Transportschepen (Molukken), 1951

De schepen waarmee de Molukse militairen en hun gezinnen in 1951 naar Nederland zijn vervoerd.

Alles uitklappen

In 1951 zijn Molukse militairen en hun gezinnen met behulp van elf schepen gedurende twaalf reizen naar Nederland gebracht. 

Molukse transporten
Scheepsnaam Reis Aankomst
Asturias 9 Amsterdam, 17 mei 1951
Atlantis 2 Rotterdam, 23 maart 1951
Castelbianco 4 Rotterdam, 24 april 1951
Fairsea 10 Rotterdam, 5 juni 1951
Goya 11 Rotterdam, 15 juni 1951
Groote Beer 6 Amsterdam, 6 mei 1951
Kota Inten, eerste reis 1 Rotterdam, 21 maart 1951
Kota Inten, tweede reis 12 Rotterdam, 21 juni 1951
New Australia 5 Amsterdam, 29 april 1951
Roma 3 Rotterdam, 8 april 1951
Skaubryn 7 Rotterdam, 10 mei 1951
Somersetshire 8 Amsterdam, 16 mei 1951

De gegevens zijn grotendeels gebaseerd op het boek van A. Lagenberg, Schakel tussen twee werelden (Amsterdam 1991). De meeste foto's komen uit de Collectie C.J. Worung. Ook het internet is geraadpleegd.

Collectie C.J. Worung

Vertrek

Tanjung Priok, 23 april 1951
Semarang, 24 april 1951

Aankomst

Amsterdam, 17 mei 1951

De Asturias werd in 1926 gebouwd als passagiersschip voor de Britse Royal Mail Lines door de werf van Harland & Wolff in Belfast (Noord-Ierland).

Toen de boot te water werd gelaten was ze het grootste motorschip ter wereld. Er was ruimte voor zo'n 1.100 passagiers in drie klassen en 450 bemanningsleden.

In de Tweede Wereldoorlog werd de Asturias gevorderd en verbouwd tot hulpkruiser. In 1943 werd ze door een Italiaanse onderzeeboot op de Zuidelijke Atlantische Oceaan getorpedeerd en raakte zij zwaar beschadigd. Hierna werd ze versleept naar Freetown (Sierra Leone). Daar bleef zij twee jaar verwaarloosd liggen.

In 1945, na de oorlog, werd de Asturias aangekocht door de Britse admiraliteit. Deze liet haar naar Gibraltar en later naar Belfast slepen. Daar werd ze hersteld en ingericht als emigranten- en troepentransportschip.

In die hoedanigheid voer de Asturias geregeld op Australië en Oost-Aziatische bestemmingen. Zo werd zij in 1953 ingezet voor de repatriëring van Britse troepen uit Korea. Op terugreizen uit Australië werd ze in 1949, 1950 en 1951 door de Nederlandse regering gecharterd om in Indonesië troepen op te halen. In 1951 betrof dat Molukse militairen en hun gezinnen.

Voordat de Asturias in 1957 te Faslane (Schotland) werd gesloopt, speelde zij nog als de Titanic in de film 'A night to remember'.

Collectie C.J. Worung

Vertrek

Surabaya, omstreeks 21 februari 1951

Aankomst

Rotterdam, 23 maart 1951

Dit passagiersschip werd in 1913 gebouwd door de werf van Harland & Wolff te Belfast (Noord-Ierland). Het schip werd aangekocht door de Britse Royal Mail Steam Company.

Aanvankelijk droeg de boot de naam Andes. Ze had een capaciteit van 1330 passagiers in drie klassen en voer als passagiersschip op Zuid-Amerika.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd zij in 1915 omgebouwd tot hulpkruiser. Als zodanig patrouilleerde zij over de Noordelijke Atlantische Oceaan en kwam daarbij ook in actie tegen een Duitse 'collega'.

Na de Eerste Wereldoorlog werd de Andes in 1919 opnieuw ingericht als passagiersschip en voer wederom op Zuid-Amerikaanse havens.

In 1929 werd de boot ingrijpend verbouwd tot luxe cruiseschip. Ze had nu een capaciteit van 450 eersteklaspassagiers. Bij deze gedaanteverwisseling ontving ze de naam Atlantis.

Het schip lag afgemeerd in Dantzig (Polen, toenmalig Duitsland) toen in 1939 de Tweede Wereldoorlog begon. Maar de boot wist te ontkomen naar Engeland, waar zij werd gekocht door de Britse regering. Deze richtte haar in als hospitaalschip.

Na de Tweede Wereldoorlog, in 1948, werd de Atlantis heringericht als emigrantenschip, met een capaciteit van 900 passagiers. De boot vervoerde hoofdzakelijk landverhuizers naar Australië en Nieuw-Zeeland.

Op de terugreis nam zij diverse keren uit Jakarta en Surabaya militairen en repatrianten mee terug naar Nederland. In 1951 ging het daarbij om het tweede transport van Molukse militairen en hun gezinnen naar Nederland. Het jaar daarop werd de Atlantis in Schotland gesloopt.

Omdat er op reis zoveel baby's werden geboren, stond de Atlantis in Nederland bij repatrianten en emigranten bekend als het 'ooievaarsschip'.

Collectie C.J. Worung

Vertrek

Tandjung Priok, 27 maart 1951

Aankomst

Rotterdam, 24 april 1951

De Castelbianco werd in 1945 gebouwd als gecombineerd vracht- en passagiersschip van het type Victory door Bethlehem-Fairfield Shipyard Inc. in Baltimore, Maryland (USA). De boot werd gebouwd in opdracht van de Amerikaanse overheid en kreeg de naam Vassar Victory.

In 1947 werd het schip aangekocht door de Italiaanse rederij Sitmar en verbouwd tot emigrantenschip met een capaciteit voor het vervoer van 480 landverhuizers. De passagiersaccommodatie bestond naast hutten uit een aantal grote slaapzalen. Bij deze ombouw werd de naam gewijzigd in Castelbianco.

Het schip, met als thuishaven Genua, werd op verschillende routes ingezet en voer zowel op Zuid-Amerika als naar Australië. Op terugreis uit Australië nam zij in 1951 een groep Molukse militairen en hun gezinnen mee naar Nederland.

Kort daarop, in 1952, werd de boot alweer uitgebreid onder handen genomen, op een werf in Triëst (Italië). De passagiersaccommodatie steeg bij die gelegenheid tot niet minder dan 1200 bedden. De naam werd toen al als Castel Bianco gespeld.

Vijf jaar later werd het schip overgenomen door de Spaanse rederij Compagnia Transatlantica te Barcelona, die haar Begona noemde. De boot werd toen ingericht als toeristenklasseschip voor 830 personen. Zij voer sindsdien hoofdzakelijk vanuit Engeland en Spanje op Midden- en Zuid-Amerika.

Op weg naar de haven van La Guaira bij Caracas (Venezuela) kwam ze in 1974 op de Atlantische Oceaan tot stilstand met motorpech. Pas enige dagen later, toen de boot - vol passagiers - al begonnen was af te drijven, kon ze op sleeptouw worden genomen. Het schip werd eerst op Barbados afgeleverd en vandaar naar Spanje gesleept. Daar arriveerde ze eind 1974 bij de sloopwerf.

Collectie C.J. Worung

Vertrek

Semarang, 10 mei 1951

Aankomst

Rotterdam, 5 juni 1951

De Fairsea werd in 1941 gebouwd als gecombineerd vracht- en passagiersschip van het C-3 type door Sun Shipbuilding & Dry Dock Co. in Chester, Pennsylvania (USA). Ze ontving de naam Rio de la Plata.

In 1942 kwam ze als babyvliegdekschip in dienst van de Amerikaanse en kort daarop de Britse marine. Daar droeg zij de naam HMS Charger.

Na de oorlog lag ze enige jaren werkeloos aan de wal. Maar in 1949 werd ze door de Panamese rederij Alvion Steamship Company gekocht. Deze liet haar ombouwen tot emigrantenschip, met een capaciteit van 1.460 personen. Daarbij kreeg zij de naam Fairsea.

Onder Panamese vlag voer de Fairsea als emigrantenboot op de route Bremerhaven - Sydney. Op terugreizen vanuit Australië nam ze verschillende keren vanuit Indonesië mensen naar Nederland, waaronder in 1951 een groep Molukse militairen en hun gezinnen.

In 1958 werd de Fairsea overgenomen door de Italiaanse rederij Sitmar en ingrijpend gemoderniseerd. Als emigrantenschip ging zij nu voornamelijk vanuit Engeland en Duitsland op Noord-Amerika varen.

Tien jaar verder werd de Fairsea weer verkocht aan een Panamese rederij. Maar een jaar later, in 1969, werd zij  door brand aan boord in de Golf van Panama ernstig beschadigd. Nog in hetzelfde jaar werd de Fairsea in La Spezia (Italië) gesloopt.

Collectie C.J. Worung

Vertrek

Exacte datum niet bekend

Aankomst

Rotterdam, 15 juni 1951

Deze boot is gebouwd als vrachtschip in 1938 door de werf Bremer Vulkan in Vegesack bij Bremen. Opdrachtgever was de Deutsche Afrika Linien (rederij Woermann) te Bremen. Onder de naam Kamerun was ze bestemd voor de vrachtvaart op West-Afrika.

Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd de Kamerun overgenomen door de Duitse Kriegsmarine, die haar in een camouflagebeschildering hulde. Ze werd ingezet als bevoorradings- en werkschip in de Noorse fjorden.

Eind 1945, na afloop van de Tweede Wereldoorlog, werd de boot te Trondheim (Noorwegen) door de Britten geconfisceerd en later overgedragen aan de Noorse regering. Die verkocht haar in september 1947 aan de Noorse rederij Ludwig Mowinckels te Bergen.

Onder de nieuwe naam Goya ging ze een vrachtdienst tussen Antwerpen en de Noord-Amerikaanse oostkust onderhouden.

In 1949 werd de Goya in Hamburg tot emigrantenschip omgebouwd. Ze werd op de landverhuizersroute naar Australië ingezet, maar voer later ook op Canada. Tevens werd zij gecharterd door de Internationale Vluchtelingen Organisatie. In 1951 nam ze op terugreis uit Australië van Java Molukse militairen en hun gezinnen mee naar Nederland.

Begin 1952 liet de rederij Ludwig Mowinckels de Goya weer inrichten als vrachtschip. Als zodanig voer ze vanuit Antwerpen en Le Havre op New York.

Eind 1960 werd de Goya verkocht aan een andere Noorse rederij, die haar de naam Reina gaf. In de volgende jaren is ze als vrachtboot nog verschillende malen van eigenaar gewisseld. Daarbij veranderde ze telkens ook van naam. Uiteindelijk is de boot in 1969 op Taiwan gesloopt.

Collectie C.J. Worung

Vertrek

Tandjung Priok, 13 april 1951

Aankomst

Amsterdam, 6 mei 1951

De Groote Beer was gebouwd in 1944 in opdracht van de Amerikaanse overheid door Permanent Metals Corporation op de werf van Portland, Oregon (USA). De boot, van het type Victory, was in eerste instantie bestemd als troepentransportschip. De oorspronkelijke naam luidde Costa Rica Victory.

Aan het einde van 1946 werd het schip samen met twee zusterschepen aangekocht door de Nederlandse overheid. Deze gaf de drie boten de namen Groote Beer, Zuiderkruis en Waterman.

Deze drie schepen werden vanaf 1947 door de Nederlandse regering ingezet voor troepentransporten naar en van Indonesië. Er was plaats aan boord voor circa 1.600 manschappen in grote slaapzalen. Nadat een deel als hospitaalschip was ingericht, kon de Groote Beer ongeveer 810 personen vervoeren.

In haar militaire functie verzorgde de Groote Beer in 1951 ook een van de transporten van Molukse militairen en hun gezinnen naar Nederland. Als troepentransportschip voer de Groote Beer onder beheer van de Stoomvaart Maatschappij Nederland te Amsterdam.

Nog in 1951 werd de Groote Beer, net als haar twee zusterschepen, ingericht als emigrantenboot. Daarbij kwam zij in beheer bij de Holland-Amerika Lijn (HAL). In 1960 werden de drie boten overgedaan aan Scheepvaart Maatschappij Trans Ocean.

Als emigrantenboot, met capaciteit voor ongeveer 850 landverhuizers, vervoerde de Groote Beer vanaf 1951 tot in de jaren zestig vele tienduizenden Nederlandse emigranten naar Noord-Amerika.

In de jaren zestig liep de Nederlandse massa-emigratie per schip af. In 1964 werd de Groote Beer verkocht aan de Griekse reder Ladvis als charterschip. Zo vervoerde zij vanuit Noord-Afrika en de Levant groepen pelgrims naar Mekka.

In 1965 charterde de HAL het schip voor een aantal studentenreizen, overwegend vanuit Canada. Daarbij droeg zij opnieuw de naam Groote Beer. Een jaar na haar terugkeer, in 1967, in Griekse wateren werd ze weer omgedoopt tot Marianne IV. Ze zou echter niet meer onder die naam varen. Het schip werd in 1970 in Eleusis (Griekenland) gesloopt.

Collectie C.J. Worung

Eerste vertrek

20 februari 1951

Eerste aankomst

Rotterdam, 21 maart 1951

Tweede vertrek

25 mei 1951

Tweede aankomst

Rotterdam, 22 juni 1951

De Kota Inten was gebouwd in 1927 door de werf Fijenoord in Rotterdam in opdracht van de Rotterdamsche Lloyd als vrachtschip voor de route Rotterdam-Indië.

Ze had als vrachtvaarder een passagiersaccommodatie voor 28 personen. Maar de boot werd door middel van provisorische tussendekken ook regelmatig ingericht voor het vervoer van groepen pelgrims van en naar Mekka. En dan nam de passagierscapaciteit toe tot zo'n 1.800 personen.

Na de val van Nederlands-Indië in 1942 viel de Kota Inten in Azië in handen van de Britten, die haar als vrachtschip benutten. Maar nog in datzelfde jaar werd zij overgedaan aan de Amerikaanse overheid.

In september 1943 werd de boot te New York ingericht als troepentransportschip, met capaciteit voor zo'n 1.750 manschappen. De Kota Inten was gedurende de verdere Tweede Wereldoorlog actief in de Stille Oceaan. Daarbij overleefde ze te Io Shima (een eilandje bij Japan) een kamikazeactie van een Japanse piloot.

Begin 1946 werd de Kota Inten door de Amerikanen aan de Rotterdamse eigenaar teruggegeven. Nu ging de boot voor de Nederlandse overheid militairen naar en van Indonesië vervoeren. Maar ook werd zij wel ingezet als emigrantenboot naar Canada, en voor repatriëring van Nederlanders uit Indonesië.

Gedenkwaardig was haar tocht naar Ambon, waar ze op 14 mei 1950 ruim 230 Nederlanders en enkele Amerikaanse zendelingsgezinnen ophaalde. Deze evacuatie vond plaats aan de vooravond van de aanval van Indonesië op de Republik Maluku Selatan (RMS).

Als enige schip werd de Kota Inten tot twee keer toe ingezet bij de overbrenging in 1951 van Molukse militairen en hun gezinnen van Java naar Nederland. Hierna is de Kota Inten in 1951 weer tot vrachtschip ingericht. Als zodanig heeft zij nog een aantal jaren voor haar Rotterdamse eigenaar gevaren. In 1957 is zij in Hong Kong voor de sloop aangekomen.

Collectie C.J. Worung

Vertrek

Surabaya, 7 april 1951

Aankomst

Amsterdam, 29 april 1951

Dit schip liep in 1931 van stapel als luxe passagiersboot bij de werf Vickers-Armstrong Shipbuilders Ltd. nabij Newcastle-upon-Tyne (Groot-Brittannië). De bouw geschiedde in opdracht van de Britse rederij Furness, Withy en Co.

Het schip werd onder de naam Monarch of Bermuda in de jaren 1931-1939 ingezet op een cruiselijn tussen New York en de Bermuda-eilanden, een populaire vakantiebestemming voor welgestelde Amerikanen. De Monarch stond bekend als 'millionaires ship'. Het had vrijwel alleen accommodatie voor (ongeveer 800) eersteklasreizigers.

In 1939, kort na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, werd de boot als troepentransportschip ingericht. Het kwam vervolgens via Canada naar de Britse eilanden.

Het schip nam in konvooi deel aan geallieerde landingen in Noorwegen (1940), Madagaskar (1942), Algerije (1942) en Sicilië (1943). Maar het werd ook ingezet om een deel van de Britse goudvoorraad in Canada in veiligheid te brengen. En in 1946 verzorgde het een transport 'soldatenbruiden' naar Canada.

In 1947 werd het schip op de bouwwerf weer voor haar vroegere taak als plezierboot ingericht. Maar tijdens dit werk brak een verwoestende brand uit. Het wrak werd door de Britse overheid gekocht. Die liet het ingrijpend verbouwen tot emigrantenschip. Het had nu capaciteit voor 1.600 landverhuizers en ontving de naam New Australia.

De Britse overheid gaf het schip in beheer bij de rederij Shaw Savill & Albion Line. Het werd vanaf 1949 als emigrantenboot ingezet, op de route naar Australië. Op één van de terugreizen werden in 1951 op Java Molukse militairen met hun gezinnen opgepikt voor de reis naar Nederland. Ook werd ze diverse keren door Engeland en Australië als troepentransportschip gebruikt, bijvoorbeeld ten tijde van de Korea-oorlog.

Na een scheepsbotsing in 1957 ging de boot uit de vaart. Maar zij werd in 1958 gekocht door de Greek Line. Deze liet haar ingrijpend verbouwen bij Blohm & Voss in Hamburg. Ze kreeg nu een capaciteit voor 1.300 passagiers, waarvan 1.150 toeristenklasse. De rederij gaf de boot de naam Arkadia en zette haar in op de lijn Bremerhaven-Montreal. Uiteindelijk is de boot in 1966 te Spanje gesloopt.

Collectie C.J. Worung

Vertrek

Tandjung Priok, 7 maart 1951

Aankomst

Rotterdam, 8 april 1951

De boot was in 1914 te water gelaten als stoomschip met de naam Medina. Ze was gebouwd voor de vrachtvaart door de werf Newport News Shipbuilding & Dry Dock te Newport News, Virginia (USA). De bouw vond plaats in opdracht van de Amerikaanse rederij Mallory Steamship Co.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de boot gevorderd  en diende ze als bevoorradingsschip bij de Amerikaanse marine. In 1922 werd zij omgebouwd tot motorschip. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog werd het schip ingelijfd bij de Amerikaanse kustwacht.

Na de Tweede Wereldoorlog werd het schip in 1947 overgenomen door de Panamese rederij Naviera San Miguel. De boot kreeg Roma als nieuwe naam. De reder liet haar in 1948 in La Spezia (Italië) verbouwen tot emigrantenschip, met accommodatie voor 287 kajuitpassagiers en zo'n 700 slaapzaalpassagiers.

In 1950, een voor rooms-katholieken 'heilig jaar', verzorgde de Roma (toepasselijk) tot drie keer toe een  transatlantisch transport van groepen Amerikaanse pelgrims op hun tocht naar Rome.

Daarna werd de boot ingezet op de landverhuizersroute naar Australië. Bij terugreis uit Australië deed de Roma in 1951 Indonesië aan om een groep Molukse militairen en hun gezinnen naar Nederland te brengen. Maar kort daarop al ging de rederij failliet.

In 1952 werd de boot geveild. Koper was de Italiaanse rederij Costa Line. Het schip kreeg weer een andere naam (Franca C) en werd heringericht. Als zodanig voer ze tot in 1959 vooral op Zuid-Amerikaanse landverhuizersroutes.

In 1959 werd de Franca C omgebouwd tot cruiseschip voor 345 eersteklaspassagiers, compleet met bioscoop, zwembad en casino. Zo doorkruiste ze in hoofdzaak de Middellandse Zee.

In 1977 was de boot volgens de reder opgebruikt. Maar toen besloot het Duitse evangelisatiegenootschap “Gute Bücher für alle" (Goede boeken voor iedereen) het toen al oude schip op te kopen.

Het schip werd ingericht als varende bibliotheek en conferentieoord. Weer vond een ingrijpende verbouwing plaats. De naam werd gewijzigd in Doulos (Grieks voor dienaar). Als vlag ging de boot het Maltezer kruis voeren.

Als bibliotheekboot is de Doulos na zo'n 90 jaar nog steeds in bedrijf. Het is het oudste nog varende zeeschip ter wereld. En staat als zodanig ook vermeld in het Guinness Book of Records.

Sinds 1978 hebben meer dan 17 miljoen mensen de Doulos bezocht. Ze heeft zo'n 95 landen bereisd en meer dan 400 havens aangedaan. Het schip vaart met een internationale bemanning van 340 koppen, allen vrijwilligers. Het huidige vaargebied is voornamelijk Zuid-Oost-Azië.

Weliswaar sterk veranderd, is de Doulos de enige nog bestaande boot die in 1951 werd gebruikt voor de Molukse reizen naar Nederland.

Collectie C.J. Worung

Vertrek

Surabaya, 14 april 1951

Aankomst

Rotterdam, 10 mei 1951

Het motorschip Skaubryn was in aanleg gebouwd als vrachtvaarder door de werf Howaldtswerke in Kiel (Duitsland). Maar zij werd in 1951 afgebouwd te Landskrona (Zweden) door de werf Öresundsvarvet.

De bouw vond plaats in opdracht van de Noorse rederij I.M. Skaugen. De Skaubryn ging met ruim 1000 bedden varen als emigrantenschip op de landverhuizersroute Bremerhaven - Sydney.

In maart 1951 voer ze voor het eerst naar Australië. Meteen bij de eerste thuisreis deed ze Surabaya aan om Molukse militairen en hun gezinnen aan boord te nemen met bestemming Nederland.

Jaren achtereen bleef de Skaubryn op Australië varen. Tussendoor werd het schip wel door regeringen gecharterd als troepentransportschip - voor Franse militairen uit Indo-China en Engelsen uit Singapore. Rederij Greek Line charterde haar ook, voor vier emigrantenreizen naar Canada.

In april 1958 sloeg het noodlot toe: op weg naar Australië, in de Indische Oceaan, brak brand uit in de machinekamer. Er waren op dat moment meer dan 1.200 mensen aan boord. Alle systemen vielen uit en het schip stond al snel in lichter laaie.

Gelukkig konden alle opvarenden worden opgepikt door een toevallig passerende vrachtvaarder. Maar het schip moest worden opgegeven. Op 6 april 1958 verdween de volledig uitgebrande Skaubryn in de golven. Na de ramp gaf rederij Skaugen het passagiersvervoer op en concentreerde zich geheel op vracht- en tankervaart.

Collectie C.J. Worung

Vertrek

Jakarta, 9 april 1951

Aankomst

Amsterdam, 16 mei 1951

Dit motorschip was gebouwd in 1921 als passagiersboot voor rederij Bibby Line door de werf Harland & Wolff in Belfast (Noord-Ierland).

Aanvankelijk werd zij gecharterd door de Britse Royal Mail Steam Packet Co. op de lijn van Engeland via Panama naar Vancouver, aan de Canadese westkust.

In 1927 werd zij omgebouwd tot troepentransportschip met capaciteit voor 1.300 manschappen. Als zodanig voer zij doorlopend in charterdienst voor het Britse leger. Meestal vervoerde zij koloniale troepen, bijvoorbeeld voor het leger in China en Brits-Indië.

In september 1939, aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, werd de Somersetshire gevorderd. De boot werd ingericht als hospitaalschip met zo'n 500 bedden. Zo was zij betrokken bij de evacuaties van Britse troepen uit Narvik (Noorwegen) in 1940 en uit Tobruk (Libië) in dat zelfde jaar en in 1941.

Later repatrieerde ze vanuit Noord-Afrika gewonde militairen naar Australië en Nieuw-Zeeland. In april 1942 werd de boot in de Middellandse Zee door een Duitse onderzeeboot getorpedeerd. Iedereen ging van boord. Maar tegen alle verwachting in hielden de waterkerende schotten. Een deel van de bemanning kwam terug en wist het schip voor herstel veilig in Alexandrië (Egypte) te krijgen.

Tot in 1946 bleef de Somersetshire als hospitaalschip actief op de wereldzeeën. Begin 1948 ging ze uit legerdienst en keerde terug bij Bibby Line. Ze werd bij Harland & Wolff herbouwd als emigrantenschip voor 550 reizigers op de route naar Australië.

Verschillende keren in 1950 en 1951 heeft de Somersetshire op terugreis uit Adelaïde tussenstops in Jakarta gemaakt om militairen naar Nederland te verschepen. In 1951 verzorgde ze ook een van de transporten met Molukse militairen en hun gezinnen.

In 1954 werd de Somersetshire in Groot-Brittannië gesloopt.