Van 7-12 juli trekken islamitische pelgrims (hadji’s) naar Mekka in Saudi-Arabië. Het is een van de grootste bijeenkomsten ter wereld. Na twee jaar zeer beperkte toegang vanwege corona, worden dit jaar ongeveer 1 miljoen hadji’s toegelaten. Het is niet eenvoudig de massale bedevaart in goede banen te leiden. Dat het soms wel heel erg mis kan gaan, blijkt uit een bijna 100 jaar oude brief van de Nederlandse consul in Djeddah. Hij rapporteert in 1923 over berovingen, moorden en ontvoeringen tijdens de pelgrimstocht.
Consul is verontrust
Sinds 1872 heeft Nederland een consulaat in Djeddah om de duizenden pelgrims uit voormalig Nederlands-Indië te beschermen en bij te staan. De Nederlandse consul Van der Plas stuurt op 2 mei 1923 een nogal verontruste brief aan de minister van Buitenlandse Zaken Van Karnebeek over de reis die moslimpelgrims naar Mekka maken. ‘De pelgrims hebben overal zwaar moeten betalen (…). Voorts zijn zij op meerdere plaatsen, zelfs in de stad Medina zelve, aangevallen, uitgeplunderd, vermoord of als slaaf weggevoerd.’
De consul stelt de minister voor om met zijn collega van Koloniën te overleggen of de regering bereid zou zijn de bedevaart te verbieden, totdat de veiligheid van de vanuit Nederlands-Indië georganiseerde karavanen gewaarborgd is. Zo’n verbod zou nu juist op veel steun in de publieke opinie kunnen rekenen, schat de consul in. Maar hij realiseert zich ook dat een verbod op de bedevaart ‘een wapen [is] dat alleen in uiterste noodzaak toegepast mag worden’.
Geen verbod op Mekkabedevaart
Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936), regeringsadviseur voor Inlandse en Arabische Zaken, is niet onder de indruk. Hij schrijft op 13 juni 1923 aan minister De Graaff van Koloniën: ‘Zoals ik reeds dikwijls in herinnering heb gebracht, zijn de berichten omtrent de lotgevallen der hadji’s (…) bijna telken jare alarmeerend en heet het bijna altijd, dat de plunderingen, afzetterijen en geweldplegingen, waaraan zij dít jaar blootgestaan hebben, die van alle voorafgaande jaren in de schaduw stellen. Zoo was het in de veertig jaren, waarin ik de zaken van de Hidjâz nauwkeurig volgde, en zoo was het, blijkens de historische overlevering, reeds meer dan duizend jaren daarvóór.’
Nutteloze bemoeienis met de hadj
Niets nieuws onder de zon dus. Volgens Snouck laten de Nederlands-Indische pelgrims zich niet beïnvloeden door de negatieve verhalen, ze gaan toch naar Mekka. De Arabische regering luistert ook niet naar waarschuwingen, maar liever ‘naar de lokstemmen van hare bij eene flinke deelneming aan de bedevaart belanghebbende geloofsgenooten’. Snouck Hurgronje ziet daarom geen enkel heil in een officieel verbod op de Mekkabedevaart of om daarmee te gaan dreigen. ‘Tegen alle maatregelen van dien aard heb ik steeds met den meesten nadruk mijn stem verheven.’ Natuurlijk moet het consulaat in Djeddah pelgrims in nood wel helpen. Maar alle nutteloze bemoeienis kan de regering beter achterwege laten.
Nationaal Archief
2.21.205.01 Archief van C. Adriaanse en aanverwanten, 1926-1983, inv.nr. 100
E. Gobbée & C. Adriaanse (eds.), Ambtelijke adviezen van C. Snouck Hurgronje 1889-1936, (Den Haag 1956-1965) Rijks Geschiedkundige Publicatiën 33 (Kleine serie), 3 delen. Signatuur: RGP SNOU