Archief
Titel
2.09.87 Inventaris van het archief van Directie Kinderbescherming van het Ministerie van Justitie en taakvoorgangers- en opvolgers, (1904) 1948-1996 (2004)
Auteur
Doc-DirektVersie
21-06-2024
Copyright
Nationaal Archief, Den Haag
2021 cc0Beschrijving van het archief
Naam archiefblok
Ministerie van Justitie: Directie Kinderbescherming en taakvoorgangers- en opvolgers Justitie / Dir. Kinderbescherming
Periodisering
archiefvorming: 1948-1996 oudste stuk - jongste stuk: 1904-2004
Archiefbloknummer
J15Omvang
1570 inventarisnummer(s) 19,40 meterTaal van het archiefmateriaal
Het merendeel der
stukken is in het.
Nederlands
Soort archiefmateriaal
Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.Archiefdienst
Nationaal Archief, Den HaagLocatie
Den HaagArchiefvormers
Directie Kinderbescherming (, 1956-1988) 3e Afdeling, bureau en onderafdeling Rijkstucht- en Opvoedingswezen (, 1904-1940) 7e Afdeling, Rijkstucht- en Opvoedingswezen (, 1942-1955) Directie Jeugdbescherming en Reclassering (, 1989-1995) Directie Preventie-, Jeugd- en Sanctiebeleid (, 1996-2002) Directie Jeugd en Criminaliteitspreventie (, 2002-2004)Samenvatting van de inhoud van het archief
Het archief bestaat grotendeels uit dossiers per instelling. De aard van deze stukken betreft onder andere: voogdijregelingen, jaarverslagen, financiële stukken en subsidiegerelateerde stukken betreffende verbouwingen en stukken over personeelsformaties. Het archief bestaat verder uit agenda's en notulen van de vergaderingen van de Directie Kinderbescherming en stukken van de Werkgroep Organisatie en Formatie van de Raden van de Kinderbescherming.Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
In 1905 traden de zogenaamde Kinderwetten in werking. Deze wetten regelden op een duidelijke manier de wederzijdse rechten en verplichtingen tussen ouders en kinderen. Daarnaast voorzagen ze in een pakket civielrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen en voorzieningen. Daardoor konden buitenstaanders, als dat in het belang van een kind noodzakelijk was, ingrijpen in de opvoeding van dat kind. Rond de Kinderwetten ontstond in de loop der jaren een heel complex van voorzieningen. Tot dit complex behoren bijvoorbeeld de kinderrechter, de kinderpolitie, de Raden voor de kinderbescherming, de officier van justitie, de (gezins)voogdij-instellingen en de particuliere en rijksinrichtingen voor kinderbescherming, en tenslotte een aantal centrale organen voor advies en onderzoek. Traditioneel wordt dit geheel wel aangeduid met de term de kinderbescherming.
Deze structuur, die dus bestond uit particuliere en overheidsorganisaties, hield zich onder meer bezig met de civielrechtelijke maatregelen van
kinderbescherming, de straffen en maatregelen op basis van het jeugdstrafrecht, en de uitvoering van deze maatregelen en straffen in inrichtingen en tehuizen. Ze viel onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van de minister van Justitie.
Het vanaf 1905 door het ministerie gevoerde beleid op het terrein van de kinderbescherming betrof het subsidiëren van de particuliere organisaties, terwijl de overheid zelf een aantal tuchtscholen en rijksopvoedingsgestichten in het leven riep waar ernstig delinquente en onhandelbare
kinderen opgenomen konden worden. Wanneer een particuliere instelling aan
een aantal eisen voldeed, werd een aanvaarding afgegeven: een besluit van
de minister van Justitie waarin een particuliere instelling werd erkend als instelling voor voogdij of reclassering. Vanaf dan mochten ze minderjarigen behandelen.
Vanaf 1909 werd op de Rijksbegroting voor het ministerie van Justitie een post opgenomen waardoor de particuliere organisaties een bijdrage in de kosten konden krijgen ‘voor de bezoldiging van personen die bijzondere werkzaamheden verrichten in de grote steden’. Deze ambtenaren voor de kinderwetten konden werkzaamheden verrichten voor zowel particuliere organisaties als overheidsinstellingen. In 1922 werd het kinderbeschermingssysteem belangrijk aangepast door de invoering van de functie
van kinderrechter en de introductie van een nieuwe maatregel voor de kinderbescherming: de ondertoezichtstelling van minderjarigen, ook wel OTS genoemd. Deze kinderrechters konden, ‘indien een kind met de zedelijke of lichamelijke ondergang bedreigd werd’, dat kind onder hun toezicht stellen. Bij een OTS wees de kinderrechter een persoon als gezinsvoogd aan. De Pleegkinderenwet (Stb. 595 / 1951) regelde het wettelijk toezicht op de verzorging en opvoeding van pleegkinderen. De wet definieerde pleegkinderen als minderjarigen die door anderen dan hun natuurlijke verzorgers gedurende langere tijd werden opgevoed en verzorgd. Bijgevolg was de wet zowel van toepassing op kinderen die in internaten of tehuizen waren ondergebracht (de zgn. internaatsverpleging), als op kinderen die bij particulieren in gezinnen werden ondergebracht (de zgn. gezinsverpleging).
De eerste (onder)afdeling van het Ministerie van Justitie die zich – vanaf 1904 - bezighield met kinderbescherming was het Rijkstucht- en Opvoedingswezen, eerst als onderdeel van de 3e Afdeling van het ministerie, later als zelfstandige, 7e Afdeling. In 1956 werd deze afdeling omgedoopt tot de Directie Kinderbescherming. Deze directie bleef, in een of andere vorm, bestaan tot 1989.
In de jaren zeventig begon in de wetgeving de term “justitiële kinderbescherming” in zwang te komen. Hoewel die term tot aan het eind van de jaren tachtig in de wetgeving gehandhaafd bleef, werd in 1982 op het ministerie van Justitie de Directie Kinderbescherming ondergebracht in een nieuw Directoraat-Generaal Jeugdbescherming en Delinquentenzorg (waarmee de term jeugdbescherming geïntroduceerd werd). Dit Directoraat-Generaal was georganiseerd in drie directies: Gevangeniswezen
en T.B.R., Reclassering en Kinderbescherming.
In 1989 werd het Directoraat-Generaal Jeugdbescherming en Delinquentenzorg opnieuw gereorganiseerd. Er kwamen twee directies: de Directie Delinquentenzorg en Jeugdinrichtingen en de Directie Jeugdbescherming en Reclassering. Daarmee hield de Directie Kinderbescherming op te bestaan. In de
jaren negentig ten slotte werd het Directoraat-Generaal Jeugdbescherming en Delinquentenzorg gereorganiseerd tot het Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties (DGPJS). De directie Delinquentenzorg en Jeugdinrichtingen werd verzelfstandigd tot een agentschap van Justitie: de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). De Directie Jeugbescherming en Reclassering ging over in de Directie Preventie-, Jeugd- en Sanctiebeleid. In 2002 ten slotte ging laatstgenoemde directie over in de Directie Jeugd en Criminaliteitspreventie.
Bijna een eeuw lang (1905-1990) bleef de structuur van de kinderbescherming grotendeels intact. Maar in de jaren 1986-1989 werd een groot aantal uitvoerende instanties er als het ware uitgelicht en overgeheveld naar een ander (deel)beleidsterrein. Dit was het beleidsterrein jeugdhulpverlening waarvoor de minister voor welzijn (destijds de minister van Welzijn,
Volksgezondheid en Cultuur, tegenwoordig de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport) primair verantwoordelijk is.
Deze overheveling verliep in twee fasen. In 1986 werd de ministeriële verantwoordelijkheid voor een groot aantal particuliere inrichtingen overgedragen van Justitie naar WVC. In 1989 werden de (gezins)voogdij-instellingen en de (overgebleven) particuliere en rijksinrichtingen voor kinderbescherming opgenomen in een nieuwe wet, de Wet op de jeugdhulpverlening (Stb. 358/1989). Voor deze wet is de minister voor welzijn primair verantwoordelijk.
Met deze overheveling van instanties en bijbehorende verschuiving in ministeriële verantwoordelijkheid hield de kinderbescherming, in de betekenis van structuur onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van de minister van Justitie, in feite op te bestaan. Dit betekende echter niet dat de minister van Justitie geen taken meer had op het gebied van de kinderbescherming. De minister van Justitie bleef namelijk politiek verantwoordelijk voor wat overbleef van de oude kinderbeschermingsstructuur en de
wettelijke taken die door die structuur werden uitgevoerd.
Daarnaast bleef de minister van Justitie, binnen de Wet op de jeugdhulpverlening (Wjhv), politiek (mede)verantwoordelijk voor een aantal uitvoerende instanties die nu vallen onder het beleidsterrein jeugdhulpverlening.
De taken van de opeenvolgende afdelingen en directies waren:
- 3e Afdeling, bureau en onderafdeling Rijkstucht- en Opvoedingswezen (1904- 1940): o.a. beheer van Rijksopvoedingsgestichten
- 7e Afdeling, Rijkstucht- en Opvoedingswezen (1942-1955): controle over stimulering van en advies aan de buitendiensten en particuliere instellingen;
- Directie Kinderbescherming (1956-1988): reguleren van het gezag
over minderjarigen, de maatregelen voor kinderbescherming, adoptie, het jeugdstrafrecht en de tenuitvoerlegging daarvan, en de jeugdreclassering. Zorgdragen voor de rijks- en particuliere instellingen op dit terrein. - Directie Jeugdbescherming en Reclassering (1989-1995): taken zoals de Directie Kinderbescherming. Sinds 1989 heeft de minister van Justitie een gedeelde verantwoordelijkheid voor het beleidsterrein jeugdhulpverlening.
- Directie Preventie-, Jeugd- en Sanctiebeleid (1996-2002): verzorgen van de verbindingen tussen het bestuursdepartement en een aantal uitvoerende organisaties, zoals de Raad voor de Kinderbescherming, de instellingen voor voogdij en gezinsbescherming. De Directie houdt zich bezig met de versterking van de rechtshandhaving door de totstandbrenging van een
samenhangende beleidsontwikkeling, gericht op o.a. bescherming van jeugdigen. - Directie Jeugd en Criminaliteitspreventie (2002–2004): advisering van de departementsleiding over en de coördinatie, ontwikkeling en evaluatie van beleid dat gericht is op het leveren van een bijdrage aan een veilige en rechtvaardige samenleving vanuit een oogpunt van o.a. bescherming van minderjarigen en bevordering van een samenhangende strafrechtelijke en pedagogische aanpak van de jeugdige nadat deze zich schuldig heeft gemaakt aan strafwaardig gedrag.
Het was de taak van de Minister van Justitie om toezicht te houden op het beleid en de toestand in de rijksinrichtingen en de instellingen voor
justitiële jeugdzorg. In het kader van deze taak ontving de minister
o.a. jaarlijks een verslag van de directeur en verder mededelingen over bijzondere omstandigheden. In de praktijk betekende dit dat de minister een lijvige correspondentie voerde met de instellingen waarin tal van zich voordoende zaken werden besproken en afgedaan. Tevens ontving de minister
van de instellingen hun begrotingen, jaarverslagen en ter controle (delen
van) de financiële administratie. Daarnaast oefende de minister controle uit over de toestand in de instellingen. Hiertoe werden per instelling aanvaardingen vastgesteld.
De instelling leverde daartoe een schriftelijke verklaring in, waarin ze zich bereid verklaarde tot het uitvoeren van rechterlijke opdrachten tot het verlenen van hulp aan, en toezicht op voorwaardelijk veroordeelde jeugdigen, en/of ze zich bereid verklaarde tot het uitvoeren van ministeriële opdrachten van bijzonder toezicht op tot een tuchtschool veroordeelde, maar voorwaardelijk in vrijheid gestelde jeugdigen. De instelling
moest zich daarbij onderwerpen aan de bepalingen van het Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424 /1947). De instelling kon overigens haar arbeid beperken tot een of meer bepaalde groepen van personen. Voor de aanvaarding moest de Minister van Justitie het Algemeen College van Toezicht, Bijstand en Advies horen. Bij het niet naleven van de gestelde voorwaarden kon de aanvaarding ingetrokken worden.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief is gevormd door de Directie Kinderbescherming en haar taakvoorgangers en -opvolgers, en is niet compleet. De stukken die behoren tot de Rijksinrichtingen werden voorheen wel gearchiveerd onder de kinderbeschermingsdossiers, maar zijn, na een organisatiewijziging bij het ministerie van Justitie, geplaatst bij de archieven van de Dienst Jeugdinrichtingen omdat deze dienst over de Rijksinrichtingen gaat. Deze stukken worden in een apart archiefblok opgenomen. Daarnaast ontbreken alle beleidsmatige stukken in dit archief. Deze stukken zijn door Justitie gearchiveerd bij de zogenaamde A-dossiers (dit zijn dossiers die betrekking hebben op één zaak). Justitie heeft te kennen gegeven de serie A-dossiers
als een geheel eigen bestand te beschouwen waar een aparte toegang voor gemaakt dient te worden.
Bij een eerdere bewerking van het archief door de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) in 1993 zijn op basis van bestaande vernietigingslijsten dossiers vernietigd. De CAS had toen nog niet de beschikking over goedgekeurde BSD’s waardoor stukken (bijv. beschikkingen en het personeel van de inrichting) in het archief zijn achtergebleven. Deze stukken komen op basis van de huidige selectielijsten voor blijvende bewaring in aanmerking. Het archief bestaat uit twee archiefblokken: goedkeuringen en jaarverslagen, daterend van 1904 tot en met 2004, en de aanvaardingen, daterend van 1906 tot en met 2003. Het archief bevat hiaten, vooral binnen de dossiers van voor de Tweede Wereldoorlog. De twee archiefblokken zijn tijdens de bewerking opnieuw alfabetisch op instellingsnaam geordend.
Het Ministerie van Justitie is wettelijk de zorgdrager van dit archief. De dossiers zijn op het kerndepartement van het ministerie in Den Haag gevormd. Op een gegeven moment is het archief overgedragen aan het Semistatisch archief van Justitie in Rijswijk.
Het archief is in twee fasen bewerkt, in 2009 door het Project Wegwerken Archiefachterstanden (PWAA) in Rotterdam en in 2010 door de Haagse Vestiging Archiefbewerking (HVA) in Den Haag. Het eerste deel is daartoe opgeslagen in het depot van het Gemeentearchief Rotterdam en het tweede deel
in het depot van het Ministerie van Financiën aan het Korte Voorhout.
De verwerving van het archief
Het archief is in 2021 door Ministerie van Justitie overgebracht naar het Nationaal Archief,
krachtens artikel 12 van de Archiefwet 1995
Inhoud en structuur van het archief
Inhoud
Het archief bestaat uit de neerslag die voortvloeide uit bovengenoemde
taak van de minister van Justitie. Dit betreft onder meer begrotingen, jaarverslagen, financiële en subsidie gerelateerde stukken betreffende
verbouwingen en de personeelsformatie. Daarnaast bevat het archief dossiers inzake fusies en statutenwijzigingen van de instellingen en aanwijzingsbeschikkingen. De meeste stukken zijn beschikkingen of goedkeuringen over de verplichtingen waaraan een instelling moet voldoen. Het betreft hier
zowel kladversies als de definitieve stukken. De dossiers bevatten naast voornoemde stukken de achterliggende correspondentie tussen de minister en de instelling.
Tevens bevat dit archief agenda's en notulen van de directievergaderingen van directie Kinderbescherming en door de directie (mede) beantwoorde
Kamervragen. De stukken betreffende de Werkgroep Organisatie en Formatie van de Raden van de Kinderbescherming bevat de neerslag van de onderzoeken naar en de voorbereiding van de (re)organisatie van de Raden. Deze werkgroep bestond vanaf ongeveer 1950 tot 1965 en ressorteerde onder de Directie Kinderbescherming.
Er is naast A4-formaat ook folioformaat aangetroffen. Ook zijn enkele bouwtekeningen aangetroffen.
Selectie en vernietiging
Dit archiefonderdeel is op dossierniveau geselecteerd op basis van de volgende BSD’s en handelingen:
- BSD 92 Overheidsinformatievoorziening, 1945-1999, gepubliceerd in Staatscourant 29 juli 2004, nr. 143, handeling: 119.
- BSD 152 Kinderbescherming en Justitiële Jeugdzorg, 1945-, gepubliceerd in Staatscourant 27 februari 2006, nr. 41, handelingen: 5, 6, 9, 11, 323, 412, 459 en 464.
Voor de dossiers met aanvaardingen is handeling 412 uit BSD 152 gebruikt. Hoewel deze handeling pas vanaf 1990 loopt, zijn toch alle dossiers op verzoek van de zorgdrager op basis van deze handeling bewaard. Er zijn jaarverslagen en stukken van vóór 1945 bewaard conform de afspraak met het Nationaal Archief. Van het bewerkte archief is 12,1 meter vernietigd.
Aanvullingen
Voor dit archief worden geen aanvullingen verwacht.
Verantwoording van de bewerking
Het archief was in archiefdozen verpakt en bevond zich in goede staat.
Wel werden bindmiddelen als nietjes en paperclips aangetroffen. De stukken bevonden zich per instelling in verschillende dossiermappen. Van het archief is een kweek afgenomen. Op basis van deze kweek is gebleken dat zich in het archiefblok geen schimmels of ongedierte bevinden. Een aantal stukken zijn lichtbeschadigd maar goed leesbaar.
Het te bewaren archief omvat 20,6 strekkende meter. De stukken van dit
archief dateren van 1904 tot 2004. Selectie heeft plaatsgevonden op basis
van de vastgestelde selectielijsten 092 en 152. Bij de bewerking is op twee onderdelen afgeweken van het gebruikte BSD 152. De stukken van de Ombudsman en inzake verweer- en beroepschriften stonden volgens dit BSD op blijvend bewaren. Aangezien de nieuwe selectielijst van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor de periode vanaf 1945 niet uitgaat van blijvende bewaring van deze stukken, is besloten de nieuwe selectielijst te hanteren.
Er is bij beide blokken voor een alfabetische volgorde van de tehuizen
en instellingen gekozen om het voor de onderzoeker/gebruiker van het archief overzichtelijker en eenvoudiger te maken de gezochte stukken terug vinden. Bij de alfabetische volgorde is gekozen om de achternamen of naam van de instelling het eerst te noemen, bijvoorbeeld:
- Aaborg, Observatiehuis voor Jongens De
- Adolf Vereniging, Mr. Jan Pieter
Per instelling is, waar aangetroffen, een code opgenomen die het ministerie van Justitie gebruikt als koppeling naar de verschillende instellingen. Alle stukken zijn van nietjes, plakband en overige hechtmiddelen ontdaan en verpakt in zuurvrije omslagen en zuurvrije archiefdozen. Ze zijn daarna genummerd volgens de inventaris. De omslagen en dozen zijn voorzien van etiketten. Van de te vernietigen stukken zijn vernietigingslijsten opgesteld en deze zijn aan het ministerie van Justitie overgedragen.
Ordening van het archief
Er is in de inventaris een nieuwe ordening aangebracht. In eerdere inventaris bevonden zich te veel fouten, waardoor deze niet bruikbaar was. De inventaris bestaat uit vijf hoofdrubrieken. De beschrijvingen in de eerste twee rubrieken zijn alfabetisch op naam per tehuis of instelling geordend. In de eerste rubriek is er per instelling een dossier met jaarverslagen en een dossier met de overige stukken. De jaarverslagen kwamen oorspronkelijk voor als serie, waarin hiaten voorkwamen. In de tweede rubriek zijn de aanvaardingen per instelling opgenomen. In deze dossiers zijn onder andere ook financiële stukken opgenomen.
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het Auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van kwetsbare of slechte materiële staat.
Andere toegang
Voor dit archief is geen andere toegang beschikbaar.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
- Creëer een account of log in.
- Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
- Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Directie Kinderbescherming en taakvoorgangers- en opvolgers, nummer toegang 2.09.87, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Justitie / Dir. Kinderbescherming, 2.09.87, inv.nr. ...
Verwant materiaal
Bewaarplaats van originelen
Niet van toepassing.
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Er is geen afgescheiden archiefmateriaal.
Er zijn geen verwante archieven.
Bijlagen
Er zijn geen bijlagen.