Kort geleden verscheen het boek Zeer Fijne Boy met brieven van schrijver Gerard Reve aan tv-programmamaker Jef Rademakers. Reve is ook terug te vinden in het Nationaal Archief. Onder meer in correspondenties en in een archief dat onlangs binnenkwam, dat van het Rijksbureau betreffende de Bestrijding van de Handel in Vrouwen en Kinderen en van de Handel in Ontuchtige Uitgaven.
Commissie van advies voor pornografiebestrijding
In 1930 is de adviescommissie voor pornografiebestrijding opgericht met de taak te beoordelen of ‘bepaalde geschriften, afbeeldingen en voorwerpen aanstotelijk voor de eerbaarheid waren of geschikt om de zinnelijkheid voor de jeugd te prikkelen’. Als dat zo was dan kon de minister van Justitie besluiten de maker strafrechtelijk te vervolgen. Het archief van deze commissie is onderdeel van het archief van het Rijksbureau dat ontuchtige uitgaven moest bestrijden.
Reve op de agenda
In 1966 krijgt de commissie een vraag om advies uit brengen over De Brief uit het Huis genaamd “Het Gras”, een bijdrage van de schrijver G.K. van het Reve (hij noemt zich later Gerard Reve) in het maandblad Tirade. Het is ook het slothoofdstuk van het boek Nader tot U. De commissie besteedt verschillende vergaderingen en correspondentie aan Reves werk. Er speelt namelijk méér dan het probleem van de mogelijk aanstootgevende inhoud.
Moeilijke positie
Bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk blijkt dat de minister een subsidie van een vol jaar aan Reve had gegeven om het boek Nader tot U te schrijven. De minister vindt Reve een ‘geëerde, een gesubsidieerde en zelfs een gestimuleerde schrijver’, zo blijkt uit de handelingen van de Eerste Kamer. De commissie bevindt zich daardoor in een moeilijke positie. Hoe kan zij nog een uitspraak doen over de eventuele ‘aanstotelijkheid van de eerbaarheid’ als bij voorbaat al vaststaat dat de regering het werk subsidiabel- en dus een vorm van kunst vindt?
Wat is nog aanstotelijk?
Buiten de vraag of een advies nog wel zinvol is, blijkt ook dat de commissie het onderling oneens is over de ‘aanstotelijkheid’ van Reves werk.
Een aantal commissieleden vindt het werk van Reve ‘walgelijk’ en aanstotelijk voor de eerbaarheid. ‘Als iets nog aanstotelijk kán zijn A.D. 1966’, voegt een van hen aan zijn mening toe. Commissielid Hijmans weet niet of vervolgen nog zin heeft want ‘alles mag tegenwoordig’. De tijden zijn duidelijk aan het veranderen.
Volgens commissielid Van Wijngaarden zal de meerderheid van de Nederlandse bevolking het stuk als ‘aanstotelijk voor de eerbaarheid beleven’. Maar zelf ziet hij het werk als een ‘eerlijke, literair knappe, uiting van een in sexuele en religieuze levenswerkelijkheden volslagen vastgelopen homosexuele neuroticus’. Hij vindt de brief ‘bijzonder geschikt om te dienen als illustratiemateriaal voor een college over neurotische vormen van sexualiteit en homosexualiteit’. Volgens Van Wijngaarden is een justitionele vervolging ‘teveel eer en voorts waar moeten de grenzen van de vrijheid van een schrijver gelegd worden?’ Hij ziet in het stuk geen pornografische bedoeling, ‘Reve schrijft m.i. niet uit “plezier in viezigheid”; veeleer uit hij zich als een getormenteerd mens’. Van hem mag Van het Reve de vrijheid houden om zijn literaire zelfbekentenissen te publiceren.
Het commissielid Lunsingh Scheurleer vindt delen in Reves werk ‘afstotend’ maar ook boeiend en beschouwt het als kunstwerk. Voor commissielid Klomp hoeft het niet verboden te worden, ‘al lees ik het niet graag’.
P.C. Hooftprijs
Reve wordt niet vervolgd voor ‘aanstotelijkheid voor de eerbaarheid’ maar wel voor ‘smalende godslastering’ die in Nederland bestaande godsdienstige gevoelens zouden kwetsen. Reve voert in De Brief uit het Huis genaamd “Het Gras” God als ezel op waarmee hij seks heeft. In 1968 wordt hij vrijgesproken van ‘smalende godslastering’. De literaire vrijheid en waardering voor Reve varen er wel bij. In hetzelfde jaar wordt hem de P.C. Hooftprijs toegekend.
Nationaal Archief
2.09.41.20 Inventaris van het archief van het Rijksbureau betreffende de Bestrijding van de Handel in Vrouwen en Kinderen en van de Handel in Ontuchtige Uitgaven, (1904) 1908-1968, inv.nr. 78