Moederdag

6 mei 2021

Op de tweede zondag in mei vieren we Moederdag. Al ruim een eeuw worden in Nederland moeders en oma’s op die dag in het zonnetje gezet. In het begin alleen met bloemen, later ook met andere cadeaus zoals huishoudelijke apparaten. Dat laatste is veranderd: de dubbelrol van moeder en huisvrouw is niet meer vanzelfsprekend.

Van Leger des Heils tot bloemist

Het Leger des Heils probeert in 1916 als eerste in Nederland de traditie van een jaarlijkse Moederdag van de grond te krijgen. Niet in mei, maar op een zondag in augustus of september. Kinderen krijgen dan op de zondagsschool witte bloemen mee die ze thuis aan hun moeder moeten geven: ‘als bewijs voor de liefde en eerbied die ze voor hun moeder koesteren en als heilige belofte dat ze steeds gehoorzaam zullen zijn’. Wie geen moeder meer heeft, zet witte bloemen op haar graf of draagt een witte bloem op jas of jurk. Deze Moederdag slaat nog niet erg aan. Dat gebeurt wel nadat de Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde in 1924 Moederdag met het ‘jaarlijks een bloemenhulde brengen aan moeder’ promoot. Hiermee is de commerciële toon gezet. Naast een cadeau zoals de jaarlijkse bloemen of een gebakje (de bakkers pikken graag een graantje mee), is het ook de bedoeling dat moeders een dagje vrij krijgen van huishouden en zorgtaken. Bij uitzondering nemen kinderen en vaders op Moederdag de honneurs waar.

Crisis en ontwrichting

Huishouden en het verzorgen van kinderen zijn lang het exclusieve domein van vrouwen en moeders. Het onderwijsbeleid van de overheid heeft daar ook een rol in gespeeld. Eind 19e eeuw worden huishoudopleidingen gezien als manier om de volkswelvaart te verhogen: een handige en zuinige huisvrouw kan heel wat geld besparen! Deze overtuiging groeit in de crisis van de jaren 30. De hoge werkloosheid in Nederland dreigt gezinnen te ontwrichten. Niet alleen door gebrek aan geld, maar ook door een tekort aan huishoudelijke kennis.
Omdat veel gezinnen door de crisis onder druk komen te staan, installeert de minister van Sociale Zaken, J.R. Slotemaker de Bruïne, op 16 november 1934 het Werkcomité inzake Huishoudelijke Voorlichting aan Vrouwen. Het comité is een initiatief van de Bond voor Nijverheidsonderwijs voor Meisjes en buigt zich vooral over de scholing van vrouwen van werklozen en kleine zelfstandigen. Aanvankelijk zijn de cursussen alleen bedoeld voor moeders, maar steeds vaker ook ‘om de meisjes die van 14 – 16 jaar in een fabriek hebben gewerkt, de kennis en vooral ook de geschiktheid bij te brengen, die nodig zijn om haar te doen slagen als dienstbode.’

Helpen in de huishouding

In 1936 wordt het comité uitgebreid met ‘gezinsleiding aan mannen […] zoodat de belangstelling voor dit onderwijs wordt gewekt en zij o.a. de vrouwen gemakkelijker naar de cursussen laten gaan en de dochters naar de scholen. Voorts wordt wenschelijk geoordeeld dat de scheiding tusschen mannen- en vrouwenwerk langzamerhand in het huisgezin minder scherp wordt, zoodat de mannen, (waar dit nog niet het geval is) bij ziekte, afwezigheid of vermoeidheid der moeders eerder er toe komen te helpen in de huishouding'. Er komen ook cursussen voor (werkloze) mannen. Om deelname van deze groep te stimuleren moet het lesmateriaal niet gericht zijn op werk dat ‘altijd als vrouwenwerk gegolden heeft’ maar gaan over ‘die werkzaamheden, die meer speciaal des mans zijn’, zoals schoenlappen en ‘wandeltochten met vaders’.

Moeder en vrouw

In de jaren 50 verandert de toon van de voorlichting over huishouden en gezin langzaam maar zeker van 'instructief naar informatief'. ‘Persoonlijke (uiterlijke) verzorging’ krijgt daar ook een plaats in. Door de opkomst van stofzuiger, wasmachine, koelkast en vaatwasser krijgen vrouwen meer tijd voor opleidingen, carrières, hobby’s en de kinderen. Maar er zijn heel wat jaren voorbijgegaan voordat een moeder niet meer in de eerste plaats huisvrouw, maar vooral ‘gewoon’ moeder en vrouw is. Die natuurlijk best wel wat speciaals verdient, maar dan liever voor haarzelf en niet voor het huishouden.

Nationaal Archief

2.27.06 Stichting Nationale Federatie Huishoudelijke en Gezinsvoorlichting, inv. 30, 109, 111