Terug naar zoekresultaten

3.03.105 Inventaris van het archief van de Rijkspolitie in de provincie Zuid-Holland, District 's-Gravenhage, (1942) 1945-1993 (1994)

Het archief bevat beleidsplannen, jaarverslagen over de organisatie alsmede dossiers betreffende de ordehandhaving.
Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.03.105
Inventaris van het archief van de Rijkspolitie in de provincie Zuid-Holland, District 's-Gravenhage, (1942) 1945-1993 (1994)

Auteur

Doc-Direkt

Versie

13-10-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2019 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Rijkspolitie in de provincie Zuid-Holland, District 's-Gravenhage
Rijkspolitie 's-Gravenhage RP-ZH

Periodisering

archiefvorming: 1945-1993
oudste stuk - jongste stuk: 1942-1994

Archiefbloknummer

37319

Omvang

86 inventarisnummer(s) 1,80 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften

Archiefdienst

Nationaal Archief, Den Haag

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

District ‘s-Gravenhage (, 1945-1993)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat beleidsplannen, jaarverslagen over de organisatie alsmede dossiers betreffende de ordehandhaving.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
De ontwikkeling van het beleidsterrein 'politie' 1945-1993 ( RIO 100 Handelen met de sterke arm: Deel I Rapport institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein 'politie' 1945-1993 ) .
De Nederlandse overheid dient de rechtsorde te handhaven. Om dit te bereiken moet het openbaar bestuur met de sterke arm op kunnen treden. Voor dit geweldsmatig bestuur kan de staat beschikken over een gespecialiseerd apparaat, de politie. De inrichting van het politiebestel heeft altijd ter discussie gestaan. Binnen dit bestel wordt het gezag over de politie geregeld, verdeeld en aan voorwaarden gebonden en worden de organisaties aangewezen die in de politiezorg voorzien. Bovendien wordt naast zeggenschap over de politie ook de controle op die zeggenschap geregeld. In het denken over het politievraagstuk speelden tal van tegenstellingen een rol: centralisatie versus decentralisatie, rijkspolitie versus plaatselijke politie, repressieve politiezorg versus preventieve politiezorg, gezag van de officier van justitie versus gezag van de burgemeester, gezag van de procureur-generaal, fungerend directeur van politie versus gezag van de commissaris van de koning, taak minister van Justitie versus taak minister van Binnenlandse Zaken.
De totstandkoming van de Gemeentewet in 1851 wordt doorgaans gezien als het begin van de discussie over het politiebestel. Na 1858 bestond de politie uit lokaal georganiseerde gemeentepolitie, gemeenteveldwacht in kleinere gemeenten en rijkspolitie, verdeeld in marechaussee en rijksveldwacht. Na 1918 kwam daar het Korps Politietroepen bij. De gemeentelijke politiezorg rustte op de plaatselijke verordeningen en omvatte alles wat het huishoudelijk belang van de gemeente betrof. Alles wat het bovenlokaal belang raakte, kwam rijkspolitiezorg te heten. Hier werd een dualisme naar functie geschapen dat feitelijk heeft voortgeduurd tot 1958, toen de Politiewet 1957 het begrip rijkspolitiezorg tegenover gemeentepolitiezorg afschafte.
Hoewel de politieorganisatie van 1918 inefficiënt bleek, bleef zij onder het Rijkspolitiebesluit Staatsblad (Stb. 1935, 497) grotendeels intact. Om de politieorganisatie na de Duitse bezetting te regelen nam de Nederlandse regering in Londen het Buitengewoon Politiebesluit (Stb. 1944, E 123). Dit besluit bestempelde alle politiezorg tot rijkspolitiezorg en plaatste de gehele politie onder de leiding van de minister van Justitie. Dit besluit was niet onomstreden en maakte al snel plaats voor het Politiebesluit 1945 (Stb. 1945, F 250), gevolgd door de Politiewet 1957 (Stb. 1957, 244). Het Politiebesluit en de Politiewet zijn te beschouwen als een compromis tussen bovengenoemde tegenstellingen. Het eerste artikel van het Politiebesluit 1945 bepaalde dat de politie bestond uit het Korps Rijkspolitie en gemeentepolitie, elk met hun eigen bewakingsgebieden. Rijks- en gemeenteveldwacht, marechaussee en politietroepen verdwenen uit het politiebestel. Grotere gemeenten waren het werkterrein van de gemeentepolitie en de plattelandsgemeenten van de rijkspolitie. In dit verband kan worden gesproken van dualisme in organisatie. In de Politiewet 1957 bleef deze tweedeling gehandhaafd.
De algemene leiding, de organisatie en het beheer van de rijkspolitie kwam te berusten bij de minister van Justitie. De dagelijkse leiding over het Korps Rijkspolitie werd opgedragen aan de algemeen inspecteur. In gemeenten met gemeentepolitie werd de burgemeester belast met de algemene leiding, de organisatie en het beheer van de gemeentepolitie. Het Politiebesluit en de Politiewet bepaalden dat ten aanzien van een aantal beheersaangelegenheden centrale beheersregelingen werden vastgesteld waaraan het bevoegd gezag (de burgemeester voor wat betreft de gemeentepolitie en de minister van Justitie voor wat betreft de rijkspolitie) zich dienden te houden. Deze beheersbevoegdheid werd vanaf 1945 gedeeld door de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken.
Voor die tijd had de minister van Binnenlandse Zaken slechts een bijrol op het beleidsterrein. Door de kroon, op gemeenschappelijke voordracht van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken, bij gemeenschappelijke ministeriële beschikking of in onderling overleg werden regels gegeven omtrent beheerszaken als rechtspositie, tucht, benoembaarheidseisen, opleiding, indeling en sterkte, werving, kleding, en bewapening.
De indeling van het Korps Rijkspolitie werd herhaaldelijk gewijzigd. Sinds de oprichting van het Korps in 1945 werden groepen en posten samengevoegd of opgeheven en ontstonden er nieuwe groepen. Mede als gevolg van gemeentelijke herindelingen hielden rijkspolitiegemeenten op te bestaan.
In 1947 zag de indeling van gewesten en districten er als volgt uit ( Politiealmanak 1947 ) :
  • Gewest Amsterdam
    • District Amsterdam
    • District Alkmaar
    • District Utrecht
  • Gewest ’s-Gravenhage
    • District ’s-Gravenhage
    • District Dordrecht
    • District Middelburg
  • Gewest ’s-Hertogenbosch
    • District ’s-Hertogenbosch
    • District Eindhoven
    • District Breda
    • District Maastricht
    • District Roermond
  • Gewest Arnhem
    • District Zwolle
    • District Almelo
    • District Nijmegen
    • District Doetinchem
    • District Apeldoorn
  • Gewest Groningen
    • District Groningen
    • District Winschoten
    • District Assen
    • District Leeuwarden
    • District Heerenveen
Vanaf de jaren zestig werd een district ingedeeld in rayons. Hierbij werd gelet op gemeenschappelijke belangen binnen de rayons en op de bestuurlijke en politiële indeling van het district.
In 1988 zag het overzicht van de organisatie van het Korps Rijkspolitie op districtsniveau er als volgt uit ( Politiealmanak 1988 ) :
  • District Alkmaar
  • District Amsterdam
  • District Apeldoorn en Flevoland
  • District Assen
  • District Breda
  • District Dordrecht
  • District Eindhoven
  • District Flevoland (districten Apeldoorn en Flevoland)
  • District Friesland
  • District Groningen
  • District ’s-Hertogenbosch
  • District Limburg
  • District Nijmegen
  • District Overijssel
  • District Utrecht
  • District Zeeland
Begin jaren tachtig vond 'kringvorming' plaats. Het district werd ingedeeld in de kringen noord, midden en zuid. Hierbij werden twee of meer aangewezen landgroepen op verschillende taakonderdelen en met inachtneming van de toenmalige organisatiestructuur samengevoegd teneinde een zo efficiënt mogelijke uitoefening van de politietaak te bereiken. Zowel de indeling in rayons als de kringvorming zijn te beschouwen als vroege samenwerkingsverbanden.
Als een van de 17 districten van het Korps Rijkspolitie vervulde het District ‘s-Gravenhage zijn functie in stedelijk en landelijk gebied van het boven de Lek en Nieuwe Waterweg gelegen deel van de provincie Zuid-Holland. Met de gemeentekorpsen van Rotterdam en ’s-Gravenhage was het district ’s-Gravenhage een van de grote politieorganisaties in dit gebied. Het bewakingsgebied van het district was 944 km2 en bevatte ruim 500.000 inwoners, dat was 530 inwoners per vierkante kilometer. Binnen het district liggen 47 gemeenten.
Justitieel was het district verdeeld over drie arrondissementen, namelijk Haarlem, Rotterdam en ‘s-Gravenhage. Bestuurlijk vond afstemming op lokaal niveau met name plaats door middel van gemeentelijke commissies. Het regionaal driehoeksoverleg kenmerkte zich door informatie-uitwisseling. Het district nam daarnaast deel in het platformoverleg waarin met de districtscommandant de hoofdofficieren van Justitie en de voorzitters van het regionale driehoeksoverleg zitting hadden. In de politieregio Zuid-Holland-Midden namen 9 politiekorpsen deel. Het district was belast met de functie van kernkorps voor de regio en trad daarnaast op als centrumkorps voor een aantal ressortelijke taken. De formatie van het District ‘s-Gravenhage bevatte 892,5 plaatsen in een politierang en 245,5 plaatsen in een burgerrang. Het was hiermee het grootste district van het Korps Rijkspolitie. Er waren 209 vrouwelijke medewerkers. Het district beschikte over enkele bijzondere centrale onderdelen zoals de Bereden Groep, de groep Postale Recherche, de groep Observatie en het Bureau Bijzondere Recherche Zaken. Uitzonderlijk waren de binnen het district ressorterende dienst Persoonsbeveiliging en de taak met betrekking tot de Beveiliging van de Staten-Generaal. Binnen het district is veel aandacht besteed aan de deconcentratie van het beheer naar de onderdelen, het opstellen van een prestatiebegroting, de regionale samenwerking, het recente besluit tot invoeren van strategische informatieplanning en de oprichting van een besturend orgaan.
Indringend was de bemoeienis met het project Kwantificering Politiewerk. Op veel plaatsen in het district werden werkdrukmetingen verricht.
District ‘s-Gravenhage heeft gedurende de periode 1945-1993 uit verschillende onderdelen bestaan. In 1988 bestond het uit de volgende onderdelen:
  • Bureau Secretariaat en Interne Zaken
  • Algemene Dienst
  • Justitiële Dienst
  • Dienst Financiën, Materieel en Gebouwen
  • Dienst Personeel, Opleiding en Vorming
  • Regio Zuid-Holland Midden
  • Regionaal Automatiseringsbureau Politie
Landgroepen:
  • Alkemade
  • Berkel en Rodenrijs
  • Bodegraven
  • ‘s-Gravenzande
  • Hazerswoude
  • Hillegom
  • Leiderdorp
  • De Lier
  • Lisse
  • Nederlek
  • Nieuwerkerk aan den IJssel
  • Nieuwkoop
  • Noordwijkerhout
  • Oegstgeest
  • Pijnacker
  • Rijnsburg
  • Sassenheim
  • Schoonhoven
  • Voorschoten
  • Waddinxveen
  • Wateringen
Met de inwerkingtreding van de Politiewet 1993 is de organisatie van de politie opnieuw grondig gewijzigd. De rijkspolitie werd daarbij opgeheven. Het politiewerk in de gemeenten zonder gemeentepolitie werd overgedragen aan de nieuw opgerichte regiokorpsen en andere taken gingen naar het Korps Landelijke Politiediensten
Definiëring van het taakgebied
In artikel 28 van de Politiewet 1957 staat de taak van de politie algemeen omschreven. 'De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregelen te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen, die deze behoeven'. De handhaving van de rechtsorde kan onderverdeeld worden in twee onderling verweven componenten: de handhaving van de openbare orde en de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Handhaving van de openbare orde is de zorg voor de naleving van regels, bij niet naleving waarvan de orde en rust in het openbare leven wordt verstoord.
Dit omvat enerzijds het voorkomen of beëindigen van verstoringen van de openbare orde en anderzijds de algemene, bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving, bijvoorbeeld door middel van vrijheidsbeperkende maatregelen of inbeslagneming. Strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde is in aanleg repressief gericht. Het omvat hoofdzakelijk de daadwerkelijke voorkoming, de opsporing, de beëindiging, de vervolging en berechting van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van beslissingen van de rechter of het openbaar ministerie in strafzaken. Ook de hulpverlenende taak van de politie hangt samen met haar opdracht de rechtsorde te handhaven. Hieronder kan men verstaan het verlenen van bijstand en raad aan het publiek, bijvoorbeeld het waarschuwen voor dreigende calamiteiten, het oplossen van noodsituaties of het verwijzen naar andere hulpverlenende instanties.
De politie moet deze taken verrichten in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag (machtenscheidingsbeginsel) en in overeenstemming met de geldende rechtsregels legaliteitsbeginsel) om naar behoren te kunnen functioneren in een rechtsstaat. Het bevoegd gezag over de politie is ondergebracht bij twee organen, bestuur en Justitie. Naast het al eerder genoemde dualisme in organisatie is er dus ook sprake van gezagsdualisme.
  • Indien de in een gemeente dienstdoende rijks- of gemeentepolitie optreedt ter handhaving van de openbare orde en ter uitvoering van de hulpverleningstaak, staat zij onder het gezag van de burgemeester. Ook de Koninklijke Marechaussee of andere onderdelen van de krijgsmacht staan onder het gezag van de burgemeester wanneer zij bijstand verlenen aan de politie bij de uitvoering van deze taak.
  • Wanneer gemeente- of rijkspolitie optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde staat zij onder het gezag van de officier van Justitie. Ook de militaire eenheden staan onder het gezag van de officier van Justitie wanneer zij bijstand verlenen bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Dit is ook het geval wanneer de politie taken ten dienste van Justitie verricht.
Taken ten dienste van Justitie zijn:
  • Het uitvoeren van wettelijke voorschriften waarmee de minister van Justitie is belast;
  • Het overbrengen van gevangenen en aangehoudenen, het betekenen van gerechtelijke stukken en de dienst bij de gerechten;
  • Het administratiefrechtelijk afdoen van inbreuken op wettelijke (verkeers)voorschriften, voor zover in die voorschriften het toezicht op de uitvoering van de politietaak is opgedragen aan het openbaar ministerie.
In beginsel is de burgemeester politieke verantwoording schuldig aan de gemeenteraad als het gaat over de handhaving van de openbare orde en over het beheer van de gemeentepolitie. De commissaris van de Koningin ziet toe dat de politie haar taak om de openbare orde te handhaven of om de hulpverleningstaak uit te voeren, naar behoren vervult. De minister van Binnenlandse Zaken ziet toe op de burgemeester en de commissaris van de Koningin bij zeer ernstige verstoringen van de openbare orde. Daarbij kan hij aanwijzingen geven over het te voeren beleid.
De procureur-generaal, fungerend directeur van politie ziet in zijn ressort toe op de politie, als de politie optreedt om taken te verrichten ten dienste van justitie en om de rechtsorde strafrechtelijk te handhaven. Hij kan daartoe bevelen geven aan de officieren van Justitie. Als politiek verantwoordelijke ziet de minister van Justitie toe op de procureur-generaal aan een gerechtshof en op de officier van justitie.
Naast gemeente- en rijkspolitie verrichtte ook de Koninklijke Marechaussee politietaken zoals omschreven in het Takenbesluit Koninklijke Marechaussee (Stb. 1954, 45). Met het Politiebesluit 1945 was de marechaussee echter uit het politiebestel verdwenen. Met het oog op de rechtsbescherming van de burger en de rechtszekerheid van de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, werden de politietaken van de marechaussee in 1988 in de Politiewet vastgelegd, mede om de Koninklijke Marechaussee voor het vervullen van die taken gelijk te stellen met de politie.
  • Het waken voor de veiligheid van de leden van het Koninklijk Huis, in samenwerking met andere daartoe aangewezen organen (objectbeveiliging).
  • Het uitvoeren van de politietaak voor Nederlandse en andere strijdkrachten, voor internationale militaire hoofdkwartieren en voor tot die strijdkrachten en hoofdkwartieren behorende personen.
  • Het verlenen van bijstand.
  • Het uitvoeren van de politietaak op plaatsen onder beheer van de minister van Defensie, op verboden plaatsen die ingevolge de Wet bescherming staatsgeheimen (Stb. 1951, 92) voor de landsverdediging als zodanig zijn aangewezen en op het terrein van de ambtswoning van de minister-president.
  • Het verrichten van grensbewaking, inclusief het bedienen van de doorlaatposten die de minister van Justitie daartoe heeft aangewezen, en het in dat verband helpen bij de aanhouding of voorgeleiding van een verdachte of een veroordeelde.
  • Het verrichten van beveiligingswerkzaamheden voor de Nederlandsche Bank NV in opdracht van de ministers van Justitie en van Defensie.
  • Het uitvoeren van de politietaak op de luchthaven Schiphol en andere door de ministers van Justitie, Binnenlandse Zaken en Defensie aangewezen luchtvaartterreinen. Ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de beveiliging van de burgerluchtvaart tegen terroristische acties kon de minister van Justitie aan de plaatselijke commandant aanwijzingen geven.
Naast de in een rang aangestelde ambtenaren van politie konden zowel bij rijks- als gemeentepolitie reservisten worden aangesteld. In verband met de mogelijkheid dat de rijks- of gemeentepolitie zou moeten worden ingezet bij rampen of andere bijzondere omstandigheden werd in 1948 bij Koninklijk Besluit (Stb. 1948, I 350) de reservepolitie ingesteld, bestaande uit vrijwilligers. De reservisten konden belast worden met de uitoefening van algemene politietaken of met de bewaking van bepaalde objecten.
Opsporing van strafbare feiten maakt deel uit van de taak van de politie om te zorgen voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Het begrip opsporing kan in ruime en in beperkte zin worden opgevat. In ruime zin omvat het opsporing van strafbare feiten die niet alleen vermoedelijk, maar ook mogelijk begaan zijn (repressieve controle) of zelfs mogelijk in de toekomst zullen worden begaan, zonder dat er sprake is van verdenking. Het Wetboek van Strafvordering gaat daarentegen uit van een beperkt opsporingsbegrip. Pas als er op grond van feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld is, mag gebruik gemaakt worden van opsporingsbevoegdheid. Enkele opsporingsbevoegdheden in beperkte zin zijn het staande houden, het aanhouden, het binnentreden, het onderzoeken aan lichaam of kleding (veiligheidsfouillering), het in verzekering stellen, het nemen van maatregelen ter identificatie (waaronder het onderzoek aan lichaam of kleding), het in beslag nemen en het huiszoeken.
Op grond van artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering werd opsporingsbevoegdheid toegekend aan personen aan wie bij bijzondere wetten en verordeningen de handhaving en de zorg voor de naleving ervan was toevertrouwd. Deze opsporingsbevoegdheid was beperkt tot strafbare feiten uit wetten of verordeningen, met welke opsporing zij uitdrukkelijk waren belast. In dit geval werd gesproken van bijzondere opsporingsbevoegdheid.
Toch kon ook algemene opsporingsbevoegdheid worden verkregen op grond van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering door middel van een aanstelling als onbezoldigd ambtenaar bij gemeentepolitie of bij het Korps Rijkspolitie. Met onbezoldigde ambtenaren van politie werd een heterogene groep personen bedoeld, die voor de goede uitoefening van een andere functie dan die van politieambtenaar algemene of beperkte opsporingsbevoegdheid behoefden. Bij de gemeentepolitie kon de burgemeester onbezoldigde ambtenaren benoemen, voor zolang de minister van Justitie hen een commissie van opsporingsbevoegdheid had verleend. Onbezoldigde ambtenaren bij het Korps Rijkspolitie werden door de minister van Justitie benoemd. Zo werden bijvoorbeeld ambtenaren van de Dienst Inspectie Arbeidsverhoudingen, ressorterend onder het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ambtenaren van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het ministerie van Financiën benoemd tot onbezoldigd ambtenaar van het Korps Rijkspolitie.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief van het District ‘s-Gravenhage en het District Dordrecht van de Rijkspolitie in de provincie Zuid-Holland bestond in totaal uit 381 dozen, 47,63 meter onbewerkt archief. Het archief van het District Dordrecht is volledig vernietigd. Het bevatte ook stukken van het Korps Hollands-Midden (in oprichting). Een fusie van vijf gemeentelijke politiekorpsen en een deel van het rijkspolitie-district ‘s-Gravenhage. Hoewel het statuut in werking trad op 28 mei 1993 was het Korps Hollands-Midden (in oprichting) in 1988 al bezig met de voorbereidingen.
De Directie Informatisering (DI) van het ministerie van Justitie werd in 2006 benaderd door de Erfgoedinspectie, sectie Archieven (EGI/a) over de archieven van de voormalige Rijkspolitie. Hoewel in 1993 bij de vernieuwing van het politiebestel aandacht is besteed aan de omgang met de archieven, zijn een aantal zaken destijds onvoldoende afgehandeld. Het ontbrak bijvoorbeeld aan:
  • Een volledig overzicht van de bestanden;
  • Een overzicht van de locaties waar de bestanden zich bevinden;
  • Afstemming met de huidige beheerders van de bestanden over het al dan niet voortzetten van het beheer of overdracht aan een archiefbewaarplaats;
  • De bewerking van de bestanden en
  • de organisatie van de toegankelijkheid van de bestanden.
De minister van Justitie kon hierdoor niet of nauwelijks invulling geven aan zijn zorgdragerschap voor de archieven van de voormalige Rijkspolitie.
Op 25 mei 2007 werd een bijeenkomst georganiseerd waarbij vertegenwoordigers van EGI/a, de Werkgroep Gemeentelijke Archiefinspecteurs (WGA), Nationaal Archief (NA), Landelijk Overleg DIV (LO-DIV) van de Politie en DI spraken over een oplossing voor de ontstane situatie. Het overleg resulteerde in een 5-stappenplan:
  1. Aanpassen Basisselectiedocument (BSD) Politie I door inbedding van operationele activiteiten;
  2. Afronden van de inventarisatie: LO-DIV en WGA doen een hernieuwde oproep aan hun leden om de gegevens bij Justitie aan te leveren. Justitie neemt contact op met de regionaal historische centra (RHC's) over de archieven van de voormalige Rijkspolitie. Indien gewenst kunnen de RHC's de bewerkte en niet bewerkte archieven aan Justitie ter beschikking stellen voor bewerking;
  3. Transport van de archieven naar het semi-statisch archief van Justitie:
    1. Politiekorpsen verzamelen de archieven van de voormalige Rijkspolitie op 1 locatie;
    2. Justitie laat een toets op schimmel, etc. van de desbetreffende blokken uitvoeren bij de archiefinstellingen en de opslagplaats van de Politie;
    3. Justitie verzorgt het transport van de archieven naar het semi-statisch archief in Rijswijk.
  4. Bewerking van de archieven van de voormalige Rijkspolitie. Justitie stelt in samenwerking met LO-DIV een plan van aanpak op gebaseerd op het aangepaste BSD Politie I. Het NA zal dit toetsen en aan de betrokken RHC's de aanpak kenbaar maken.
  5. Overdracht van de archieven aan RHC's en het NA:
    1. Opstellen van beperkende bepalingen aan de openbaarheid;
    2. Overdracht organiseren per afgerond archiefbestanddeel.
De archieven van de Rijkspolitie zijn sindsdien meegenomen in de Rijksbrede schouw ten behoeve van het wegwerken van de archiefachterstanden. In 2010 werd besloten, mede als gevolg van ruimtegebrek, de archieven op te slaan bij de Centrale Archief Selectiedienst (CAS), vanaf 1 januari 2011 Doc-Direkt te Winschoten.
Sommige dossiers zijn voorzien van een code volgens het registratuurplan van het Korps Rijkspolitie provincie Zuid-Holland dat is gebaseerd op de Universele Decimale Classificatie. Het betrof met name de dossiers over organisatie en personeel.
De verwerving van het archief
Het archief is in 2019 door Ministerie van Justitie overgebracht naar het Nationaal Archief, krachtens artikel 12 van de Archiefwet 1995

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
De archiefbescheiden bestonden uit dossiers, foto’s, tekeningen en documentatie betreffende de onderwerpen die voortvloeiden uit het takenpakket van de rijkspolitie. De archiefbescheiden zaten in totaal 381 dozen.
Selectie en vernietiging
Bij aanvang bestond het archief uit 47,63 meter. Na bewerking is in totaal 2,125 meter archief voor bewaring overgebleven. Bij de selectie is gebruik gemaakt van de volgende selectielijsten:
  • Selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Justitie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Politie over de periode 1945-1993, 8 oktober 2007/Nr. C/S&A/07/2495 (Stcrt. 6 november 2007, nr. 215);
  • Selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Justitie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Beheer van de Rijksbegroting vanaf 1945, 3 september 2001/R&B/OSA/2001/3030 (Stcrt. 8 oktober 2001, nr. 194) rekening houdend met publicatie in de Stcrt. 11 september 2006, nr. 176;
  • Selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Justitie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Rijkshuisvesting vanaf 1945, 12 maart 2007/Nr. C/S&A/07/601 (Stcrt. 26 juli 2007, nr. 142);
  • Selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Justitie als vakminister en de onder hem als vakminister ressorterende actoren op het deelbeleidsterrein Arbeidsverhoudingen bij de Overheid over de periode 1945-1995 (1997), R&B/OSA/20001/867 d.d. 30-07-2001 (Stcrt. 16 oktober 2001, nr. 200) rekening houdend met publicatie in de Stcrt. 2007, nrs. 225 en 245;
  • Selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Justitie als vakminister en de onder hem als vakminister ressorterende actoren op het deelbeleidsterrein Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel over de periode 1945-1996, R&B/OSA/20001/867 d.d. 30-07-2001 (Stcrt. 16 oktober 2001, nr. 200) rekening houdend met publicatie in de Stcrt. 2007, nrs. 225 en 245;
  • Selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Justitie als vakminister en de onder hem als vakminister ressorterende actoren op het deelbeleidsterrein Formatiebeleid, Arbeidsmarktbeleid en Personeelsontwikkeling en Mobiliteit over de periode 1945-1996, R&B/OSA/20001/867 d.d. 30-07-2001 (Stcrt. 17 oktober 2001, nr. 201) rekening houdend met publicatie in de Stcrt. 2007, nrs. 225 en 245;
  • Selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Justitie als vakminister en de onder hem als vakminister ressorterende actoren op het deelbeleidsterrein Arbeidsomstandigheden bij de Overheid over de periode 1945-1996, R&B/OSA/20001/867 d.d. 30-07-2001 (Stcrt. 17 oktober 2001, nr. 201) rekening houdend met publicatie in de Stcrt. 2007, nrs. 225 en 245;
  • Selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Justitie als vakminister en de onder hem als vakminister ressorterende actoren op het deelbeleidsterrein Personeelsinformatievoorziening en -administratie over de periode 1945-1996, R&B/OSA/20001/867 d.d. 30-07-2001 (Stcrt. 17 oktober 2001, nr. 201) rekening houdend met publicatie in de Stcrt. 2007, nrs. 225 en 245;
  • Selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Justitie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Overheidsinformatievoorziening over de periode 1945-1999, C/S/03/1694 d.d. 30-06-2004 (Stcrt. 29 juni 2004, nr. 143);
  • Selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Justitie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Organisatie Rijksoverheid over de periode 1945-1999, C/S&A/05/1356 d.d. 05-07-2005 (Stcrt. 16 december 2005, nr. 245) (RIO 143) rekening houdend met publicatie in de Stcrt. 2007, nr. 1112;
  • Selectielijst voor de neerslag van handelingen van de minister Justitie en de onder hem ressorterende actoren op het deelbeleidsterrein van Personeelszaken, t.w. het personeelsdossier, 16 augustus 2007/Nr. C/S&A/07/1516 (Stcrt. 20 november 2007, nr. 225) (RIO 168), rekening houdend met de rectificatie in Stcrt. 2007, nrs. 245.
Verder is gebruik gemaakt van de:
  • ‘Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden uit archieven van gemeentelijke en intergemeentelijke organen, dagtekenende van na 1850’ (gepubliceerd in de Staatscourant, d.d. 20 december 1983, nr. 247) en het ‘Uittreksel ten behoeve van het Korps Rijkspolitie uit de lijst van voor vernietiging in aanmerking komende stukken’ vastgesteld bij gemeenschappelijke beschikking van de ministers van Justitie en van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen d.d. 8 september 1956, nr. 336/056, gewijzigd bij gemeenschappelijke beschikking van de ministers van Justitie en Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk van 4 juni 1965, nr. 347/065 (ingetrokken met betrekking tot archiefbescheiden daterende van na 1 april 1994 maar geldig voor archiefbescheiden uit de periode tot 1 april 1994).
Aanvullingen
Verantwoording van de bewerking
Het ministerie van Justitie heeft Doc-Direkt opdracht gegeven de archiefbescheiden van het District ‘s-Gravenhage en het District Dordrecht in goede geordende en toegankelijke staat te brengen opdat het archief kan worden overgebracht naar het NA. Voor de bewerking van het archief werd een plan van aanpak samengesteld welke de basis vormde voor de bewerking. In het plan, welke werd goedgekeurd door het ministerie van Justitie en het NA, zijn de afspraken met betrekking tot de selectie, ontsluiting, materiële verzorging en overbrenging geregeld.
De begincesuur van het archief werd bepaald door het oudste stuk van 1942. De eindcesuur werd bepaald door het jongste stuk uit 1994.
Ten behoeve van de overbrenging naar het NA dient het archief te voldoen aan de in de Regeling duurzaamheid archiefbescheiden (2001) gestelde eisen. Concreet betekent dit dat de volgende stappen zijn uitgevoerd:
  • Alle ijzerwerk (paperclips, nietjes, hechtmechanieken e.d.) is verwijderd;
  • Foto's, lichtdrukken en andere materialen die aan sterkere chemische reacties dan goed papier onderhevig zijn, zijn voorzien van afzonderlijke fourflaps;
  • Omslagen, archiefdozen en etiketten voldoen aan de ICN-kwaliteitseis.
Ordening van het archief
Het eindresultaat van de bewerking is een klassiek+ toegang op het archief van het District ‘s-Gravenhage van de Rijkspolitie in de provincie Zuid-Holland De toegang is onderverdeeld op basis van algemeen naar bijzonder, waarbij de rubriek stukken betreffende bijzondere onderwerpen onderverdeeld is in organisatie en personeel en taakuitvoering, de rubriek taakuitvoering is ingedeeld op basis van de algemene handelingen van het beleidsterrein Politie. Het archief van het Politiekorps Hollands Midden (in oprichting) is als gedeponeerd archief opgenomen.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van kwetsbare of slechte materiële staat.
Andere toegang
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Rijkspolitie in de provincie Zuid-Holland, District 's-Gravenhage , nummer toegang 3.03.105, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Rijkspolitie 's-Gravenhage RP-ZH, 3.03.105, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Bewaarplaats van originelen
Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Verwante archieven
Nationaal Archief:
  • 2.09.104 Inventaris van het archief van de Algemene Inspectie van het Korps Rijkspolitie, 1945-1992

Bijlagen

Geen bijlagen