Peper, kruidnagels, kaneel en nootmuskaat: in de 16e eeuw hebben de Portugezen vrijwel het monopolie op de handel in deze specerijen uit Oost-Indië. Dat verandert door de Tachtigjarige Oorlog. De Spaanse en Portugese havens gaan op slot voor schepen uit de Noordelijke Nederlanden. Hollandse scheepsbouwers waren vergevorderd met het bouwen van lichte, snelle schepen Hollandse en Zeeuwse kooplieden laten het er niet bij zitten en besluiten om zelf naar de Oost te gaan varen.
De Nederlanders proberen twee routes uit: om de Noord, ofwel noordelijk om Azië heen en om de Zuid, om Afrika heen. Aanvankelijk meende men dat er een betere (korter, gezonder en minder vijandelijke schepen) weg naar Indië moest zijn dan de door de Portugezen gebruikte zuidelijke route. Er zijn drie expedities om de Noord geweest, allemaal onder bevel van Willem Barentsz van der Schelling. De derde expeditie leidde tot de overwintering op Nova Zembla.
De ‘eerste schipvaart op Oost-Indie’ geschiedt onder bevel van Cornelis de Houtman (1595-1597). De Houtman vaart om de Zuid en arriveert in 1596 bij Bantam. Gehavend en met een bescheiden lading komt hij in augustus 1597 weer in het vaderland aan. Het succes zit met name in het zelfstandig naar Indië kunnen varen. Rond 1601 zijn al vijftien vloten naar Oost gevaren, op jacht naar specerijen als peper, kruidnagels, kaneel en muskaatnoten.
De handel met Azië verloopt zo voorspoedig dat kooplieden elkaar gaan beconcurreren, waardoor de verkoopprijzen dalen. ‘Ze zeilden malcander de schoenen van de voeten en het geld uit de buidel’ Er is vooral tussen de Zeeuwen en Amsterdammers felle concurrentie. Landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt ziet dit in en roept in 1598 een vergadering bijeen van alle belanghebbenden. Hogere winsten zijn niet alleen gunstig voor de handelaren, maar ook voor de staatskas en daarmee voor de strijd tegen de Spanjaarden. Na moeizame onderhandelingen besluiten ze tot het oprichten van één gezamenlijke compagnie, de Verenigde Oost-Indische Compagnie.
Bibliotheek