Terug naar zoekresultaten

2.03.01 Inventaris van de archieven van de Ministeries voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk (AOK) en van Algemene Zaken (AZ): Kabinet van de Minister-President (KMP), (1924) 1942-1979 (1989)

Bekijk de zoekhulp bij dit archief

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.03.01
Inventaris van de archieven van de Ministeries voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk (AOK) en van Algemene Zaken (AZ): Kabinet van de Minister-President (KMP), (1924) 1942-1979 (1989)

Auteur

H.H. Jongbloed

Versie

08-03-2024

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2003 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministeries voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk (AOK) en van Algemene Zaken (AZ): Kabinet van de Minister-President (KMP)
Kabinet Minister-President

Periodisering

archiefvorming: 1942-1979
oudste stuk - jongste stuk: 1924-1989

Archiefbloknummer

A251

Omvang

12493 inventarisnummer(s)

Taal van het archiefmateriaal

Vrijwel alle stukken zijn in het. Een geringe hoeveelheid is in heten in hetgeschreven.
Nederlands
Engels
Duits

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gefotokopieerde documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Ministerie voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk Kabinet van de Minister-President Ministerie van Algemene Zaken, Kabinet van de Minister-President Voorlichtingsraad Staatscommissie ter Bestudering van het Annexatievraagstuk (1945-1946) Adviescommissie Overheidsbeleid inzake Voorlichting (1946) Commissie tot onderzoek naar de toestanden bij het voormalige BNV Commissie Reorganisatie Overheidsvoorlichting (1947-1948) Commissie 'Jansen' ((1948-1957)) Commissie Civiele Verdedigingsvoorbereiding CCVV ((1950-1956)) Commissie Richtlijnen voor ambtenaren in geval van bezetting van Nederland Commissie tot Beveiliging van de Staat Commissie van Advies voor de Overheidsvoorlichting (1949-1950) Commissie van Coördinatie van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (1949-1955) Subcommissie Buitenland van de Commissie van Coördinatie van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (1949-1955) Bijzondere Voorlichtingscommissie (BVC) (1951-1977) Commissie Algemene Verdedigingsvoorbereiding (CAV) (1952-1972) Voorzitter Commissies Inwendige Veiligheid Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland Werkgroepen Continuïteit Besluitvorming op het hoogste nationaal niveau onder oorlogs- of buitengewone omstandigheden (1961-1967) Commissie van Advies inzake Uitkeringen ten gunste van Nederlandse Slachtoffers van de Nationaal-Socialistische vervolging Commissie van advies inzake de gedragingen van mr. L.E. Larive Comité Nationale Herdenking (1813-1963) Voorzitter van de Commissie Veiligheidsonderzoek Vertrouwensfuncties Rijksoverheid Commissie Heroriëntatie Overheidsvoorlichting Commissie Belastingvrijdom Koninklijk Huis Stuurgroep en Coördinatiegroep Excessennota Indonesië (1969) Commissie Interdepartementale Taakverdeling en Coördinatie Werkgroep van Secretarissen-Generaal voor AVR-vraagstukken ((1969-1974)) Nationaal Comité Zilveren Regeringsjubileum Koningin Juliana (1972-1973) Commissie-Langemeijer (1973) Ambtelijke Commissie Heroverweging Overheidstaken (1975-1978) Koninkrijkswerkgroep (1978-1980) Interdepartementale Commissie Bescherming tegen ABC-gevaren (1954-1956) Werkgroep Coördinatie ABC-aangelegenheden (1956-1958) Kabinets(in)formateurs (1959-1977)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat in de eerste plaats de neerslag van het handelen van de minister-president (MP) als voorzitter van de Ministerraad, onderraden en ministeriële commissies. Het archief weerspiegelt het politieke 'plooi- en schikwerk' van de MP en zijn ambtelijke staf om kwesties, ook controversiële, zonder politieke schade door de Ministerraad te loodsen. Dat beslaat àlle wetgevingsdossiers, veel regelgeving en àlle verdere zaken die de Ministerraad hebben beziggehouden. Daarnaast bevat het archief de neerslag van de specifieke taken van de MP: verantwoordelijkheid voor het Koninklijk Huis; coördinatie van het overheidsvoorlichtingsbeleid, coördinatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, voorbereiding van maatregelen voor oorlogs- of buitengewone omstandigheden. Hierbij wordt de ambtelijke staf van de MP regelmatig bijgestaan door commissies, werkgroepen en raden. Tevens is de MP een hoofdrolspeler in Koninkrijkszaken en het buitenlands beleid (als regeringsleider in Benelux- en Europees verband). Tenslotte is in het archief de bemoeienis te vinden met uitvoeringstaken welke doorgaans door ondergeschikte organen werden uitgevoerd, nl.: de Regerings-, vanaf 1953 Rijksvoorlichtingsdienst (1942-heden), de Regeeringscodedienst (1942-1945), de Regeringsdienst 'Oog en Oor' (1945-1946), de Buitenlandse Inlichtingendienst / Inlichtingendienst Buitenland (1946-1994), de Centrale Veiligheidsdienst (1946-1949), de Staf voor de Civiele Verdediging (1960-1971) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (1972-heden).

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Het 'Departement voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk' (AOK)
Dit departement is tijdens de Londense ballingschap van de regering opgericht. Prof.dr. P.S. Gerbrandy werd tot eerste minister voor AOK benoemd. Het instellingsbesluit omschreef de taak van het ministerie als volgt: het was belast met de bevordering van een doelmatig oorlogsbeleid en van de samenwerking daarin .
In de praktijk blijkt het ministerie zich te hebben beziggehouden met:
  • coördinatie van het regeringsbeleid, met name door 'ministeriële commissies'
  • secretariële ondersteuning van die ministeriële commissies
  • voorlichting en propaganda onder de bondgenoten en in bezet gebied, via een aantal uitvoeringsorganen (de Regeeringsvoorlichtingsdienst of RVD, het Nederlands Informatiebureau in de VS, ANEP-ANETA, Radio-Oranje, Vrij Nederland, luisterdienst etc.)
  • bevorderen van de Nederlandse belangen en oorlogsdoeleinden in bondgenootschappelijk verband, ook met het oog op de naoorlogse positie van het Koninkrijk
  • de (politieke en administratieve) zorg voor de Regeringscodedienst, de zorg voor de Centrale Inlichtingendienst (tot 28 november 1942) en het toezicht op de in- en uitgaande berichten van Bureau Inlichtingen
Onder het ministerie ressorteerden: de Regeeringsvoorlichtingsdienst, de Regeeringscodedienst en de Centrale Inlichtingendienst tot de opheffing daarvan in november 1942.
Na de terugkeer van de regering naar Nederland werd prof.ir. W. Schermerhorn minister voor AOK. Schermerhorn stelde de eerste vier 'onderraden' van de Ministerraad in, bewerkstelligde de heroprichting van de Regeringsvoorlichtingsdienst (sinds 1953 Rijksvoorlichtingsdienst, RVD), en maakte AOK het verantwoordelijke departement voor de Buitenlandse Inlichtingendienst (BID) en de Centrale Veiligheidsdienst (CVD), beide opgericht in 1946.
Het Kabinet van de Minister-President' (KMP) / Ministerie van Algemene Zaken.
Schermerhorns opvolger als minister-president, dr. L.J.M. Beel, hief na zijn aantreden in juli 1946 het ministerie voor AOK meteen op, maar hield wel een kleine kern ervan overeind als 'Kabinet van de Minister-President' (KMP). Dat diende voor de ambtelijke ondersteuning van de Ministerraad, onderraden en van de minister-president als voorzitter daarvan. Behalve minister-president was Beel ook minister van Binnenlandse Zaken.
Die combinatie met het ministerschap van Binnenlandse Zaken bleek, in de omstandigheden van de Indonesische kwestie, onhoudbaar. Daarom trad Beel af als minister van Binnenlandse Zaken en zorgde ervoor dat het KMP weer een ministerie werd, nu Algemene Zaken (AZ) geheten. Dat werd ingesteld in 1947. Aan de minister van het nieuwe departement werd opgedragen 'de zorg (..) voor de zaken betreffende het algemeen Regeringsbeleid van het Koninkrijk, voor zover deze zorg niet bepaaldelijk wordt behartigd door een der andere departementen van algemeen bestuur' . Onder AZ ressorteerden voortaan ook de RVD, de BID en de CVD. Die laatste kwam in 1949, omgedoopt tot Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) onder Binnenlandse Zaken. De coördinatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bleef echter de verantwoordelijkheid van de minister-president.
Overheidsvoorlichting
Ook de coördinatie van de overheidsvoorlichting was een taak van AOK en later AZ. Daarvoor werd in 1947 de Voorlichtingsraad opgericht, als 'vertegenwoordiger van de Ministerraad in voorlichtingszaken'. Op hetzelfde terrein werd in 1968 de Commissie Heroriëntatie Overheidsvoorlichting ingesteld. Het in 1970 verschenen rapport van deze commissie lag aan de basis van de latere Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB). De voorzitter van de commissie, de latere minister-president mr. B.W. Biesheuvel, hield er de bijnaam 'Open Barend' aan over.
Wetenschappelijk verantwoorde beleidsadvisering
De al vanuit de AOK-tijd bestaande verantwoordelijkheid voor de coördinatie van het regeringsbeleid leidde in 1972 tot de instelling van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR); deze raad kwam onder AZ te ressorteren. De WRR diende te voorzien in 'wetenschappelijk verantwoorde beleidsadvisering op (middel)lange termijn' . De oprichting van de WRR was geadviseerd door de Commissie Interdepartementale Taakverdeling en Coördinatie. Deze commissie was in 1969 door de minister-president ingesteld en rapporteerde in 1971 hierover.
Koninkrijkszaken en buitenlandse politiek
AZ heeft zich van meet af aan beziggehouden met 'Koninkrijkszaken': in de Indonesische kwestie, later ook in het verband van het 'Statuut van het Koninkrijk', in de jaren-1970 met de onafhankelijkheid van Suriname en de relaties met de Nederlandse Antillen. Door de rol van de minister-president als regeringsleider in Benelux- en later EEG-verband betrad het ministerie ook het terrein van de buitenlandse politiek, zij het onder eindverantwoordelijkheid van de minister van Buitenlandse Zaken.
Een heel bijzondere 'buitenlandse zaak' waar de minister-president het voortouw in nam, was het vraagstuk of Nederland na de oorlog Duits gebied zou annexeren, en zo ja, hoeveel. Nog in 1945 werd daarvoor een Staatscommissie ingesteld, die in 1946 rapport uitbracht.
Het Koninklijk Huis
Al vóór de instelling van AOK en AZ fungeerde de minister-president als vaste verbindingsschakel tussen staatshoofd en kabinet. In 1971 werd de verantwoordelijkheid voor hoofdstuk I, Huis der Koningin, van de Rijksbegroting bij AZ gelegd. De feitelijke situatie dat in het bijzonder op de minister-president de verantwoordelijkheid rust voor het Koninklijk Huis in staatsrechtelijke zin, werd daarmee geformaliseerd. Eerder al, in 1965, was de voorlichting van en over het Koninklijk Huis opgedragen aan de RVD en daarmee onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de minister-president gebracht. Deelaspecten van dit taakgebied werden voor en na aan commissies uitbesteed.
Voorbereiding van maatregelen in buitengewone omstandigheden
Van meet af aan heeft AZ een hoofdrol gespeeld bij de voorbereidingen voor buitengewone omstandigheden, in het bijzonder voor het geval van gehele of gedeeltelijke bezetting van het land door een vijand - een mogelijkheid waarmee in de Koude Oorlog stellig werd gerekend. Deze werkzaamheden werden uitbesteed aan speciale commissies, zoals de commissie-'Jansen' (1948), de Commissie Algemene Verdedigingsvoorbereiding (CAV, 1952), de Bijzondere Voorlich-tingscommissie (BVC, 1951) en de Commissie Inwendige Veiligheid (1953, CIV). In 1960 werd een afzonderlijke Staf voor de Civiele Verdediging (SCV) ingesteld. Elf jaar later werd de SCV overgeheveld naar het ministerie van Binnenlandse Zaken.
Incidentele Zaken
Ook voor 'incidentele' zaken waarvoor geen ander ministerie de verantwoordelijkheid had of nam, zorgde AZ. Daartoe werden veelal commissies ingesteld: voor de wijze van verdeling van de Duitse 'Wiedergutmachung' (1961), de nationale herdenking 150 jaar Koninkrijk der Nederlanden (1963) en het onderzoek naar in de jaren 1945-1950 door Nederlandse troepen begane excessen in Indonesië (1969).
Onder het kabinet-De Quay (1959-1963) kende het ministerie van AZ een staatssecretaris voor Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie, drs. W.K.N. Schmelzer, en ontstond onder het ministerie dus een staatssecretariaat. In 1963 verdween dat naar het ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het 'gewoon' of centraal (code-)archief en de geheime 'satelliet'-archieven van AOK, KMP en AZ
In 1946 heeft het ministerie voor AOK een nieuwe archiefordening ingevoerd op basis van een uittreksel uit de Universele Decimale Classificatie (UDC). Dit AOK-codestelsel is in werking gebleven bij het KMP 1946-1947 en bij het ministerie van AZ vanaf 1947, en wel zodanig dat in de dossiers geen scheiding is aangebracht naar de organisatieperiodes (AOK, KMP, AZ). Met de aanpassingen en uitbreidingen die in vijf decennia noodzakelijk bleken, vigeert deze code nog steeds bij AZ. Vanaf de invoering ervan tot en met 1969 is één dossierreeks ofwel 'periodeblok' gevormd, daarna heeft men steeds om de vijf jaar een 'periodeblok' afgesloten.
In dit codestelsel is in de jaren 1946-1947 het 'gewoon' archief van het ministerie voor AOK 1942-1946 ingewerkt, dus met inbegrip van de Londense archiefvorming: 'Ik (..) liquideer voorts het archief van 1940-1945. (800 dossiers in 6 maanden).' schreef de archivaris J. Pieterse op 21 december 1946. Voor zover bekend is daarbij geen concordantie aangelegd die verwijst vanuit de oude AOK-archiefordening naar de nieuwe UDC-code. De overgeleverde AOK-indicateurs 'gewoon' verwijzen sinds de ingreep van 1946-1947 niet meer naar bestaande dossiers. Bewaard bleef een alfabetisch overzicht van de dossierinrichting van het gewoon archief van AOK te Londen.
Nìet in het codestelsel ingewerkt werd het 'geheim archief Londen' van AOK. Dit bestand is op zeker tijdstip afgesloten en heeft als afzonderlijke eenheid tot 1995/96 bestaan. Als afgeleiden of voortzettingen van dit Londens 'geheim' archief zijn sinds de periode-Schermerhorn andere 'geheime archieven' ontstaan, genoemd naar de AOK-secretarissen onder wier beheer zij werden gevormd: archief-Six, -Moolenburgh, -Post Uiterweer, dan wel naar een terrein van bemoeienis waarop zij betrekking hadden: Indonesië-archief en later Nieuw-Guinea-archief. Ook deze zijn na afsluiting als afzonderlijke eenheden gehandhaafd. Al op 2 januari 1948 signaleerde de opvolgster van Pieterse, mw. D. Drukker, naar aanleiding van de afzonderlijke behandeling van 'Geheime' en 'Zeer Geheime' stukken: 'Het veelvuldig gebruik van bijzondere bergplaatsen levert moeilijkheden op bij de recherche van stukken. De ervaring leert bovendien, dat de normaal in dossier geborgen correspondentie het minst de belangstelling opwekt.'
Dat schreef zij op de denkelijk eerste werkdag bij AZ van mr. C.L.W. Fock, 'raadadviseur in algemene dienst' en vanaf 1 november 1949 SG. Fock zou aan het bestaan van geheime archieven en bijzondere bergplaatsen een geheel eigen impuls geven door de creatie van het 'Fock-archief' (FA) en zijn afgeleiden. Fock zelf heeft 'zijn' archief kennelijk beschouwd als het 'geheim' en 'zeer geheim' archief van het ministerie. Bij gewone vakdepartementen heet een dergelijk archief doorgaans het 'kabinetsarchief'. Uit de organisatiegeschiedenis van AZ is inmiddels duidelijk geworden, dat anno 1948 het 'ministerie van AZ' en het 'KMP' twee benamingen waren voor één en dezelfde grootheid, als gevolg waarvan àlle daar gehouden archief aangemerkt kan worden als 'Kabinetsarchief', namelijk: archief van het KMP. Om het 'geheim/zeer geheim' archief te onderscheiden van het 'gewoon', zal de aanduiding 'Fock-archief' in zwang geraakt zijn.
Fock zelf hield de registratuur van 'zijn' archief bij, in de vorm van 'indicateurs' waarin inkomende of uitgaande stukken een volgnummer uit één doorlopende reeks kregen, met vermelding van het dossier-volgnummer van het 'Fock-archief' waarin de bescheiden werden opgelegd - een eenvoudig, doeltreffend en onbeperkt rekbaar systeem. De indicateurs zijn overgeleverd. Op vrijwel dezelfde wijze ging ook mr. O.W.S. Josephus Jitta te werk sinds zijn intrede bij het KMP, 15 februari 1950. Zijn 'JJ-archief' lijkt in oorsprong als een dependance van het 'Fock-archief' te zijn opgezet, waaruit het zich geleidelijk heeft verzelfstandigd.
Jhr.mr. A.J.M. van Nispen tot Pannerden volgde in 1962 Fock als SG. Hij heeft korte tijd het 'Fock-archief' voortgezet, doch is al spoedig tot een eigen creatie overgegaan, het 'SG-archief' waarin zijn vroegere bureau-archief in elk geval ten dele is opgegaan. Het SG-archief van Van Nispen kende een inrichting naar genummerde dossiers, enigszins naar het voorbeeld van het 'Fock-archief'; registratiemiddelen zijn niet aangetoond. Van Nispens opvolger drs. D.M. Ringnalda zette dit SG-archief voort, naast zijn reeds bestaande, in voorgaande jaren opgebouwde 'Ringnalda-archief'. De dossier-aanduiding van Ringnalda volgde de fysieke onderbrenging in twee hangmappenkasten: 'rechts' het oorspronkelijke, oudere Ringnalda-bureau-archief met zijn voortzetting, en 'links' het door hem voortgezette SG-archief; de dossiercodes bestaan dan ook uit 'R(echts)' en 'L(inks)' gevolgd door romeins getal voor de verticale rij, en een arabisch volgnummer van iedere hangmap in die rij.
Deze 'woekering' van separate archieven is al vroegtijdig gesanctioneerd in de instructie voor het Centraal Archief van 28 december 1950 nummer C.A.U. nr. 25342, vastgesteld in verband met de invoering van het KB Stb. K 425 ('Post- en archiefzaken Rijksadministratie'). Uitdrukkelijk zonderde de instructie een aantal categorieën bescheiden uit van de behandeling door het Centraal Archief: individuele personeelsaangelegenheden; stukken inzake de BID dienende bij de ministerie-afdelingen Comptabiliteit, Personeelszaken en Algemene Dienst; bescheiden bestemd voor de vice-minister-president minister zonder portefeuille; bescheiden met een geheim karakter; bescheiden dienende in de Ministerraad of onderraden. Mw. Drukker verzuchtte dan ook medio 1952 opnieuw dat er inmiddels naast het Centraal Archief nog vijf andere 'officiële' archieven functioneerden - waarbij zij dan ook nog de archiefvorming door de secretarissen van de Ministerraad en onderraden niet meetelde. In 1973 klaagde mw. Drukker nogmaals haar nood over de 'verschillende geheime en persoonlijke archiefjes en de diverse 'geheime bergplaatsen' ' . Ringnalda liet bij circulaire weten: 'Het funktioneren van het Centraal Archief wordt bemoeilijkt door het daarnaast bestaan van persoonlijke archieven. (..) Gaarne roep ik uw medewerking in om, voorzover er (..) in uw archief nog het een en ander valt te saneren, met spoed de nodige maatregelen te treffen' .
Deze afzonderlijke archieven werden bovendien niet immer gehandhaafd zoals zij door hun scheppers waren gevormd en achtergelaten. Zo droeg Fock sommige dossiers uit zijn archief over aan Josephus Jitta, die ze onder eigen JJ-dossiernummer integreerde in zijn archief, dat op zijn beurt ook weer is 'geplunderd' ten behoeve van andere 'archieven': Van Nispen, Ringnalda, Merckelbach, SG-archief. Van omstreeks 1969 dateert een lijst van FA-dossiers die toentertijd al in het 'centraal (code-)archief' waren ondergebracht. In andere gevallen boden ook de 'persoonlijke archieven' nog onvoldoende waarborg voor veiligheid: bescheiden uit misschien het Fock-archief, in elk geval uit het JJ-, SG/Van Nispen- en het SG/Ringnalda-archief belandden in een brandkast en vormden aldus het 'brandkast'-archief, dat tot in 1997 heeft bestaan. In 1979 stelde het ministerie een afzonderlijk 'Gerubriceerde Stukken Archief' (GSA) in dat de in- en uitgaande gerubriceerde bescheiden moest registreren, de loop en verspreiding ervan volgen, beveiligingsfouten signaleren en de stukken veilig en snèl vindbaar bewaren. Behalve deze taken van 'dynamische archiefzorg' kreeg het GSA ook een semi-statische zorg toevertrouwd in de vorm van bewaring van (restanten van) persoonlijke, thema- en brandkastarchieven die hiervoor aan de orde zijn geweest.
Ook in de 'beheerstaken' van het eigen orgaan trad het fenomeen van gescheiden archiefvorming op. Aanvankelijk heeft de afdeling Algemene Dienst zijn bescheiden integraal in het codearchief ondergebracht, maar met de inrichting in 1951 van de bureaus Personeel en Financiële Zaken was de basis gelegd voor parallelle archiefvorming, naast die van het centraal archief.
Gelijktijdig met de UDC-code werd in 1946 een postbehandelingssysteem ingevoerd, dat voorzag in gele registratie/geleideformulieren die voor op de ingekomen stukken werden aangebracht en waarvan de afscheurbonnetjes het hart van de voortgangscontrole vormden, en in registratiekaartjes voor de ingekomen stukken waarop dezelfde registratiegegevens werden aangebracht en die de sleutel vormden voor de afdoeningscontrole. Deze praktijk riep veel weerstand op: in oktober 1948 klaagde Van Nispen in eene remonstrantie tegen het gele gevaar : Gedurende het driejarig bestaan hebben de gele souches, welke op de inkomende brieven worden gespijkerd, veel kritiek en weinig waardering geoogst. Pro gele jurkjes pleitte het bonnetjessysteem voor de voortgangscontrole plus het feit dat het formulier ampel ruimte bood voor behandelingsnotities. Daartegenover werden de tegenstanders van de schorten er met name kregel van (..) als je ze altijd eerst moet oplichten om eronder te kijken! Van Nispen stelde afschaffing voor, maar zag zich geconfronteerd met de geharnaste oppositie van mw. Drukker en de haren, waarvoor hij enkele dagen later zwichtte: de gele formulieren bleven, zij het dat ze voortaan àchter de ingekomen stukken zouden komen, en zouden niet meer worden toegepast bij drukwerken, stukken voor de Ministerraad en onderraden, uitnodigingen en brieven van particuliere aard. Pas in 1955, toen de voorraad gele formulieren op ging raken en het fichedoorschrijfsysteem, dat in het KB Stb. K425 van 1950 art. 14 sub 3 overigens al was voorgeschreven, haar aandacht had getrokken, ging mw. Drukker overstag voor de voordelen van het nieuwe systeem, dat per 1 januari 1956 werd ingevoerd en tot in de jaren-1980 is gehandhaafd.
Ministerraad en onderraden
De eerder genoemde instructie van 1950 maakt ook duidelijk dat de archiefvorming van de secretarissen van de Ministerraad/onderraden in 1951 gescheiden werd van die van het KMP. De instructie codificeerde een sinds 1948 bestaande praktijk dat van de raadsstukken, in tweevoud aangeleverd, het met 'A' gemerkte exemplaar naar de minister-president, voorzitter van de raad, werd gedirigeerd en aldus uiteindelijk belandde in één van de KMP-archieven, en het met 'B' gemerkte stuk bestemd was voor de raadssecretaris, die het na raadsbehandeling aflegde in de op vergaderdatum gebundelde vergaderstukken ('bijlagen bij de notulen'). Deze secretariaatsexemplaren zijn sindsdien afzonderlijk beheerd en separaat overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief . Zij blijven hier verder buiten beschouwing, nadat is onderstreept dat in het tijdvak 1945-1951 de scheiding tussen archief van de minister-president als voorzitter van de (onder)raad en dat van de secretaris onvolledig is geweest: dat is de verklaring voor de veelvuldige verwijzingen in het Ministerraadsarchief naar vergaderstukken die in de KMP-archieven zijn opgelegd.
Raads-, commissie-, werk-/stuurgroep- en (in)formateursarchieven
Raden, commissies, werk- en stuurgroepen zijn te beschouwen als lichamen die krachtens de wet zijn ontstaan om hetzij op permanente basis een deel van de taken van de insteller(s) te verrichten, hetzij op tijdelijke basis in bepaalde aspecten van die taken te voorzien door middel van studie en advies. Bescheiden die in de uitoefening van deze werkzaamheden zijn ontstaan, berusten bij de deelnemers en kunnen dan ook worden onderscheiden als voorzittersarchief, secretariaatsarchief of lidmaatschapsstukken. Maken voorzitter, secretaris of leden deel uit van de staande organisatie van (een van) de insteller(s), dan vindt men hun archief veelal in de burelen of archiefbergingen van die organisatie terug. Soms ook worden afgesloten commissie-archieven overgedragen aan de archiefzorg van (een van) de insteller(s), met name uiteraard wanneer voorzitter of secretaris geen deel uitmaken van diens staande organisatie. Naargelang de herkomst van de deelnemende personen kan vermenging van voorzitters-, secretariaats- en/of lidmaatschapsarchief optreden.
De functionele betrokkenheid van AOK, KMP resp. AZ met de Voorlichtingsraad, commissies, comités, werk- en stuurgroepen is elders. Het blijft onduidelijk hoe en waarom het (voorzitters)archief van de Interdepartementale Commissie Bescherming tegen ABC-gevaren bij AZ is beland, aangezien die commissie geen formele band met AZ had onderhouden.
De aanwezigheid van (in)formateursarchieven bij het KMP is wel verklaarbaar vanuit de gang van zaken bij kabinets(in)formaties: de informateur zal schriftelijke stukken betreffende zijn informatie aan de kabinetsformateur ter hand stellen, omdat de laatste immers een formatie onderneemt op grond van de bevindingen van de eerste. De geslaagde kabinetsformateur wordt doorgaans, na beëdiging, minister-president en zal de natuurlijke neiging hebben de formatiebescheiden mee te nemen naar zijn nieuwe functie. De niet geslaagde formateur zal bescheiden, indien aanwezig, aan de informateur ter hand stellen, omdat die immers in de gebleken moeilijkheden een oplossing moet zien te vinden. (In)formateursarchieven zijn echter pas vanaf de kabinetsformatie-1959 bij het KMP opgelegd. Opvallend is dat Beel zijn (in)formateursbescheiden alsook zijn adviezen als vice-president van de Raad van State over het tijdvak 1946-1977 daar deponeerde vanwaar hij ook de (in)formatie-opdrachten resp. adviesverzoeken had gekregen: bij het Kabinet der Koningin - dat de bescheiden in 1992 naar het Algemeen Rijksarchief overbracht.
Partiële overdrachten en overbrengingen
Waarschijnlijk is het bureau-archief van dr. H. Brugmans als 'Regeringscommissaris bij de RVD naderhand secretaris van minister-president Schermerhorn' in 1955 meegekomen toen het ministerie van AZ het archief van de Regeringsdienst 'Oog en Oor' overdroeg aan het Algemeen Rijksarchief. Bij proces-verbaal van 18/19 oktober 1961 werd het zgn. 'Londens archief' (1940-1945) overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief. Daaronder is te verstaan het in de jaren 1946-1947 in het UDC-systeem ingewerkte 'gewoon' archief van AOK, dat dus nu weer 'uit'gewerkt moest worden: het '"uithalen" van de Londense dossiers' . Volgens eenzelfde procédé volgden in 1963 de stukken betreffende oorlogsinstellingen en hun afwikkeling. Voor vernietiging droeg het ministerie gelijktijdig voor dertig dossiers betreffende 'politieke gedragingen van vooraanstaande Nederlanders gedurende de Tweede Wereldoorlog. Het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie heeft destijds inzage gehad van deze dossiers en ze in zijn verslagen verwerkt' , maar de Algemene Rijksarchivaris wist deze te redden door overname onder beperkende voorwaarden aan te bieden. Een aanvullende overdracht betrof bescheiden betrekking hebbend op de United Nations War Crimes Commission. In 1968 volgden 120 dozen bescheiden betrekking hebbend op voormalig Nederlands-Indië en Indonesië tot en met het jaar 1958, zulks naar aanleiding van de opwinding over de excessen die het volgend jaar tot de Excessennota zouden leiden, alsmede het archief van de Stichting Wereldtentoonstelling Brussel.
Het archiefblok bevat archiefstukken onder verschillende rechtstitels verworven.
De verwerving van het archief
Het archiefblok bevat archiefstukken onder verschillende rechtstitels verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Het archief bevat in de eerste plaats de neerslag van het handelen van de minister-president (MP) als voorzitter van de Ministerraad (MR), onderraden (OR) en ministeriële commissies (MC). De MP heeft de agenda- en convocatiebevoegdheid daarvan. Het archief weerspiegelt zo, in àlle onderwerpen die in de MR, OR en MC hebben gediend, het politieke 'plooi- en schikwerk' van de MP en zijn ambtelijke staf om kwesties, ook controversiële, zonder politieke schade door de MR te loodsen. Dat beslaat àlle wetgevingsdossiers vanaf de ontwerpfase tot aan de inwerkingtreding, veel regelgeving in dezelfde trajectfasen, en àlle verder zaken die de MR hebben beziggehouden. De onderwerpsspreiding is daardoor allesomvattend, en zowel het aggregatieniveau als de relevantie is 'hoog'. Doordat de ministeries voor AOK en van AZ de secretariële ondersteuning van MR, onderraden en ministeriële commissies verzorg(d)en en de secretarissen van OR en MC veelal voorzitters zijn van 'ambtelijke voorportalen', krijgt het archief het karakter van 'knooppunt' in de politiek-bestuurlijke processen op nationaal niveau.
In de jaren 1959-1963 kende AZ een staatssecretaris voor Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie wiens sporen in het archief aanwezig zijn, zij het in beperkte mate. Daarnaast geeft het archief de neerslag van de specifieke taken van de MP. Daar is de graad van detaillering uiteraard aanzienlijk groter. Exclusieve taken van de MP waren/zijn: verantwoordelijkheid voor hoofdstuk I (Koninklijk Huis) van de Rijksbegroting; coördinatie van het overheidsvoorlichtingsbeleid, coördinatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, voorbereiding van maatregelen voor oorlogs- of buitengewone omstandigheden (i.h.b. de civiele verdediging 1951-1971). In deze 'exclusieve' taken wordt de ambtelijke staf van de MP regelmatig bijgestaan door commissies, werkgroepen en raden. Daarnaast is de MP een hoofdrolspeler in Koninkrijkszaken en het buitenlands beleid (als regeringsleider in Benelux- en Europees verband), hetgeen eveneens in het archief tot uitdrukking komt.
Voorts is/was de MP belast met uitvoeringstaken welke doorgaans in subalterne organen vorm kreeg. Onder de ministeries van AOK en AZ ressorte(e)r(d)en: de Rege(e)rings, vanaf 1953 Rijksvoorlichtingsdienst (RVD, 1942-heden), de Regeeringscodedienst (1942-1945), de Regeringsdienst 'Oog en Oor' (O&O, 1945-1946), de Buitenlandse Inlichtingendienst/Inlichtingendienst Buitenland (1946-1994), de Centrale Veiligheidsdienst (CVD, 1946-1949), de Staf voor de Civiele Verdediging (SCV, 1960-1971) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR, 1972-heden), alsmede gedurende kortere tijd andere organen die hier buiten beschouwing blijven. De bemoeienis met deze subalterne organen is eveneens in het archief terug te vinden.
Het archief AOK/AZ/KMP 1942-1979 kan uitstekend worden gebruikt voor een eerste oriëntatie op de veelheid van beleidsterreinen en bestuursaspecten van de rijks-, in mindere mate ook van lagere overheden. Deze eerste oriëntatie zal vanzelf uitwijzen welke archieven van andere organisaties voor verdiepend onderzoek in aanmerking komen.
Selectie en vernietiging
Onbekend is in hoeverre een ontwerp-vernietigingslijst van 1954/55, bestaande uit een deel dat wèl en een deel dat niet aan de goedkeuring van de minister van OK&W onderhevig was, ook feitelijk is toegepast. In 1962 kwam een vernietigingslijst voor de financiële en personeelsbescheiden van het ministerie van AZ tot stand, waarvan de toepassing goed gedocumenteerd is. Te constateren valt dat deze toepassing niet slechts de financiële en personeelsbescheiden heeft gegolden, doch tevens uiteenlopende sectoren van de taakuitoefening. Een ontwerp-vernietigingslijst voor het 'taak'-gedeelte van het archief is in 1975 wel ingediend maar nimmer het ontwerpstadium voorbijgekomen. Vernietiging van NAVO-bescheiden heeft, volgens NAVO-instructies en met een eigen administratie, regelmatig plaatsgevonden. Stukken afkomstig van Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn in de loop van de jaren-1960 en -1970 verwijderd en, hetzij vernietigd, hetzij aan de afzenders geretourneerd. Begin jaren-1990 is voorts het bestand 'alfabetische correspondentie' oftewel 'burgerbrieven', brieven van particulieren aan de minister-president over hun na aan het hart liggende onderwerpen, uit het tijdvak 1945-1980 voor een beperkt deel in de 'beleidsdossiers' ingevoegd en voor het overige vernietigd. De Algemene Rijksarchivaris berichtte bij brief van 17 juni 1993 zijn ontstemming daarover aan de SG van AZ.
Vernietigingsselectie heeft bij de CAS-bewerking-1989 van het bureau-archief van dr. H. Brugmans als Regeringscommissaris bij de RVD naderhand secretaris van minister-president Schermerhorn plaatsgevonden volgens de CAS-lijst 'Algemeen/07/08' en volgens de RVD-lijst 1985.
Voorafgaand aan de overbrenging van 2003 zijn de separate archieven ('verzamelingen') van de personeels- en financiële afdelingen in 1997 eerst geschoond door een - overigens zeer terughoudende - toepassing van de vernietigingslijst-1962. Het daarbij voor vernietiging geselecteerde materiaal is in 1997 bij proces-verbaal van 14 november 1997 ook feitelijk vernietigd. Bij dat proces-verbaal is een minutieuze specificatie van het vernietigde gevoegd.
Overigens heeft bij de voorbereiding van die laatste overbrenging slechts vernietiging plaatsgevonden van exacte duplicaten, fotokopieën van bescheiden waarvan het bestaan in origineel was aangetoond, en van gedrukte stukken van de Staten-Generaal, en in al deze categorieën dan nog slechts die stukken, die niet door aantekeningen of strepen een toegevoegd element vertoonden.
Aanvullingen
Na afsluiting van de inventaris in de loop van het jaar 2003 zijn op beperkte schaal 'nagekomen bescheiden' aangeleverd. Deze zullen in de loop van 2003 aan het archief worden toegevoegd en in deze toegang worden beschreven.
Verder is door de staatssecretaris van Cultuur machtiging verleend tot opschorting van de overbrenging van personeelsdossiers die buiten de criteria voor overbrenging vielen, alsook voor de personeelsdossiers van personeel van de BID / IDB.
Verantwoording van de bewerking
Het proces op hoofdlijnen
De Wet van 28 april 1995 Stb. 276 (Archiefwet 1995, krachtens KB van 15 december 1995 Stb. 671 in werking getreden met ingang van 1 januari 1996), bracht in art. 12 de termijn, waarna overheidsorganen hun archiefbescheiden overbrengen naar een archiefbewaarplaats, terug van voorheen 50 tot voortaan 20 jaar. Het liet zich dus voorzien dat bij 'pennestreek' een aanzienlijke 'overbrengingsachterstand' zou ontstaan, reden waarom de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Algemene Rijksarchivaris reeds in 1991 het startsein gaven voor het 'Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn' (PIVOT). Over de modaliteiten van de samenwerking tussen AZ en de Rijksarchiefdienst in het PIVOT-kader ondertekenden de Algemene Rijksarchivaris en de SG van AZ uiteindelijk op 5 juli 1994 een 'convenant'.
Op dat convenant was reeds vanaf 1991 vooruitgelopen door de start van het PIVOT 'institutioneel onderzoek' naar de organisatie, taken en handelingen van het KMP. Dit onderzoek leidde voorjaar 1993 tot een wederzijds geaccordeerd 'bewerkingsplan' voor de KMP-archieven. Hoofdlijnen daarvan waren: a) bewerking door de Centrale Archiefselectie-dienst (CAS) van de periodeblokken tot en met 1979 van het code-archief, met inbegrip van de al eerder overgebrachte dossierselecties, alsmede van de niet-gerubriceerde commissie-archieven; b) parallelle bewerking van de geheime 'satelliet'- en commissie-archieven door AZ zelve met het doel gederubriceerde elementen daarvan aan het proces a) toe te voegen; en c) een separate, door AZ intern uit te voeren behandeling van archieven van of betreffende inlichtingen- en veiligheidsdiensten, voortaan aan te duiden als het 'I&V-complex'.
Het proces a) is in de jaren 1993-1995 onder toezicht van het ministerie en het Algemeen Rijksarchief uitgevoerd en resulteerde in drie tussentijdse inventarissen van de periodeblokken (1924)1942-1969(1975) resp. (1945)1970-1979(1989) en het blok gedeponeerde archieven (1944)1945-1979. Met het parallelproces b) was in diezelfde jaren een begin gemaakt, maar een gelijktijdige voltooiing bleek niet haalbaar. Uit dien hoofde retourneerde de CAS in 1995 de tussenresultaten (herordende archiefgedeelten inclusief interim-toegangen) bij AZ opdat de werkzaamheden sub b) daar voltooid konden worden. De tussentijdse toegang op de eerder al overgebrachte dossierselecties was sinds begin 1994 al in gebruik genomen bij het Algemeen Rijksarchief.
Ondertussen was de archiefzorg bij het ministerie van AZ voorwerp geworden van herhaalde publieke en politieke aandacht, zodanig dat de Algemene Rijksarchivaris in het najaar van 1995 een archiefinspectie bij het ministerie liet verrichten. De uitkomsten daarvan gaven het ministerie aanleiding om met het Algemeen Rijksarchief oplossingen te beramen voor het geconstateerde ongerief. Deze werden op 2 april 1996 vervat in een overeenkomst, die behelsde: i) overname door het Algemeen Rijksarchief van de resterende werkzaamheden aan de KMP-archieven zoals hiervoor onder a) en b) aangeduid, als voorbereiding op de archiefwettelijke overbrenging; ii) bewerking van de tot dusverre achter iedere bewerkingshorizon gebleven archieven van de RVD en WRR, met hetzelfde oogmerk; iii) intensivering van de behandeling van het I&V-complex onder begeleiding van het Algemeen Rijksarchief. De activiteiten ii) en iii) blijven in het vervolg verder buiten beschouwing.
De onder i) bedoelde werkzaamheden aan de KMP-archieven gingen medio september 1996 van start en waren medio 1997 in een stadium dat de in 1996 nog bestaande 'satelliet'-bestanden waren geïntegreerd in de eerder door de CAS overgelegde bestanden en inventarissen. Vervolgens heeft het ministerie van AZ zich beraden over de mate waarin het archief bij overbrenging openbaar kon zijn dan wel uit hoofde van art. 15 lid 1 van de Archiefwet 1995 voorzieningen behoefde. In dat kader is tevens de wijziging van de Aanwijzingen voor de beveiliging van staatsgeheimen en vitale onderdelen bij de Rijksdienst (Algemene Aanwijzingen voor de Rijksdienst (AAR) 9, vastgesteld bij besluit van de minister-president minister van Algemene Zaken van 20 januari 1989 nr. 89M011818) terzake van de derubricering van bescheiden voorbereid, zoals die tenslotte zijn neerslag heeft gekregen in het besluit van 17 december 1998 nr. 98M011076 (StC. 248 (28 december 1998) p. 39). Uit hoofde van deze gewijzigde Aanwijzingen is de openbaarheidsregeling, welke door het ministerie van AZ in nauw overleg met het Algemeen Rijksarchief was ontworpen, voorgelegd aan alle ministeries en diensten van wie te derubriceren bescheiden in het archief waren aangetroffen dan wel konden worden vermoed.
Na verwerking van deze uitkomsten, finalisering van de inventaris en materiële verzorging van het archief heeft de overbrenging op 3 maart 2003 plaatsgevonden.
Verantwoording in detail
De hierna gegeven verantwoording van ingrepen in het archief heeft, tenzij anders aangegeven, uitsluitend betrekking op de bewerking in de jaren 1992-2002 zoals die in de vorige paragraaf op hoofdlijnen is geschetst. Ingrepen van vroeger datum zijn, voorzover naspeurbaar, elders weergegeven.
In het hier verantwoorde bewerkingsproces zijn de dossiers van het code-archief in het algemeen intact gelaten, splitsing of samenvoeging is slechts spaarzaam toegepast in gevallen waarin de oorspronkelijke archiefvorming tot onbegrijpelijke anomalieën had geleid. Alle dossiers zijn opnieuw beschreven, waarbij zo mogelijk (een) handeling(en) in de beschrijving is/zijn opgenomen. Het KMP, als ambtelijk apparaat van de minister-president, is niet zozeer belast met handelingen ter uitvoering van bij of krachtens de wet opgelegde taken dan wel uitoefening van dito bevoegdheden, maar veeleer met een breed scala aan 'coördinerende activiteiten', welks samenstelling en inhoud in de loop der decennia aan veranderingen onderhevig is. Het gevolg daarvan is dat een belangrijk deel van de inkomende bescheiden gekenschetst kan worden als 'ter (coördinerende) kennisneming' waarop niet zelden geen concrete handeling volgt. Een andere stroom van bescheiden dient 'ter behandeling in de ministerraad' (met inbegrip van onderraden en ministeriële commissies) of bij de voorbereiding daarvan. Dit element is kortheidshalve uit de beschrijvingen weggelaten. Het resultaat van één en ander is dat veel beschrijvingen geen concrete handeling vermelden en het karakter van een 'onderwerpsaanduiding' hebben.
Het 'skelet' van de UDC-code, de zgn. 'voorloopgetallen', heeft als uitgangspunt gediend voor de indelingssystematiek. Daarop is in beperkte mate gecorrigeerd met het oogmerk onlogische splitsingen te voorkomen. Zo was Nederlands-Indië tot in 1949 een rijksdeel (code 353.83), tot in 1958 als lid van de Nederlands-Indonesische Unie een soort 'binnenlands buitenland', en nadien helemaal een 'buitenland' (code 351.88), zij het een waarmee Nederland bijzondere verhoudingen en verwikkelingen had. Op dergelijke historische grilligheden was de code uiteraard niet berekend, zodat eigentijds dus een hoogst verwarrende spreiding van dossiers was aangebracht. Deze is gecorrigeerd door in het periodeblok 1942-1969 alle dossiers op één code (353.83 met subcodes) te brengen - in het periodeblok 1970-1979 was het probleem uiteraard niet meer aanwezig. Een andere eigenaardigheid van de code c.q. de toepassing daarvan is geweest dat bescheiden rakende aangelegenheden van het eigen ministerie en onderhebbende diensten naar hun inhoudelijk aspect over de code waren verstrooid, daarentegen aangelegenheden rakende de voorbereiding en behandeling van de Rijksbegroting waren gerangschikt onder de middelen van het eigen departement. Aangezien de code niet adekwaat was voor bescheiden rakende de eigen organisatie en de bemoeienis met onderhebbende diensten, is de indelingssystematiek uitgebreid met een hoofdgroep 0, waarin deze bescheiden een plaats hebben gevonden.
De door de CAS geschapen periodeblokken 1942-1969 (met enige voor- en uitloop) en 1970-1979 (met idem) alsook het blok 'gedeponeerde archieven' zijn op technische gronden, verband houdend met de aangelegde computerdatabases, gehandhaafd, doch bij de finale uitwerking in één nummering gebracht. Deze drie blokken zijn nu nog herkenbaar in de onderdelen I-III van deze inventaris.
De afzonderlijke 'geheime' en andere satelliet-archieven zijn, voorzover vallend binnen de cesuur tot en met het jaar 1979, opgelost in het hoofdbestand, het 'code-archief', voor een deel door toevoeging van bescheiden bij reeds bestaande dossiers van dat code-archief, voor een ander deel als afzonderlijke eenheden (dossiers). Het eerste geval is aangegeven met een NB van de strekking 'Bevat bescheiden afkomstig uit de verzameling ...' , het tweede geval met een NB 'Afkomstig uit de verzameling ...' .
In het code-archief zijn eveneens opgelost de bescheiden berustend bij de in 1978 in het leven geroepen centrale personeels- en financiële afdelingen, eveneens voorzover vallend binnen de cesuur-1979 en voorzover niet inmiddels op grond van de vernietigingslijst-1962 verwijderd. Elders is het ontstaan van die separate archieven, naast de 'parallelle' archiefvorming in het centraal archief, reeds aangeduid. Het alternatief was derhalve hetzij de bescheiden uit het centraal archief losmaken en overhevelen naar de afdelingsarchieven, hetzij de afdelingsarchieven oplossen in de KMP-periodeblokken. De laatste optie heeft de voorkeur gekregen.
Een licht afwijkende behandeling hebben de personeelsdossiers (pd's) van het ministerie ondergaan. Vanuit de gedachte dat deze pd's althans gedeeltelijk tot het over te brengen archief moeten worden gerekend, en gegeven de omstandigheid dat formeel vastgestelde selectiecriteria nog niet voorhanden waren, zijn voor het AZ/KMP-archief ad-hoc selectiecriteria ontwikkeld. De termijn van 75 jaar na geboorte, gedurende welke overheidsorganen personeelsgegevens ter beschikking moeten houden, geeft de looptijd van het 'administratief belang' aan. Brengt men deze termijn in mindering op de som van bewerkings-/overbrengingscesuur (31.12.1979) vermeerderd met de wettelijke overbrengingstermijn (20 jaar), dan komen de pd's met geboortejaren 1924 en ouder in beginsel voor overbrenging in aanmerking. Een tweede beperking is aangebracht door de toerekening van pd's aan een bewerkings-/overbrengingstranche mede afhankelijk te stellen van het tijdstip van uittreden van personeelsleden. In het onderhavige geval is daarom de bewerkings-/overbrengingscesuur overgebracht op de pd's, in die zin dat slechts pd's betreffende personeelsleden die voor of op 31 december 1979 zijn uitgetreden, in beginsel voor medebewerking en -overbrenging in aanmerking zijn gebracht. Vervolgens is de selectie verder ingeperkt door toepassing van het criterium 'bezoldigingsschaal', met dien verstande dat schaal 11 of hoger van het BBRA 1984 (dan wel schaal 129 van het BBRA 1948 of de daarmee overeenkomende schalen van het BBRA 1937) voor bewaring en overbrenging kwalificeert, en lagere schalen in beginsel niet. Op dit criterium 'bezoldigingsschaal' is vervolgens een tweevoudige kwalitatieve correctie aangebracht, door voor bewaring/overbrenging tevens in aanmerking te brengen 1 de pd's van personeelsleden die door hun leidinggevende functie mede gezichtsbepalend voor de dienstonderdelen zijn geweest, en 2 de pd's van personeelsleden wier functie een rechtstreekse aanraking met de minister-president doet vermoeden (secretaresses, chauffeurs, kamerbewaarders e.d.). Het sub 1 geformuleerde criterium is geoperationaliseerd vanuit de formatie-overzichten (voorzover aanwezig), het tweede vanuit de pd's zelf. Voorzichtigheidshalve is in twijfelgevallen tot bewaring besloten. Binnen de aldus voor bewaring/overbrenging geselecteerde pd's is geen nadere schoning van bescheiden toegepast.
Drie bijzonderheden verdienen hier vermelding. In de eerste plaats kwam een aanzienlijke hoeveelheid pd's van personeelsleden van de Regeringsdienst 'Oog en Oor' (1945-1946) aan het licht. Daaruit zijn voor bewaring en overbrenging geselecteerd de pd's van personen die door de aard van hun functie mede gezichtsbepalend voor het functioneren van die dienst konden worden geacht, niet slechts vanuit een landelijke, maar ook in regionale of locale optiek.
In de tweede plaats zijn buiten de bewerking en overbrenging gehouden de pd's van personeelsleden van de BID/IDB. Gezien de overleveringstoestand van het archief van de BID/IDB heeft het ministerie van AZ zich verbonden om alle pd's van het personeel van die diensten voor permanente bewaring in aanmerking te brengen. Tegelijk bevatten deze pd's op een zodanige schaal gegevens over organisatie, werkwijze en soms operaties van die diensten, en worden zij om diezelfde reden ook nog dusdanig vaak voor 'administratief' gebruik geraadpleegd, dat de minister van OCenW machtiging tot opschorting van de overbrenging ex art. 13 lid 3 van de Archiefwet 1995, mede gelet op art. 15 juncto 55 WIV 2002 (Stb. 148) heeft verleend, onder beding dat deze pd's zullen worden gevoegd bij het eigen BID/IDB-archief en in de overbrenging daarvan zullen meegaan.
De derde bijzonderheid betrof de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid personeelsdossiers van gemilitariseerd personeel van het Bureau Nationale Veiligheid (BNV) dat in 1946 door de zorg van AOK en het KMP is geliquideerd. Deze BNV-pd's zijn op 3 november 1998 overgedragen aan de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) als toenmalig beheerder van het BNV-archief en zijn bij de overbrenging van dat archief in 2001 bij het Nationaal Archief komen te berusten.
Het reeds bij het Algemeen Rijksarchief berustende bureau-archief van dr. H. Brugmans, Regeringscommissaris bij de RVD en naderhand AOK-secretaris, was in opdracht van het Algemeen Rijksarchief in 1989 door de CAS te Winschoten geïnventariseerd. Deze inventaris is thans woordelijk in deze KMP-inventaris geïntegreerd.
In 1999 is tevens het zgn. 'Coördinator-archief', dat tevoren tot het hiervoor genoemde 'I&V-complex' werd gerekend en aanvankelijk van de bewerking was uitgezonderd, alsnog daarin betrokken. Aan de hand van de formele voorschriften met betrekking tot de taak van de CI&V resp. het CVIN is bij de bewerking van dit materiaal een scheiding aangebracht tussen het archief van het college CVIN, dat als separate eenheid is ondergebracht in het blok 'gedeponeerde' archieven, en de eigen archiefvorming van de CI&V tel quel , wiens kwaliteit als KMP-functionaris gebood tot de verwerking van deze bescheiden in de KMP-periodeblokken, op dezelfde voet als eerder al bij de andere 'geheime' satelliet- en bureau-archieven was toegepast. Uit eigenhandige aantekeningen van de Coördinatoren betreffende vernietiging van duplicaten is af te leiden dat het CVIN-archief onder feitelijk beheer van de CVIN-voorzitter heeft gestaan. Van een herkenbaar secretariaatsarchief zijn geen sporen aangetroffen. In enkele gevallen is aantoonbaar dat aan de minister-president verzonden CVIN-rapportage weer aan het CVIN-archief is toegevoegd, waarna de CVIN-archief-exemplaren als 'overtollig' zijn opgeruimd. Deze de facto archiefvermenging is niet ongedaan gemaakt. Ook andere, aanvankelijk tot het 'I&V-complex' gerekende (verzamelingen van) bescheiden zijn in 1999 daaruit afgezonderd en in de hier verantwoorde bewerking alsnog meegegaan. Naar gelang van de aard van de stukken zijn zij in de KMP-periodeblokken dan wel bij de gedeponeerde archieven gerangschikt. Netto resultaat van een en ander is geweest dat het 'I&V-complex' is verengd tot het BID/IDB-archief, waaraan zoals boven is verhaald de personeelsdossiers van het daar werkzame personeel zijn toegevoegd.
Aldus zijn in totaal 41 sub-archieven ('verzamelingen') binnen de cesuur-1979 geheel of gedeeltelijk in het hoofdarchief opgelost. Teruggeplaatst zijn voorts KMP-bescheiden of -dossiers die zijn aangetroffen in het archief van de RVD.
De gedeponeerde archieven van 'accessoire organen' zijn uiteraard wèl als zodanig herkenbaar gehouden en niet opgelost in het hoofdarchief. Een deel van deze archieven is aangeleverd met reeds bestaande toegangen, die hooguit met enige textuele correctie konden worden overgenomen. Voorzover deze inventarissen toelichting bevatten omtrent de bewerkingsingrepen in de archieven, wordt deze hierna weergegeven.
Ordening van het archief
Het archief is thans, na bewerking, in drie blokken of deelarchieven onderverdeeld. De eerste twee bestaan uit het hoofdarchief van het ministerie, gesplitst in twee perioden: 1942-1969 en 1970-1979. Het derde blok of deelarchief bestaat uit archiefbescheiden van raden en commissies, welke in of bij het hoofdarchief zijn aangetroffen. De ordening van het hoofdarchief is gebaseerd op een uittreksel uit de Universele Decimale Classificatie (UDC).

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (B), deels niet openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van voorwaardelijk openbare bescheiden is niet toegestaan. Reproductie van openbare bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van kwetsbare of slechte materiële staat.
Het archief bevat geen stukken welke in een zodanige staat verkeren, dat raadpleging of kopieëring ervan aan belemmeringen onderworpen zijn. Evenmin behoren buitenformaat stukken of anderszins afwijkende stukken tot het archief.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministeries voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk (AOK) en van Algemene Zaken (AZ): Kabinet van de Minister-President (KMP), nummer toegang 2.03.01, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Kabinet Minister-President, 2.03.01, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
De archiefvorming van de voorzitter van de Raad van Ministers vòòr de instelling van AOK is te vinden in het archief van het Ministerie van Justitie te Londen (toegang 2.09.06), in het bijzonder de rubrieken M(inisterraad), K(abinet), G(eheim) en D(iversen). Aandacht verdient dat een deel van dit Londens archief naderhand is overgenomen in het ministerie-archief van Justitie, Kabinet chronologisch.
Het archief van de Commissie-Prinsen dat eigenlijk thuishoort in het verband van de gedeponeerde archieven van het AOK/AZ/KMP-complex, berust bij de AIVD.
Verwante archieven
  • Nationaal Archief, archief van de Raad van Ministers 1823-1973, zijn Commissies en Onderraden 1936-1973, en de Raad van Ministers van het Koninkrijk 1955-1973, (nummer toegang 2.02.05.02, met aanvullingen)
  • Nationaal Archief, Archief van het ministerie van Algemene Zaken 1937-1945, (nummer toegang 2.03.06)
  • Nationaal Archief, archief van het Kabinet der Koningin 1898-1945 (nummer toegang 2.02.14), dossierlijst van het Londens archief van het Kabinet der Koningin 1940-1945 (nummer toegang 2.02.18) en archief van het Kabinet der Koningin 1946-1975 (nummer toegang 2.02.20)
  • Nationaal Archief, archief van het ministerie van Justitie te Londen 1940-1945 (nummer toegang 2.09.06)
  • Nationaal Archief, Archief van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Algemene Zaken te Londen 1940-1945 (nummer toegang 2.04.76)
  • Nationaal Archief, archief van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid 1976-1993 (nummer toegang 2.03.07)
  • Nationaal Archief, archieven van de Stichting Wereldtentoonstelling Montreal 1967 en van de Stichting Wereldtentoonstelling Osaka 1970 (nummer toegang 2.16.20)
  • Nationaal Archief, Archief van het Centraal Bureau van de Regeringsdienst 'Oog en Oor' van het ministerie voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk 1945-1946' (nummer toegang 2.03.02)
  • Nationaal Archief, particuliere archieven van o.m. dr. L.J.M. Beel, dr. W. Drees , mr. J.A.W. Burger, mr. C. Fasseur, prof.dr. P. Lieftinck, mr. V.G.M. Marijnen, mr. dr. C.P.M. Romme, W. Schermerhorn, mr. M.P.L. Steenberghe, mr. D.U. Stikker, mr. J.R.H. van Schaik, mr. C.L.W. Fock, prof.dr. P.S. Gerbrandy
Verwezen kan verder worden naar de uiterst behulpzame database Bewindslieden die via de website van het Nationaal Archief geraadpleegd kan worden en waar de aanwezigheid en vindplaats van hun archieven is vermeld. Daarin is onder meer te vinden dat het particulier archief van minister-president De Quay berust bij het Rijksarchief in Noord-Brabant te 's-Hertogenbosch, dat van minister-president Cals bij het Katholiek Documentatie Centrum van de Universiteit van Nijmegen, dat van minister-president Den Uyl bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. Men zij geattendeerd op de mogelijkheid dat sommige archieven van oud-bewindslieden (oud-ministers-presidenten) zich nog in particulier bezit bevinden.
Publicaties G. Aalders en C. Hilbrink, De affaire Sanders, spionage en intriges in herrijzend Nederland , Den Haag 1996 M.D. Bogaarts, Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945, deel II: de periode van het kabinet-Beel 3 juli 1946 - 7 augustus 1948 , 's-Gravenhage 1989 L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 9, Londen , 's-Gravenhage 1979 M. de Keizer, De gijzelaars van Sint Michielsgestel, een elite-beraad in oorlogstijd , Alphen aan den Rijn 1979 H. Dooyeweerd, De ministerraad in het Nederlandsche staatsrecht , Amsterdam 1917 F.J.F.M. Duynstee, De kabinetsformaties 1946-1965 , Deventer 1966 F.J.F.M. Duynstee en J. Bosmans, Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945, I: Het kabinet Schermerhorn-Drees 24 juni 1945 - 3 juli 1946 , Assen/Amsterdam 1977 D. Engelen, Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst , 's-Gravenhage 1995 C. Fasseur, Wilhelmina, de jonge koningin , z.pl. 1998 C. Fasseur, Wilhelmina, krijgshaftig in een vormeloze jas , z.pl. 2001 Gedenkboek Gijzelaarskamp 'Beekvliet' St. Michielsgestel , z.j. [1947] [P.S. Gerbrandy], Eenige hoofdpunten van het regeringsbeleid in Londen gedurende de oorlogsjaren 1940-1945 , 's-Gravenhage 1946 L.J. Giebels, Beel, van vazal tot onderkoning, biografie 1902-1977 , Den Haag 1995 R.J. Hoekstra, De Ministerraad in Nederland, preadvies , Zwolle 1983 F.A.C. Kluiters, De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten , 's-Gravenhage 1993, supplement 1995 H. Mulder, Excellente foto's, 13 ministers-presidenten te kijk , Zutphen 1998 Tweede Kamer der Staten Generaal, Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945, Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek , 's-Gravenhage 1950 Ministerie van Algemene Zaken/Rijksarchiefdienst-PIVOT/Ministerie van OCW/D. Engelen, Inlichtingendienst Buitenland, een institutioneel onderzoek naar de Buitenlandse Inlichtingendienst/Inlichtingendienst Buitenland (1946-1996) , 's-Gravenhage 1998 Ministerie van Defensie/Rijksarchiefdienst-PIVOT/Ministerie van OCW/D. Engelen, De militaire inlichtingendiensten, een institutioneel onderzoek naar het handelen van de overheid op het gebried van de militaire inlichtingendiensten, 1945-1999 , 's-Gravenhage 1999 Rijksarchiefdienst/PIVOT/Ministerie van WVC/L. Hovy, Cordinatie op hoog niveau, institutioneel onderzoek naar de ministeriële coördinatieorganen en de ambtelijke voorportalen 1945-1990 , 's-Gravenhage 1992 Rijksarchiefdienst/PIVOT/Ministerie van WVC/L. Hovy, Rapport betreffende de bewerking van de archieven van het Kabinet van de Minister-President, Ministerie van Algemene Zaken, 1942-1979 , 's-Gravenhage (niet gepubliceerd) 1993 Ministerie van Algemene Zaken/Rijksarchiefdienst-PIVOT/Ministerie van OCW/M.J.B. Kavelaars, 'In den strijd tegen onwetendheid, valsche voorstelling en leugen', een institutioneel onderzoek naar het \ beleidsterrein voorlichting van de Rijksoverheid 1931-1990 , 's-Gravenhage 1997 Rijksarchiefdienst/PIVOT/Ch. Zeegers, 'Geschiedschrijving van de toekomst; een onderzoek naar instituties en handelingen met betrekking tot de algemene wetenschappelijke voorbereiding van het Regeringsbeleid, (1892)1945-1996' , 's-Gravenhage 1997 M.J. Prinsen, 'De Minister-President' in Bestuurswetenschappen jg. 1 nr. 7 G. Puchinger, Colijn en het einde van de coalitie, de geschiedenis van de kabinetsformaties 1918-1939 , 3 delen, Kampen 1969, 1980 en Leiden 1993 G. Puchinger, Nederlandse minister-presidenten van de twintigste eeuw , Amsterdam 1984 J.P. Rehwinkel, De minister-president, eerste onder gelijken of gelijke onder eersten , Zwolle 1991, W. Schermerhorn, Minister-President van Herrijzend Nederland , Naarden 1977 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 1816-heden Nederlands(ch)e Staatscourant 1813-heden J. van den Tempel, Nederland in Londen, ervaringen en beschouwingen , Haarlem 1946 M.J.D. van der Voet, '25 jaar Algemene Zaken, geschiedenis van het ontstaan en van de ontwikkeling van het ministerie van Algemene Zaken', doctoraalscriptie, niet gepubliceerd (1973). Een kopie inclusief de in 1973 vertrouwelijk gehouden annexen in inventarisnummer 7307. Een verkorte en niet-geannoteerde versie van Van der Voets beschouwingen in: Bestuurswetenschappen mei/juni 1974 nr. 3. E. van Raalte, De Minister-President , 's-Gravenhage 1917 E. van Raalte, De ontwikkeling van het minister-presidentschap in Nederland, België, Frankrijk, Engeland en enige andere landen, een studie van vergelijkend staatsrecht , Leiden 1954 E. van Raalte, Staatshoofd en ministers, Nederlands Constitutionele Monarchie historisch staatsrechtelijk belicht , Zwolle 1971 M. Wagenaar, De Rijksvoorlichtingsdienst, geheimhouden, toedekken en openbaren , Den Haag 1997 WRR Voor de eenheid van beleid, beschouwingen ter gelegenheid van vijftig jaar Ministerie van Algemene Zaken , 's-Gravenhage 1987

Bijlagen

Archiefbestanddelen