele en rijksgebouwen.
  • 2.04.22 - Ministerie van Binnenlandse Zaken: 11e Afdeling Spoorwegen en de daarbij behorende archieven, 1861-1877.
  • 2.04.07 - Ministerie van Binnenlandse Zaken: Afdeling Waterstaat, 1814-1877.
  • 2.04.36 - Inventaire des dossiers rélatifs à la Belgique et au Grand-Duché de Luxembourg conservés dans le fonds Waterstaat (1820-1823) aux Archives Générales du Royaume à la Haye.
  • 2.08.05.42 - Inventaris van de verbaalarchieven van het Ministerie van Financiën: Afdeling Gebouwen.
  • 2.13.96 - Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen (DGW&T) van het ministerie van Defensie.
  • 2.13.169 - Bureau Verdedigingswerken ('Bunkerarchief').
  • 2.16.19.19 - Rijksbouwmeester voor de Landsgebouwen in het Tweede District, 1919-1923.

Bijlagen

Overzicht van geraadpleegde bronnen
300 jaar bouwen voor de landsverdediging , D.G.W. & T. Den Haag 1988
Catalogus tentoonstelling Leiden, Universiteit & Architectuur, ontwerpen ten behoeve van de Leidse Universiteit 1600-1900 , Prentenkabinet/Kunsthistorisch Instituut der Rijksuniversiteit Leiden, 1978-1979
Mil, A.G. van, De Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers , ('s-Gravenhage, 1972)
Peet, C.J. van der en G. Steenmeijer (red.), De rijksbouwmeesters : twee eeuwen architectuur van de Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers , Rotterdam 1995
Pelt, R.J. van en M.E. Tiethoff-Spliethoff (red.), Het Binnenhof van grafelijke residentie tot regeringscentrum , Den Haag 1984
Peters, C.H., De landsgebouwen te 's-Gravenhage , Den Haag, 1891
Reinink, A.W. en J.A. Schuur (ed.), Bouwen voor Utrechts Universiteit , Utrecht 1985
Rijksgebouwendienst Bureau Rijksbouwmeester Adviesgroep Monumenten in Rijksbezit, Bouwhistorische documentatie en waardebepaling (diverse objecten)
Timmerman M.M., Literatuurrapport ten behoeve van de bewerking van de archieven van de Regionale Direkties van de Rijksgebouwendienst , CAS Winschoten, 1988

Archiefbestanddelen