Terug naar zoekresultaten

3.12.47 Inventaris van het Bestuursarchief van de Erasmus Universiteit Rotterdam [periode 1986-1999]

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.12.47
Inventaris van het Bestuursarchief van de Erasmus Universiteit Rotterdam [periode 1986-1999]

Auteur

Doxis Informatiemanagers BV

Versie

18-03-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
(c) 2023 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Erasmus Universiteit; Bestuursarchief [periode 1986-1999]
Bestuursarchief EUR 1986-1999

Periodisering

archiefvorming: 1986-1999
oudste stuk - jongste stuk: 1986-1999

Archiefbloknummer

38365

Omvang

; 3796 inventarisnummer(s) 75,70 meter

Taal van het archiefmateriaal

De meeste stukken zijn in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief, Den Haag

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

College van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam, 1986-1999 Universiteitsraad van de Erasmus Universiteit Rotterdam, 1986-1999 Raad van Toezicht van de Erasmus Universiteit, 1986-1999 College van Beroep voor Examens van de Erasmus Universiteit, 1986-1999 College van hoogleraren/College voor promoties van de Erasmus Universiteit, 1986-1999 Universiteitsbibliotheek van de Erasmus Universiteit, 1986-1999

Samenvatting van de inhoud van het archief

Deze inventaris beslaat het bestuursarchief van de Erasmus Universiteit Rotterdam uit de periode 1986-1999. Het bestaat uit archiefbescheiden die de neerslag vormen van de handelingen uitgevoerd door het college van bestuur, de universiteitsraad, de raad van toezicht, het college van beroep voor examens, het college van hoogleraren/ het college voor promoties en de universiteitsbibliotheek.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Bestuur
De Erasmus Universiteit Rotterdam is voortgekomen uit de fusie van de Nederlandse Economische Hogeschool en de Medische Faculteit Rotterdam. In 1913 richtten Rotterdamse ondernemers de Nederlandsche Handels-Hoogeschool op: een hogeschool waar de volgende generaties ondernemers theoretische handelskennis konden opdoen, die zij later in praktijk zouden kunnen toepassen, en een algemene ontwikkeling konden doormaken, die hen als handelaar, maar ook als mens en staatsburger goed zou doen. ( Dr. J.H. van Stuijvenberg, De Nederlandsche Economische Hoogeschool 1913-1963. Van handelshoogeschool naar hogeschool voor maatschappijwetenschappen (Rotterdam/Den Haag 1963) 18 ) In september 1939 werd, met de bevoegdverklaring tot het hebben van een hogeschool, de naam gewijzigd in de Nederlandsche Economische Hogeschool. ( Van Stuijvenberg, De Nederlandsch Economische Hoogeschool, 234. ) De Medische Faculteit Rotterdam werd in 1949 door een aantal Rotterdamse artsen en bestuurders opgericht: een volledig zelfstandige artsenopleiding met examenbevoegdheid, waar studenten een praktische opleiding konden volgen. ( J.M.W. Binnenveld en H.H. Vleesenbeek, Medische Faculteit Rotterdam. Analyse van een experiment (Leiden 1976) 2, 31. ) De Erasmus Universiteit Rotterdam werd op 1 februari 1973 ingesteld bij de inwerkingtreding van de Wet Rijksuniversiteit Rotterdam. ( Lex Specialis RUR, 1973. ) Haar bevoegdheden zijn opgenomen in de Wet Universitaire Bestuurshervorming ( Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: Stb), 1970, 601. ) en verder uitgewerkt in het Beheers en Bestuursreglement van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
De voornaamste taken van de universiteit bestaan uit het geven van onderwijs, de beoefening van de wetenschap en de bevordering van maatschappelijk besef. De belangrijkste wetten uit de periode (1986-1999) zullen hieronder eerst kort besproken worden om een adequaat beeld van de wettelijke kaders te schetsen. Het ontstaan van de instelling moet geplaatst worden in de context van de democratisering van het hoger onderwijs die zich vanaf de jaren 1960 voltrok en die noopte tot een grondige hervorming van het Nederlandse universiteitslandschap. De organisatie van de moderne universiteit is voornamelijk gebaseerd op de Wet op het Wetenschappelijk onderwijs van 1960 en de Wet Universitaire Bestuurshervorming van 1970. Door de invoering van de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs 1960 werd de universiteit als geheel een publiekrechtelijk rechtspersoon en er werd meer structuur gegeven aan de inrichting van het onderwijs. Vanaf de begin jaren tachtig ontwikkelde het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen een nieuwe Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs. De wet werd in 1986 van kracht. Men was van mening dat de macht van de Universiteitsraad, een orgaan dat een sleutelrol vervulde in het formuleren van het strategische beleid, teruggedrongen diende te worden en dat het een meer controlerend en adviserend orgaan moest worden. De positie van het college van bestuur werd versterkt. Ook na 1986 verschenen er op het ministerie plannen om de onderwijswetgeving weer te veranderen. Als gevolg van nieuwe maatschappelijke en politieke ideeën over de onderlinge verhouding was men de mening toegedaan dat meer initiatief en verantwoordelijkheid moesten worden overgelaten aan het onderwijsveld zelf. Deze gedachte vormde het uitgangspunt van de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek van 1992. Door deze wet werden de universiteiten nog zelfstandiger en konden zij het overgrote deel van de eigen bedrijfsvoering, onderwijs en onderzoek zelf bepalen. De bestuurlijke verhoudingen in de universiteit werden in 1997 door de Wet Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie gewijzigd. In de praktijk kwam het erop neer dat de faculteits- en universiteitsraad adviesorganen werden in plaats van bestuursorganen en dat de positie van het college van bestuur als het centraal bestuursorgaan nog verder versterkt werd.
Onderwijs en onderzoek
Na de jaren 1960 en 1970, een periode waarin de democratisering van het universiteitslandschap zich voltrok, en de jaren 1980, die zich kenmerkten door bezuinigingsmaatregelen die hun weerslag hadden op het universitaire bestel, waren de jaren 1990 en 2000 eveneens periodes van ingrijpende veranderingen, waarvan de internationalisering en verzakelijking van universitaire wereld de voornaamste waren. Deze ontwikkelingen hadden zowel hun weerslag op een verschuiving van het bestuurlijke zwaartepunt als op het ontstaan van nieuwe beleidsterreinen. Vanaf de jaren 1990 won het marktdenken aan invloed in de universitaire wereld. Dat manifesteerde zich in verschijnselen als een groeiende internationale concurrentie en prestatiedruk. Concreet kunnen worden genoemd het belang van nationale en internationale rankings, verengelsing van onderwijs en onderzoek, aantallen inschrijvingen, diploma s en promoties, externe fondsenwerving voor onderzoek, en het belang van valorisatie van onderzoek en onderwijs. In de context van deze ontwikkelingen, profileerde de Erasmus Universiteit zich in het nationale universitaire bestel en in het mondiale stelsel van onderwijs en wetenschappen nadrukkelijk. De globalisering en de internationalisering van het onderwijs en onderzoek droegen hier in sterke mate aan bij. Het stimuleren van innovatief onderzoek waarbij maatschappelijke problematiek centraal stond, begon sterker als een prioriteit van de Erasmus Universiteit te gelden. Het financieele kader waarbinnen wetenschappelijk onderzoek kon plaatsvinden en dat vorm kreeg in de jaren tachtig, toen de overheid ingrijpend moest bezuinigen en strenger toezicht hield op de onderzoeksactiviteiten van universiteiten, maakte dit noodzakelijk. Bovendien werd fundamenteel onderzoek van groot belang geacht voor de internationale reputatie van de EUR.
Vanaf 1980 profileerde de EUR zich nadrukkelijker als internationale universiteit door dit institutioneel gestalte te geven door nauwe samenwerkingsverbanden met andere landen aan te gaan en te participeren in uitwisselingsprogrammaas. Hoewel het merendeel van de studenten die zich inschreven, afkomstig waren en zijn uit Rotterdam en omstreken, werd er meer aandacht geschonken aan het werven van buitenlandse studenten. Dit vertaalde zich in concreet beleid. De EUR ging zich duidelijker positioneren door middel van beeldvorming en promotie. Voorlichting ontwikkelde zich tot een aparte expertise en omvatte de structurele organisatie van promotie- en organisatieactiviteiten en het formuleren en implementeren van marketingstrategieen.
College van bestuur
Op 1 februari 1973 startte het college van bestuur met haar werkzaamheden. In eerste instantie betrof het een waarnemend college. In januari 1974 startte het eerste officieele college met zijn werkzaamheden. Het college bestond conform de Wet Universitaire Bestuurshervorming uit de rector magnificus, twee leden uit het wetenschappelijk personeel en twee door de Kroon benoemde leden, waarvan er een voorzitter van het college was. Op de EUR werd, vanwege de informele structuur, besloten een vertegenwoordiger van respectievelijk de studenten en het niet-wetenschappelijk personeel, als leden van het presidium van de universiteitsraad, bij de vergaderingen van het college van bestuur aanwezig te laten zijn. ( M. Davids en J. van Herwaarden, Erasmus Universiteit Rotterdam 1973-1993 (Rijswijk 1993) 35. ) Het college was er veel aan gelegen om het ontvlechten en verweven van de Nederlandsche Economische Hogeschool en de Medische Faculteit Rotterdam tot een succes te maken. ( Matthijs Dicke, Paul van de Laar en Joop Visser (red.), Ambitie en Identiteit. Van Nederlandsche Handels Hoogeschool tot Erasmus Universiteit Rotterdam (Rotterdam 2013) 128. ) De taken behelsde het voorbereiden, bekendmaken en uitvoeren van de besluiten van de universiteitsraad op het gebied van huisvesting, financieen, personeelsbeheer, het sluiten van overeenkomsten, het onderhouden van contacten namens de universiteit en het houden van toezicht. ( Stb 1970, 601 ) Het college van bestuur werd tot 1988 ondersteund door de centrale diensten: public relations, griffie, bibliotheek, onderwijs-research, rekencentrum, audio visuele diensten, planning en studium generale. Het proefdierbedrijf en de centrale researchwerkplaatsen bleven onder directe verantwoordelijkheid van de Medische Faculteit Rotterdam. ( Davids en Van Herwaarden, Erasmus Universiteit Rotterdam 38-39. ) Van 1988 tot 2008 was er sprake van vijf directoraten: Onderwijs, onderzoek en studentenaangelegenheden, Financieele, economische en begrotingszaken, Personeel en organisatie, Informatievoorziening, management- en bestuurlijke ondersteuning en Materieel, technisch en bouwbeheer. ( Davids en Van Herwaarden, Erasmus Universiteit Rotterdam 246. )
Universiteitsraad
In 1985 werd in de Wet op het wetenschappelijk onderwijs van 25 september 1985 ( Staatsblad van het koninkrijk der Nederlanden (hierna: Stb) 1975, 729. ) ( Davids en Van Herwaarden, Erasmus Universiteit Rotterdam 244. ), de Regeling, verwoord in de Wet op het wetenschappelijk onderwijs 1975 en de WUB van 9 december 1970 herzien. Hierin werden de bevoegdheden van de universiteitsraad ingrijpend gewijzigd, maar ook duidelijk omlijnd.
Waar de raad voorheen het bestuurs- en kiesreglement, de begroting, de aanvullende begroting, de richtlijnen voor de organisatie en coördinatie van het onderwijs, de richtlijnen voor het doen van dierproeven, de richtlijnen voor de opstelling en inrichting van de begrotingsplannen formuleerden, stelden deze die voortaan alleen nog maar vast. Weliswaar werd de raad wel in allerlei zaken gehoord. De raad verloor zo zijn sleutelrol in het formuleren van het strategisch beleid en kreeg meer een controlerende en adviserende functie.
Met de Wet modernisering universitaire bestuursorganisatie van 27 februari 1997 ( Stb 1997, 117. ) werd de rol van de raad veel moelijker. ( Ambitie en Identiteit 132. )
In de praktijk bleef alleen de functie van adviesorgaan over. De raad mocht vanaf toen over alle aangelegenheden de universiteit betreffende aan het college van bestuur voorstellen doen en standpunten kenbaar maken. Besluiten mochten genomen worden over de vaststelling of wijziging van het instellingsplan, de vormgeving van het systeem van kwaliteitszorg, het studentenstatuut, het bestuurs- en beheersreglement, regels op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn, de keuze uit medezeggenschapsstelsels en de financiële ondersteunings-regeling.
Het college van bestuur was verplicht om de raad te informeren.
De universiteitsraad bestond vòòr 1997 uit 25 leden, voor tenminste een derde uit leden van het wetenschappelijk personeel, voor een derde uit leden van het ondersteunend en beheerspersoneel en voor hoogstens een derde uit studenten. Er konden ook vijf buitenleden worden toegelaten. Vanuit elke faculteitsbestuur kon er een lid toegang krijgen tot de vergaderingen van de universiteitsraad. Weliswaar met een raadgevende stem. De universiteitsraad koos, al dan niet uit zijn midden, zijn eigen voorzitter.
Na 1997 was het aantal leden 24 en de verdeling personeel-studenten gelijk. Buitenleden waren niet meer welkom bij de vergaderingen.
Raad van Toezicht
Met de WUB in 1997 werd de raad van toezicht in het leven geroepen. Het duurde feitelijk tot 2000 tot deze echt in de wet werd opgenomen. ( Stb, 2000, 11. )
De raad van toezicht bestond uit minimaal drie en maximaal vijf leden. De leden werden door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen benoemd voor een periode van maximaal vier jaar. Hierbij was het vertrouwen van de universiteitsraad van groot belang; een lid van de raad van toezicht moest onafhankelijk en van onbesproken gedrag zijn. De taken van de raad van toezicht zijn het toezicht op het bestuur en het beheer van de universiteit. Daarnaast het goedkeuren van respectievelijk het bestuurs- en beheersreglement, het instellingsplan, het inspectieverslag bedoeld voor de minister, het document inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en de besluiten op de Wet op de ondernemingsraden en gemeenschappelijke regeling.
College van beroep voor de examens
Het college van beroep voor de examens werd in 1981 ingesteld en vindt zijn grondslag in de WUB van 9 december 1970.
Het college van beroep voor de examens had drie of vijf leden. Deze werden door het college van bestuur gekozen voor een termijn van minimaal drie jaar en maximaal vijf jaar. Leden mochten geen lid zijn van het college van bestuur of de inspectie en minimaal de helft moest uit docenten bestaan. Het college van beroep voor de examens had als hoofdtaak om te beslissen op beroepen, mits deze binnen dertig dagen na de gemaakte beslissing door de appellant was verstuurd, voorzien van een ‘met redenen omkleed’ beroepsschrift. Ter voorbereiding stelde het college een reglement van orde vast. De universiteit was verplicht om het college de gegevens, die zij nodig had voor het uitvoeren van haar taak, te verstrekken. ( Stb 1992, 593. )
College van dekanen en het college van hoogleraren
In het kader van de WUB 1973 heeft de Erasmus Universiteit de functie van dekaan/beheerder ingevoerd. ( Ambitie en Identiteit 131 )
Een dekaan, de voorzitter van het faculteitsbestuur, gekozen uit de eigen geleding van gewone hoogleraren en lectoren voor drie jaar, nam plaats in het college van dekanen. Het college van dekanen werd voorgezeten door de rector magnificus. Taken van het college waren het ongevraagd of gevraagd advies geven over onderwijs en wetenschapsbeoefening aan de universiteitsraad of het college van bestuur en het toekennen van het (ere)doctoraten.
Sinds 1997 staat het college van dekanen formeel bekend als het college van promoties en informeel als het College van Decanen (ook de schrijfwijze is aangepast). In 1998-1999 heeft er parallel nog een jaar het college van hoogleraren bestaan, dat zich ook bezighield met promoties en het toekennen van eredoctoraten.
College van promoties (vanaf 1997)
Met de invoering van de wet van 27 februari 1997, houdende wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de bestuursorganisatie van en medezeggenschap in universiteiten (Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie, MUB) ( Stb 1997, 117 )
, verdween het college van dekanen uit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Het college van promoties werd in het leven geroepen: een college, bestaande uit hoogleraren (niet zelden hoofzakelijk decanen), dat, op advies van het college van bestuur, bevoegd is om de graad ‘doctor honoris causa’ te verlenen.
Universiteitsbibliotheek
In 1913 werd er aan de Nederlandsche Handelshoogeschool een bibliotheek verbonden. ( J.H. van Stuijvenberg, De Nederlandsche Economische Hoogeschool 1913-1963 (Rotterdam/’s Gravenhage 1963) 198. ) Men was van mening dat een hogeschool zonder gespecialiseerde bibliotheek ondenkbaar was. De bestaande Rotterdamse bibliotheken waren niet gespecialiseerd in handelswetenschap en het was noodzakelijk dat docenten en studenten direct over de nodige literatuur konden beschikken. In 1969 ging de, sinds 1939 zo genoemde, Nederlandsche Economische Hoogeschool een nog steeds voortdurende samenwerking aan met het Rotterdamsch Leeskabinet. ( Lizet Duyvendak en Pierre Pesch (red.), Grenzeloos lezen. 150 jaar Rotterdamsch Leeskabinet (Rotterdam 2009) 84. ) Na een omzwerving langs het Leeskabinet aan de Geldersche kade en ‘Kosmos’ werd in 1968 gebouw B (Bibliotheek) op de campus Woudestein in gebruik genomen. Sinds 1971 is daar ook het Rotterdamsch Leeskabinet gevestigd. ( Ambitie en Identiteit 167. ) De bibliotheek van de Medische Faculteit Rotterdam (hierna: M.F.R.) functioneert sinds 1967. In 1969 werd de bibliotheek van het Dijkzigt ziekenhuis in de bibliotheek van de M.F.R. opgenomen. Na een poos tijdelijk te zijn gehuisvest, onder andere in het Dijkzigt ziekenhuis, is het van 1971 tot 2003, als dependance, gehuisvest op de eerste drie verdiepingen van de hoogbouw. Sinds 2003 valt het organisatorisch onder het Erasmus MC. ( Binneveld en Vleesenbeek 131. ) Sinds 2003 valt het organisatorisch onder het Erasmus MC. ( Ambitie en Identiteit, 169. )
In 1969 werd de Randtriever in gebruik genomen, een boekenrobot die in het magazijn van de bibliotheek het ophalen en terugzetten van de boeken uitvoerde. De Rotterdamse Randtriever was de enige die ooit in Europa was gebouwd. Een grote verandering vond eind jaren negentig plaats, toen het mogelijk werd om online boeken aan te vragen.
De universiteitsbibliotheek is een “central service” en het valt onder het college van bestuur. De universiteitsbibliotheek heeft als taken het aankopen, sorteren, catalogiseren, reviseren, aanbieden en uitlenen van gedrukte werken en digitale informatie. ( De Nederlandsche Economische Hoogeschool, 198. ) Het is een plaats om materialen te raadplegen, een studiezaal met computerwerkplekken en een ontmoetingsruimte. ( Ambitie en Identiteit, 173 )
Geschiedenis van het archiefbeheer
De archiefblokken bevatten de neerslag van de verschillende centrale bestuurs- en medezeggenschapsorganen en de faculteiten van de universiteit. Het betreft hier beleidsdossiers over de primaire en secundaire taken van de universiteit op gebied van onderwijs, onderzoek en bedrijfsvoering op centraal en facultair niveau, en de personeelsdossiers van de hoogleraren.
Het archiefbeheer van de centrale bestuursorganen werd uitgevoerd door de afdeling Post, Archief en Reproductie (PAR) (nu Documentary Information Management (DIM)). De afdeling was ook verantwoordelijk voor het archiefbeheer van diverse organisatieonderdelen, waaronder de afdeling personeelsaangelegenheden en de Universiteitsbibliotheek. De faculteiten en overige diensten van de universiteit waren zelf verantwoordelijk voor de vorming en het beheer van hun archieven, maar sloten tot 2018 dienstverleningsovereenkomsten af voor de inzet van archiefmedewerkers van de afdeling PAR (DIM). De archiefbescheiden van de decentrale eenheden werden periodiek overgedragen aan de afdeling PAR, die het beheer overnam in de Centrale Archiefbewaarplaats (CAB) in het Theil gebouw in de Burgemeester den Oudenlaan 50 te Rotterdam.
Het archief is gevormd en bijgehouden door DIM en geordend op basis van de Basis Archiefcode (BAC), waarmee de structuur per archiefdeel deels is gedefinieerd. Er missen een paar stukken en er heeft tot de aanvang van het bewerkingstraject geen herordening of samenvoeging plaatsgevonden. De dossiers in het archief zijn wel geselecteerd en gewaardeerd, waarbij aangetekend dat de selectie niet zorgvuldig genoeg was uitgevoerd en tijdens de inventarisatie is verbeterd.
Verwerving door Nationaal Archief
Het archief is in 2021 door de Erasmus Universiteit Rotterdam overgebracht naar het Nationaal Archief krachtens artikel 12 van de Archiefwet 1995.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Het archief bestaat uit agenda’s, verslagen, lijsten van ingekomen stukken, besluiten, nota’s, rapporten, plannen, voorstellen, aanvragen, toekenningen, voorbereiden stukken, reglementen, begrotingen, jaarrekeningen, jaarverslagen en andere stukken die de neerslag vormen van de handelingen uitgevoerd door genoemde archiefvormers van het bestuur.
Selecteren en vernietigen
Voor de waardering van het archief is het Basisselectiedocument Wetenschappelijk Onderwijs 1985-. Instrument voor de selectie (ter vernietiging dan wel blijvende bewaring) van de administratieve neerslag van de zorgdragers openbare en bijzondere universiteiten op het beleidsterrein wetenschappelijk onderwijs over de periode 1985 - gehanteerd.
Het BSD is vastgesteld op 20 augustus 2009 door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, namens deze, de algemene rijksarchivaris.
Aanvullingen
Geen
Verantwoording van de bewerking
Tijdens de bewerking is van de oorspronkelijke 78,44 strekkende meters 60,49 meter overgebleven. Deze selectiea zijn opnieuw gestructureerd gebaseerd op handelingsnummers (uit het BSD) en vergadernummers. De codering, gebaseerd op de Basis Archiefcode is losgelaten. De beschrijvingen hebben als voorbeeld de oorspronkelijke dossieromschrijvingen van de archiefvormer, maar zijn gecontroleerd, waar nodig aangepast en beschreven met als basis het onderwerp uit het BSD: waar nodig zijn ze voorzien van een handeling, object, subject, plaats en tijd.
Namen zijn de eerste keer voluit geschreven, met erachter de afkorting. De daaropvolgende keren is consequent de afkorting genoteerd. Voor de betekenis van de afkortingen verwijs ik u naar bijlage 1.
Alle stukken zijn van nietjes, plakband en overige hechtmiddelen ontdaan en verpakt in zuurvrije omslagen en zuurvrije archiefdozen, conform de normen in Normenblad materieele staat versie 3.0 van het Nationaal Archief. Daarna zijn ze genummerd volgens de inventaris. De omslagen en dozen zijn voorzien van etiketten. Van de te vernietigen stukken is een vernietigingslijst opgesteld, die aan de afdeling DIM is overgedragen.
De archiefblokken bevatten de neerslag van de verschillende centrale bestuurs- en medezeggenschapsorganen en de faculteiten van de universiteit. Het betreft hier beleidsdossiers over de primaire en secundaire taken van de universiteit op gebied van onderwijs, onderzoek en bedrijfsvoering op centraal en facultair niveau, en de personeelsdossiers van de hoogleraren.
Zie daarvoor ook de inventarissen van de archieven van de faculteiten onder toegangsnummers 3.12.49 en 3.1250 en de personeelsdossiers van de hoogleraren in de inventaris met toegangsnummer 3.12.46.
Ordening
De structuur van het archief is opgezet volgens de ISAD (G) en gerubriceerd in stukken niet beschreven naar inhoud en stukken beschreven naar inhoud. Daarbinnen zijn de stukken gerubriceerd naar organisatie, personeel en taken. Verder is de ordening van het Basisselectiedocument (de handelingen) aangehouden om de beschrijvingen zo goed mogelijk te kunnen ordenen. Waar mogelijk is er gebruik gemaakt van verzamel- en deelbeschrijvingen.
Bijzonderheden per archiefvormer
College van bestuur: Na de bewerking is van de oorspronkelijke 78,44 strekkende meters 60,49 meter overgebleven.
Universiteitsraad: Na de bewerking is van de oorspronkelijke 15 strekkende meters 11,16 meter overgebleven.
Raad van Toezicht: Na de bewerking is van de oorspronkelijke 0,32 strekkende meters 0,23 meter overgebleven. Deze flinke vermindering komt doordat beroepszaken die oorspronkelijk op bewaren stonden vernietigd zijn in overeenstemming met het BSD.
College van Beroep voor Examens: Na de bewerking is van de oorspronkelijke 2,78 strekkende meters 0,23 meter overgebleven.
College van hoogleraren/College voor promoties: Na de bewerking is van de oorspronkelijke 3 strekkende meters 2,19 meter overgebleven.
Universiteitsbibliotheek: Na de bewerking is van de oorspronkelijke 2,76 strekkende meters 1,38 meter overgebleven.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopieeren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van de stukken als gevolg van de materiële staat.
Andere toegang
Voor dit archief is geen andere toegang beschikbaar.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Erasmus Universiteit; Bestuursarchief [periode 1986-1999], nummer toegang 3.12.47, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Bestuursarchief EUR 1986-1999, 3.12.47, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieen
Uit dit archief zijn geen kopieën op een alternatieve drager als microfilm, microfiche of in digitale vorm beschikbaar.
Afgescheiden archiefmateriaal
Niet van toepassing
Verwante archieven
  • Bestuursarchief 1986-1999, toegangsnummer 3.12.47
  • Faculteitsarchieven 1986-1999, toegangsnummer 3.12.50
  • Faculteitsarchieven 2000-2009, toegangsnummer 3.12.49
  • Personeelsdossiers hoogleraren 1973-2009, toegangsnumer 3.12.46
Literatuur Dr. J.H. van Stuijvenberg, De Nederlandsche Economische Hoogeschool 1913-1963. Van handelshoogeschool naar hogeschool voor maatschappijwetenschappen (Rotterdam/Den Haag 1963) 18. Van Stuijvenberg, De Nederlandsch Economische Hoogeschool , 234. J.M.W. Binnenveld en H.H. Vleesenbeek, Medische Faculteit Rotterdam. Analyse van een experiment (Leiden 1976) 2, 31. Lex Specialis RUR, 1973. Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden (hierna: Stb), 1970, 601. M. Davids en J. van Herwaarden, Erasmus Universiteit Rotterdam 1973-1993 (Rijswijk 1993) 35. Matthijs Dicke, Paul van de Laar en Joop Visser (red.), Ambitie en Identiteit. Van Nederlandsche Handels Hoogeschool tot Erasmus Universiteit Rotterdam (Rotterdam 2013) 128. Stb 1970, 601 Davids en Van Herwaarden, Erasmus Universiteit Rotterdam 38-39. Davids en Van Herwaarden, Erasmus Universiteit Rotterdam 246.

Archiefbestanddelen