Terug naar zoekresultaten

2.20.01 Inventaris van het archief van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM), (1784) 1824-1964 (1994)

Bekijk de zoekhulp bij dit archief

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.20.01
Inventaris van het archief van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM), (1784) 1824-1964 (1994)

Auteur

D.J. Wijmer, A.M. Tempelaars

Versie

09-10-2024

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1998 (c)

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM)
NHM

Periodisering

archiefvorming: 1824-1964
oudste stuk - jongste stuk: 1677-1994

Archiefbloknummer

I20549

Omvang

15696 inventarisnummer(s) 1154,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Een klein gedeelte is gesteld in talen als het, het, het, het, heten het.
Nederlands
Engels
Frans
Duits
Indonesisch
Chinees
Japans

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften. Het archief bevat kaarten en foto's.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Aalst, C.J.K. van Clercq, W. de Commissie tot onderzoek der usanties bij de Weging van Indisch Produkt Crena de Iongh, D. Grote Koopmansbeurs, Raad van Commissarissen Heldring, Balthazar Heldring, E. Holland Centraal-Amerika Handels-Compagnie Maatschappij tot Exploitatie van de Suiker-Onderneming Koning Willem II Minahassa Comité, penningmeester Nederlands Syndicaat voor China Nederlandse Handel-Maatschappij, NV, Agentschap Decima / Nagasaki Nederlandse Handel-Maatschappij, NV, Agentschap Hiogo Nederlandse Handel-Maatschappij, NV, Agentschap Nijverdal Nederlandse Handel-Maatschappij, NV, Agentschap Osaka Nederlandse Handel-Maatschappij, NV, Agentschap Yokohama Nederlandse Handel-Maatschappij, NV, Hoofdagent in Japan Nederlandse Handel-Maatschappij, NV, Hoofdkantoor Nederlandse Handel-Maatschappij, NV, Modelweverij te Nijverdal Nederlandse Handel-Maatschappij, NV, Weefschool te Goor NV Administratiekantoor der Nederlandse Handel-Maatschappij NV Administratiekantoor van aandelen Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken NV Assurantiebedrijf der Nederlandsche Handel-Maatschapij NV Auto-Crediet NV Cultuur Maatschappij Boekit Gompong NV Cultuur Maatschappij Doekoewringin NV Cultuur Maatschappij Kebon Hardjo NV Cultuur Maatschappij Ketangoengan-West NV Cultuur Maatschappij Klampok NV Cultuur Maatschappij Lho Soekon NV Cultuur Maatschappij Meloewoeng NV Cultuur Maatschappij Peterongan NV Cultuur Maatschappij Ploembon NV Cultuur Maatschappij Tersana NV De Spaarne-Bank NV Geldersche Credietvereeniging NV Handels- en Cultuur Compagnie Noord-Celebes NV Internationale Producten Compagnie NV Landbouw Maatschappij Boekit Gompong NV Landbouw Maatschappij Commewijne NV Landbouw Maatschappij en suikerfabriek Wonoredjo NV Landbouw Maatschappij Poerwodadi NV Landbouwmaatschappij Tersana NV Lebak Roto Cultuur Maatschappij NV Limburgsche Bankvereeniging NV Maatschappij tot Exploitatie der Suikerfabriek Wonoredjo NV Maatschappij voor Nijverheid en Land-exploitatie in de Transvaal NV Nederlands Land Syndicaat NV Nederlandsch Syndicaat voor China NV Nederlandsch Syndicaat voor Industrieëlen Export NV Nederlandsche Crediet en Financiering Maatschappij NV Nederlandsche Effecten Compagnie NV Nederlandsche Maatschappij voor de Walvisvaart, Raad van Commissarissen NV Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Stoomvaart Maatschappij, 'De Holland-Zuid-Afrika Lijn', College van Commissarissen NV Nederlandsche-Indisch Pers Agentschap NV Nederlandsch-Indisch Land Syndicaat NV Philips & Co's Bank NV Rentekas NV Serdang Cultuur Maatschappij NV Surinaamsche Cultuur Maatschappij NV Surinaamsche Immigratie Maatschappij NV West-Indische Cultuurbank NV Zuid-Afrikaansche Scheepvaart Maatschappij, College van Commissarissen Rijswijksche Bank NV Stichting Studiefonds voor Werkverruiming Surinaamsche Bank NV, De Taudin Chabot, M. Vereeniging ter bescherming van de belangen van houders van 8% Chineesche schatkistbiljetten van Vereniging van Importeurs Vereniging van Thee-Importeurs Walree, Emile David van

Samenvatting van de inhoud van het archief

De NHM werd in 1824 opgericht ter bevordering van de Nederlandse handel overzee. Het archief bevat stukken over de oprichting, organisatie en bedrijfsvoering. Er is correspondentie van binnen- en buitenlandse agenten, van diverse ministeries (oa. Koloniën), van bedrijven (meest financiële instellingen oa. DNB), van binnen- en buitenlandse ondernemingen en van particulieren. Qua toegangen zijn er voor de 19e eeuw de indicateurs en agenda's. Verder bevat het archief in- en uitgaande correspondentie van de Secretarie (later de afdeling Algemene Zaken) en van de Factorij, met agenda's; uitgifte, overschrijving en registratie van aandelen (meest registers); de boekhouding (rekeningen-courant, grootboeken, journalen, memorialen); het personeel (reglementen en instructieboeken); jaarverslagen, grootboeken en journalen van de Factorij; jaarverantwoordingsstukken buitenlandse agentschappen en diverse stukken m.b.t. de agentschappen in Japan.
Het archief bevat tevens stukken betreffende de bemoeienis van de directie met de bedrijfsvoering met toezicht op onder meer de financiële sector, de vervoerssector, de industriële sector, de mijnbouwsector, de handelssector en cultuurmaatschappijen in Oost en West. Daarnaast zijn er archiefbescheiden aanwezig met betrekking tot de teelt van suiker, koffie, oliepalmen, rubber, tabak, thee. Verder zijn er archieven van de verschillende agentschappen, van de diverse eigen cultuurondernemingen en van de door de Nederlandsche Handelsmaatschappij overgenomen financiële instellingen zoals die van de NV De Rentekas en van de Surinaamsche Bank.
Tenslotte zijn er ook gedeponeerde archieven aanwezig van enkele (handels)compagnieën, maatschappijen en vereenigingen en archivalia van diverse personen. Het archief bevat tevens nog allerlei documentatie in de vorm van artikelen, boeken, foto's, tekeningen en kaarten.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
I Geschiedenis van de NHM in vogelvlucht
De Nederlandsche Handel-Maatschappij, NV [NHM] werd opgericht te 's-Gravenhage op 29 maart 1824 op initiatief van koning-koopman Willem I. Het bedrijf vestigde zich in aanvang aan het Noordeinde 64 te 's-Gravenhage. De koning zelf was groot-aandeelhouder en bemoeide zich tot zijn aftreden in 1840 actief met de gang van zaken van het bedrijf. Het doel dat de koning met de maatschappij voor ogen had was uiterst ambitieus. Kort gezegd kwam het er op neer dat de NHM de Nederlandse economie uit het dal moest halen waarin zij na de jaren van Franse overheersing was terechtgekomen. Centraal in deze doelstelling stond het herstel van de handel van Nederland met haar koloniën in Indië. Anders dan voorheen voor de VOC, die zich hoofdzakelijk beperkte tot aanvoer van Indisch product naar Nederland, was voor de NHM een wederzijdse handelsbeweging het uitgangspunt. Tegenover de import diende nu de afzet van Nederlands product in Indië te staan, maar ook in andere delen van de wereld. De NHM was met andere woorden bedoeld als importlichaam èn als lichaam dat een afzetmarkt moest creëren voor Nederlandse landbouw en nijverheid. In het verlengde hiervan diende de NHM zich actief op te stellen als financier van het bedrijfsleven. In de statuten tot 1850 springen twee verdere taken in het oog. Ten eerste moest de NHM gaan functioneren als een soort economische inlichtingendienst: in het binnenland via de naar regio samengestelde en met de diverse Kamers van Koophandel in contact staande Raad van Commissarissen, en in het buitenland via een wereldwijd net van agenten en correspondenten. Ten tweede verlangden de statuten nadrukkelijk een herstel van de oude theehandel met China; in verband hiermee was zelfs een agentschap te Kanton voorgeschreven.
Geheel in de lijn van deze ambitieuze doelstellingen ontplooide de NHM in haar eerste jaren wereldwijd activiteiten. Zij vestigde zich uiteraard in de eigen koloniën, maar daarnaast ook op diverse plaatsen in Latijns-Amerika, in de Levant en in China. De meeste van deze ondernemingen brachten slechts verlies, en al vóór 1830 had de handelsactiviteit van de NHM zich in hoofdzaak beperkt tot Nederlands-Indië. Voor de uitvoering hiervan had zich in 1826 te Batavia een ondergeschikte tak van bestuur gevestigd, onder de naam Factorij. Deze hoofdzetel voor het Oosten zou in het verdere verloop van de NHM-geschiedenis het toezichthoudend en controlerend orgaan zijn voor een veelheid aan agentschappen in Nederlands-Indië, en tevens voor de buiten Nederlands-Indië gevestigde zogeheten buitenkantoren in onder meer Singapore, Maleisië, Japan, China, Hongkong, Brits-Indië, Birma en Oost-Afrika.
Nadat de president in zijn aanspraak tot de Raad [een gezamenlijke vergadering van directie en commissarissen] in 1830 voor het eerst een positief geluid had kunnen laten horen en behoorlijke resultaten kon overleggen, leek de Belgische Opstand het einde van de onderneming in te luiden. De NHM wist de crisis echter te overleven. De Belgische component werd afgestoten en het hoofdkantoor werd verplaatst naar Amsterdam. De NHM werd met name gered door haar verbondenheid met de staat. Zij was al van aanvang af lucratieve contracten met de overheid aangegaan, maar met de invoering in 1830 van het cultuurstelsel in Indië door gouverneur-generaal Van den Bosch werd zij zowel bankier, commissionair als expediteur van staatswege. Zij voorzag de overheid van grote kredieten, en in ruil daarvoor werd zij belast met de verscheping en verkoop van zowel de producten die de overheid via het cultuurstelsel toekwamen als de producten uit de eigen vrije land- en mijnbouwnijverheid van het gouvernement. Daarenboven kreeg zij het transport van personeel [onder andere troepen] en materieel voor het Indisch gouvernement toegewezen. De relatie tot de overheid werd vastgelegd in contracten voor bepaalde tijd, die dus op gezette tijden werden vernieuwd. Deze rijksagentuur bracht de NHM een aantal decennia in een uiterst comfortabele positie en zorgde voor de nodige nijd bij andere ondernemingen. De bijnamen Niemand Handelt Meer en Kompenie Ketjil [kleine regering] zeggen wat dat betreft genoeg.
In eigen land trad de NHM na 1830 op als participatie- en financieringsmaatschappij voor de nationale nijverheid en scheepvaart. Deze financiering geschiedde vooralsnog geheel uit eigen middelen. Van belang in dit opzicht zijn onder meer de bemoeienis met de opzet en uitbouw van de Twentse textielindustrie en de deelnemingen in [vooral aan de eigen activiteiten gerelateerde] ondernemingen als de Deli Maatschappij, de NV Koninklijke Paketvaart Maatschappij en de Zuid-Amerika Lijn/Koninklijke Hollandsche Lloyd.
De comfortabele positie van de NHM vanaf 1830 had als keerzijde dat zij de handel voor eigen rekening schromelijk verwaarloosde. Toen het cultuurstelsel na het midden van de negentiende eeuw geleidelijk werd losgelaten en daarmee de baten van de rijksagentuur voor de NHM verminderden, kwam de onderneming opnieuw in moeilijkheden. Pogingen om het tij te keren door het weer activeren van de eigen handel, onder meer door het zoeken van nieuwe handelsgebieden [Japan], hadden geen of slechts tijdelijk succes. Toen in 1874 de [tweede] verlenging van de vennootschap aan de orde was, gingen zelfs weer stemmen op om de maatschappij op te heffen. Zover kwam het niet, maar de NHM zou vanaf dat jaar een grondige gedaantewisseling ondergaan, en geleidelijk transformeren van handelsonderneming naar handelsbank [of algemene bank].
De transformatie werd ingezet in 1874 met het schrappen uit de statuten van het verbod op het drijven van handel in wissels en effecten. Maar pas met de benoeming tot directeur van de bankier Balthazar Heldring [voormalig directeur van de Kas-Vereeniging] in 1880 veranderde er ook iets in de praktijk. Heldring begon met een reorganisatie van de Factorij. De handelsactiviteiten werden sterk ingekrompen en deels zelfs stopgezet en de Factorij ging zich bezig houden met kredietverlening, effectenorders en het aannemen van gelden in deposito en rekening-courant. Dit maakte het bankiersbedrijf in de moderne zin van het woord mogelijk: het verstrekken van geldmiddelen aan derden uit door derden beschikbaar gestelde middelen. Pas in 1903 werd ook in Nederland zelf overgegaan op het aannemen van gelden in deposito en rekening-courant. Dat jaar mag dan ook worden aangemerkt als dat van de afronding van het omschakelingsproces van de NHM tot algemene bank. De omschakeling betekende overigens niet dat het handelsbedrijf volledig werd verlaten. De NHM zou tot het einde een handelsafdeling behouden, hoewel in sterk afgeslankte vorm.
Naast het oude handelsbedrijf en het nieuwe bankbedrijf ontplooide de NHM vanaf het midden van de negentiende eeuw activiteiten in het cultuurbedrijf. De ontwikkeling van de NHM in Indië als cultuuronderneming ging langs geleidelijke weg, en ook min of meer tegen wil en dank. De Factorij gaf al vanaf circa 1850 steun aan planters in de vorm van voorschotkredieten onder hypothecair verband van gebouwen [suikerfabrieken] of consignatie van de oogst, waarbij de oogst dus voor verkoop aan de NHM ter beschikking kwam. Via dit soort contracten werden een groot aantal cultuurondernemingen aan de NHM verbonden, de zogeheten cultuurrelaties. Dit bracht wel het 'gevaar' met zich mee dat bij faillissementen in tijden van crisis de NHM met 'de boedel kwam te zitten', en bij onverkoopbaarheid hiervan gedwongen was zelf de exploitatie ter hand te nemen. De suikerfabriek Wonopringgo werd op deze wijze in 1841 de eerste eigen cultuuronderneming van de NHM. Langs deze weg zouden de NHM nog meerdere ondernemingen toevallen. Samen met de zelf opgerichte ondernemingen, de exploitatie van ondernemingen voor gezamenlijke rekening met derden, de blote deelneming in het kapitaal van ondernemingen van derden en de al genoemde consignatie-relaties maakten zij van het cultuurbedrijf een belangrijke poot binnen het totale bedrijf der NHM.
In Suriname ging het cultuurbedrijf van start in 1867 met de aankoop van de suikerplantage De Resolutie. Vanaf 1883 werd de suikerplantage en -fabriek Mariënburg geëxploiteerd. Het hoogtepunt van het eigen cultuurbedrijf der NHM lag in de periode 1880-1934. In dat laatste jaar zorgde de wereldcrisis en een daaruit voortvloeiende grootscheepse interne reorganisatie voor een drastische vermindering van het aantal eigen ondernemingen. De Tweede Wereldoorlog en de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd bezorgden het cultuurbedrijf een nieuwe klap. Niettemin bleef de NHM in Indonesië een aantal cultuurondernemingen exploiteren, tot deze in 1959 onder beheer werden gesteld en vervolgens genationaliseerd. In Suriname werd het complex Mariënburg in 1964 verkocht.
Voor de ontwikkeling tot algemene bank was een voldoende uitgebreid kantorennet onontbeerlijk, met name voor het emissiebedrijf. In Nederlands-Indië was aan die voorwaarde wel voldaan. De rem op de im- en exporthandel in 1882 had weliswaar geleid tot sluiting van veel agentschappen, maar het snelle succes van het bankbedrijf deed het aantal weer vlug toenemen. In Nederland had de NHM in 1910 naast het hoofdkantoor enkel agentschappen in Rotterdam en 's-Gravenhage. De andere agentschappen [feitelijk weinig meer dan opslagplaatsen] waren opgeheven. In 1916 werd een overeenkomst aangegaan met de Geldersche Credietvereeniging te Arnhem, waarmee de NHM de mogelijkheid kreeg gebruik te maken van het kantorennet van deze bank in het oosten van het land. In 1936 werd de GCV overgenomen en haar kantoren omgezet in NHM-agentschappen. De NHM beschikte vanaf dat moment over een eigen binnenlands kantorennet. Na 1936 zou dit net via eigen oprichtingen en overnames van regionale en lokale banken nog aanzienlijk worden uitgebreid.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog was het bedrijf der NHM gesplitst in een binnenlands en een buitenlands bedrijf. Al vóór de oorlog waren procedures vastgelegd voor het geval een bezetting zou plaatsvinden. Deze werden ook onverkort gevolgd. De statutaire zetel werd in 1940 verplaatst naar Batavia, en na de Japanse inval in Nederlands-Indië in 1942 naar Paramaribo. De directeuren in bezet gebied hadden enkel bevoegdheid ten aanzien van het Nederlands bedrijf. Het bedrijf overzee stond onder leiding van een directeur buiten bezet gebied, in de persoon van A.A. Pauw, die verblijf hield in respectievelijk Londen, New York en weer Londen. In 1945 werd de zetel weer naar Amsterdam verplaatst en de eenheid van bestuur hersteld.
De kern van het bancaire bedrijf was en is de bemiddeling tussen vraag en aanbod van kapitaal. Dit wordt enerzijds gerealiseerd door het aannemen van gelden in deposito en rekening-courant en het uitzetten van die gelden via verstrekking van kredieten, anderzijds via het emissiebedrijf. Met name de periode na de Tweede Wereldoorlog kenmerkte zich echter door uitbreiding van de dienstverlening, zowel door introductie van nieuwe vormen van bestaande diensten [bijvoorbeeld kredietverlening op lange termijn en huurkoop] als door toelegging op voor de NHM geheel nieuwe nieuwe vormen van dienstverlening [vermogensbeheer; belastingzaken voor derden; assurantiebezorging]. Voor een deel werden deze nieuwe activiteiten ondergebracht in 'zelfstandige' vennootschappen, zoals de NV Assurantiebedrijf der NHM, de NV Maatschappij voor Krediet op Vaste Termijn en de NV Auto-Crediet.
Het einde van het Indonesisch bedrijf der NHM kwam in zicht toen het cultuurbedrijf daar in mei 1959 werd genationaliseerd. Het bankbedrijf had nog even respijt, tot in juli 1960 aan de Factorij haar status van deviezenbank werd ontnomen. Op 21 november 1960 werd het bankbedrijf van de Factorij en alle onder haar ressorterende kantoren in Indonesië onder beheer gesteld. De uiteindelijke nationalisatie had plaats op 5 december 1960. De activa en passiva werden ingebracht in de Bank Koperasi, Tani dan Nelajan.
Op de buitengewone aandeelhoudersvergadering van 23 juli 1964 werd besloten de naam Nederlandsche Handel-Maatschappij, NV te wijzigen in Algemene Bank Nederland NV. De naamswijziging werd geëffectueerd op 3 oktober 1964. Op dezelfde dag vond de op 4 juni al aangekondigde opname plaats van het bedrijf van De Twentsche Bank NV in het bedrijf van de ABN.
II Oprichting
Ten tijde van de vestiging van het Koninkrijk der Nederlanden in 1814 verkeerde de Nederlandse economie in een deplorabele toestand. Twee decennia van Franse overheersing, en met name het in 1806 ingevoerde Continentaal Stelsel, hadden het land verregaand verarmd en de voorheen zo belangrijke Noord-Nederlandse handel nagenoeg stilgelegd. Een substantieel deel van de nijverheid was naar het buitenland uitgeweken. In de Zuidelijke Nederlanden was weliswaar een begin van zware industrie ontstaan, maar deze had met groot kapitaalgebrek te kampen. Koning Willem I zocht dan ook naarstig naar middelen om handel en industrie er weer bovenop te helpen. Hij had daarbij te maken met een aantal obstakels, waaronder de frictie tussen Noord en Zuid ten aanzien van protectie, het kapitaalgebrek in het Zuiden en de vlucht van Noord-Nederlands [met name Amsterdams] kapitaal naar het buitenland. Vanaf het eerste jaar van zijn regering kwam de koning met een serie initiatieven, die hem de bijnaam koning-koopman zouden bezorgen. Het begon in 1814 met de oprichting van De Nederlandsche Bank. Om het zuiden van krediet te voorzien werd in 1822, deels uit 's konings eigen middelen, de Algemeene Maatschappij ter begunstiging der Volksvlijt te Brussel opgericht. Verder was er onder zijn regering ruime aandacht voor de infrastructuur: er werden wegen aangelegd en verbeterd, er werden kanalen gegraven [Noord-Hollands Kanaal, Willemsvaart] en er werd een begin gemaakt met de aanleg van een spoorwegnet. In dit rijtje van koninklijke initiatieven past ook de oprichting in 1824 van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, NV.
De oorsprong van de idee tot oprichting van de NHM lag in de wens tot 'herovering' en herstel van de handel op Indië, die in het begin van de negentiende eeuw tot een marginale bezigheid was gereduceerd en door de buitenlandse [met name Engelse] concurrentie was overgenomen. Het eigenlijke plan tot oprichting van een grote maatschappij voor dit doel en de uitwerking daarvan kan op naam worden geschreven van H.W. Muntinghe, lid van de Raad voor Indië. Met steun van de koning wist hij de particuliere handelaars en reders op Indië die er nog waren te bewegen tot cumulatie van hun kapitaal. De koning gaf het initiatief een flinke steun in de rug door de maatschappij in spé c.q. de aspirant-aandeelhouders een rente-garantie van 41/2% in het vooruitzicht te stellen, ingaand met het jaar 1825-1826 en op voorwaarde dat een behoorlijke reserve gevormd zou worden.
De NHM werd in het leven geroepen bij KB no. 163 van 29 maart 1824.
III De statutaire fundamenten
III.1 Vaststelling van de Artikelen van Overeenkomst [statuten]
Op 30 april kozen de deelhebbers uit hun midden de afgevaardigden die samen met een door de koning benoemde commissie de statuten zouden ontwerpen. De deelhebbers waren ingedeeld naar de rayons van de Kamers van Koophandel, met Schiedam en Doornik daaraan toegevoegd. Het aantal afgevaardigden per rayon werd vastgesteld naar mate van de inbreng; zo vaardige Amsterdam elf personen af, en Schiedam maar één. Bij KB no. 138 van 18 augustus 1824 werden de statuten goedgekeurd en vastgesteld. Vanwege hun karakter van contract tussen koning en aandeelhouders kregen zij de officiële naam Artikelen van Overeenkomst. Deze naam bleef behouden tot 1934. Bij een wijziging van de inhoud in dat jaar kregen zij officieel de naam statuten.
III.2 Rechtsvorm
De Artikelen van Overeenkomst van 1824 omschreven de NHM als een compagnieschap zonder firma, behoorende tot de vereenigingen, bij de wet bekend onder den naam van naamloze Maatschappijen. Vanaf 1847 is sprake van Naamloze Vennootschap van Koophandel, vanaf 1929 enkel van Naamloze Vennootschap.
In principe was de Nederlandsche Handel-Maatschappij, NV van aanvang af dus opgezet als een privaatrechtelijk lichaam. De Artikelen van 1824 lijken dit op het eerste gezicht ook te bevestigen: De Maatschappij is omtrent het voeren van haren handel aan geene andere bemoeijenis of inzage vanwege den Staat onderworpen, en zal tot den Staat geene andere verhouding hebben, dan de wet omtrent andere naamloze Maatschappijen bepaalt; alles behoudens de speciale of algemeene voorzieningen, bij deze artikelen van overeenkomst voorkomende. In die laatste toevoeging zat een adder onder het gras, die feitelijk de rest van het artikel tot onzin maakten. Want de bedoelde voorzieningen voorzagen met name in de [uitgebreide] bevoegdheden van de koning ten opzichte van de NHM. Naast de uitoefening van enkele in de statuten vastgelegde voorrechten [benoemingen; afnemen van de eed van zuiverheid en geheimhouding!] kon de koning naar eigen wens ingrijpen in de gang van zaken van het bedrijf, wat hij dan ook met verve gedaan heeft. Dit bracht de NHM in een wel heel andere positie dan de gemiddelde vennootschap. Overigens wijst, zoals boven al aangehaald, de term Artikelen van Overeenkomst al in deze richting; de vennootschap betrof niet een afspraak tussen onderling gelijkwaardige vennoten, maar een overeenkomst tussen de koning enerzijds en de overige deelhebbers anderzijds. Verder zorgden vanaf de oprichting de contracten met de staat voor een zodanig nauwe betrekking tussen NHM en overheid, dat de NHM de qualificatie tak van bestuur dicht naderde. De koning wenste de NHM als inlichtingendienst, bankier, commissionair en als zaakwaarnemer van het Indisch bestuur. Deze rijksagentuur zorgde derhalve ook voor een nauwe relatie met diverse departementen, vooral dat van Koloniën. Qua rechtsvorm, maar ook qua bestuur en taken, had de NHM tot 1874, zeker naar moderne maatstaven, dus een nogal hybride karakter; feitelijk was zij het best te omschrijven als een privaatrechtelijk lichaam in een publiekrechtelijk jasje.
Het boven geciteerde statutaire artikel inzake de relatie NHM - overheid werd pas geschrapt in 1874, na het verloop van de rijksagentuur en bij het begin van de transformatie van handelmaatschappij naar bancaire instelling, die tevens een omschakeling van nationale maatschappij naar particulier bedrijf genoemd kan worden.
III.3 Bestuur
Op het eerste gezicht leek het bestuur van de NHM vanaf het begin op dat van een moderne naamloze vennootschap. De Artikelen van Overeenkomst voorzagen in een Algemene Vergadering van Aandeelhouders, een Raad van Commissarissen voor het toezicht en een Directie voor het beheer. Op een aantal punten week de aanvankelijke bestuursinrichting echter af van die van andere naamloze vennootschappen:
  1. De positie van de koning; De koning was de motor geweest achter de oprichting der NHM, en hij had zich financieel sterk aan de maatschappij verbonden, zowel als groot-aandeelhouder als garant. Niet voor niets gaven de Artikelen hem daarom een zeer invloedrijke positie. Tot 1874 gaven een aantal vage zinsneden in de Artikelen de koning feitelijk een vrijbrief om naar wens in de gang van zaken der maatschappij in te grijpen. Met name Willem I heeft hiervan, niet zelden tot afkeer en wanhoop van de directie, naar hartelust gebruik gemaakt. Een aantal wilde, groots opgezette en uiteindelijk verliesgevende handelsoperaties, onder andere richting Zuid-Amerika en China, mogen direct op koninklijk conto worden geschreven. Na het aftreden van Willem I in 1840 en het einde van de koninklijke garantstelling per 1850 werd de koninklijke invloed wel snel minder. In 1874 werden zijn mogelijkheden hiertoe ook formeel ingeperkt. Een aantal koninklijke prerogatieven bleef echter tot in de twintigste eeuw bestaan. Tot 1921 kon hij een vinger aan de pols houden via zijn recht een vaste vertegenwoordiger in de Raad van Commissarissen te benoemen, de zogeheten koninklijk commissaris, die tevens statutair voorzitter was van dit orgaan. En zijn recht van benoeming van president en directeuren bleef zelfs tot 1929 bestaan.
  2. De positie van de commissarissen; De Raad van Commissarissen was zoals gebruikelijk primair een orgaan dat toezicht moest houden op het beheer van de onderneming door de directie. Het bestaan van een apart orgaan voor overleg tussen directie en commissarissen, de Raad, gaf de laatsten echter een speciale positie. De Raad had namelijk de bevoegdheid de maatschappij te vertegenwoordigen in de gevallen waarin de directie naar de reglementen niet kon beslissen. Hiermee traden de commissarissen ook in daden van beheer. Dit deden zij eveneens via hun aanvankelijke rol in het 'inlichtingenwerk'. De invoering van het Wetboek van Koophandel in 1838 maakte dit onmogelijk. Per 1850 werd de Raad dan ook afgeschaft.
  3. De positie van de aandeelhouders; De positie van de aandeelhouders was tot 1850 ronduit zwak, en pas vanaf 1874 op een gebruikelijk niveau. Er bestond vanaf de oprichting wel een algemeene vergadering van stemgeregtigde deelhebbers, maar deze werd zeer onregelmatig uitgeschreven. In 1827 bedong de koning zich het recht haar bijeen te roepen; hij kon dit doen in geval van verlenging/ontbinding der maatschappij of statutenwijziging. Vanaf 1850 moest zij in die gevallen bijeen geroepen worden. Het recht van bijeenroepen lag vanaf 1850 bij de directie, gehoord de commissarissen, of bij een absolute meerderheid der commissarissen. Pas de statuten van 1874 schreven een jaarlijkse algemene vergadering van aandeelhouders voor, nu met uitgebreidere statutair vastgelegde bevoegdheden. Er bestond nu ook de mogelijkheid tot het bijeenroepen van buitengewone vergaderingen van aandeelhouders.
De facto tot 1850 en de jure tot 1874 werden bestuur en toezicht dus in sterke mate beïnvloed door de persoonlijke betrokkenheid en bevoegdheden van de koning. Pas vanaf 1874 is de situatie min of meer 'genormaliseerd': het beheer bij de directie, het toezicht daarop bij de Raad van Commissarissen en het eindoordeel over de resultaten bij de eigenaars van de onderneming, de aandeelhouders. Opmerkelijk is wel dat de vaststelling van de balans nog tot 1934 tot de bevoegdheden van de Raad van Commissarissen bleef behoren.
De verhouding tussen commissarissen en directie [dus feitelijk: de mate van toezicht op het beheer] onderging na de afschaffing van de Raad in 1850 nog de nodige wijzigingen, afhankelijk van de resultaten die de directie kon overleggen. De Raad werd in 1850 opgevolgd door een Verenigde Vergadering van Commissarissen en Directie. Tot 1927 hield deze zich echter alleen bezig met voordrachten voor benoemingen. De controle beperkte zich verder voornamelijk tot de jaarlijkse goedkeuring van de balans [voorbereid door de Commissie tot Onderzoek van de Balans] en [vanaf 1850] het algemeen verslag. Enkel in bijzondere gevallen verhief de Raad van Commissarissen echt haar stem, zoals in de periode 1872-1884, toen de algehele heroriëntatie van de NHM aan de orde was. Pas in 1927 besloten de commissarissen, gedwongen door de resultaten en de gebleken gevaren van de kredietverstrekking, tot een meer grondige en regelmatige controle. Naast de instelling van een aantal specifieke controlecommissies werd hiertoe de Verenigde Vergadering omgevormd tot een orgaan waarin de leden van de directie, elk op hun eigen deelterrein, mondeling verslag en uitleg moesten geven van hun handelingen. Naar aanleiding van de slechte resultaten kwam deze vergadering vanaf 1934 tweemaandelijks bijeen.
III.4 Duur van de vennootschap
De NHM heeft gedurende de eerste eeuw van haar geschiedenis niet voor onbepaalde tijd bestaan. Aanvankelijk werd de duur der vennootschap steeds vastgesteld voor een periode van 25 jaar. Deze perioden zijn in de NHM-terminologie bekend als het Eerste Tijdperk (1824-1849), het Tweede Tijdperk (1850-1874) en het Derde Tijdperk (1875-1899). Bij afloop van het Eerste Tijdperk werd de procedure van liquidatie en wederoprichting tot in de details doorgevoerd, met inbegrip van de uitgifte van nieuwe aandelen, herbenoeming van president en directeuren en nieuwe aanstellingen voor het personeel in Nederland en Indië. In de volgende gevallen werd volstaan met een besluit van de vergadering van aandeelhouders tot verlenging van de vennootschap. In 1871 werd besloten tot een verlenging voor de periode 1875-1899, In 1896 tot een verlenging voor de periode 1900-1924. Via een statutenwijziging in 1918 werd deze periode echter tussentijds verlengd tot 1974. Vanaf 1934 gold de vennootschap als aangegaan voor onbepaalde tijd.
III.5 Zetel van de vennootschap
Als plaats van de hoofdzetel der maatschappij werd in 1824 gekozen voor 's-Gravenhage, als zijnde één der residenties van de koning en bovendien min of meer onzijdig terrein tussen de belangrijke handels- en industriesteden in Noord en Zuid. Met name Amsterdam, dat op basis van haar inbreng in het kapitaal recht meende te hebben op vestiging binnen haar muren sputterde tegen, doch tevergeefs. Na de Belgische Opstand kreeg Amsterdam toch haar zin; ondanks stevig protest uit met name 's-Gravenhage en Rotterdam werd zij via de statutenwijziging van 1831 de nieuwe hoofdzetel. Zakelijke redenen gaven hierbij nu de doorslag. Amsterdam was nu eenmaal het commerciële centrum, terwijl 's-Gavenhage in dat opzicht niets te bieden had. ( Rotterdam ging overstag na het opnemen in de statuten van een bepaling inzake de verdeling van uitzendingen en retouren over de in aanmerking komende Nederlandse havensteden. ) De Duitse inval in mei 1940 was aanleiding voor een tijdelijke verplaatsing van de statutaire zetel naar het buitenland. Dit werd mogelijk gemaakt door de Wet van 26 april 1940, die in dit kader bijzondere voorzieningen trof voor in het koninkrijk gevestigde naamloze vennootschappen en rechtspersonen, alsmede voor zeeschepen varend onder Nederlandse vlag. De benodigde statutenwijzigingen en de goedkeuring daarvan van overheidswege konden in de dagen tot 15 mei 1940 nog net op tijd worden geregeld. De zetelverplaatsing naar Batavia van zowel de NHM als die van haar dochters het Nederlandsch-Indisch Land Syndicaat (NILS), de Serdang Cultuur Maatschappij, de Cultuur Maatschappij Lho Soekon, de Landbouwmaatschappij Tersana, de Cultuur Maatschappij Ketanggoengan-West en de Landbouwmaatschappij Poerwodadi was hiermee een feit. Voor de Holland Centraal-Amerika Handels-Compagnie mislukte de regeling echter. Met de capitulatie op 15 mei trad meteen de al op 19 maart 1940 door alle directieleden getekende onderlinge volmacht in werking, waarbij de bevoegdheden van de directieleden die zich in bezet gebied bevonden werden beperkt. ( Men was overigens vergeten dat ook de agenten te Rotterdam beschikten over een [niet ingetrokken dus gedurende de oorlog doorlopende] volmacht om de gehele maatschappij te vertegenwoordigen en te verbinden. Zij bezaten gedurende de oorlog dus meer bevoegdheden dan de in Nederland verblijvende directeuren. Dit leidde in juli 1940 tot het unicum dat de agenten de directie machtigden tot het uitvoeren van bepaalde rechtshandelingen! ) Via een op 29 augustus 1940 gepubliceerde verordening werd de Wet van 26 april buiten werking gesteld, en konden hierop gebaseerde zetelverplaatsingen met daaruit voortgevloeide rechtsgevolgen worden teruggedraaid. Wat betreft de NHM is dit enkel geschied ten aanzien van het NILS.
In 1942 werd de zetel vanwege de Japanse bezetting van Nederlands-Indië opnieuw verplaatst, nu naar Paramaribo. Bij statutenwijziging van 28 november 1945 werden de statuten van vóór 10 mei 1940 hersteld. Dit betekende dus ook het herstel van Amsterdam als hoofdzetel van de vennootschap. Per 19 december 1945 werd door het Beheersinstituut de eenheid van bestuur hersteld. Alle directeuren waren nu weer bevoegd namens de NHM te handelen, ongeacht waar.
IV Interne organisatie
IV.1 De afdelingen op het hoofdkantoor
Algemeen
Nadat meteen na de oprichting in 1824 onder leiding van de secretaris de Afdeling Secretarie was gaan draaien, vingen per 1 januari 1825 ook vijf uitvoerende afdelingen hun werkzaamheden aan. Zij kregen eenvoudigweg een numerieke aanduiding [Eerste Afdeling etc.], die zij vrijwel tot het eind zouden behouden. Pas in 1953 kregen zij een functionele benaming. Hoewel met de vele veranderingen in omvang en in aard van de werkzaamheden een groeiend aantal afdelingen op specifieke deelterreinen zou worden gevormd [Boekhouding; Kas etc.], zouden de in oorsprong gevormde afdelingen gedurende de gehele geschiedenis van de NHM de basis van de organisatie blijven vormen.
Gedurende de negentiende eeuw bleef de interne organisatie op het hoofdkantoor tamelijk stabiel. Er vonden weliswaar de nodige taakverschuivingen plaats tussen de bestaande afdelingen onderling, maar nieuwe afdelingen werden niet gevormd. De afdelingen waren in deze periode voornamelijk administratieve en controlerende eenheden. Men begeleidde, administreerde en controleerde handelstransacties die voor het merendeel in Indië en omliggende gebieden plaatsvonden. Dit veranderde met de overschakeling van de NHM van handelsbedrijf naar bankbedrijf, met name toen in navolging van het Indisch bedrijf ook het hoofdkantoor in Amsterdam zich volledig als algemene bank ging profileren. Een in volume en diversiteit toenemend aantal transacties [opname van gelden in deposito en rekening-courant, kredietverlening, emissieactiviteiten, valuta- en effectenarbitrage] vond nu direct op het hoofdkantoor plaats. Tot de eeuwwisseling wist men dit nog in de bestaande afdelingsstructuur in de passen, maar vanaf 1904 [vorming afzonderlijke Kasafdeling] nam het aantal nieuwe afdelingen snel toe. Belangrijk in deze was met name de vorming van een Afdeling Algemene Zaken in 1908, feitelijk een afsplitsing van de Secretarie, waarmee voor het secretariaat als geheel een min of meer moderne verdeling werd gecreëerd tussen huishoudelijke zaken [Secretarie] en stafzaken [Algemene Zaken]. Belangrijke jaren in de organisatie der afdelingen waren verder 1828 [opgave van de zaken in de West], 1934 [algehele interne reorganisatie in het kader van een bezuinigingsoperatie] en de periode rond 1960 [nationalisatie bedrijf in Indonesië].
Hieronder wordt van alle afdelingen een korte karakteristiek gegeven. Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de toelichtingen bij de betreffende rubrieken.
Secretarie [1824-1964]
Aanvankelijk verantwoordelijk voor alle werkzaamheden die niet aan een van de uitvoerende afdelingen waren toegewezen, dus alle werkzaamheden buiten de feitelijke vervulling van de statutaire doelstellingen. In de loop van de twintigste eeuw verloor de Secretarie een aantal taken aan andere afdelingen. Het meest van belang in dit verband was de overname in 1908 van de 'staftaken' door de nieuwe Afdeling Algemene Zaken. In 1958 werden de Secretarie en de Afdeling Algemene Zaken weer samengevoegd.
Afdeling Algemene Zaken/Directiesecretarie [1908-1958]
Gevormd in 1908, hoofdzakelijk als afsplitsing van de Secretarie, waarvan zij de 'staftaken' overnam [juridische zaken; onderzoek; gegevensverzameling relaties; handelsvoorlichting etc.]. In 1934 werd de afdeling in het kader van een algehele reorganisatie omgezet in een Directiesecretarie. Afgezien van de naam en toevoeging van een aantal taken veranderde echter niet veel. In 1943 kreeg de afdeling haar oude naam weer terug. In 1958 werd zij weer samengevoegd met de Secretarie.
Provinciale Centrale [1936-1964]
Gevormd in 1936 naar aanleiding van de overname van de Geldersche Credietvereeniging, waarmee de NHM een uitgebreid binnenlands kantorennet in bezit kreeg. De afdeling kreeg tot taak het verkeer met en het toezicht op deze nieuw verworven provinciale agentschappen en correspondentschappen. De 'oude' agentschappen Rotterdam en 's-Gravenhage bleven buiten het toezicht van de Provinciale Centrale.
Afdeling Boekhouding [ca 1914-1964]
Het precieze jaar waarin de boekhouding in een afzonderlijke afdeling werd ondergebracht is niet bekend. Vermoedelijk was dit 1914, het jaar waarin werd overgeschakeld op de dagelijkse manier van boekhouden. Gedurende de negentiende eeuw was de boekhouding ondergebracht bij één der uitvoerende afdelingen, achtereenvolgens de Vierde [1824-1827], de Vijfde [1827-1828] en de Derde Afdeling [1828-ca 1914 ]. Vanaf 1949 was de boekhouding geplaatst onder een Afdeling Boekhouding, Belastingzaken en Organisatie. Per 1 juli 1954 werd het onderdeel organisatie afgesplitst en resteerde dus een Afdeling Boekhouding en Belastingzaken.
Afdeling Controle [1918- ]
Gevormd in 1918, in eerste instantie opgezet om de agentschappen te controleren. Al spoedig werd hieraan de interne controle op het hoofdkantoor alsmede het kredietonderzoek bij relaties toegevoegd. Per 6 juli 1934 werd het afdelingshoofd behalve ondergeschikt aan de directie ook lasthebber van de Raad van Commissarissen, en nam hij onder de titel van Chef van de Controledienst een afzonderlijke plaats in het bedrijf in. Om te voldoen aan de eisen van het Nederlands Instituut van Accountants werd per 1 januari 1948 naast de eigen controledienst gebruik gemaakt van het 'externe' Accountantskantoor Drs. C. Bakker [tevens chef van de interne controledienst!].
Kasafdeling [1904-1964]
Gevormd in 1904 als afsplitsing van de Vierde Afdeling. Zij omvatte het kasbedrijf in de ruimste zin, inclusief het disconteren van wissels, het beheer over de korte beleggingen van de NHM en de in- en verkoop van schatkistpapier. De afdeling kende de groepen of sub-afdelingen Kas, Clearing, Giro, Disconto's, Deposito's en Fiat.
Afdeling Effecten [1912-1964]
Gevormd in 1912. De afdeling hield zich bezig met de administratieve voorbereiding en afwikkeling van emissies. Dit betekende werkzaamheden als de afgifte van prospectussen, de afhandeling van inschrijvingen en toewijzingen en de couponadministratie [knippen]. Verder verzorgde de afdeling de bewaring van onderpanden en de bewaargeving van effecten, safe-deposits etc.
Eerste Afdeling/Afdeling Binnenland [1825-1964]
Fungeerde tot en met 1827 als [voorloper van het] Kabinet van de President. Van 1828 tot het einde van de negentiende eeuw was zij de afdeling voor de Oost. Tussen 1880 en 1919 transformeerde zij geleidelijk van Indische Afdeling naar een afdeling die zich specifiek met [voornamelijk binnenlandse] bankzaken bezighield. Per 1 januari 1953 veranderde haar naam in Afdeling Binnenland.
Tweede Afdeling/Afdeling Cultures [1825-1960]
Was tot en met 1827 de afdeling voor de Oost, en van 1828 tot 1880 de afdeling voor de 'zaken op Europa, de Levant en de West'. Wegens de geringe omvang van deze werkzaamheden werd de afdeling in 1880 opgeheven. De Surinaamse zaken werden ondergebracht bij de Eerste Afdeling, voor de zaken op Amerika werd een nieuwe Afdeling Amerikaanse Zaken gevormd. Al vanaf 1882 werd deze nieuwe afdeling weer aangeduid als Tweede Afdeling. Vanaf 1915 werd de Tweede Afdeling in een aantal stappen de afdeling voor cultuurzaken. Per 1 januari 1953 werd haar naam gewijzigd in Afdeling Cultures. Per 1960 werd zij samengevoegd met de Afdeling Producten [voorheen Vierde Afdeling] tot de Afdeling Cultures en Producten.
Derde Afdeling/Afdeling Bankzaken met het Oosten [1825-1959]
Was tot en met 1827 de afdeling voor de zaken op Europa, de Levant en de West. Vanaf 1828 was haar pakket drieledig; een portefeuille comptabiliteit, een portefeuille stimulering economie en een portefeuille beheer eigen aandelen. Vanwege de sterke inkrimping van haar werkzaamheden werd zij per 1934 gecombineerd met de voormalige Tweede Afdeling Wissel- en Bankzaken tot een nieuwe Derde Afdeling, voornamelijk gericht op wissel- en bankzaken met het Oosten. Per 1 januari 1953 werd haar naam gewijzigd in Afdeling Bankzaken met het Oosten. In het kader van het streven naar een meer functionele indeling van de werkzaamheden op het hoofdkantoor werd in november 1959 besloten de afdeling op te heffen. Haar werkzaamheden werden verdeeld over de bestaande afdelingen Binnenland [Eerste Afdeling] en Buitenland [Vijfde Afdeling] en een nieuw gevormde Afdeling Documenten.
Vierde Afdeling/Afdeling Producten [1825-1960]
Had tot en met 1827 een blok comptabiliteit en een blok producten. In 1827 werd de comptabiliteitsportefeuille afgestoten naar de Vijfde Afdeling. In 1831 nam zij de behandeling der zaken van het voormalige agentschap Amsterdam over. De Vierde Afdeling was in feite gedurende haar hele bestaan in hoofdzaak de afdeling voor alle zaken aangaande het transport, de opslag, het beheer en de verkoop van producten. Per 1 januari 1953 werd haar naam dan ook gewijzigd in Afdeling Producten. Per 1960 werd zij samengevoegd met de Afdeling Cultures [voorheen Tweede Afdeling] tot de Afdeling Cultures en Producten.
Vijfde Afdeling/Afdeling Buitenland [1825-1827, 1924-1964]
Was tot en met 1827 de afdeling voor comptabiliteit, stimulering van de Nederlandse economie en het beheer van de eigen aandelen. Opgeheven per 1828; haar taken werden overgenomen door de Derde Afdeling. In 1924 werd een nieuwe Vijfde Afdeling gevormd, voornamelijk gericht op het buitenlands betalingsverkeer. Per 1 januari 1953 werd haar naam gewijzigd in Afdeling Buitenland.
Afdeling Centrale Buitenkantoren [Zesde Afdeling, 1953-1964]
Gevormd per 1 januari 1953 als afsplitsing van de Derde Afdeling. De afdeling zou oorspronkelijk de naam Zesde Afdeling krijgen, maar in het kader van een per 1 januari 1953 doorgevoerde algehele naamswijziging van de afdelingen op het hoofdkantoor werd hiervan afgezien. De oprichting was een direct gevolg van een besluit uit september 1952 om de supervisie over de buitenkantoren, dat wil zeggen de overzeese kantoren minus die in Indonesië, aan de Factorij te ontnemen en naar Amsterdam over te brengen. Dit uit angst voor hinderlijke interventies van de Indonesische regering. De nieuwe afdeling voerde enkel de zakelijke en administratieve supervisie over de genoemde kantoren. Zij dreef dus geen bankzaken. Zij kende als onderafdelingen het Bureau Nieuw-Guinea, het Bureau Antwerpen en het Bureau Suriname en Antillen.
Afdeling Documenten [1959-1964]
Gevormd in 1959 na opheffing van de Derde Afdeling, waarvan zij een deel van de taken overnam. Deze lagen op het terrein van de verzorging van contacten van cliënten met het buitenland op grond van kredietopeningen en documentaire incassi.
Afdeling Cultures en Producten [1960-1964]
Gevormd per 1 januari 1960 door samenvoeging van de voormalige afdelingen Cultures [Tweede Afdeling] en Producten [Vierde Afdeling].
Afdeling Gouvernements-Goederen [1853-ca 1904]
Tot en met 1852 fungerend als sub-afdeling van de Derde Afdeling, als zodanig vermoedelijk ontstaan rond 1830, toen de overeenkomsten met de staat een meer gestructureerd karakter kregen. In 1853 omgezet in een zelfstandige afdeling. De correspondentie van de afdeling bleef echter samengevoegd met die van de Derde Afdeling. Kort na 1904 werd de afdeling ingelijfd bij de Vierde Afdeling. De Afdeling Gouvernements-Goederen behandelde alle leveranties voor de Indische staatshuishouding, van de ontvangst tot verzending der goederen en de betaling ervan door het Departement van Koloniën.
Afdeling voor Amerikaanse Zaken [1880-ca 1882]
Gevormd in 1880, samenhangend met zowel de oprichting van een agentschap te New York in 1879 als de opheffing van de Tweede Afdeling in 1880, welke laatste tot dan de Amerikaanse zaken beheerde. Het agentschap New York werd al in 1881 weer opgeheven. Dit bezegelde waarschijnlijk ook het lot [in ieder geval in naam] van de afdeling. Al in 1882 is de naam Tweede Afdeling weer in zwang. Directiebesluiten ten aanzien van dit laatste zijn niet bekend.
IV.2 De agentschappen
Algemeen
Vanaf haar oprichting bezat de directie van de NHM statutair de bevoegdheid om in alle belangrijke handelsplaatsen in binnen- en buitenland agenten te benoemen c.q. agentschappen te vestigen. Aanvankelijk werd hierbij wat de terminologie betreft nog geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen daadwerkelijke eigen vestiging enerzijds en vertegenwoordiging door in de betreffende plaatsen reeds gevestigde handelshuizen anderzijds. In beide gevallen sprak men van agenten. Pas de Artikelen van 1827 introduceren voor de laatste categorie de term correspondenten. De termen werden overigens ook na dat jaar nogal eens door elkaar gebruikt. De Artikelen van 1847 introduceren de term vaste agenten voor de agenten die geen andere posten, ambten of bedieningen met financiële tegenprestatie mochten bekleden, noch handel mochten drijven en deel mochten hebben in rederijen en fabrieken. De vaste agent is in 1874 weer verdwenen. Men spreekt voortaan enkel van agent; de term slaat dan louter op 'directeuren' van een eigen vestiging, volledig en exclusief in dienst van de NHM.
Slechts in een beperkt aantal plaatsen stelden de statuten vestiging van een agentschap verplicht. In de periode 1824-1831 was dit het geval voor Antwerpen, Amsterdam en Rotterdam in het moederland, Batavia [Factorij] in Indië en Kanton in China. Vanaf 1831, dus na de afscheiding van België en de verhuizing van het hoofdkantoor naar Amsterdam, gold deze verplichting enkel Rotterdam en Batavia. De verplichting ten aanzien van Rotterdam verdween in 1934 uit de statuten. De statutaire verplichting om de Factorij te handhaven bleef bestaan tot de nationalisatie van het Indisch bedrijf in 1960 deze bepaling overbodig maakte.
Alle agenten en correspondenten werden door de directie benoemd en zonodig door haar uit de dienst der NHM ontslagen. Zij werkten onder reglementen en instructies die tot 1850 werden vastgesteld door de Raad, daarna door de directie, gehoord de commisarissen. De agenten dienden Nederlanders te zijn, en in het bezit te zijn van een door de directie per geval te bepalen aantal aandelen. De agenten waren ten principale verantwoording verschuldigd aan de directie en correspondeerden rechtstreeks met de directie. De agenten mochten in principe enkel zaken van de NHM behartigen.
De vestiging van een [vast] agentschap betekende doorgaans, maar niet zonder meer, ook vestiging in de zin van inrichting van een bedrijfspand. Deze panden waren in de negentiende eeuw weinig meer dan pakhuizen waar de voor im- en export bestemde goederen werden opgeslagen, aangevuld met enige ruimte voor de noodzakelijke administratie. Pas na de transformatie van de NHM van handelsonderneming in bankbedrijf was sprake van echte kantoorgebouwen.
Binnenlandse agentschappen
Geheel in de lijn der doelstelling van de maatschappij om in het moederland zoveel mogelijk plaatsen en regio's tot ontwikkeling te brengen werden een flink aantal agentschappen opgericht. Naast de statutair voorgeschreven agentschappen in Amsterdam, Rotterdam en Antwerpen waren dat Ath, Brugge, Brussel, Charleroi, Doornik, Gent, Kortrijk, Leuven, Luik, Luxemburg, Namen, Oostende, St. Niklaas en Verviers in het zuiden en Brouwershaven, Den Helder, Dordrecht, Haarlem, 's-Hertogenbosch, Hellevoetsluis, Leeuwarden, Middelburg, Nijverdal, Schiedam, Vlissingen en Zierikzee in het noorden.
De agentschappen in het zuiden werden na de afscheiding van Belgie in 1831 geliquideerd. De agentschappen in het noorden hebben nooit aan hun doelstelling beantwoord. Geen van de genoemde plaatsen, met uitzondering van Nijverdal ( Zie hiervoor de toelichting bij rubriek 10. ) , is door specifieke NHM-activiteiten tot ontwikkeling gekomen. In de na 1831 statutair bevoorrechte steden Middelburg, Dordrecht en Schiedam werden gouvernements-producten aangevoerd en opgeslagen omdat dit nu eenmaal was voorschreven, maar enige spin-off kwam hieruit niet voort, ook al omdat alle veilingen te Rotterdam en Amsterdam plaatsvonden. Toen eind negentiende eeuw de handelsactiviteiten werden gestaakt, kwam aan het bestaan van deze agentschappen al snel een einde. De directie hield ze nog enige tijd in stand omdat men er de regering een plezier mee dacht te doen. Dit bleek uiteindelijk niet meer het geval en na een statutenwijziging werd in 1909 besloten de laatst overgebleven agentschappen, Middelburg en Dordrecht, op te heffen. In 1910 werd dit besluit geëffectueerd. In Schiedam was na het overlijden van de agent in 1904 al geen opvolger meer benoemd. Pas in de Eerste Wereldoorlog, nadat de NHM volledig tot bankbedrijf was getransformeerd, kreeg zij voorzichtig weer belangstelling voor vestiging in de provincie. Dit had te maken met de snelle ontwikkeling van nieuwe activiteiten als het emissiebedrijf, waarvoor een kantorennet onmisbaar was, maar ook met een algemene concentratiegolf in het bankwezen, waarbij de grootbanken ( Hiertoe werden in deze periode, naast de NHM, gerekend de Amsterdamsche Bank NV te Amsterdam, de Rotterdamsche Bankvereenging NV [Robaver] te Rotterdam, De Twentsche Bank NV te Amsterdam en de Incasso-Bank NV te Amsterdam. ) , bang om achter het net te vissen, een veelheid van regionale en lokale bancaire instellingen incorporeerden. De NHM deed het hierbij voorzichtig aan en hield het voorlopig bij een in 1916 gesloten overeenkomst van vriendschappelijke samenwerking met de Geldersche Credietvereeniging te Arnhem, waardoor zij van de diensten van het net van circa twintig kantoren kon beschikken dat de GCV in met name de oostelijke en zuidelijke provincies had. In 1936 werd het gehele bedrijf van de GCV in dat van de NHM geïncorporeerd. Na 1936 zou via andere overnames en eigen oprichtingen ['van de koude grond'] het binnenlands kantorennet nog fors worden uitgebreid.
De 'oude' agentschappen te Rotterdam en 's-Gravenhage [opgericht 1910] hadden een status die afweek van de in 1936 verworven agentschappen. Zij legden rechtstreeks verantwoording af aan de directie en stonden in rechtstreeks contact met de diverse afdelingen van het hoofdkantoor en met de vestigingen overzee. Voor de nieuwe agentschappen, die de term provinciale agentschappen meekregen, was een in 1936 nieuw gevormde afdeling op het hoofdkantoor, de Provinciale Centrale, het aanspreekpunt.
Naast, of feitelijk onder, de provinciale agentschappen kende de NHM na 1936 de zogeheten correspondentschappen, kleinere kantoren ressorterend onder een agentschap en veelal geen eigen administratie voerend. In 1962 werd de naam hiervan gewijzigd in bijkantoren. In de gevallen dat een kleiner kantoor in dezelfde stad gevestigd was als het agentschap waaronder het ressorteerde [dus met name in een aantal grote steden] sprak men vanouds van stadsbijkantoren. Verder waren er in een aantal kleine plaatsen zitdagen en waren er in Amsterdam en Rotterdam rijdende bijkantoren. ( De terminologie van de NHM week af van andere banken als de Amsterdamsche Bank en de Rotterdamsche Bank, bij welke een lokale vestiging werd aangeduid als bijkantoor en een agentschap betrekking had op het verrichten door een zelfstandige lokale maatschappij van zekere diensten namens de genoemde banken. )
Buitenlandse agentschappen
Geheel getrouw aan de ambitieuze doelstellingen ontplooide de NHM gedurende de eerste jaren van haar bestaan werldwijd activiteiten. Dit leidde tot een reeks van vestigingen en correspondentschappen in onder meer Latijns-Amerika en de Levant. Een combinatie van onvoldoende mogelijkheden, oorlog en onveiligheid maakte aan deze activiteiten al snel een eind. Rond 1828 waren vrijwel al deze vestigingen en contacten weer verloren gegaan.
Vanaf 1830 tot de Tweede Wereldoorlog was het overzeese bedrijf van de NHM hoofdzakelijk gericht op Nederlands-Indië en de omringende gebieden in Oost-Azië. Buiten dit gebied was men alleen actief in Suriname en tijdelijk in Noord-Amerika [New-York]. In Nederlands-Indië werden in de loop van de negentiende eeuw een groot aantal agentschappen gevestigd. De inkrimping en gedeeltelijke stopzetting van de handel als gevolg van de overschakeling op het bankbedrijf in 1882 zorgde voor een tijdelijke reductie, maar het succes van dit bankbedrijf zorgde er ook voor dat het aantal vestigingen weer snel toenam. De nationalisatie van het bankbedrijf in 1960 betekende het einde van alle vestigingen in Indonesië.
Buiten Nederlands-Indië was het aantal agentschappen tot de overschakeling op het bankbedrijf beperkt tot Singapore [opgericht 1858] en een aantal tijdelijke vestigingen in Japan [1859-1880]. Omdat financiering van de handel van Nederlands-Indië een zeer belangrijk onderdeel van het nieuwe bankbedrijf was, en dit handelsverkeer in toenemende mate internationaal was georiënteerd, vestigde de NHM kantoren in de belangrijkste handelscentra in Brits-Indië, de Straits Settlements, China en Japan. De agentschappen buiten Nederlands-Indië werden aangeduid met de term buitenkantoren. Hoewel alle buitenkantoren waren gericht op het bankbedrijf, konden hun bezigheden, al naar gelang de omstandigheden, op onderdelen nogal uiteenlopen. Zo was het in 1921 opgerichte agentschap Bombay sterk gericht op de goud- en zilverhandel, het in 1903 geopende agentschap Shanghai op arbitragezaken en het in 1920 gestichte agentschap Kobe met name op de financiering van de Japanse export naar Nederlands-Indië.
Omdat rond 1950 vanwege de politieke situatie de perspectieven in Indonesië en andere Aziatische gebieden moeilijk waren te beoordelen, ging de NHM op zoek naar steunpunten elders in de wereld. Men ging hierbij tamelijk voorzichtig te werk. Gebieden waar overbanking dreigde of waar men de kans liep om bevriende relatiebanken in de wielen te rijden werden zorgvuldig gemeden. Dit gold bijvoorbeeld voor Europa, Australië, Zuid-Afrika en met name ook de Verenigde Staten, waar enkel de vestiging te New York zeer behoedzaam tot ontwikkeling werd gebracht. Men richtte zich daarom bij voorkeur op gebieden als Oost-Afrika, het Midden-Oosten en Zuid-Amerika. In Afrika werd een zestal vestigingen geopend in Tanzania, Kenia en Oeganda. In het Midden-Oosten vestigde de NHM zich in Saoedi-Arabië, Libanon en Iran. In Latijns-Amerika werd vooral gewerkt via belangen in bestaande bancaire instellingen.
Geaffilieerde en gelieerde ondernemingen
Behalve over de eigen kantoren kon de NHM nog beschikken over de diensten van een aantal instellingen waarin zij een groot belang had. Het betrof hier dus vaste deelnemingen. Het ging weliswaar om juridisch zelfstandige vennootschappen, die hun zaken dreven onder eigen naam, maar in hun functioneren mogen ze tot de NHM-agentschappen worden gerekend. Zij worden onderscheiden in geaffilieerde bedrijven, met een volledige of meerderheid van zeggenschap voor de NHM, en gelieerde bedrijven, waarin de NHM wel een belang, maar geen meerderheid had.
Geaffilieerde ondernemingen in Nederland
  • NV Assurantiebedrijf der N.H.M. [zie toelichting rubriek 35]
  • NV Auto-Crediet [zie toelichting rubriek 37]
  • NV Maatschappij voor Krediet op Vaste Termijn; opgericht in 1956, om te voldoen aan de toenemende behoefte aan kredieten met middellange looptijden, in het bijzonder ter financiering van de export van kapitaalgoederen.
Geaffilieerde ondernemingen in het buitenland
  • Société Hollandaise de Banque et de Gestion te Tanger; 100% NHM, opgericht door de NHM in 1948 omdat in Tanger niet de na-oorlogse deviezenrestricties golden. Het belang van de vestiging verminderde na de inlijving van Tanger bij Marokko in 1959. ( Tanger werd via het Verdrag van Algeciras van 1906 tot internationaal gebied verklaard, een status die in 1923 werd bekrachtigd. Na van 1940-1945 door Spanje bezet te zijn geweest, kwam de stad in 1945 weer onder internationaal bestuur. In 1959 kwam zij onder de Marokkaanse souvereiniteit. In 1962 werd zij vrijhaven, en in 1965 kreeg zij bijzondere economische faciliteiten. )
  • Surinaamsche Bank te Paramaribo [zie toelichting rubriek 43]
  • Edwards, Henriquez & Co's Bank NV te Curaçao; de NHM nam in 1952 een belang van 50% ofwel fl. 1.000.000,- in Antilliaanse guldens in deze vennootschap, waarin de bankzaken van de in 1856 opgerichte bankiersfirma Edwards, Henriquez & Co, inclusief haar meerderheidsbelang in de Aruba Commercial Bank te Willemstad, waren ondergebracht. De reden voor deze deelneming was met name de ligging van Curaçao nabij de olieproducent Venezuela, waar Shell een zeer grote raffinaderij exploiteerde, alsmede de exploitatie door de Amerikaanse groep Lago van een raffinaderij op Aruba.
  • B.W. Blydenstein & Co te Londen; de NHM beschikte in Londen vanaf 1945 over een representative office. Een volwaardig agentschap werd gewenst geacht, maar bleek moeilijk realiseerbaar wat betreft het vinden van ruimte en personeel. Bovendien was men bang de relatie met Engelse banken te verstoren. Daarom werd in 1952 gekozen voor een participatie van 50% in B.W. Blijdenstein & Co, de affiliatie van De Twentsche Bank te Londen. De samenwerking ging in per 1 april 1953. In dit kader richtte de NHM de Netherlands Trading Society London Ltd op, die als non-personal partner van Blijdenstein zou optreden. De Twentsche Bank had op dezelfde voet De Twentsche Bank London Ltd.
  • Mercantile Bank of Iran and Holland te Teheran; de voorbereidingen voor de oprichting van een bank in Iran begonnen in juli 1958, in samenwerking met de heren Vahabzadeh en anderen. De NHM nam aanvankelijk deel voor 25%. De opening van het kantoor van de MBIH had plaats op 5 april 1959. Het belang van de NHM ging nu omhoog naar 49% [de Perzische wet stond grotere buitenlandse deelname niet toe]. Ondanks haar minderheidsbelang had de NHM wel de leiding in deze onderneming.
  • NV Internationale Handels- en Diamantbank te Antwerpen; vrijwel 100% NHM, na de oprichting in 1960 begon de bank haar werkzaamheden op 1 december van dat jaar. Zij was specifiek gericht op de relaties in de Antwerpse diamantindustrie en -handel. Vanwege de beperkte doelstelling opereerde de bank niet als agentschap, maar als afzonderlijke NV met beperkte vergunning. De NHM had ook niet de bedoeling om de zaken in België een uitgebreid karakter te geven.
Gelieerde ondernemingen
  • Banco de Montevideo te Montevideo; de NHM nam eind 1950 een belang in deze bank, die praktisch geheel toebehoorde aan de drie Zuid-Amerikaanse concerns Bemberg, Bunge & Born en Bracht. De NHM kreeg vertegenwoordigers in het bestuur, en kon jonge employé's bij de Banco ervaring laten opdoen.
  • Banco Tornquist SA te Buenos Aires; opgericht met 50% deelname der NHM, ter voortzetting van de zaken van het bankiershuis Ernesto Tornquist & Co Ltd. De opening van het kantoor vond plaats op 14 november 1960.
V Fusies, overnames, deelnemingen en commissariaten
De termen fusie, overname en deelneming zijn termen die in het dagelijks gebruik niet altijd in dezelfde betekenis worden gehanteerd. In onderstaande worden zij in het kort nader omschreven, om in elk geval te verduidelijken hoe ze in deze inventaris zijn gebruikt.
V.1 Fusies
De term in fusie is in principe een overkoepelende term voor al die processen, waarbij twee eenheden worden samengevoegd. In die zin is dus in alle gevallen waarbij twee ondernemingen samengaan sprake van een fusie. In deze inventaris is, ter verduidelijking van het karakter van bepaalde transacties, de term wat beperkter gehanteerd voor het samengaan van twee gelijkwaardige grootheden. In deze zin wordt daarom het proces van samengaan in 1964 tussen ABN en De Twentsche Bank, in de media veelal omschreven als fusie, in deze inventaris beschouwd als een overname door de ABN van De Twentsche Bank.
V.2 Overnames
De NHM heeft in de loop van haar geschiedenis een groot aantal ondernemingen overgenomen. Kern van een overname is de overgang van de zeggenschap over een onderneming via een aandelentransactie, waarbij een meerderheid van de aandelen in handen van de overnemende partij komt. Zo'n aandelentransactie kan diverse vormen aannemen. De overnemende partij kan eenvoudigweg een meerderheid van de aandelen [indien aanwezig: de preferente -] opkopen en zo een meerderheidsbelang verwerven. Een andere mogelijkheid is de aandeelhouders van de over te nemen onderneming het aanbod te doen hun aandelen in te ruilen tegen 'eigen' aandelen. De NHM heeft beide methoden wel gehanteerd. Na een overname konden verschillende wegen worden bewandeld. Enerzijds kon het bedrijf van de overgenomen vennootschap volledig in het eigen bedrijf worden geïncorporeerd. De NHM deed dit onder meer in 1936 met het bedrijf van de Geldersche Credietvereeniging, waarvan de kantoren werden omgezet in NHM-agentschappen. De vennootschap Geldersche Credietvereeniging werd dus vrijwel volledig uitgekleed, maar werd niet ontbonden. Zij ging met een klein maatschappelijk kapitaal verder als 'huizenmaatschappij' van de NHM. In 1964 was sprake van eenzelfde proces, toen het bedrijf De Twentsche Bank in dat van de ABN werd opgenomen. Anderzijds kon men een overgenomen vennootschap als zodanig onder eigen naam laten doorfunctioneren, waarbij de NHM dan veelal [vrijwel] enig aandeelhouder was. De redenen hiervoor konden divers zijn, maar meestal speelden gevoeligheden bij de 'oude' clientèle een belangrijke rol. Voorbeelden van overnames in deze vorm zijn die van De Surinaamsche Bank in 1949 en van het commissionairshuis De Wed. Tjeenk & Co in 1948. Bleef een overgenomen instelling als juridisch zelfstandige onderneming doorfunctioneren, dan ging zij in feite behoren tot de groep van vaste of structurele deelnemingen van de NHM. Wanneer de overgenomen instelling onder eigen naam namens de NHM diensten verrichtte, dus in feite als NHM-agentschap fungeerde, behoorde zij tot de affiliaties.
V.3 Deelnemingen
Ook de term deelneming is een overkoepelende term, waarvan de betekenis niet altijd dezelfde is. Een deelneming kan globaal worden omschreven als het aangaan van een relatie met een andere onderneming door het aanhouden van effecten van die betreffende onderneming. De deelnemingen van de NHM zijn naar doelstelling te verdelen in drie categorieën. Ten eerste zijn er de [met name negentiende-eeuwse] deelnemingen in het kader van de financiering van bepaalde economische sectoren. Ten tweede zijn er de vaste deelnemingen met een langdurig karakter, expliciet gericht op uitbreiding van het eigen werkterrein en de invloed van de eigen onderneming. Ten derde zijn er de veelal zeer tijdelijke deelnemingen, gerelateerd aan het emissiebedrijf [zie hiervoor hoofdstuk VI.4 van deze inleiding].
De NHM heeft vanaf het begin langdurige belangen gehad in diverse andere ondernemingen. Dit was een min of meer logisch gevolg van haar doelstellingen, die onder meer bepaalden dat zij de nationale handel, scheepvaart, scheepsbouw, visserij en nijverheid moest bevorderen. Zij deed dit onder meer door deelname in het kapitaal van ondernemingen, met name door het rechtstreeks overnemen van aandelen. In veel gevallen gebeurde dit al bij de oprichting van de betreffende ondernemingen, en was de NHM mede-oprichtster. Deze vroege deelnemingen hadden dus vooral een bedrijfsondersteunende functie waarbij de NHM louter de rol van financieringsmaatschappij vervulde, zonder dat het streven naar winstgevende belegging op de voorgrond stond. Een voorbeeld hiervan is de steun van de NHM aan de Twentsche katoenindustrie. Ook veel deelnemingen in bijvoorbeeld transport- en overslagbedrijven en cultuurmaatschappijen hadden in oorsprong het karakter van bedrijfsondersteuning. De deelnemingen van de NHM waren volgens statutaire voorschriften tot 1884 gericht op sectoren die raakvlakken hadden met haar eigen werkterrein. Toen de NHM vanaf 1874 transformeerde van 'nationale' onderneming naar louter particulier bedrijf verdween geleidelijk de ideële grondslag onder de deelnemingen. De deelnemingen behielden in hun praktische uitwerking natuurlijk hun karakter van financiering, maar voor de NHM dienden ze nu in de eerste plaats tot versterking en uitbreiding van het eigen bedrijf.
Vaste deelnemingen konden op verschillende manieren tot stand komen. De NHM kon eenvoudigweg een belang nemen door een percentage van de aandelen op te kopen, meteen bij de oprichting van een onderneming of ook later. Zij konden ook voortkomen uit oprichting door de NHM zelf van nieuwe ondernemingen, waarbij de NHM veelal enig aandeelhoudster was. Dit was met name het geval na de Tweede Wereldoorlog, toen de NHM bepaalde [meest nieuwe] bedrijfsactiviteiten onderbracht in juridisch zelfstandige vennootschappen. Tenslotte zette de NHM diverse [met name cultuur-]ondernemingen voort die haar via faillissement waren toegevallen.
Bleef het NHM-belang onder de 50%, dan was sprake van een minderheidsbelang. Was na aankoop het NHM-belang 50% of meer dan onstond een meerderheidsbelang ten gunste van de NHM. In feite had de NHM dan de zeggenschap over de betreffende onderneming en was er sprake van een overname. Er ontstond in dat geval een zogeheten moeder-dochter relatie. In het geval de NHM alle aandelen in een onderneming bezat, was sprake van een volledige of 100% deelneming.
V.4 Commissariaten
Deelnemingen in andere ondernemingen, en zeker de grotere deelnemingen, werden meestal gevolgd door de 'aanvaarding' van één of meer post[en] in de Raad van Commissarissen bij de betreffende onderneming. Het betrof in deze gevallen dus NHM-gebonden vertegenwoordigende commissariaten. De aanvaarding hiervan en de toewijzing aan een NHM-functionaris was een besluit dat op directieniveau werd genomen. In ieder geval vanaf 1927 speelde de Raad van Commissarissen van de NHM bij deze besluiten ook een rol. Vanwege de aard van deze commissariaten zijn de hieruit voortgekomen dossiers opgenomen in de rubriek overnames en deelnemingen [2.2].
VI Werkterrein
Ondanks het feit dat zij zich gedurende haar hele geschiedenis handel-maatschappij is blijven noemen, heeft de NHM zich met zeer uiteenlopende activiteiten beziggehouden. Zij begon inderdaad als handelsonderneming, maar al bij haar oprichting was zij tevens voorbestemd om te dienen als financier van de te ontwikkelen nationale scheepvaart en industrie. Vanaf het begin hield zij zich tevens bezig met het cultuurbedrijf, en tot het einde was zij daarom ook, vaak tegen wil en dank, cultuuronderneming. En vanaf 1874 begon de ontwikkeling van de NHM naar volwaardig bankbedrijf. Radicale scheidslijnen zijn in deze ontwikkeling van het bedrijf niet te trekken. Hooguit kan gezegd worden dat de NHM in de periode 1824-1874 in hoofdzaak handelsonderneming was, dat in de periode 1875-1903 een geleidelijke omschakeling plaatsvond naar het bankbedrijf en dat de NHM in de twintigste eeuw in hoofdzaak een bancaire instelling was. Maar in de eerste fase trad de NHM ook op als financier, en de handelsactiviteiten werden ook gedurende de twintigste eeuw voortgezet, zij het op kleine schaal. Het cultuurbedrijf der NHM beleefde haar hoogtijperiode tussen circa 1860 en 1934, maar ook dit bedrijf werd daarna in afgeslankte vorm tot 1964 voortgezet.
In onderstaande zullen de diverse werkterreinen nader worden beschreven.
VI.1 Statutaire doelstelling
Het doel dat Willem III met de oprichting der NHM voor ogen stond mag zeer ambitieus worden genoemd. De Artikelen van Overeenkomst van 1824 omschrijven het als volgt:
de bevordering van den Nationalen handel, scheepvaart, scheepsbouw, visscherij en landbouw, fabrijken en trafijken; en zulks, door, met inachtneming van hare eigene belangen, de bestaande en voor Nederland voordeelige handels-betrekkingen uit te breiden; door nieuwe wegen voor den Nederlandschen handel te openen, en door alle zulke ondernemingen, welke het vertier der voortbrengselen van de Nederlandsche Nijverheid kunnen vermeerderen en bevorderen.
De NHM moest dus dienen als de motor die de zieltogende Nederlandse economie weer in beweging moest brengen. Treffend wordt dit nog eens geïllustreerd in een passage in de bij de Artikelen horende préambule: onder de hoofdbedoelingen der Maatschappij is eene der voornaamste, dat van gelegenheid te geven tot vele werkzaamheden, zoodat ieder Nederlander in staat worde gesteld, om, zulks verlangende en tot zijn eigen welzijn willende medewerken, een ordentelijk bestaan te krijgen.
De grondidee van Willem I ten aanzien van de NHM was in feite de vorming van een 'nationaal' im- en exportlichaam, dat met name de oude handel op de koloniën moest herstellen. Tot 1830 diende dit de gebeuren via een taakverdeling tussen Noord en Zuid. Noord-Nederland moest verhandelen en vervoeren wat Zuid-Nederland produceerde. Hierbij opteerde men vooral op de Vlaamse katoenindustrie. Na de afscheiding van België werd het Gentse katoentje vervangen door het Twentse katoentje.
De boven geciteerde doelstelling zou tot 1874, behoudens een minieme wijziging, behouden blijven. Dit gold ook ten aanzien van een aantal van deze doelstelling afgeleide en daarmee verbonden nadere statutaire bepalingen. Ten eerste was het uitvoeren van bancaire transacties onmogelijk gemaakt. Speculatie in fondsen en wissels was verboden; veilige belegging was wel toegestaan. Het verstrekken van leningen zonder onderpand aan overheden en particulieren was verboden. Voor afwikkeling van financiële transacties diende met name gebruik te worden gemaakt van De Nederlandsche Bank te Amsterdam en tot 1831 van de Maatschappij tot begunstiging van Volksvlijt te Brussel als kassiers. In de overzeese bezittingen diende gebruik te worden gemaakt van 's lands geldkamers als depot voor belangrijke waarden. In de tweede plaats was in de statuten met nadruk vastgelegd dat bij het aangaan en de uitvoering van handelstransacties het nationaal belang voorop moest staan. De directie diende zich in te spannen om middelen te vinden ter bevordering van de Nederlandse nijverheid en export. Uitgangspunt was derhalve een voorkeursbehandeling van Nederlands fabrikaat. Wat betreft het vervoer diende de NHM bij voorkeur gebruik te maken van in Nederland gebouwde, onder Nederlandse vlag varende en door Nederlanders gevoerde Nederlandse schepen.
De Artikelen van 1874 en 1884 maakte in stappen de ontplooiing van de NHM als bankbedrijf mogelijk. In 1874 werd het verbod op speculatie in wissels geschrapt: het verbod op speculatie in fondsen werd vooralsnog gehandhaafd. Pas in 1884 werd het bankbedrijf ook woordelijk in de statutaire doelstellingen opgenomen:
"De werkkring der Maatschappij omvat den goederenhandel zoo voor eigen rekening als in commissie, den handel in Geld, Wissels en edele Metalen en verder het verrichten van al wat tot het Bankiersbedrijf behoort; het doen van voorschotten, het verschaffen van bedrijfskapitaal aan het deelnemen in ondernemingen van Landbouw, Visscherij, Nijverheid, Handel, Scheepvaart en vervoer te Land en - in de Overzeesche Bezittingen en Koloniën van den Staat - het tot stand brengen en drijven van zoodanige ondernemingen; zij is bevoegd tot alle daden van Koophandel, alles behoudens de uitzonderingen in het volgend artikel vermeld. Inzonderheid strekken hare handelingen tot bestendiging, uitbreiding en aanknooping van voor Nederland en zijne Koloniën voordeelige handelsbetrekkingen. Met dat oogmerk wordt aan inkoop van inlandsch fabrikaat en aanvoer op de Nederlandsche markt, mitsgaders aan verzekering bij Nederlandsche assuradeurs, zoodanige voorkeur geschonken, als, naar het oordeel der directie, met de belangen der Deelhebbers is overeen te brengen."
Behalve het verbod op speculatie in fondsen was nu ook de beperkende bepaling ten aanzien van de deelnemingen vervallen. Overigens werden in een aanvullende bepaling wel twee nieuwe beperking aan het werkterrein gesteld: het was de maatschappij verboden zich bezig te houden met de aanleg en exploitatie van spoorwegen en andere vervoermiddelen voor openbaar vervoer, alsmede met assurantiezaken voor derden.
Pas in 1934 zou de doelstelling weer worden aangepast. Zij luidde nu:
"Het doel der vennootschap omvat den goederenhandel zoo voor eigen rekening als in commissie, den handel in Geld, Wissels en edele Metalen en verder het verrichten van al wat tot het Bankiersbedrijf behoort; het doen van voorschotten, het verschaffen van bedrijfskapitaal aan het deelnemen in ondernemingen van Landbouw, Visscherij, Nijverheid, Handel, Scheepvaart en vervoer te lande, in ondernemingen van financieelen aard en - bijzonderlijk in Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao - het tot stand brengen en drijven van zoodanige ondernemingen; zij is bevoegd, met uitzondering van het levensverzekeringsbedrijf, tot alle daden van koophandel en tot al hetgeen met het voorafgaande direct of indirect verband houdt, bijzonderlijk het beheeren van vermogen van anderen, het optreden als beheerder of trustee en het fungeeren als executeur-testamentair. Inzonderheid strekken hare handelingen tot bestendiging, uitbreiding en aanknooping van voor Nederland en voor Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao voordeelige handelsbetrekkingen."
In 1963 werd de doelstelling nogmaals aangepast:
"Het doel van de vennootschap is de uitoefening van het bankbedrijf, de uitoefening van het bedrijf van commissionair in effecten, het deelnemen, al dan niet tijdelijk en in welke vorm dan ook, in andere vennootschappen, ongeacht het doel van die vennootschappen, het tot stand brengen, exploiteren en drijven van landbouwondernemingen, het drijven van handel in producten van landbouwondernemingen, het beheren van vermogens van anderen onder welke titel dan ook, het optreden als beheerder of trustee zomede als bestuurder of commissaris van vennootschappen of andere lichamen of organisaties, zomede het verrichten van al die handelingen, welke met het voorgaande verband houden of daaraan dienstbaar kunnen zijn, alles in de meest uitgebreide zin van het woord."
VI.2 De NHM als handelsonderneming
Eigen handel
Geheel in overeenstemming met de ambitieuze doelstellingen der Artikelen van Overeenkomst zette de NHM haar handelsoperaties van aanvang af wereldwijd op. Men ontplooide activiteiten ten aanzien van de nieuwe staten in Zuid- en Midden Amerika, de opbloeiende Levant, China (thee), Voor-Indië, Perzië en Arabië. In dit kader werden agentschappen of correspondentschappen gevestigd te Mexico, Brazilië, Argentinië, Cuba, Chili, Haïti, Turkije en Egypte. De overal aanwezige oorlog en daaruit voortvloeiende onveiligheid, alsmede de matige resultaten deden de directie echter besluiten dat de risico's te groot waren. Reeds in 1828 had men zich uit alle genoemde gebieden teruggetrokken en waren alle genoemde agentschappen en correspondentschappen opgeheven. Alleen het contact met de correspondent te Smyrna bleef bestaan, vanwege de winstgevende handel in opium. De NHM concentreerde zich vanaf dat moment tot na het midden van de negentiende eeuw vrijwel volledig op Nederlands-Indië, met name Java.
De hierna beschreven, voor de NHM makkelijke en winstgevende contracten met de staat zorgden ervoor dat de handel voor eigen rekening enkele decennia lang tot een minimum werd beperkt. De NHM veranderde in deze periode van een handelmaatschappij in een semi-officieel bureau, weinig minder dan een verlengstuk van het departement van Koloniën. Toen rond 1850 de band met de overheid losser werd, keerde men terug naar het uitgangspunt van 1824; de eigen handel werd weer opgepakt, zonder de nationale roeping uit het oog te verliezen. De benoeming van de handelsman Trakranen tot president luidde een periode in van uitgebreide nieuwe handelsondernemingen. Binnen dit kader vielen onder meer de opening van agentschappen te Singapore [1858], Japan [vanaf 1859] en New York [1879]. De resultaten waren mager en de nieuwe agentschappen te Japan en New York hadden slechts een kortstondig bestaan. De resultaten waren zelfs zodanig, dat men zich rond 1874, toen de vennootschap voor de tweede keer verlengd diende de worden, harop afvroeg of de NHM nog toekomst had. Uiteindelijk zou die toekomst niet in de handel, maar in het bankwezen worden gevonden. In Indië nam de Factorij daarop vanaf ca 1850 overigens al min of meer een voorschot, door zich naar het particulier cultuurbedrijf te profileren als cultuurbank
Rijksagentuur
Rond 1830 had de NHM, na de eerste moeilijke en verliesgevende jaren, de zaken juist enigzins op orde toen de Belgische Opstand alles weer op losse schroeven zette. De redding kwam dankzij de invoering van het zogenaamde cultuurstelsel, dat Graaf van den Bosch net in die periode invoerde op Java. Het cultuurstelsel maakte het gouvernement tot groot-plantagehouder in Indië, door de invoering van staatsexploitatie met gedwongen arbeid voor een aanzienlijk deel van de beschikbare grond. De invoering van het stelsel bracht hoge kosten met zich mee. De NHM werd aangezocht bij te springen en deed dit in de vorm van grote voorschotten aan de overheid tegen een schappelijke rente. In ruil hiervoor werden alle producten van de gouvernementsplantages, alsmede die van de eigen vrije land- en mijnbouwnijverheid van het gouvernement, geconsigneerd aan de NHM. De NHM kreeg met andere woorden het alleenrecht de betreffende producten te kopen, te transporten en via veilingen te verkopen. Zij werd bankier, commissionair en expediteur van staatswege. De NHM verzorgde verder nog voor de regering de verscheping van personeel en materieel ten behoeve van de koloniale dienst [waaronder troepen en oorlogsmaterieel] alsmede de betaling der Indische pensioenen. De relatie met de overheid werd vastgelegd in overeenkomsten voor een bepaalde termijn. Aanvankelijk waren zij kortlopend, en in deze jaren wist de NHM een hoge provisie te bedingen [tot maximaal 11%]. In 1840 werd een overeenkomst aangegaan tot 1849, met een veel lagere provisie van ca 3,5%. Vanaf 1849 hadden de contracten een looptijd van vijf jaar. Vanwege de Eerste Wereldoorlog werd de contractduur vanaf 1914 vastgelegd op één jaar.
De nauwe relatie met de overheid bracht de NHM in een makkelijke, maar ook enigzins gevaarlijke positie. Ten eerste was er de kritiek op haar positie van buitenaf, met name van het particulier bedrijf, dat in de hoek werd gedrukt. Niet voor niets werden de initialen NHM wel geïnterpreteerd als Niemand Handelt Meer. Ten tweede liet zij bijna alle gewone handelsactiviteit varen. Pas in 1854, toen de staatsagentuur enigzins werd besnoeid, wendde zij de blik weer naar buiten [onder andere naar Japan].
Transport
De Artikelen van Overeenkomst bepaalden dat de NHM haar ladingen in principe met gehuurde schepen moest vervoeren. De schepen moesten in Nederland zijn gebouwd, door Nederlanders worden gevoerd en varen onder Nederlandse vlag. Scheepsbouw en zelfs reparatie waren voor de NHM verboden terrein. Zij bezat daarom ook nooit meer als enkele kleine schepen. Met name om de Nederlandse koopvaardijvloot uit het dal te trekken werkte de NHM met een systeem van beurtvaart. Elk nieuw gebouwd schip dat aan de gestelde eisen voldeed kreeg twee reizen toegewezen, en kwam vervolgens op een rooster. Het gevolg was dat al spoedig een vrij lange lijst van reders en scheepsbouwers ontstond. De stimulans voor de vloot had dus gewerkt. In 1841 werd op verzoek van de regering het vrije aanbod beperkt en de lijst gesloten. Als gevolg van de kritiek ging hij in 1849 weer open, doch nu alleen voor bedrijven in de vier steden die sinds 1831 statutair als enige havens voor bevrachting en lossing waren aangewezen, namelijk Amsterdam, Rotterdam, Dordrecht en Middelburg. Dit systeem werd wegens de vele kritiek al na drie maanden verlaten. De lijst werd weer volledig opengesteld. De vloot groeide aan, bij gedurig dalende vrachten. Het gevolg was dat een groot deel van de vloot geregeld stillag.
In 1867 werd begonnen met aanbesteding bij inschrijving. Dit kostte de oude zeilvloot grotendeels de kop, ten gunste van de stoomschepen. Uiteindelijk verdween in 1934 het verbod op eigen schepen en werven uit de Artikelen, en werd alleen de zee-verzekering nog uitgesloten. Tot eigen NHM-werven zou het echter niet komen. Wel leidden de transportbelangen van de NHM tot belangrijke deelnemingen in ondernemingen als de NV Koninklijke Paketvaart Maatschappij en de NV Koninklijke Hollandsche Lloyd.
VI.3 De NHM van handelsonderneming naar handelsbank
Ontstaan van de algemene bank of handelsbank
In de kern kunnen de primaire activiteiten van de moderne algemene bank of handelsbank in een paar woorden worden omschreven: geld nemen [van cliënten] en geld geven [aan cliënten]. De bank in deze zin is dus bemiddelaar tussen aanbod [overschot)] van kapitaal enerzijds en vraag naar kapitaal anderzijds. Deze activiteiten zijn feitelijk een combinatie van diensten die in vroeger tijden door verschillende instellingen werden uitgevoerd, namelijk de kassier en de koopman/bankier.
De kassier hield zich primair bezig met het bewaren van geldmiddelen en waardepapieren tegen een bewaarloon en direct daarmee verbonden ook met het uitvoeren van het betalingsverkeer voor zijn cliënten. Gedurende de negentiende eeuw, toen zij nog primair handelsonderneming was, maakte de NHM voor haar transacties zelf gebruik van diverse kassiers, waaronder de Associatie-Cassa te Amsterdam en W.A. Gevers te 's-Gravenhage. De kassier gaf voor in beheer ontvangen waarden ontvangstbewijzen af, die voor de cliënt als betaalmiddel dienst konden doen, of hij crediteerde zijn cliënt die dan op basis van de boekvordering door overschrijving betalingen kon laten verrichten. De kassiers gingen op den duur de door hen beheerde waarden uitlenen, en dus geldscheppen. Uit deze activiteiten ontsproten weer tal van neventaken op het terrein van incasso, beheer en administratie van waardepapieren, buitenlands betalingsverkeer en handel.
De koopman/bankier leende uit eigen middelen geld aan derden en was dus in eerste instantie gericht op financiering/kredietverlening. Deze vorm van bankbedrijf in beperkte zin werd door de NHM vanouds ook gepraktiseerd. Uit deze activiteiten vloeiden onder meer het afgeven van borgstellingen en garanties en het emissiebedrijf voort.
Kort na het midden van de negentiende eeuw ontstonden in Nederland de eerste echte handelsbanken, die derhalve beide genoemde functies in zich verenigden. De voornaamste waren de CV Twentsche Bankvereeniging, later De Twentsche Bank NV [1861], de Rotterdamsche Bank NV [1863], De Amsterdamsche Bank NV [1871] en de Incasso-Bank NV [1891]. Zij verstrekten kredieten uit bij hen in bewaring geveven middelen [deposito's en rekeningen-courant], ofwel de in bewaring gegeven middelen dienden nu als werkkapitaal voor de bank.
Transformatie van de NHM tot handelsbank
Zoals boven beschreven liepen de baten van de handelsactiviteiten vanaf steeds verder terug. Dit zou uiteindelijk leiden tot de conclusie dat de NHM als handelsonderneming geen toekomst meer had en dat een radicale koerswijziging noodzakelijk was. Tussen 1874 en 1903 verloor de NHM geleidelijk haar bijzondere positie in het economisch leven van Nederland en de overzeese gewesten. Uiteindelijk gevolg was dat de maatschappij zich zou omvormen van handelsmaatschappij tot een volwaardig bankbedrijf, en tegelijkertijd haar karakter van nationale maatschappij zou verliezen en geheel een particulier bedrijf zou worden. In dit proces zijn twee fasen te onderscheiden. De eerste fase vangt aan met de statutaire wijziging in 1874, via welke het verbod tot het drijven van handel in wissels werd geschrapt. Dit maakte het statutair mogelijk dat de NHM zich aan eigenlijke bankzaken kon gaan wijden. Deze fase eindigde in 1882, toen de directie besloot de eigen goederenhandel te staken en hiermee in praktische zin de weg vrijmaakte voor het bankbedrijf.
Deze ontwikkeling was met name in de aanvang niet zonder slag of stoot verlopen, en werd begeleid door wrijvingen binnen de directie en tussen directie en commissarissen. De Raad van Commissarissen had sinds 1874 in Hendrik Muller Szn. een rapporteur die er geen doekjes om wond. De toon van zijn rapport over het boekjaar 1876 was zodanig negatief, dat de directieleden Hartsen en Schröder Visser [secretaris] hun ontslag indienden. Men wist Hartsen, beschouwd als het bekwaamste en krachtigste lid van de directie en bovendie als enige binnen de directie voorstander van grondige reorganisatie, echter over te halen om aan te blijven. De bron van het conflict was hiermee niet verdwenen. Met name president Trakranen hield vooralsnog aan voortzetten van de goederenhandel vast. Een doorbraak kwam er in 1880 met het terugtreden van directeur G. Obreen. Hendrik Muller produceerde in dat jaar een memorie waarin hij voorstelde het zwaartepunt te verleggen van de goederenhandel naar het bankbedrijf. Volgens hem moest hiervoor worden voldaan aan twee voorwaarden. Ten eerste moest de opvolger van Obreen afkomstig zijn uit de bankwereld. Ten tweede zou de eigen handel moeten worden stopgezet, met name de exportzaken, daar anders particuliere kooplieden niet van de bancaire diensten van de NHM gebruik zouden maken. De memorie werd gunstig ontvangen. Obreen werd opgevolgd door Balthazar Heldring, voorheen één der directeuren van de Kas-Vereniging. Heldring begon met het opstarten van de bankzaken in Indië. Vervolgens kwam hij in 1882 met een nota, waarin hij voorstelde om alle eigen goederenhandel te staken, geen orders op producten van Europese en Amerikaanse huizen meer aan te nemen en geen lijnwaadhandel meer te drijven, nog voor eigen rekening, noch voor die van derden. De overige leden van de directie, Trakranen en Hartsen, gingen akkoord. Hiermee was de koerswijziging een feit. In 1884 werd zij via een statutenwijziging bekrachtigd.
De tweede fase kende in Indië [en Singapore] reeds een volle ontplooiing van het bankbedrijf. Vanaf 1882 nam men hier gelden in deposito. In Nederland was sprake van een meer geleidelijke weg. Wel begon men al in 1880 met de eerste voorzichtige stappen in het emissiebedrijf, maar pas in 1903 besloot men ook in Nederland geld van derden te gaan accepteren. Hiermee was de NHM in zijn geheel een bank in de moderne zin van het woord, dat wil zeggen een instelling die kredieten verstrekt uit de haar in de vorm van rekening-courant en deposito's beschikbaar gestelde middelen.
VI.4 De NHM als handelsbank
De kernactiviteit van een handelsbank is het verstrekken van kapitaal aan derden uit door derden beschikbaar gestelde middelen, of kortweg: geld nemen en geld geven. De bank neemt gelden in deposito of rekening-courant en verstrekt hieruit krediet. Zij bemiddelt op deze wijze tussen vraag naar en aanbod van kapitaal. Dit laatste doet zij tevens door haar activiteiten in het emissiebedrijf. Het in bewaring nemen van kapitaal, het verstrekken van krediet en het emissiebedrijf vormen de basiselementen van het bedrijf van de handelsbank. In de loop van de twintigste eeuw hebben zich hieruit tal van nevenactiviteiten ontwikkeld, als vermogensbeheer, belastingzaken voor derden etc. Na de Tweede Wereldoorlog begaf de NHM zich ook in activiteiten die tot dan enkel door daarin gespecialiseerde ondernemingen waren uitgeoefend, zoals het assurantiebedrijf en de makelaardij in onroerend goed, en trad dus een zekere branche-vervaging op.
Het emissiebedrijf en beursintroducties
Een bedrijf dat kapitaal nodig heeft staat een aantal mogelijkheden ter beschikking om in die behoefte te voorzien. Zij kan zich enerzijds rechtstreeks tot een bancaire instelling wenden voor een krediet, zij kan zich anderzijds ook tot de kapitaalmarkt in het algemeen wenden door het emitteren [uitgeven] van effecten als aandelen en obligaties. Voor het lastige en tijdrovende proces van het vinden van kopers, dus de aanbieders van kapitaal, wordt meestal de hulp van een bank of groep van banken ingeroepen. Het emissiebedrijf is derhalve een vorm van dienstverlening waarbij een bancaire instelling of een groep bancaire instellingen bemiddeling verlenen tussen het aanbod van en de vraag naar kapitaal. Een emissie kan op twee manieren worden uitgevoerd, namelijk als guichet-emissie en als overgenomen emissie. Bij de eerste vorm stelt de bank, uiteraard tegen provisie, enkel har loketten ter beschikking voor de uitvoering van bepaalde handelingen [inschrijvingen e.d.]; het risico voor het slagen van de emissie blijft geheel bij het emitterende bedrijf. Bij een overgenomen emissie neemt de bank de gehele emissie over; zij koopt alle uit te geven effecten op tegen een koers die lager is als de koers van inschrijving [het verschil is de provisie voor de bank] en treedt vervolgens zelf op als emittent. Het risico van het welslagen van de emissie ligt hierbij dus geheel bij de bank. Vooral bij grote emissies is dit risico groot. Om het risico te spreiden vinden grote emissies daarom veelal plaats door een groep van banken, die zich daartoe verenigen tot een syndicaat of consortium, waarbij één der banken als leider optreedt.
De NHM beperkte zich aanvankelijk hoofdzakelijk tot het louter financieel deelnemen in syndicaten; eerst werd hierbij nog de veilige weg bewandeld van deelneming in overheidsleningen, maar al vrij snel werd ook deelgenomen in de meer risicovolle leningen van het bedrijfsleven. De intrede van de NHM in het emissiewezen vond plaats op 19 november 1880, toen zij op uitnodiging van de firma Lippmann, Rosenthal & Co deelnam in het syndicaat tot overneming van een 4% conversielening van de provincie Groningen. Voor het eigenlijke emissiewerk [samenstellen en uitgeven van het prospectus, ontvangen van inschrijvingen, toewijzing, ontvangen van stortingen en afgifte van recepissen en stukken] ontbeerde de NHM nog een daarin gespecialiseerde staf en vooral het met name bij grotere emissies onontbeerlijke kantorennet. Desondanks fungeerde zij al vanaf 1883 incidenteel als inschrijfkantoor. Maar pas de nieuwbouw van het agentschap Rotterdam in 1916, de vestiging van een agentschap te 's-Gravenhage in 1910 en een overeenkomst met de Geldersche Credietvereeniging te Arnhem in 1916 verschaften de NHM de outillage voor een volwaardig effectenbedrijf. Al in 1912 was op het hoofdkantoor een nieuwe Afdeling Effecten gevormd. In de twintigste eeuw zou het emissiebedrijf uitgroeien tot een essentieel onderdeel van het bankbedrijf
De NHM hield zich ook bezig met het begeleiden van ondernemingen naar een notering op de Amsterdamse beurs. In 1961 werd in dit verband besloten een eigen participatiemaatschappij in het leven te roepen om tijdelijk aandelen te nemen in besloten vennootschappen die men op termijn ter beurze wilde introduceren. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de in 1938 door de NHM overgenomen maar ondertussen rustende NV Nederlandsche Effecten Compagnie te Amsterdam.
Nieuwe vormen van dienstverlening
Voornamelijk na de Tweede Wereldoorlog, maar op beperkte schaal ook al vóór en tijdens de oorlog, begon de NHM zich naast de kredietverlening en het emissiebedrijf toe te leggen op nieuwe vormen van dienstverlening. Een vroeg voorbeeld hiervan is het vermogensbeheer, in NHM-terminologie Executele en Bewindvoering, waar al in de jaren dertig een begin mee werd gemaakt. In 1942 werd besloten tot activering van het assurantiebedrijf door zich met de makelaardij te gaan bezighouden. In 1945 werd begonnen met de afhandeling van belastingaangelegenheden voor derden. Opmerkelijk is dat de NHM in november 1958, in tegenstelling tot concurrenten als de Amsterdamsche Bank en De Twentsche Bank, besloot om niet over te gaan op het systeem van verstrekken van persoonlijke leningen. Tot 1945 werden de nieuwe activiteiten nog ingepast binnen het kader van de NHM zelf, dat wil zeggen dat ze werden toegevoegd aan de werkzaamheden van de bestaande afdelingen. Na de Tweede Wereldoorlog werd in verband met nieuwe activiteiten veelal óf een nieuwe NV opgericht, óf een bestaande NV overgenomen die al op het betreffende terrein werkzaam was. Nieuw opgericht werden onder meer:
Datum Gebeurtenis
1949 NV Internationaal Intermediair Mavi te Amsterdam. Doel van de maatschappij was bemiddeling bij het totstandbrengen van compensatie- en reciprociteitszaken. Deze activiteit was voorheen ondergebracht bij het Financieel Bureau van de Vijfde Afdeling; het kostte echter te veel tijd en bovendien was men in deze bezig op vreemd terrein, met alle gevolgen voor de service. De nieuwe maatschappij opereerde vanuit het NHM-hoofdkantoor.
1950 NHM, Trustkantoor Curaçao NV te Willemstad. Opgericht voor dienstverlening aan bedrijven, die maatregelen treffen voor het geval een nieuwe wereldoorlog zou uitbreken. Deze zouden gediend zijn met een instantie, gevestigd op een niet direct bedreigde plaats in het Westelijk halfrond, die zij met de waarneming van bepaalde zaken zouden kunnen belasten.
1956 NV Maatschappij voor Krediet op Vaste Termijn te Amsterdam. Opgericht [in reactie op een soortgelijk initiatief van de Amsterdamsche Bank voor de verstrekking van krediet op middellange termijn. De directie werd gevoerd door de NHM, die zich ook volledig garant stelde voor de door de nieuwe maatschappij aangegane verplichtingen.
1962 Scheepvaart Krediet NV te Katwijk, opgericht door naamswijziging van de reeds in NHM-bezit zijnde NV Auto Financiering Maatschappij. Doel was de financiering van de bouw, aankoop en exploitatie van schepen, dokken, kranen, machines etc. Met deze scheepshypotheekbank betrad de NHM een nieuw terrein, hoewel het agentschap Groningen al wel belangen had in de kustvaart.
1962 Van Nievelt's Financieringbedrijf NV te Zeist. In dat jaar nam de NHM het gehele geplaatste aandelenkapitaal over.
VI.5 De NHM als cultuuronderneming
De activiteiten van de NHM op het gebied van cultuurzaken waren meerledig. Ten eerste trad zij op als voorschotbank, ten tweede nam zij deel in cultuurondernemingen, en ten derde exploiteerde zij een aantal cultuurondernemingen geheel voor eigen rekening. De cultuurzaken werden voornamelijk gedreven in Nederlands-Indië, en in mindere mate in Suriname.
Nederlands-Indië
Vanaf de start van haar werkzaamheden in februari 1826 leefden bij de Factorij plannen om de koloniale landbouw te ontwikkelen door het geven van voorschotten aan particuliere planters in ruil voor consignatie van hun oogsten aan de NHM. Om diverse redenen echter kon de Factorij deze plannen de eerste decennia slechts op beperkte schaal uitvoeren. Tot 1830 was de gebrekkige financiële situatie van de NHM het grootste obstakel. In deze periode konden slechts enkele consignatiecontracten worden afgesloten. Het eerste was dat met de Engelse suikerfabrikant Trail & Co. Vanaf 1830 had de nauwe relatie met de staat een remmende werking. Naast het door het gouvernement geregisseerde cultuurstelsel namen aantal en omvang van de particuliere cultuurondenemingen weliswaar toe, maar omdat zij concurreerden met de overheidsondernemingen kon de Factorij slechts mondjesmaat verbintenissen met hen aangaan. Dat zij dit af toe toch deed was dan ook vooral gevolg van de noodzaak om uitzetmogelijkheden voor de winsten op de ingevoerde lijnwaden te creëren.
Pas na het losser worden van de banden met de staat rond 1850 kon de uitbouw van de relaties met de particuliere planters energiek worden aangepakt. Dat het de NHM in dit opzicht serieus was blijkt uit het feit dat de Factorij in 1853 in W. Poolman een president kreeg die speciaal op zijn kennis van en ervaring met cultuurzaken en de hieraan verbonden eigen handel was uitgezocht. De steun aan de particuliere planters, de zogeheten cultuurrelaties kreeg nu twee vormen. Naast het oude voorschotkrediet, kortlopend krediet op basis van consignatie van de oogst, verstrekte de Factorij nu ook langlopende kredieten onder hypotheekstelling van vaste activa [suikerfabrieken]. Via deze verbintenissen werd een groot aantal ondernemingen aan de NHM verbonden. In 1875 betrof het 5 koffie-ondernemingen, 27 suikerondernemingen, 2 tabaksondernemingen, 3 arakstokerijen, 2 specerijperken, 2 rijstpelmolens, 2 theeplantages, 1 rameh [vezel]-aanplant en 1 houtkap. Tussen 1879 en 1883 werd flink in het aantal relaties gesnoeid, verband houdend met de op handen zijnde omschakeling van de Factorij naar het bankbedrijf. Met de 'gewenste' relaties bleef het contact echter wel behouden.
Uit de boedel van de failliete relatie Lagnier & Co was de NHM in 1841 onder meer de suikerfabriek Wonopringgo in Pekalongan toegevallen. Omdat de fabriek onverkoopbaar bleek, besloot de NHM, feitelijk tegen wil en dank, de fabriek zelf te exploiteren. Dit betekende het begin van het cultuurbedrijf in eigen beheer. De oude en slechtlopende onderneming werd in enkele decennia tot een zeer winstgevende onderneming gemaakt. Dit succes bracht de directie in Amsterdam ertoe om te Factorij te machtigen fabrieken van debiteuren die in gebreke waren gebleven, desgewenst in eigen beheer te nemen. Dit werd dan ook gedaan, zij het met mate. Met name tijdens de suikercrisis van 1884 kreeg de NHM een veelheid aan ondernemingen aangeboden. Mede vanwege de in die jaren spelende heroriëntatie op het bankbedrijf werd hiervan echter nauwelijks gebruik gemaakt. Behalve uit boedels kreeg de NHM haar eigen ondenemingen ook via aankoop en eigen oprichting. De ondernemingen werden voor een groot deel ondergebracht in speciaal hiervoor opgerichte naamloze vennootschappen, welke laatste dan als enige doelstelling de exploitatie van de betreffende cultuuronderneming hadden. Van die NV's had de NHM dan weer alle of een grote meerderheid van de aandelen. Vanaf 1880 kende de Factorij de functies van inspecteur en van hoofdadministrateur der eigen suikerfabrieken. Een derde vorm van bemoeienis met de cultures, naast de exploitatie van eigen ondernemingen en de kredietverleningen, was de participatie of deelneming in een oprichting en/of exploitatie van een maatschappij. De NHM nam dan een langdurig belang in de betreffende maatschappij. Een voorbeeld hiervan was de mede-oprichting in 1869 met P.W. Jansen van de Deli-Maatschappij, gericht op de uitoefening van de tabakscultuur op Noord-Sumatra. In een aantal gevallen leidde een dergelijke deelneming tot een overname. Dit was het geval met het Nederlandsch-Indisch Land Syndicaat [NILS], opgericht in 1910. De NHM was aanvankelijk één der aandeelhouders, maar kocht in 1917 vrijwel alle aandelen op. In 1938 werd de NHM directrice en werd het hoofdkantoor van het NILS ondergebracht bij dat van de NHM. Het NILS bleef zelfstandig opereren en haar 'eigen' ondernemingen exploiteren tot zij in 1959 werden genationaliseerd. Een belangrijke overname was verder die van de Serdang Cultuur Maatschappij, waarvan de NHM in 1939 vrijwel alle aandelen in bezit kreeg. Ook van deze onderneming werd de NHM directrice.
Vanaf 1934 zorgden de wereldcrisis en een daaruit voortvloeiende grootscheepse interne reorganisatie voor een drastische vermindering van het aantal eigen ondernemingen. Van de zestien eigen suikerondernemingen die de NHM in 1933 nog bezat, waren er een aantal jaren later slechts zeven over. Dit betekende de liquidatie van de suikerfabrieken Alkmaar, Soerawinangoen en Wonopringgo alsmede de Cultuur Maatschappij Klampok, de Maatschappij tot Exploitatie van de Suikeronderneming Willem II, de Cultuur Maatschappij Peterongan, de Cultuur Maatschappij Ploembon en de Landbouw Maatschappij en Suikerfabriek Wonoredjo. De Tweede Wereldoorlog en de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd bezorgden het cultuurbedrijf een nieuwe klap. Niettemin bleef de NHM in Indonesië een aantal cultuurondernemingen exploiteren, tot deze in mei 1959 onder beheer werden gesteld en kort daarna genationaliseerd, als uitvloeisel van de wet van 23 februari 1959. De Factorij had daarna geen enkel zakelijk contact meer met de plaatselijke leiding noch enige bemoeienis met het beheer.
Overzicht van de eigen cultuurondernemingen in Nederlands-Indië
De ondernemingen van het NILS en de Serdang Cultuur Maatschappij, na de respectieve overnames in feite 'kleindochters van de NHM', zijn in dit overzicht opgenomen.
  • Alkmaar; aankoop in 1887 uit publieke verkoop; liquidatie 1934
  • Kalimaro; heropening in 1895 [zie ook Tersana]
  • Kalimati; Factorij in 1891 directeur, met 3/16 van de aandelen; in 1896 verwierf de NHM 104 van de 128 aandelen; liquidatie 1934
  • Kebon Hardjo, Cultuur Maatschappij - ; oprichting 1911, met steun van Van Eeghen & Co, ter exploitatie van de suikeronderneming - ; NHM in 1918 volledig eigenaar; liquidatie in 1920
  • Kemantran; overname 1876, met recht van wederinkoop voormalige eigenaar; volledig bezit in 1880; liquidatie 1934
  • Kendalsche suikerfabrieken Poegoe, Gemoe en Tjipiring; aankoop in 1865, met recht van wederinkoop voormalige eigenaar; wederverkoop in 1872
  • Ketanggoengan-West, Cultuur Maatschappij - , ter exploitatie van de suikerfabriek Ketanggoengan-West; aangekocht in 1892, met recht van wederinkoop voormalige eigenaar; nationalisatie 1959
  • Klampok, Cultuur Maatschappij - , ter exploitatie van de suikeronderneming Klampok [residentie Banjoemas]; Factorij [de facto agentschap Semarang] vanaf 1896 directeur; liqidatie in 1935
  • Klidang [Pekalongan]; aankoop in 1873; in 1898 bij de suikerfabriek Kalimati getrokken
  • Koning Willem II, Maatschappij tot Exploitatie van de Suikeronderneming - ; NHM verwierf een meerderheidsbelang in 1911; liquidatie in 1937
  • Loewoeng Gadjah; aankoop [..]; liquidatie 1935
  • Madjenang, Landbouw Maatschappij -; oprichting NHM in 1911, in verband met oprichting suikeronderneming; liquidatie/verkoop [..]
  • Modjo Agoeng; aankoop [..]; nationalisatie 1959
  • Maribaja; overname 1876, met recht van wederinkoop voormalige eigenaar; volledig bezit in 1880; ontmanteling 1889
  • Nieuw-Tersana, Centraal Fabriek; oprichting 1900; in 1905 opname fabriek Tjiledoek; nationalisatie in 1959
  • Peterongan, Cultuur Maatschappij - , ter explotatie van de suikeronderneming - ; NHM verwierf in 1896 20% der aandelen; liquidatie in 1934
  • Ploembon; voortzetting onder nieuwe naam van de voormalige suikerfabriek Soerawingangoon; liquidatie in 1934
  • Poerwodadie, Landbouw Maatschappij; onderneming aangekomen als cessie, 1887; in 1892 aan NHM; liquidatie in 1951
  • Soekoredjo; verwerving [1928]
  • Soekodnono; relatie, in 1892 geheel aan NHM
  • Soemberhardjo; opening 1911; nationalisatie in 1959
  • Soerawinangoen; in 1899 eigendom NHM; zie ook Ploembon
  • Tempeh, Maatschappij tot Exploitatie van de Suikerfabriek - ; NHM verwierf in 1893 een meederheidsbelang; liquidatie in 1897
  • Tersana, Cultuur Maatschappij - , ter exploitatie van de suikerfabrieken Tersana, Tjiledoek en Kalimaro; NHM verwierf in 1898 630 van de 960 aandelen; sluiting van de fabrieken Tersana en Kalimaro in 1900; Tjiledoek in 1905 gefuseerd met Nieuw-Tersana
  • Tirto [Pekalongan]; nieuwbouw fabriek in 1873; liquidatie in 1924
  • Wonopringgo, in 1841 aangekomen uit de boedel van Lagnier & Co. Verkoop in 1869, doch wel blijvende relatie; in 1891 weer eigendom NHM; niet weer in productie na de Tweede Wereldoorlog
  • Wonoredjo; aankoop 1904, was voormalige relatie; liquidatie in 1934
  • Bah Bajoe [NILS]; aankoop 1911
  • Bakoengan; aankoop [..]; liquidatie 1886
  • Djolotigo; aankoop [1890]; verkoop 1899
  • Djatirongo [residentie Semarang]; aankoop in 1872 op openbare veiling; liquidatie 1886
  • Kerasaän [NILS]; aankoop 1911
  • Ngarianak (residentie Semarang); aankoop in 1872 op openbare veiling; verkoop 1880
  • Padang Karit [NILS]; verkocht 1954
  • Poerwodadie; oprichting 1899; hierin ondergebracht de ondernemingen van de voormalige relatie J.E. Hedrich von Wiederhold; verkoop in 1904
  • Redelong Noord [Atjeh] [Serdang]
  • Redjo-Agoong; in 1898 eigendom NHM; verkoop 1902
  • Seketjer (residentie Semarang); aankoop in 1872 op openbare veiling; verkoop in 1885
  • Soemaniek [Sumatra]; NHM in 1884 volledig eigenaar
  • Soerawinganggoon; in 1898 eigendom NHM; verkoop in 1899
  • Triboso [residentie Semarang]; aankoop in 1872 op openbare veiling
  • Bah Biroeng Oeloe [NILS]; opening 1912
  • Bah Boetong [NILS]
  • Permanangan [NILS]
  • Redelong Noord [Atjeh] [Serdang]
  • Tjiemas [Java]
  • Tjitalahab
  • Boekit Kaba [NILS]
  • Adolina Oeloe [Serdang]
  • Bah Bajoe [NILS]; aankoop 1911
  • Kerasaän [NILS]; aankoop 1911
  • Meloewoeng, Cultuur Maatschappij - , ter exploitatie van de ondernemingen Meloewoeng en Tjikentjreng; bezit NHM vanaf 1931; genationaliseerd 1959
  • Tjiemas
  • Tjikentjreng; zie Meloewoeng
  • Tjitalahab
  • Adolina Ilir [Serdang]
  • Taba Pingin [Zuid-Sumatra] [NILS]; gesloten 1956
  • Bagelen; aankoop 1876; verkoop 1881
  • Edi; opstart ondernemingen, 1876
  • Bobongan [Serdang]
  • Bagelen, 1876 opstart ondeneming op voormalige gouvernementsplantages; in 1882 verlaten
  • Depok; staking exploitatie 1899; overdracht aan suikerfabriek Kalimati in 1902
  • Modjo Agoong; aankoop [..]; liquidatie in 1885
  • Koetei [Oosterafdeling Borneo] ; 1889 aanleg eigen tuinen
  • Preanger regentschappen; 1901 aanleg eigen tuinen
  • Lho Soekon, Cultuur Maatschappij - ; oprichting in 1928 met H. van de Wetering; in 1930 alle aandelen aan NHM; liquidatie in 1950
Suriname
De eerste plannen van de NHM ten aanzien van de koloniën in de West dateren van 1865. Zij werd hierin gestimuleerd door de commissarissen A.F. Insinger en Ch. le Chevalier, beiden bekend met West-Indische zaken, alsmede door de oprichting van De Surinaamsche Bank in 1865 en van de Surinaamsche Immigratie-Maatschappij, welke laatste de aanvoer van voldoende arbeidskrachten leek te garanderen na de afschaffing van de slavernij en het hierop volgende wegtrekken van veel geëmancipeerden van de plantages. De planters hadden nu kapitaal nodig om arbeidskrachten aan te voeren uit het Verre Oosten [China, Brits-Indië, Java]. De NHM voorzag in die behoefte. Al snel trad de NHM echter niet alleen op als voorschotbank, maar stortte zij zich ook zelf in het cultuurbedrijf. In 1867 kocht zij via de als agent benoemde W.E. Rühmann de suikerplantage De Resolutie en de verlaten onderneming Pomona met aanliggende gronden en concessies. De bestaande suikerfabriek op De Resolutie was sterk verouderd. Men probeerde hierin tevergeefs verbetering aan te brengen met de Fryer's concretor. Daarom kreeg de firma Pearson & Co te Glasgow in 1873 opdracht de uitrusting van de De Resolutie geheel te vernieuwen. In 1876 werd op De Resolutie een suikerfabriek geopend. De bereiding van rum en de bananencultuur werden gestaakt.
In 1879 werden de eerste voorbereidingen getroffen voor de bouw van een centrale suikerfabriek, met een spoorlijn voor de aan- en afvoer, later eenvoudig bekend als Centraal-Fabriek. De bedoeling was dat het suikerriet van de verschillende plantages, dus niet alleen die van de NHM!, hier werd samengebracht en verwerkt. De planters konden zo al hun zorg aan de cultures wijden. Dit idee van scheiding van cultuur en fabricage werd overgenomen uit de nabijgelegen Franse koloniën. In 1880 werden de contracten gesloten met de suikerleverende plantages. Op 23 oktober 1882 werd de Centraal-Fabriek Mariënburg geopend en in 1883 kon de eerste campagne plaatsvinden. In 1884 werd de fabricage op De Resolutie gestaakt. Een groot deel van de arbeiders, alsmede de woningen en het materieel werden naar de Centraal-Fabriek overgebracht. De goede gronden van De Resolutie bleven nog enkele jaren in productie; in 1886 werd de plantage verkocht. Een aantal van de suikerleverende plantages verdween na de suikercrisis van 1884; de meeste andere plantages leverden te weinig voor een gezonde exploitatie van de fabriek. De NHM besloot daarom nu ook zelf te gaan planten. Alle suikercultuur van de NHM werd nu op Mariënburg geconcentreerd. Op den duur produceerde de Centraal Fabriek alleen suiker van riet afkomstig van de eigen NHM-plantages. Zij werd nu dus een gebruikelijke suikeronderneming, zonder de aanvankelijk bedoelde scheiding tussen cultuur en fabricage.
Na de Tweede Wereldoorlog was de situatie op Mariënburg weinig florissant, voornamelijk als gevolg van een gebrek aan arbeidskrachten, op zich weer een gevolg van de opbloeiende bauxietwinning. Wel zeer lucratief was de rumdistilleerderij. Op 13 november 1954 werd een nieuwe distilleerderij geopend.
Naast de suikerproductie deed de NHM in Suriname ook nog een aantal proeven met andere producten. In 1879 werd de cacaoplantage Mon Trésor aangekocht. In 1880 begon men op deze plantage proeven met Liberia-koffie. De resultaten van zowel de cacao als de Liberia-koffie stelden teleur. In 1885 werd Mon Trésor wegens aanhoudend verlies weer verkocht.
Vanaf de oprichting van de NV Surinaamsche Cultuur Maatschappij in 1906 had de NHM een belang in deze onderneming. De SCM exploiteerde de plantages Dordrecht en Peperpot, en van 1958-1963 tevens de plantage Slootwijk. Zij richtte zich aanvankelijk met name op de bacoventeelt, maar later ook op de productie van koffie, cacao en rubber.
In 1963 kwam de directie tot de slotsom dat het cultuurbedrijf niet meer in de bestaande organisatie pasten. Zij verkocht daarom met ingang van 1 januari 1964 haar resterende cultuurbelangen in Suriname, bestaande uit Mariënburg en de cacao- en koffieplantage Peperpot van de dochtermaatschappij de Surinaamsche Cultuur Maatschappij aan de NV Rubber Cultuur Maatschappij Amsterdam. In totaal besloeg de verkoop nog 4500 ha grond, waarvan eenderde beplant.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Vanaf het moment dat de NHM haar werkzaamheden aanving bestonden er op hoofdlijnen regels en instructies voor het beheer van het archief. Het huishoudelijk reglement voor de directie belastte de secretaris met de 'classificatie en bewaring' der archieven. Hij diende er tevens zorg voor te dragen dat het archief van nadere toegangen zou worden voorzien. Een aantal categorieën stukken diende hij onder persoonlijk beheer te houden. Onder zijn toezicht waren een beambte, en later meerdere beambten, belast met het dagelijks beheer van het overige archief.
Van aanvang af werden alle stukken op basis van hun inhoud gerangschikt onder de categorieën geheim, confidentieel/vertrouwelijk of 'gewoon'. Voor deze categorieën bescheiden golden, in ieder geval in de negentiende eeuw, verschillende criteria wat betreft het beheer. Naar aanleiding hiervan viel het archief van het hoofdkantoor der NHM van aanvang af in een tweetal componenten uiteen.
  1. Geheim en confidentieel archief; Een negentiende-eeuwse instructie voor de secretaris bepaalde dat hij een aantal categorieën stukken afgezonderd van het overige archief onder zijn persoonlijke hoede diende te houden; hiertoe behoorden in ieder geval:
    • de processen-verbaal met bijlagen, gewoon en confidentieel, alsmede de geheime aantekeningen van de vergaderingen van de directie, van de vergaderingen van bestuursorganen waarin de directie een rol speelde [Raad; Verenigde Vergadering] en van de vergaderingen van aandeelhouders; de vergaderstukken van de Raad van Commissarissen werden tot 1921 beheerd door de voorzitter van het college, i.e. de koninklijk commissaris. Het nieuwe reglement van 1921 bepaalde slechts dat het archief van Commissarissen bewaard diende te worden in het lokaal van de NHM. Vermoedelijk berustte het dagelijks beheer vanaf dat moment bij de directiesecretaris.
    • tot de opheffing ervan in 1921 de stukken behorend tot het archief van het Kabinet van de President [zie toelichting bij rubriek 2.1.2.1.]
    • tot ca 1914 voor zover mogelijk alle als confidentieel aangemerkte stukken; de afhandeling van de confidentiële correspondentie geschiedde aanvankelijk geheel door de Secretarie. Pas rond de Eerste Wereldoorlog werd de afhandeling van bepaalde confidentiële zaken overgeheveld naar de afdelingen. De series confidentiële correspondentie van de afdelingen beginnen derhalve op zijn vroegst in 1914.
  2. Niet confidentieel archief; Dit deel van het archief, voor zover ter Secretarie bewaard, werd onder toezicht van de secretaris beheerd door een en later meerdere beambten, ressorterend onder de Secretarie. Voor het beheer van het gehele niet-confidentiële archief, inclusief dat van de afdelingen, is in eerste instantie begonnen aan een onder de Secretarie gecentraliseerd seriematig systeem van ordening en berging. Reeds in 1825 werd echter inbreuk gemaakt op dit systeem; De minuten van uitgaande brieven werden vermoedelijk dan ook reeds in 1825 door de behandelende afdelingen zelf bewaard. Binnen de oude opzet resteerden daarna nog een zeventiental series ingekomen niet-confidentiële brieven gericht aan alle afdelingen [zie rubriek 1.3.1, met toelichting]. Met ingang van 1898 werd dit systeem van centrale berging volledig verlaten en werd alle niet-confidentiële correspondentie door de behandelende afdelingen zelf bewaard.
De diverse afdelingen bewaarden dus in de negentiende eeuw slechts enkele categorieën archiefbescheiden. Hiertoe behoorden naast de minuten van uitgaande brieven door de afdelingen zelf aangelegde agenda's op de door hen afgehandelde correspondentie en mogelijk enige afdelingsboekhouding. Vanaf 1898 bewaarden zij zelf de bij hen ingekomen niet-confidentiële brieven, en pas vanaf circa 1914 ook de door hen gevoerde confidentiële correspondentie. Eerst dan zijn de afdelingen qua archiefbeheer dus 'self-supporting'.
Ten aanzien van het verdere archiefbeheer zijn geen nadere instructies en procedures overgeleverd, en verder ook nauwelijks gegevens aanwezig. Uit een opgave van de werkzaamheden van de Secretarie in 1841 blijkt dat op dat moment één beambte naast andere werkzaamheden met het archief is belast. Vermoedelijk betrof dit enkel het boven onder 2 genoemde ter Secretarie bewaarde niet-confidentiële archief. Later, in elk geval in 1880, is er een beambte met de titel archivarius. Eerst in de twintigste eeuw is sprake van een sub-afdeling Archief.
Gegevens over een voorziening voor centrale berging van het statisch archief en de afvoer daarheen zijn er pas voor de periode 1940-1945. In deze periode is een inventaris opgemaakt, welke het archiefmateriaal van alle afdelingen van het hoofdkantoor omvat. Op dat moment zal dus een centraal depot aanwezig zijn geweest. De samenstelling van de inventaris houdt vermoedelijk verband met de evacuatie van het hoofdkantoor in 1943. Een groot deel van het archief werd naar aanleiding hiervan overgebracht naar het oude NHM-kantoor aan de Herengracht 466, een klein deel bleef achter in de Vijzelstraat en een ander klein deel werd ondergebracht in het gebouw van de Cigarettenfabriek J. van Kerckhof aan de Nieuwezijds Voorburgwal.
Het archief van de NHM zoals dat nu bij het Nationaal Archief berust is verspreid over de periode 1967-2010 in diverse onderdelen door de rechtsopvolgers van de NHM, de Algemene Bank Nederland c.q. de ABN AMRO, in bewaring gegeven. In 1967 werden via overeenkomsten van februari en oktober van dat jaar grote onderdelen met een omvang van respectievelijk 400 m1 en 300 m1 overgedragen. De rest volgde in grotere en kleinere porties in de jaren 1984, 1987, 1991-1993, 1995-1998 en 2010.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Het in de onderhavige inventaris beschreven archief betreft in eerste instantie niet het archief van de organisatie NHM in zijn totaliteit, maar van het archief van het hoofdkantoor van de NHM; dat wil dus zeggen de bestanden zoals die door de verschillende afdelingen van dat hoofdkantoor zijn gevormd. Desondanks zijn in deze inventaris de [deel]archieven van een groot aantal instellingen, bestuursorganen daarvan en personen opgenomen, welke vanuit verschillende achtergrond in het archiefdepot van het hoofdkantoor terecht zijn gekomen en vervolgens met dit archief zijn 'meegelift'. Het betreft de volgende, in diverse categorieën te verdelen, archieven:
  1. Archieven afkomstig van onderdelen van de eigen organisatie. Hiertoe behoren in de eerste plaats de archieven van een aantal agentschappen, waarvan de archieven na opheffing naar het hoofdkantoor werden overgebracht. Ten tweede behoren hiertoe de archieven van de eigen cultuurondernemingen. Het betreft hierbij grotendeels archief gevormd door de in Nederland gevestigde bestuursorganen van deze maatschappijen, in de praktijk vrijwel altijd NHM-functionarissen 'met een andere pet op'. Ten derde zijn tot deze categorie ook de archieven van de geaffilieerde maatschappijen te rekenen, waarin de NHM onderdelen van haar bedrijf onderbracht en die volledig onder haar toezicht stonden.
  2. Archieven van overgenomen instellingen. Voor zover het bedrijf van deze instellingen in dat van de NHM werd geïncorporeerd, loopt het archief ervan in principe tot het moment van overname.
  3. Archieven van bestuursorganen van andere maatschappijen, aanwezig omdat een NHM-functionaris het secretariaat voerde. Het gaat hier vrijwel in alle gevallen om deelarchieven, de periode van het secretariaat omvattend.
  4. Archieven van overige instellingen
  5. Archieven van personen. het betreft hier stukken die voor zover bekend buiten het NHM-verband vallen. Stukken die hier wel binnen vielen zijn overgeheveld naar het archief van het hoofdkantoor. Dit gold met name dossiers inzake vertegenwoordigende commissariaten.
De gedeponeerde archieven zijn in alle gevallen zeer incompleet overgeleverd. In een drietal gevallen zijn zij aangevuld met materiaal dat langs andere weg reeds het Algemeen Rijksarchief had bereikt. Dit betreft de archieven van de Cultuur Maatschappij Doekoewringin, het Nederlandsch-Indisch Land Syndicaat en De Surinaamsche Bank.
Selectie en vernietiging
De omvang van het archief vóór aanvang van de huidige inventarisatie bedroeg circa 1050 m1. Dankzij kleinschalige vernietiging en inklinking als gevolg van herverpakking enerzijds en toevoegingen aan en aanvullingen op het archief tijdens de inventarisatie anderzijds was de omvang nà bewerking en laatste aanvulling: 1150 m1.
Uit het archief van het hoofdkantoor van de NHM is in het verleden op grote schaal vernietigd, zowel door de organisatie zelf als tijdens eerdere bewerkingen door het Algemeen Rijksarchief nadat het archief hier in bewaring was gegeven.
Al medio negentiende eeuw werd op directieniveau besloten tot opschoning van het archief wegens optredend ruimtegebrek. Van deze en latere vernietigingsoperaties door de organisatie zelf zijn geen processen-verbaal overgeleverd, zodat naar de aard en omvang van het vernietigde materiaal slechts geraden kan worden. Instructies inzake bewaring en vernietiging hebben vermoedelijk wel bestaan, zij bestonden in elk geval in 1945 voor de Factorij, maar zijn voor het hoofdkantoor voor zover bekend niet overgeleverd. Met behulp van enkele inventarissen van tijdens de Tweede Wereldoorlog naar de Afdeling Archief afgevoerde bestanden èn via aperte omissies in het momenteel aanwezige archief valt echter wel iets te herleiden. Duidelijk is dat bepaalde categorieën die tot de kern van het archief gerekend kunnen worden voor permanente bewaring in aanmerking kwamen. Hiertoe behoorden de processen-verbaal/notulen van de diverse bestuursorganen, inclusief die van de Factorij, alle jaarverslagen en financiële jaarstukken, de geheime en confidentiële correspondentie, contracten, etc. Deze categorieën zijn in elk geval grotendeels compleet bewaard gebleven. Voor andere categoriën, met name de financiële administratie, golden vermoedelijk op de wetgeving afgestemde bewaartermijnen. Dat delen hiervan zijn bewaard heeft mogelijk meer te maken met de uiterlijke vorm ervan ['mooie grote boeken'] dan met de inhoud: in ieder geval is het bijvoorbeeld opvallend dat het grootboek ontbreekt vanaf het moment dat op een kaartsysteem werd overgestapt. Het overgrote deel van het archief werd uitgemaakt door routinematige bestanden: afdelingsboekhoudingen, routinematige correspondentieseries van afdelingen betreffende dagelijkse aangelegenheden als bestellingen, transferten, transport etc. en dossierseries. Van deze bestanden zijn slechts onderdelen bewaard gebleven, met name betreffende de cultuurzaken. Wat betreft het twintigste-eeuwse bancaire archief was van het routinematige deel al ten tijde van de inbewaringgeving vrijwel niets meer over.
Ook na de inbewaringgeving van het archief bij het Algemeen Rijksarchief is nog het nodige materiaal vernietigd. Tijdens een bewerking in het begin van de jaren tachtig betrof dit onder meer vrijwel alle aanwezige bestanden van de Vierde Afdeling, de afdeling verantwoordelijk voor de aankoop, het transport en de verkoop van producten.
Tijdens de inventarisatie in 1995-1996 is archief slechts op bescheiden wijze nog enigzins opgeschoond. De voor vernietiging voorgedragen bestanden betroffen voor het overgrote deel materiaal dat dubbel in het archief van de NHM aanwezig was [doorslagen, klad-correspondentie etc.] of reeds aanwezig was in andere door het Algemeen Rijksarchief beheerde archieven [series ingekomen circulaires van Indische belangenverenigingen]. Uitzondering hierop betroffen fragmenten van de boekhouding [afdelingsdagboeken], enkele series zeer routinematige correspondentie alsmede enkele categorieën bescheiden waarvoor van ABN AMRO-zijde een staande machtiging tot vernietiging werd verstrekt [niet ter zake doende knipsels, folders etc.]. Een deel van het dubbele materiaal, waaronder statuten, processen-verbaal en jaarverslagen is retourgezonden naar ABN AMRO Historisch Archief.
Aanvullingen
In de toekomst kunnen er archiefbescheiden van de Nederlandsche Handelsmaatschappij afkomstig uit het archief van de ABN-AMRO overgebracht worden naar het Nationaal Archief.
Verantwoording van de bewerking Het archief van de NHM was aanvankelijk slechts moeizaam toegankelijk via meerdere plaatsingslijsten op onderdelen die in de periode 1967-1993 bij het Algemeen Rijksarchief waren ondergebracht. In 1993 benaderde ABN AMRO Historisch Archief het Algemeen Rijksarchief ten aanzien van de mogelijkheden om in deze situatie verbetering te brengen. Dit contact leidde uiteindelijk tot een vruchtbare samenwerking, via welke in de periode 1995-1997 het op dat moment aanwezige archief kon worden geïnventariseerd. In de jaren daarna werd door ABN AMRO Historisch Archief nog een aanvulling bijeengebracht van circa 90 m1, waarvan de beschrijvingen (inv.nrs. 13248-15663) aan de bestaande inventaris zijn toegevoegd. Het in deze inventaris beschreven archief van het hoofdkantoor van de Nederlandsche Handel-Maatschappij beloopt in principe de periode vanaf de oprichting van de vennootschap in 1824 tot en met 3 oktober 1964, de dag dat de statutaire naamswijziging in Algemene Bank Nederland werd geëffectueerd en de overeenkomst met De Twentsche Bank werd vastgelegd. Seriematige bestanden als notulen, jaarverslagen, financiële jaarstukken en correspondentie konden over het algemeen goed worden afgekapt. Waar mogelijk is hierbij de genoemde einddatum aangehouden; met name echter bij de series financiële bescheiden is afgesloten op het boekjaar 1963. In andere gevallen was de cesuur minder goed hanteerbaar. Omdat het bedrijf niet werd opgeheven maar onder nieuwe naam gewoon doorfunctioneerde, werden NHM-dossiers in de regel als ABN-dossiers voortgezet. Formeel behoren deze dossiers dus allemaal tot het archief van de ABN. In het geval dat zij een overduidelijk NHM-stempel dragen, dus voor het overgrote deel van de looptijd de NHM betreffen, zijn zij toch in deze inventaris opgenomen. Deze situatie doet zich met name voor bij dossiers inzake langlopende deelnemingen en commissariaten en bij dossiers in de uitvoerende sfeer als bijvoorbeeld de kredietdossiers. De gedeponeerde archieven zijn qua periode eenvoudigweg in de inventaris opgenomen zoals zij bij het archief zijn aangetroffen. Pogingen om in deze archieven, voor zover relevant, een cesuur aan te brengen zijn achterwege gelaten. Bij de inventarisatie van het archief van het hoofdkantoor is de oorspronkelijke ordening van het archief naar organisatie in afdelingen op hoofdlijnen gehandhaafd. Enerzijds om de principiële reden van eerbied voor de oude orde, die overigens voor een belangrijk deel nog aanwezig was. Anderzijds om een meer prozaïsche en praktische reden. De grotendeels seriële bestanden van de diverse afdelingen lopen, wars van alle onderlinge taakverschuivingen, voor een belangrijk deel gewoon door. Dit geldt met name voor de correspondentieseries. Keuze voor een ander ordeningssysteem, waarbij de series en bijbehorende toegangen gesplitst hadden moeten worden, zou hier voor grote problemen hebben gezorgd. Keerzijde is wel dat de series door de tijd heen qua inhoud sterk uiteen kunnen lopen. De gebruiker die bijvoorbeeld gegevens zoekt aangaande cultuurzaken in Indië zal mogelijk, afhankelijk van de periode, series van verschillende afdelingen moeten raadplegen. Ondanks bovengenoemd uitgangspunt is ter wille van het gebruiksgemak waar mogelijk en wenselijk van bovenstaand principe afgeweken. Zo zijn in een aantal gevallen de bemoeienissen van meerdere afdelingen met hetzelfde onderwerp of dezelfde zaak onder één rubriek gebracht. In enkele andere gevallen zijn bij de vorming van een nieuwe afdeling voor een bepaalde bedrijfsactiviteit de 'retroacta' betreffende deze activiteit onder de aan de nieuwe afdeling gewijde rubriek geplaatst. Tenslotte zijn fragmentbestanden van afdelingen, waar nauwelijks archief van bewaard is gebleven [Afdeling Effecten; Afdeling Controle] onder relevante aan andere afdelingen gewijde rubrieken zijn geplaatst. In alle gevallen zijn genoemde inbreuken op de oorspronkelijke orde in een toelichting of voetnoot nader verantwoord. Wat toevoeging van de circa 90 m1 aanvulling van na 1998 betreft, is gekozen voor een praktische oplossing. Er is doorgenummerd vanaf het laatste inventarisnummer in de archiefinventaris van 1998, maar de beschrijvingen van de afzonderlijke dossiers zijn op de logische plek in de inventaris opgenomen. Dit betekent dat de doorlopende nummering van de versie van 1998 is doorbroken. Los van de beschrijvingen op zich, die ieder louter een omschrijving geven van een bepaald archiefbestanddeel, bevat deze inventaris een veelheid aan toegevoegde informatie. Om deze informatie zoveel mogelijk tot haar recht te laten komen en zo snel en makkelijk mogelijk raadpleegbaar te maken, is er voor gekozen haar zo dicht mogelijk te plaatsen bij het archiefonderdeel waarop zij betrekking heeft. Zij is daartoe verdeeld over de volgende vier onderdelen:
  • Geschiedenis van de archiefvormer: deze bevat de algemene, de NHM in haar totaliteit omspannende informatie: een summier historisch overzicht, de statutaire basis, de hoofdlijnen van het bestuur en de interne organisatie en het werkterrein.
  • Bijlagen: bestaande uit een literatuurlijst, lijsten van directieleden en commissarissen, lijsten van agentschappen en correspondentschappen en lijsten van geaffilieerde en gelieerde instellingen; de overzichten zijn samengesteld in nauwe samenwerking met medewerkers van ABN AMRO Historisch Archief, alsmede concordanties met oude en vervallen inventarisnummeringen.
  • Kopteksten: deze bevatten specifieke informatie toegespitst op de rubriek of subrubriek waarbij zij zijn geplaatst. Zij bevatten dus bijvoorbeeld gegevens over de organisatie en taken van de diverse afdelingen van het hoofdkantoor, de samenstelling en taken van bestuurseenheden en commissies daaruit, de inhoud van series en de werking van toegangen en de geschiedenis, doelstelling en andere gegevens van instellingen waarvan archiefbestanden als gedeponeerd archief in deze inventaris zijn opgenomen.
  • Toelichtingen: deze bevatten toegevoegde informatie betrekking hebbend op afzonderlijke inventarisnummers, zoals nadere specificaties van onderdelen van een archiefbestanddeel, verwijzingen naar andere inventarisnummers, geconstateerde omissies en andere mogelijk van belang zijnde gegevens.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (A), deels niet openbaar. Inzage na machtiging Historisch Archief ABN-AMRO (Postbus 283 (AT0050), 1000 EA Amsterdam).
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van kwetsbare of slechte materiële staat.
Een aantal stukken van dit archief is in een slechte materiële staat, wat tot gevolg heeft dat deze niet aangevraagd kunnen worden. Het betreft de inventarisnummers 131-132, 12398, 12406, 12532-12584, 12589-12607 en 12662.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM), nummer toegang 2.20.01, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, NHM, 2.20.01, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Bij ABN AMRO Historisch Archief berusten afzonderlijke collecties foto's, affiches en drukwerk en waarden als effecten, bankbiljetten en munten. Dergelijk materiaal dat zich nog in het archief van de NHM bevond is hieruit gelicht en aan deze collecties toegevoegd. Het is bij ABN AMRO Historisch Archief te raadplegen.
Verwante archieven
De NHM heeft zich in de loop van haar geschiedenis bezig gehouden met zulke uiteenlopende zaken als de handel, het bankbedrijf en het cultuurbedrijf. De diversiteit van het aantal onderzoeksingangen is daarom groot en de lijst van relevante archieven voor verder onderzoek navenant lang. Om die reden wordt hier volstaan met enige algemene suggesties.
Voor de relaties met de overheid in negentiende eeuw, en met name de periode tot 1850, wordt met nadruk verwezen naar de archieven van het Ministerie van Koloniën, aanwezig op het ARA, en naar de [in druk verschenen] Handelingen van de Eerste en Tweede Kamer. Op het gebied van de cultuurzaken bevinden zich op het ARA de archieven van diverse op Indië gerichte belangenverenigingen en een groot aantal cultuurmaatschappijen, alsmede microfilms van het archief van de Directie der cultures in Batavia over de periode 1830-1866. Wat betreft Suriname kan het archief van de Gouvernementssecretarie van Suriname van belang zijn. Op bancair gebied zijn met name ten aanzien van Indië van belang de archieven van de Koloniale Bank/Cultuurbank en de Nederlands-Indische Handelsbank/Nationale Handelsbank, beide aanwezig op het ARA. Voor de wetgeving op bankgebied en het algemeen binnenlands bankbeleid kunnen de archieven van De Nederlandsche Bank en van de diverse belangenverenigingen, met als voornaamste de Nederlandse Bankiersvereniging en de Amsterdamsche Bankiersvereninging, waardevolle informatie leveren. Tenslotte wordt nog verwezen naar het archief van de Factorij, waarvan het deel dat bewaard is gebleven wordt beheerd door het Arsip Nasional Republik Indonesia te Djakarta.
Publicaties Aalst, Van; 'Karakterschets C.J.K. van Aalst; groote mannen in groote dagen', Hollandsche Revue (1916) 229-242 ABN AMRO, de historie . Publicatie ABN AMRO Historisch Archief (Amsterdam 1993) Adam, H.B.N.B. 'Een kader voor de inventarisatie van bedrijfsarchieven', Nederlands Archievenblad , 88 (1984) 1-11 Aelst, A. van. De Nederlandse Handel in Japan in de 19e eeuw (Rotterdam 1985). Ongepubliceerde doctoraalscriptie geschiedenis Erasmus Universiteit Rotterdam 'Agentschapsgebouw der Nederlandsche Handel-Maatschappij te Weltevreden', Het Nederlandsch-Indische Huis Oud & Nieuw 1-2 (1913-1914) 18-21 Banktermen . Publicatie Algemene Bank Nederland NV (Amsterdam 1987) 'Bank van De Bazel 75 jaar, een meesterwerk van twee werelden', Tribune , tijdschrift van de BU Nederland, 7 (november 2001) 16-21 Bankwezen, een geschiedenis en bronnenoverzicht . Serie NEHA Historische Bedrijfsarchieven I (Amsterdam 1992) Baudet, H. en Fennema, M. Het Nederlands belang bij Indië , (Utrecht/Antwerpen 1983) Baudet, H. en Fasseur, C. 'Koloniale bedrijvigheid', De economische geschiedenis van Nederland , (1977) 309-350 Belder, A. Historie van het fregat 'Dankbaarheid aan de Nederlandsche Handelmaatschappij' 1832-1849 , [z.p. 1990] Berg, L. 'Lijst der voornaamste handelshuizen in Amsterdam en Rotterdam in het jaar 1800', Economisch-Historisch Jaarboek , 6 (1920) 265 e.v. Berg, N.P. van den. 'De Nederlandsche Handel-Maatschappij', overdruk uit Encyclopedie van Nederlandsch-Indië , (z.p., 1918) Berg, N.P. van den. 'Geldmiddelen, munt- en bakwezen', Nederlandsch-Indië onder het regentschap van Koningin Emma , (Batavia z.j.) Berg, N.P. van den. Munt- Crediet- en Bankwezen, Handel- en Scheepvaart in Nederlandsch-Indië , (Den Haag 1907) Beukelaer, H. de. 'De Oost-Gelderse textielnijverheid in de eerste helft van de negentiende eeuw', Textielhistorische Bijdragen , 42 (2002) 103-128 Binnerts, S.G. Verzameling van wetten, besluiten en regelingen betreffende ons munt- en bankwezen , (z.p. 1921) Bibliografie voor de bedrijfsgeschiedenis . Publicatie van het Centrum voor Bedrijfsgeschiedenis, (Rotterdam 1986) Blussé, L. Tribuut aan China. Vier eeuwen Nederlands-Chinese betrekkingen , (Amsterdam 1989) Boeijkens, P. Inventaris van de archieven van de N.V. Zeehaven en Kolenstation Sabang en N.V. Atjeh Tansport Maatschappij , (Amsterdam 1975) Boeschoten, W. Hoofdlijnen van de economische geschiedenis van Nederland 1900-1990 , (Amsterdam 1992) Boomgaard, P. The colonial past. Dutch sources on Indonesian history . KIT Bulletin 323, (Amsterdam 1991) Boot, J.A.P.G. en Blonk, A. Van Smiet- tot Snelspoel. De opkomst van de Twents-Gelderse textielindustrie in het begin van de 19de eeuw , (Hengelo 1957) Boot, J.A.P.G. De Twentsche katoennijverheid 1830-1873 , (Amsterdam 1935) Bothenius Brouwer, A.J. 'De Bas & Co te Den Haag', Neerlands Welvaart , (1920) Braad, R. en Daatselaar, W.R. Plaatsingslijst van het archief van de N.V. Nederlandsch-Indische Handelsbank (1863-1950) en Nationale Handelsbank N.V. (1950-1967) , (Schaarsbergen 1973) Bree, L. de. Nederlandsch-Indië in de twintigste eeuw; Het bankwezen , (Batavia 1918) Bree, L. de. Gedenkboek van de Javaasche bank 1828-24 januari 1928 , (Weltevreden 1928) Bree, L. de. De Nederlandsche Handel-Maatschappij 29 maart 1824-29 maart 1924 , [Batavia 1924] Breman, J. Koelies, planters en koloniale politiek. Het arbeidsregime op de grootlandbouwondernemingen aan Sumatra's Oostkust in het begin van de twintigste eeuw , (Dordrecht 1992) Brink, J.R.M. van den. 'Concentratie en schaalvergroting in het Nederlandse bankwezen', Bank- en Effectenbedrijf (1968) Brink, J.R.M. van den. 'Bankwezen en concentratie. Samenvatting van een inleiding ter gelegenheid van de landelijke economenconferentie 1969 gehouden te Amsterdam', Bank- en Effectenbedrijf , (1969) B[rinkgreve], G. 'De bankgebouwen van den stad', Heemschut , 43 (1966) 126-134 Broeke, W. van de. 'Vermogensstructuren en netwerkrelaties in het Nederlandse bedrijfsleven, 1890-1940', Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek , 5 (1988) 154-171 Broeze, F.J.A. 'Het einde van de Nederlandse theehandel op China; Commissionairs tegen de NHM', Economisch- en Sociaal-Historisch Jaarboek , 34 (1971) 124-177 Broeze, F.J.A. 'De Nederlandsche Handel-Maatschappij en haar vijf expedities naar Canton 1825-1830', Mededelingen voor de Vereniging van Zeegeschiedenis , 36 (1978) 40-65 Bruyn, J.J.J. de. Inleiding voor het bezoek aan het nieuwe gebouw der Nederlandsche Handel-Maatschappij te Amsterdam op 11 december 1926 . Typoscript, [Amsterdam 1926] Bruyn, J.J.J. de. 'Het nieuwe gebouw der Nederlandsche Handel-Maatschappij te Amsterdam', De Ingenieur , 18 (1927) Buist, M.G. 'banken en industriële revolutie', Kernproblemen der economische geschiedenis , (Groningen 1978) Buist, M.G. 'Geld, bankwezen en handel in de Noordelijke Nederlanden 1795-1844', [Nieuwe] Algemene Geschiedenis der Nederlanden , 10 (Haarlem 1981) 289-322 'Bijdragen tot de geschiedenis van de bevrachtingspolitiek van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (omstreeks 1850)', Economisch-Historisch Jaarboek , I (1915) 53-73 Campo, J.N.F.M. à. Koninklijke Paketvaart Maatschappij: stoomvaart en staatsvorming in de Indonesische archipel 1888-1914 , (Hilversum 1992) Clemens, A.H.P. en Lindblad, J.Th. (ed.). Het belang van de Buitengewesten. Economische expansie en koloniale staatsvorming in de Buitengewesten van Nederlands-Indië 1870-1942 , (Amsterdam 1989) Clemens, A.H.P., Lindblad, J.Th. en Touwen, J. (ed.). Regional patterns in foreign trade 1911-1940 . Serie Changing economy in Indonesia, (Amsterdam 1992) Clercq, G. de. Dissertatio de Societate Mercatoria Neerlandica , (Leiden 1843) Clercq, W.A. de. Willem de Clercq (1795-1844) , (Amsterdam 1999) Crena de Jong, D. 'Samenwerking tussen banken en industrie', De Ingenieur , 11 (1929) De Bazel en de Bank. Architect K.P.C. de Bazel en het hoofdkantoor van de Nederlandsche Handel-Maatschappij . Publicatie van ABN AMRO Historisch Archief, (Amsterdam 1994) De organisatie en het bedrijf van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V. , Typoscript (1936) De Sallandsche Bank . Publicatie naar aanleiding van het 85-jarig bestaan, (1982) Diemen, P. van. K.P.C. de Bazel: Architect tussen traditie en vernieuwing , 3 dln. Niet gepubliceerde doctoraalscriptie kunstgeschiedenis en archeologie Vrije Universiteit te Amsterdam, (Amsterdam 1992) Driel, H. van. 'Uitschakeling van de Nederlandse koffiehandel in de negentiende en twintigste eeuw', NEHA-Jaarboek voor economische, bedrijfs- en techniekgeschiedenis , 60 (1997) 159-203 Dubois, O.W. 'Willem de Clercq (1795-1844). Vroom en gevoelig zakenman', in: P.E. Werkman en R.E. van der Woude. Geloof in eigen zaak. Markante protestantse werkgevers in de negentiende en twintigste eeuw , (Hilversum 2006) 23-52 Eerenbeemt, H.J.F.M. van den. 'F. van Lanschot als intermediaire tussen de Nederlandsche Handel-Maatschappij en Noord-Brabant 1825-1846', Bijdragen tot de sociale en economische geschiedenis van het zuiden van Nederland , I, (Nijmegen 1956) Eigen Haard , 50 (1924) no.13. Themanummer gewijd aan het eeuwfeest der Nederlandsche Handel-Maatschappij Eisfeld, C. Das Niederländische Bankwesen , ('s-Gravenhage 1916) Ettinger, J. van. 'Pogingen tot oprichting van eene circulatiebank in Suriname (1849-1864); Stichting van De Surinaamsche Bank', De West-Indische Gids , 9 (1927/1928) Everwijn, J.C.A. Beschrijving van handel en nijverheid in Nederland , ('s-Gravenhage 1912) Fabius, G.J. Het bankwezen in Nederlandsch West-Indië . Publicatie Instituut voor Economische Geschriften, no. 2, (Rotterdam 1917) Fasseur, C. 'Jacob Theodoor Cremer', Biografisch Woordenboek van Nederland , I, ('s-Gravenhage 1979) Fasseur, C. 'Het cultuurstelsel opnieuw in discussie', in: C. Fasseur (ed.) Geld en geweten. Een bundel opstellen over anderhalve eeuw Nederlands bestuur in de Indonesische Archipel , I, ('s-Gravenhage 1980) Fasseur, C. Kultuurstelsel en koloniale baten. De Nederlandse exploitatie van Java 1840-1860 , (Leiden 1975) Four Centuries of Dutch-Japanese Trade . Publicatie van de Algemene Bank Nederland ter gelegenheid van de opening van het vierde Japanse kantoor in Fukuoka in 1979 Gebouw Nederlandsche Handel-Maatschappij N.V. Amsterdam, agentschap Rotterdam , [Rotterdam 1950] Gedenkboek der Nederlandsche Handel-Maatschappij 1824-1924 door de directie uitgegeven te Amsterdam op den 29sten Maart 1924 t.g.v. het honderd-jarig bestaan der Maatschappij , (Amsterdam 1924) Geldersche Credietvereeniging: opgericht 1866 zetel te Arnhem , [Arnhem 1916] Geldersche Credietvereeniging 1866-1891 , [Arnhem 1891] Geldersche Credietvereeniging Arnhem 1 december 1866-1916 , [Amsterdam 1916] Geljon, P.A. De algemene banken en het effectenbedrijf 1860-1914 , (Amsterdam 2005) Gerritzen, J. en Vissering, G. 'De Nederlandsche Bank en de Javasche Bank', Economisch-Statistische Berichten , (1923) Gerwen, J.L.J.M. van. Bronnenoverzicht voor de bestudering van het Nederlandse Bankwezen in de 19e en 20e eeuw . Publicatie NEHA, (Amsterdam 1986) Gerwen, J. van en Leeuwen, M.H.D. van. Studies over zekerheidsarrangementen. Risico's, risicobestrijding en verzekeringen in Nederland vanaf de Middeleeuwen , (Amsterdam/'s-Gravenhage 1998) [Geschiedenis Nederlandse bank-, krediet- en effectenwezen, alsmede de handel in Nederlands-Indische producten in 1936 en voorafgaande jaren] . Verzameling geschriften samengesteld door de NHM als leidraad bij de voorlichting van Prins Bernhard ten tijde van zijn werkbezoek in de maanden september-december 1936 Geschiedenis en struktuur van de maatschappij: service . Publicatie van de NHM, (Amsterdam 1962) Goddard, R.J. 'Geldersche Credietvereeniging', Neerlands Welvaart , 82 (1922) 93-104 Graaf, M.G.H.A. de en Tempelaars, A.M. Inventaris van het archief van de algemene secretarie van de Nederlands-Indische regering en de daarbij gedeponeerde archieven, 1942-1950 , ('s-Gravenhage 1990) Graaf, T. de. 'Architect Karel de Bazel en het hoofdkantoor van de Nederlandsche Handel-Maatschappij', Amstelodamum , maandblad voor de kennis van Amsterdam, 85 (1998) 47-56 Graaf, T. de. 'Dr. Cornelis Johannes Karel van Aalst, een Amsterdams zakenman en bankier', Amstelodamum , maandblad voor de kennis van Amsterdam, 85 (1998) 7-14 Graaf, T. de. Voor handel en maatschappij. Geschiedenis van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, 1824-1964 , (Amsterdam 2012) Graaf, T. de en Mobron, J.J. 'Bankiers en reders: belangen en invloeden op maritiem gebied (1870-1964)', Tijdschrift voor Zeegeschiedenis , 14 (1995) 63-107 Graaf, T. de en Mobron, J.J. Nachenius, Tjeenk & Co. Twee eeuwen privébankiers , (Amsterdam 2000) Graaf, T. de en Mobron, J.J. De bank in Friesland/De bank yn Fryslân. De geschiedenis van ABN AMRO in Friesland/De skiednis fan ABN AMRO yn Fryslân , (Amsterdam 1998) Griffiths, R.T. 'Nederlandsche Handel-Maatschappij en calicotweverijen in 1847', Textielhistorische Bijdragen , 14 (1972) 80-100 Groen, J.T.M. de. Vermogensstrukturen en netwerkrelaties van De Twentsche Bank en de Nederlandsche Handel-Maatschappij in de periode 1890-1940 . Niet gepubliceerde doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Utrecht, 1988 Gulden G.C.V. Gids uitgegeven op het feest ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Geldersche Credietvereeniging te Arnhem, 1 december 1916 Halbertsma, J.H. 'De weefschool te Goor', Overijsselsche Almanak , (1837) 98 Ham, Djie Ting. De algemene banken in Nederlands-Indië , ('s-Gravenhage 1926) Handboek voor cultuur- en handelsondernemingen in Nederlandsch-Indië , 1888 e.v. Handboek voor de kennis van Nederland en Koloniën samengesteld met medewerking van verschillende departementen van algemeen bestuur en uitgegeven door het Departement van Buitenlandse Zaken (directie van Economische Zaken) , ('s-Gravenhage 1922) 'Handelmaatschappij', bijvoegsel van het Algemeen Handelsblad van 28 maart 1924 gewijd aan het honderdjarig bestaan van de Nederlandsche Handel-Maatschappij Hartendorf, G.E. (ed.) e.a. Duin en Kruidberg. Honderd jaar buitenplaats of Het duingebied van de familie Cremer , (Haarlem 1998) Harthoorn, P.C. Hoofdlijnen uit de ontwikkeling van het moderne bankwezen in Nederland voor de concentratie , [z.p. 1928] Hartman, A.C.M. De Nederlandsche Handel-Maatschappij N.V., 1930-1939 . Doctoraalscriptie geschiedenis Universiteit Leiden, (Leiden 2003) Hartman jr., W.J. Amsterdam als financieel centrum, een beschrijvende, critische en vergelijkende studie , (z.p. 1937) Helfferich, E. Die Niederländisch-Indischen Kulturbanken . Serie Probleme der Weltwirtschaft, 21 (Jena 1914) Hengel, A.J. van. 'Opmerkingen over de rol der handels (of algemeene) banken in Nederland bij kapitaalverschaffing', Maandblad voor accountancy en bedrijfshuishoudkunde , 6 (1929) Hertog, J. den. Gevangen in de strikken van de staat. De Nederlandsche Handel-Maatschappij en de invoering van het consignatiestelsel . Doctoraal werkstuk vaderlandse geschiedenis Rijksuniversiteit Leiden, (Leiden 1999) 'Het eeuwfeest van de Nederlandsche Handel-Maatschappij', Soerabaiasch Handelsblad van 28 maart 1924 'Het gebouw der Nederlandsche Handel-Maatschappij te Bandoeng', Het Nederlandsch-Indische Huis Oud & Nieuw , 1-2 (1913-1914) 254-256 'Het gebouw der Nederlandsche Handel-Maatschappij te Makassar', Het Nederlandsch-Indische Huis Oud & Nieuw , 1-2 (1913-1914) 257-258 Het kantoorgebouw der Nederlandsche Handel-Maatschappij te Amsterdam , (z.p. en z.j.) 'Het nieuwe kantoorgebouw van de Nederlandsche Handel-Maatschappij te Amsterdam', Indië, Geïllustreerd tijdschrift voor Nederland en Koloniën , 10 (1927) 407-422 Het nieuwe kantoorgebouw van de Nederlandsche Handel-Maatschappij te Amsterdam . Typoscript, (z.p.z.j.) Hoefte, R. In place of slavery. A social history of British Indian and Javanese Laborers in Suriname , (Gainesville 1998) Hoefte, R.M.A.L. Plantation labor after the abolition of slavery; the case of the plantation Mariënburg (Suriname) 1888-1940 . Dissertatie University of Florida, (z.p. 1987) Hooff, H. van. 'De vernieuwing van de Vijzelstraat', Amsterdamse Monumenten , 3 (1985) Hospers, G.J. 'De NHM en de Twentse textielindustrie 1830-1860', Jaarboek Twente , 41 (2002) 27-34 Houten, A.J. van en Veen, J.M. van der. De Zon en de Maan, Reguliersgracht 11 & 13 , (z.p. en z.j.) Houwink ten Cate, J. De mannen van de daad en Duitsland, 1919-1939. Het Hollandse zakenleven en de vooroorlogse buitenlandse politiek , ('s-Gravenhage 1995) Houwink ten Cate, J.Th.M. Amsterdam als Finanzplatz Deutschlands (1919-1932) . Typoscript, (Utrecht/Mainz 1983) Houwink ten Cate, J.Th.M. Die Niederländisch-Deutsche Beziehungen in der Zwischenkriegszeit (1919-1932) . Typoscript, (Mainz z.j.) Huisken, J.E. Het hoofdkantoor der Nederlandsche Handel-Maatschappij , 3 dln. Niet gepubliceerde doctoraalscriptie kunstgeschiedenis en archeologie Universiteit van Amsterdam, (Amsterdam 1985) Jansen, L. 'De verbreding van de Vijzelstraat', Ons Amsterdam , (1964) 59-61 Jansma, C. en Herp, M. van. 'Nederlandsche Handel-Maatschappij, Een bank van Koninklijken Bloede', Vorsten , (2002) 36-41 Jaquet, F.G.P. Sources of the History of Asia and Oceania in the Netherlands. Part II: Sources 1796-1949 , (München/New York/Londen/Parijs 1983) Jong, A.M. de. Geschiedenis van de Nederlandsche Bank, beschreven in opdracht van de directie. Deel I. De Nederlandsche Bank van 1814-1864. Deel II-IV. De Nederlandsche Bank van 1864-1914 , (Haarlem 1930 en 1967) Jong, Th.P.M. de. 'Ernst Heldring', Spiegel Historiael , 5 (1970) 610-618 Jonge, J.A. de. 'Het economisch leven in Nederland 1844-1873; Bankwezen en Handel', [Nieuwe] Algemene Geschiedenis der Nederlanden , 12 (Bussum 1977) 68-70. Idem 1873-1895, 'Bankwezen', AGN , 13 (Haarlem 1978) 51-52. Idem 1895-1914, 'Bankwezen', AGN , 13 (Haarlem 1978) 272-274 Jonker, J. 'Spoilt for Choice? Banking concentration and the structure of the Dutch capital market 1900-1940', in: Y. Cassis, G.D. Feldman en U. Olsson (ed.), The evolution of financial institutions and markets in twentieth-century Europe , (Aldershot 1995), 187-208 Jonker, J. 'Waterdragers van het kapitalisme; nevenfuncties van Nederlandse bankiers en de verhouding tussen bankwezen en bedrijfsleven (1910-1940)', Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek , 6 (1989) 158-190 Jonker, J.P.B. 'Daniel Crena de Iongh', Biografisch Woordenboek van Nederland , 5 (Den Haag 2002) Jonker, J.P.B. 'Lachspiegel van de vooruitgang. Het historiografische beeld van de Nederlandse industriefinanciering in de negentiende eeuw', NEHA-Bulletin , 5 (1991) 5-23 Jonker, J.P.B. Merchants, Bankers, Middlemen. The Amsterdam money market during the first half of the 19th century , (Amsterdam 1996) Jordaan, D. 'De voortzetting van het etablissement van Thomas Ainsworth te Nijverdal na diens overlijden', Textielhistorische Bijdragen , 3 (1961) 94-111 Karsten, C.F. 'Het filialenstelsel der Nederlandse grootbanken', Bank- en Effectenbedrijf , (1955) no.1 Klein, P.W. 'Colijn en de 'Koninklijke'', in: J. de Bruin en H.J. Langeveld (ed.), Colijn, Bouwstenen voor een biografie , (Kampen 1994) 105-128 Klein, P.W. 'Het bankwezen en de modernisering van de Nederlandse volkshuishouding tijdens de tweede helft van de 19e eeuw', Economisch- en Sociaal Historisch Jaarboek , 36 (1973) 131-145 Klein, P.W. 'Op de klippen van een Nieuwe Tijd. De Nederlandsche Handel-Maatschappij en de ondergang van de traditionele Nederlandse handel in Japan tussen 1870 en 1880', in: J.F.E. Bläsing en H.H. Vleesenbeek (ed.), Van Amsterdam naar Tilburg en toch weer terug . Opstellen aangeboden aan dr. Joh. de Vries ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar economische geschiedenis aan de Katholieke Universiteit Brabant op 16 oktober 1992, (Leiden/Antwerpen 1992) 85-97 Klemann, H.A.M. Nederland 1938-1948. Economie en samenleving in jaren van oorlog en bezetting , (Amsterdam 2002) Knight, G.R. Colonial Production in Provincial Java. The sugar industry in Pekalongan-Tegal, 1800-1942 . Comparitive Asian Studies, 13 (Amsterdam 1993) Knight, G.R. en Schaik, A. van. 'State and Capital in Late Colonial Indonesia. The Sugar Industry, Braakhuur, and the Colonial Bureaucracy in North Central Java', Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde , 157 (2001) 830-859 Knight, R. 'The visible hand of Tempo Doeloe: The culture of management and the organization of business in Java's colonial sugar industry', Journal of Southeast Asian Studies , 30 (1999) 74-98 Knipschild, H.H. Lachende theevelden. Hoezo lachende theevelden? De moeizame aanpak van theehandel en theecultuur door Willem I en de Nederlandsche Handel-Maatschappij . Werkstuk VII Studierichting geschiedenis Rijksuniversiteit Leiden, (Leiden 1999) Korthals Altes, W.L. Tussen cultures en kredieten. Een institutionele geschiedenis van de Nederlandsch-Indische Handelsbank en Nationale Handelsbank, 1863-1964 , (Amsterdam 2004) Koster, H.J. Historical overview per country of establishment of the foreign branches/affiliates of Algemene Bank Nederland N.V., Amsterdam-Rotterdam Bank N.V., Bank Mees & Hope N.V., Pierson, Heldring & Pierson N.V. and their predecessors . Typoscript, (z.p. 1992) Krevel, J.H.A.H. van. Toen wij uit Rotterdam vertrokken. Een onderzoek naar de financiering van de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij & de Rotterdamsche Lloyd 1870-1920 . Niet gepubliceerde doctoraalscriptie geschiedenis Universiteit Utrecht, 2 dln., (Utrecht 1995) Krishnadath, J.R.P. De suikeronderneming Mariënburg: De sociaal-economische betekenis van de suikerindustrie voor Suriname . Niet gepubliceerde doctoraalscriptie Faculteit sociaal-economische wetenschappen Universiteit van Suriname, (Paramaribo 1982) Kruidenier, L. 50 jaren. Een greep uit de geschiedenis van het agentschap Rotterdam der Nederlandsche Handel-Maatschappij N.V. Amsterdam , [Rotterdam 1950] Kymmell, J. 'Cornelis Johannes Karel van Aalst', Biografisch Woordenboek van Nederland , 2 (Den Haag 1985) Kymmell, J. Geschiedenis van de algemene banken in Nederland 1860-1914 , I, (Amsterdam 1992) Kymmell, J. Geschiedenis van de algemene banken in Nederland 1860-1914 , II A en B, (Amsterdam 1996) Laanen, J. van. 'Het archief van de Javasche Bank; 125 jaar bedrijfseconomische en algemene geschiedenis van Nederlands-Indië', Nederlands Archievenblad , 87 (1983) 275-297 Laanen, J.M.T. van (ed.). Changing economy in Indonesia. Vol. no. 6. Money and banking 1816-1940 , (Amsterdam 1980) Langenhorst, J.F. Geschiedenis van het Nederlandsche Bankbedrijf van 1814 tot heden , (Amsterdam 1923) Langeveld, H. Hendrikus Colijn 1869-1944. Dit leven van krachtig handelen, I, 1869-1933 , (Amsterdam 1998) Leeuwen, W. van en Smit, J. 'Banken in Amsterdam'. Themanummer van De Sluitsteen, tijdschrift voor negentiende- en twintigste eeuwse architectuur en toegepaste kunsten , 12 (1996) Leidelmeijer, M. 'Technische ontwikkeling in de suikerindustrie op Java, 1795-1870', Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek , 9 (1992) 95-123 Leidelmeijer, M. Van suikermolen tot grootbedrijf. Technische vernieuwing in de Java-suikerindustrie in de negentiende eeuw , (Amsterdam 1997) Lenstra, R. 'Jacob Theodoor Cremer, het koloniaal beheer en het Nederlands belang in Atjeh', Economisch- en Sociaal- Historisch Jaarboek , 49 (1986) 165-216 Lindblad, J.Th. 'Bedrijfsgeschiedenis betreffende Nederlands-Indië (1602-1958)', Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek , 7 (1990) 127-142 Lindblad, J.Th. Between Dayak and Dutch. The economic history of southeast Kalimantan 1880-1942 , (Dordrecht 1988) Lindblad, J.Th. 'De handel in katoentjes op Nederlands-Indië', Textielhistorische Bijdragen , 34 (1994) 89-103 Lindblad, J.Th. 'De handel tussen Nederland en Nederlands-Indië, 1874-1939', Economisch- en Sociaal-Historisch Jaarboek , 51 (1988) 240-298 Linde, C. van der en Smits, A.P. 'Kantoorgebouw der Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V. 'Factorij' Batavia', Bouwkundig Weekblad Architectura , (1934-14) 125-133 Lintum, C. te. 'Het laatste geheime lijnwaadcontract der Nederlandsche Handel-Maatschappij', De Economist , 65 (1916) Lintum, C. te. 'De koffieveilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij en de Max Havelaar', Onze eeuw , 16 (1916) 445-459 Lintum, C. te. De Nederlandsche Handel-Maatschappij , (Amsterdam 1914) Lintum, C. te. 'De Nederlandsche Handel-Maatschappij in haren tegenwoordigen werkkring', Neerlands Welvaart 2-3 (1917) Lintum, C. te. 'Rotterdam en de oprichting der Nederlandsche Handel-Maatschappij', Rotterdamsch Jaarboekje , (1924) 91-104 Lintum, C.E. te. Willem de Clercq. De mensch en zijn strijd , (Utrecht 1938) Loman Jz.J. De Handel-Maatschappij als een vernieuwde bron voor Neerlands welvaart beschouwd , (z.p. 1825) Looman, R. en Kowsoleea, E. 'De Surinaamsche Bank N.V. Paramaribo 19 januari 1865-1965', De Ankertros (1965/1) Loon, H.J.M. van. Geschiedenis van de ontwikkeling der buitenlandsche bankrelaties der Nederlandsche Handelmaatschappy te Amsterdam gedurende het tydvak 1913-1925 . Typoscript, (Amsterdam 1925) Loor, A.H. Suikeronderneming Marienburg Suriname 100 jaar, 1882-23 oktober 1982 , [z.p., 1982] Lugt, J.A. van der. Economische ontwikkeling, industriële ontwikkeling en industriële financiering; De verbreiding van de crédit mobilier-gedachte in Nederland, 1856-1873 . Doctoraalscriptie Economie en Geschiedenis Universiteit van Amsterdam, (Amsterdam 1997) Manschot, H.J. 'Het Nederlanse bankwezen. Concentratie en binnenlandse expansie, meer speciaal sedert 1945', Maandschrift Economie , (1960) 559 e.v. Mansvelt, W.M.F. A brief history of the Netherlands Trading Society 1824-1924 , [Amsterdam 1924] Mansvelt, W.M.F. Geschiedenis van de Nederlandsche Handel-Maatschappij , 2 dln., (Haarlem, 1924/1925) Mansvelt, W.M.F. 'De oorsprong van den Hollandschen suikerstandaard', De Indische Mercuur , (1925) Mark, T. van der. W.M.F. Mansvelt, Indischgast met een missie . Niet gepubliceerde doctoraalscriptie geschiedenis Erasmusuniversiteit Rotterdam, (z.p.,1995) Mc Leod, C. Herinneringen aan Mariënburg , (Paramaribo 1998) Mc Leod, C. Tweemaal Mariënburg , (Schoorl 1997) Meihuizen, J. Noodzakelijk kwaad. De bestraffing van economische collaboratie in Nederland na de Tweede Wereldoorlog , (Amsterdam 2003) Melle, M. van. 'De Amsterdamse familie Heldring; de bank of de kansel', Ons Amsterdam , 45 (1993) 8-12 Mensema, A.J. Inventaris van de archieven van de Twentsche Bankvereeniging B.W. Blijdenstein & Co., sedert 1917: De Twentsche Bank N.V., (1796) 1861-1964 (1984) . Uitgaven van het Rijksarchief in Overijssel nummer 59, (Zwolle/Amsterdam 1996) Metz, T. 'Meesterwerk De Bazel ademt nog koloniale sfeer', NRC Handelsblad 24 juni 1991 Mews, Y. De financiering van de industrialisatie in de Lage Landen: een werkstuk over het investeringsbankwezen . Niet gepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam, (Amsterdam 1988) Mijland, H.J.M. Documentkennis der financiële administratie in hoofdzaak van 19e en vroeg-20e eeuwse bedrijfsadministraties , (Utrecht 1978) Miranda, F. de. K.P.C. de Bazel. Bouwkunst tussen oost en west , (Wassenaar 1977) Mobron, J.J. Banken in de binnenstad: van bankpaleis tot bankkolos. Een onderzoek naar de ontwikkeling van de bank als gebouwtype in de context van de Amsterdamse binnenstad, 1860-1970 . Doctoraalscriptie Kunstgeschiedenis Universiteit van Amsterdam, (Amsterdam 2003) Mobron, J.J. Banking in the City Centre. Bank Buildings in Amsterdam 860-1970 , (Amsterdam 2006) Modderman, P.W., Volker, T. en Veen, G. van der. Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Deli Planters Vereeniging , (Weltevreden/Batavia 1929) Moeshart, H.J. Journaal van Jonkheer Dirk de Graeff van Polsbroek, 1857-1870. Belevenissen van een Nederlands diplomaat in het negentiende eeuwse Japan , (Assen/Maastricht 1987) Moeshart, H.J. Zijde en Zilver. Albert Bauduin in Japan, 1859-1874 . Niet gepubliceerde scriptie geschiedenis Rijksuniversiteit Leiden, (Leiden 1989) Molema, J. 'Het Vijzelpaleis. Het gebouw van de Nederlandsche Handel-Maatschappij aan de Vijzelstraat', Jaarboek Amstelodamum , 94 (2002) 132-155 [Moor, J.A. de.] Banking between pilgrims and oil; sixty years of Dutch banking in Saudi Arabia 1926-1986. Netherlands Trading Society, Algemene Bank Nederland, Albank Alsaudi Alhollandi , [Leiden 1986] Mulder, H. Ter gedachtenisse van 't vijfentwintigjarig bestaan der inrichting genaemt De Geldersche Credietvereeniging te Arnhem, 1 december 1891, eene feestuitgave , (z.p., z.j.) Muller Szn., H. De Nederlandsche katoennijverheid en het stelsel van bescherming in Nederlandsch-Indië , (Rotterdam 1857) Muller, H. Een Rotterdamsch zeehandelaar. Hendrik Muller Szn. 1819-1898 , (Schiedam 1977) 'Nederlandsche Handel-Maatschappij N.V. Amsterdam. Bankgebouw 'Factorij' Batavia', Bouwkundig weekblad Architectura , 41 (1931) 365-370 'Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V. Amsterdam', Kwartaalbericht , (1963/2-3) NHM/ABN Penang, 100 jaar . Typoscript, [z.p. 1989] Niehaus, K. 'Een oude pastorie de werkplaats van een beeldhouwer', De Telegraaf 13 augustus 1940 Nierop, A.H. van en Baak, E. De Nederlandse naamloze vennootschappen , (Zwolle 1900 e.v. ) Nierop, H.A. van en Jongman, C.D. Schets van het bankwezen , (Haarlem 1930). Heruitgave als Schets van het bankwezen in Nederland , (z.p. 1965) Nieukerken, J.J. van e.a. 'Het huis Duin en Kruidberg bij Santpoort', Bouwkunst , 2 (1910) 33-60 Oosterwijk, B. Koning van de koopvaart Anthony van Hoboken (1756-1850) , (Amsterdam 1996) Opstall, M.E. van. Handeldrijven op Japan 1609-1880. VOC Gouvernement en Handel-Maatschappij in actie , [z.p. 1980] Pierson, A. W. de Clercq naar zijn dagboek 1811-1844 , (Haarlem 1889) [Plemp van Duiveland, L.J.]. Geschiedenis van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V. naar chronologische volgorde . Typoscript, 2 dln., (z.p.z.j.) Plemp van Duiveland, L.J. Het huis aan de Stammersbrug , [z.j. 1950] [Plemp van Duiveland, L.J.]. Ontwerp van de geschiedenis van de Nederlandsche Handel-Maatschappij over het tijdvak 1880-1914. I Inzinking; II Balthasar Heldring; III De commissarissen in actie; IV Zoeken en tasten; V Het contract met den staat; VI De suikercrisis en de Sereh . Typoscript, [Amsterdam 1950] Plemp van Duiveland, L.J. Twentse weefsels , (Amsterdam 1957) Plemp van Duiveland, L.J. Willem Frederik Koning der Nederlanden , (z.p. en z.j.) Ponteen, A. 'De opkomst van Nijverdal', Textielhistorische Bijdragen , 3 (1961) 73-93 Posthumus, N.W. 'Bescheiden betreffende de uitbesteding van lijnwaad-leveranties door de Nederlandsche Handel-Maatschappij in de jaren 1844-1847', Economisch-Historisch Jaarboek , 1 (1915) 18-52 Posthumus, N.W. 'Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandsche groot-industrie (II)', Economisch-Historisch Jaarboek , 11 (1925) 175-179 Posthumus, N.W. 'Bijdragen tot de geschiedenis van de bevrachtingspolitiek van de Nederlandsche Handel-Maatschappij', Economisch-Historisch Jaarboek , 1 (1916) 53-73 Posthumus, N.W. 'De geheime lijnwaadcontracten der Nederlandsche Handel-Maatschappij (1835-1854)', Economisch-Historisch Jaarboek , 2 (1916) 3-208 Potting, C.J.M. 'De komst van Nederlandse banken naar Sumatra, 1877-1914', in: A.H.P. Clemens en J.Th. Lindblad, (eds.). Het belang van de Buitengewesten. Economische expansie en koloniale staatsvorming in de Buitengewesten van Nederlands-Indië 1870-1942 , (Amsterdam 1989) Potting, C.J.M. De ontwikkeling van het geldverkeer in een koloniale samenleving. Oostkust van Sumatra, 1875-1938 , (Amsterdam 1997) Puchinger, G. 'Hendrikus Colijn', Biografisch Woordenboek van Nederland , 2 ('s-Gravenhage 1985) Pusch, P. Het belang van handel: continuïteit van Nederlandse handelsbelangen in Indonesië, 1950-1958 . Niet gepubliceerde doctoraalscriptie geschiedenis Universiteit van Amsterdam, [Amsterdam 1988-1990] Putten, F.P. van der. Corporate behaviour and political risk. Dutch companies in China 1903-1941 , (Leiden 2001) Reese, J.J. De suikerhandel van Amsterdam van 1813 tot 1894. Een bijdrage tot de handelsgeschiedenis des Vaderlands , ('s-Gravenhage 1911) Reinink, A.W. K.P.C. de Bazel-Architect , (Leiden 1965; heruitgave Rotterdam 1993) Reinsma, R. 'De West-Indische Maatschappij 1828-1863', Tijdschrift voor Geschiedenis , 73 (1960) Renooij, D.C. De Nederlandsche emissiemarkt van 1904 tot 1939 , (Amsterdam 1951) Renooij, D.C. De Nederlandsche Handel-Maatschappij en het emissiebedrijf . Overdruk uit [..] 153-166 Renooij, D.C. 'A.A. van Sandick', Economisch-Historisch Jaarboek , 29 (1963) Renooij, D.C. 'Structuurveranderingen in het Nederlandse algemene bankwezen en de monetaire politiek', De Economist , (1961) 753-774 Ridder, P. de. Bankieren tijdens de bezetting. Een onderzoek naar de Amsterdamsche Bank en de Nederlandsche Handel-Maatschappij in de periode 1938-1948 . Niet gepubliceerde doctoraalscriptie geschiedenis Universiteit Utrecht, [Utrecht 2000] Ridder, P. de. In balans? Een onderzoek naar de Nederlandse bancaire sector tijdens de Tweede Wereldoorlog. Niet gepubliceerde scriptie geschiedenis Universiteit Utrecht, [Utrecht 1999] Riel, H. van. 'Ernst Heldring's dagboek en herinneringen', Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden , 86 (1971) 218-226 Riel, P. van. 'Vijzelstraat 32', Arts & Auto , 67-18 (2001) 48-49 Riemens, H. De financiële ontwikkeling van Nederland , (Amsterdam 1949) Riesz, C.H.E. De Nederlandsche Handel-Maatschappij inzake Tsabar , (Batavia, 1877) Roessingh, W.L.A. Inventaris van het archief van het geslacht Heldring en aanverwante geslachten, 1650-1953 , ('s-Gravenhage 1978) Roos, F. de. De algemene banken in Nederland , (1958). Heruitgave m.m.v. D.C. Renooij, (Leiden/Antwerpen 1980) Sallandsche Bank; van kassierskantoor tot regionale bank , (z.p., 1977) Scheer, P. 'Schoon schip maken of stilzwijgen. Hoe gaan bedrijven om met hun eigen oorlogsverleden', Forum , Opinieblad van VNO-NCW, 9, jrg. 11 (2005) 36-40 Scheerder, C. O Nederlant, let op uw saeck! of de geschiedenis van Jacques Henri Cohen Stuart en de Nederlandsche Bank voor Russischen Handel te Sint-Petersburg 1915-1920 . Doctoraalscriptie geschiedenis Rijksuniversiteit Groningen, (Groningen 2003) Scheerder, C. Van fondsen, fusies en financiën. 100 jaar ABN AMRO Pensioenfonds, 1907-2007 , (Amsterdam 2007) Scheffer, C.F. Financiële Instellingen , (Jakarta 1954) Scheffer, R. Geldersche Credietvereeniging . Typoscript, (z.p. en z.j.) Schendel, F. van. Djolotigo. Ontginning en exploitatie van een particuliere koffieonderneming op Java 1875-1898 , (Amsterdam 2000) Schijf, H. Netwerken tussen een financieel economische elite , (Amsterdam 1993) Schipper, J.J.M., Schotsman, R.J., Wijtvliet, C.A.M. Veertig jaar Nederlandse Bankiersvereniging 1949-1989 , (Amsterdam 1989) Schmidt, J. From Anatolia to Indonesia; Opium Trade and the Dutch Community of Izmir, 1820-1940 , (Leiden/Istanbul 1998) Schneider, A.M. Het vestigingsbeleid van banken in Nederland . Doctoraalscriptie economie Universiteit van Amsterdam, (Amsterdam 1984) Scholte, A.H. De Amsterdamsche Bankiersvereeniging 1915-1949 . Niet gepubliceerde doctoraalscriptie Economisch-Sociale Geschiedenis Universiteit van Amsterdam, (Amsterdam 1989) Scholte, A.H. 'Bankiers en belangenbehartiging: de Amsterdamsche Bankiersvereeniging 1914-1940', Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek , 7 (1990) 170-190 Schoonderwoerd, H.J. De Wed. Tjeenk & Co , (Amsterdam z.j.) Schotel, G.A. Historisch overzicht N.V. Afscheep- & Commissiezaak v/h J.F.Esser . Typoscript, (Soerabaja 1957) Schuitemaker, L. Vijzelstraat 32, een gebouw met een verhaal . Typoscript, (Amsterdam 1988) Schuurman Hess, W.F. Inventaris van het archief van Kerkhoven en Co. commissiehandel 1813-1917 , (Amsterdam 1975) Schuurman Hess, W.F. Inventaris van het archief van H.F. Tjeenk c.s. administratiekantoor 1810-1939 , [Amsterdam 1976] Seenus, R. van. Bankpolitiek en conjunctuur. Het Nederlandse bankwezen in het conjunctuurverloop na den wereldoorlog 1914-1918 , (Amsterdam 1945) Serlie, A. Herstel van de scheepvaart en handel tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Nederlands Oost-Indië in de periode 1813-1824 . Niet gepubliceerde doctoraalscriptie Rijks Universiteit Limburg, [Maastricht 1987] Simon Thomas, M. en Otter, P. den. 'Twentse tjaps', Textielhistorische Bijdragen , 34 (1994) 104-119 '65 years in Saudi Arabia; Dutch bank for pilgrims was start of modern Saudi Arabia', Bankersworld , (1991-4) 8-10 Slot, B. Eendracht maakt macht. Beleggingsfondsen van ABN AMRO en voorgangers, 1774-2007 , (Amsterdam 2008) Spijker, G.B. De vestiging van het 'Agentschap van de Nederlandsche Handel-Maatschappij' van 1836 tot 1883 te Nijverdal . Niet gepubliceerde scriptie MO-geschiedenis Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, (Almelo 1989) Spruit, R. Kaiyõ-Maru , (Amsterdam 1997) Stapel, F.W. Geschiedenis van Nederlands-Indië , 5 dln., (Amsterdam 1940) Steendijk, A.J. Overzicht van de ontwikkeling van het Nederlandsch bedrijf der Nederlandsche Handel-Maatschappij N.V. in den bezettingstijd (1940-1945) . Typoscript, (Amsterdam 1945) Sternheim, A. Het bankwezen in Nederland , ['s-Gravenhage 1925] Straub, S. Inventaris van het archief van de Nederlandsch-Indische Handelsbank, vanaf 1950 Nationale Handelsbank (1857) 1863-1964 (1972) , (Weesp 2008) Taselaar, A. De Nederlandse koloniale lobby. Ondernemers en de Indische politiek 1914-1940 , (Leiden 1998) Taudin Chabot, J.J.M. Chabot, een hugenotenfamilie uit La Rochelle , (Assen 1981) Teuling, A.J.M. den. 'Het inventariseren van bedrijfsarchieven', Nederlands Archievenblad , 88 (1984) 12-33 'The New Building of the Netherlands Trading Society at Amsterdam', The Bankers Magazine , [z.p., z.j.] Tielhof, M. van. Banken in bezettingstijd. De voorgangers van ABN AMRO tijdens de Tweede Wereldoorlog en de periode van rechtsherstel, (Amsterdam/Antwerpen 2003) Tielhof, M. van. 'The predecessors of ABN AMRO and the expropriation of Jewish assets in the Netherlands', Financial History Review , 12-1 (2005) 87-108 Tienhoven, J.P. van. 'Bankwezen II: Provinciale banken en bijzondere kredietinstellingen', in: H. Smissaert (ed.), Nederland in den aanvang der twintigste eeuw, geschetst in woord en beeld , (Leiden 1910) 829-843 Tjaden, M.E.H. 'Het nieuwe gebouw der Nederlandsche Handel-Maatschappij', Bouwbedrijf , 4-1 (1927) 1-12 Trip, L.J.A. De Duitsche bezetting van Nederland en de financiële ontwikkeling van het land gedurende de jaren van bezetting , ('s-Gravenhage 1946) Tydeman, H.M. De Nederlandsche Handel-Maatschappij. Bijdrage tot hare geschiedenis en waardering, in verband met het koloniaal beheer , (Leiden 1867) Valk, R. Overzicht van de ontwikkeling van de Nederlandsche Handel Maatschappij in de jaren 1824-1924. Van handelmaatschappij tot bank .Typoscript, (Badhoevedorp 1984) Van Oss' Effectenboek , (Groningen 1903 e.v. ) Veenendaal jr., A.J. 'Franciscus Querien den Hollander', Biografisch Woordenboek van Nederland , 4 ('s-Gravenhage 1994) Veenstra Kuiper, 'Het eiland Deshima; hoe het was en wat het beteekend heeft', Indië , (1920) 484-491 Verloren. P. 'Overzicht der werkzaamheden van eenige Nederlandsche Credietinstellingen', Staatkundig en Staathuishoudkundig Jaarboekje , (1866) 6 e.v. Verrijn Stuart, G.M. 'Het bankwezen', in: P. Lieftinck, (ed.), Het bedrijfsleven tijdens de regeering van H.M. Koningin Wilhelmina 1898-1938 , [z.p. 1939] 357 e.v. Verrijn Stuart, G.M. Het bankwezen in de Nederlandsche koloniën , (Wassenaar 1923) Verrijn Stuart, G.M. Geld, crediet en bankwezen , ('s-Gravenhage 1956) Verwey, G. 's Levens avontuur. Een autobiografie , (Amsterdam 1994) V.M., 'Beelden aan het gebouw der Nederlandsche Handel-Maatschappij', Algemeen Handelsblad van 13 november 1925 Vijzelstraat 32. Het gebouw met twee namen . Typoscript, (Amsterdam z.j.) Vordering van het gebouw der Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V. aan de Vijzelstraat door de Duitsche autoriteiten . Typoscript, (z.p. 1943) Vries, J. de (ed.). Kaiyo-Maru, een in Dordrecht gebouwd negentiende-eeuws oorlogsschip , [Dordrecht 1979] Vries, Joh. de. 'De bank in historisch perspectief', Amstelodanum , (1991-3) 61-68 Vries, Joh. de. 'Het economisch leven in Nederland 1918-1940', [Nieuwe] Algemene Geschiedenis der Nederlanden , 14 (Haarlem 1979) 102-146 Vries, Joh. de. Een eeuw vol effecten. Historische schets van de Vereniging voor den Effectenhandel en de Amsterdamse effectenbeurs 1876-1976 , (Amsterdam 1976) Vries, Joh. de. 'Ernst Heldring', Biografisch Woordenboek van Nederland , 1 ('s-Gravenhage 1979) Vries, Joh. de. Geschiedenis van de Nederlandsche Bank Vijfde deel. De Nederlandsche Bank van 1914-1948. Trips tijdvak 1931-1948, onderbroken door de Tweede Wereldoorlog , (Amsterdam 1994) Vries, Joh. de. Geschiedenis van de Nederlandsche Bank. Vijfde deel. De Nederlandsche Bank van 1914-1948. Visserings tijdvak 1914-1931 , (Amsterdam 1989) Vries, Joh. de. Herinneringen en dagboek van Ernst Heldring (1871-1954) , 3 dln., (Groningen 1970) Vries, Joh. de. 'Het Nederlandse financiële imperium. Schets van de geschiedenis van het Nederlandse bankwezen', Bankwezen, een geschiedenis en bronnenoverzicht . Serie NEHA Historische bedrijfsarchieven, 1 (Amsterdam 1992) Vries, Joh. de. De Nederlandse economie tijdens de twintigste eeuw , (Haarlem 1977) Vries, Joh. de, Vroom, W. en Graaf, T. de. (red.). Wereldwijd bankieren. ABN AMRO 1824-1999 , (Amsterdam 1999) Vries, Joh. de, Vroom, W. en Graaf, T. de (eds.). Worldwide banking. ABN AMRO Bank 1824-1999 , (Amsterdam 1999) Vries, M. de. Het Nederlandsche bankwezen en de huidige crisis , (Amersfoort 1923) Vries, M. de. Tien jaren geschiedenis van het Nederlandsch bankwezen en de Nederlandsche conjunctuur 1866-1876 , ('s-Gravenhage 1921) Vrij, M.P. 'De Nederlandsche Handel-Maatschappij en de ontwikkeling van ons vennootschaprecht', Rechtsgeleerd Magazijn , 43 (1924) Vugt, E. van. Wettig opium. 350 jaar Nederlandse opiumhandel in de Indische archipel , (Haarlem 1985) Werf, D.C.J. van der. Banken, bankiers en hun fusies. Het ontstaan van de Algemene Bank Nederland en de Amsterdam-Rotterdam Bank, een studie in fusiegedrag over de periode 1950-1964 , (Amsterdam 1999) Werf, D.C.J. van der. 'The two Dutch bank mergers of 1964: the creation of Algemene Bank Nederland and Amsterdam-Rotterdam Bank', Financial History Review , 6 (1999) 67-84 Werf, D.C.J. van der. De Bond, de Banken en de Beurzen. De geschiedenis van de Bond voor de Geld- en Effectenhandel in de Provincie (1903-1974) tegen de achtergrond van de ontwikkeling van het bankwezen en de effectenhandel in Nederland sinds 1814 . NIBE-bankhistorische reeks, 5 (Amsterdam 1988) Werf, D.C.J. van der. 'De organisatie van en het toezicht op het bankwezen en de effectenhandel in de provincie, 1815-1975', Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek , 5 (1988) 172-187 Westendorp Boerma, J.J. 'De Nederlandsche Handel-Maatschappij 1824-29 maart-1924', Indië , 7 (1924) 821-834 Westerman, W.M. De concentratie van het bankwezen , ('s-Gravenhage 1919) Westerman, W.M. 'Het Nederlandsche bankwezen in de laatste vijfentwintig jaren', in: W.G. de Bas (ed.), Gedenkboek 1898-1923, uitgegeven ter gelegenheid van het zilveren regeeringsfeest van hare Majesteit Koningin Wilhelmina der Nederlanden op 6 september 1923 , (Voorschoten 1923) 477-486 Westra, B. Geschiedenis van Nijverdal , 2 dln., (Nijverdal 1935) Wierema, H. Arbeidsverhoudingen in het bankwezen. Een kritische analyse , (Nijmegen 1979) Wiersma, G. 'Omstreden handel in opium voor Indië; papaverproduct lange tijd winstbron voor monopolist NHM', Het Financieele Dagblad , 25/27 oktober 1997 Witteveen-Jansen, M. Twee eeuwen Philips in Zaltbommel , (Zaltbommel 1991) Wijnand, J.H. Het bankwezen in Nederland , (Amsterdam 1944) Wijtvliet, C.A.M. Expansie en dynamiek. De ontwikkeling van het algemene bankwezen in Nederland, 1860-1914 , (Amsterdam 1993) Wijtvliet, C.A.M. 'De moeizame start van het Nederlands Algemene Bankwezen', Bank en Effectenbedrijf , (1987) 227-229 Wijtvliet, C.A.M. 'De Nederlandsche Handel-Maatschappij; van handelsonderneming naar bankbedrijf', Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek , 6 (1989) 96-118 Wintersteijn, M.C. Banken, naar boekhouding en organisatie , (Leiden, z.j.) Wolters, C. 'De Twentse textielindustrie en de dekolonisatie. De neergang van de handel in katoentjes naar Indonesië', Textielhistorische Bijdragen , 30 (1990) 109-132 Yoshimasa, S. 'The monetary policy in the Netherlands East Indies under the Japanese Administration', Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde , 152-4 (1996) 699-724 Zanden, J.L. van en Riel, A. van. Nederland 1780-1914. Staat, instituties en economische ontwikkeling , (Amsterdam 2000) Zappey, W.M. 'Bankgeheimen. Enkele opmerkingen over Nederlandse Bankgeschiedenis', in: W.J. Wieringa. Bedrijf en samenleving. Economisch-historische studies over Nederland in de 19e en 20ste eeuw , (Alphen aan den Rijn 1967) 299-311 Zoomers, H.C.M. A Dutch trade expedition to Siam in 1828 , (Amsterdam 1984) Zoomers, H.C.M. A voyage to Cochin China. A trade mission of the Netherlands Trading Society to Cochin China in 1828 , (Amsterdam 1984) Zwaag, J. van der. Verloren tropische zaken. De opkomst en ondergang van de Nederlandse handel- & cultuurmaatschappijen in het voormalige Nederlands-Indië , (z.p. 1991) Zwet, J.R. van. President in Indië en Nederland. Mr. N.P. van den Berg als centraal bankier . Dissertatie geschiedenis RU Leiden, [Leiden 2004]

Bijlagen

Archiefbestanddelen