Terug naar zoekresultaten

2.19.343 Inventaris van het archief van Stichting 1940-1945: Sociaal Oud

Bekijk de zoekhulp bij dit archief

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.19.343
Inventaris van het archief van Stichting 1940-1945: Sociaal Oud

Auteur

Nationaal Archief

Versie

18-01-2024

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2022 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Stichting 1940-1945: Sociaal Oud

Periodisering

archiefvorming: 1940 - 2000
oudste stuk - jongste stuk: 1940-1945

Archiefbloknummer

I239

Omvang

12320 inventarisnummer(s) 74,30 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Stichting 1940-1945

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het grootste gedeelte van de persoonsdossiers is aangelegd in het kader van een aanvraag Wet buitengewoon pensioen. Die dossiers bevatten de weerslag van het onderzoek naar verzetsdaden, de toen geldende situatie van de aanvrager, correspondentie tussen verschillende instanties en financiële stukken.
Vanaf 1978 kunnen kinderen van verzetsdeelnemers en andere categorieën van personen, zoals genoemd in het Koninklijk Besluit van 8 juli 1978 (Staatsblad 1978, 422), die ten gevolge van het verzet ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt en in verband daarmee psychische problemen hebben gekregen, een aanvraag indienen.
Een veel kleiner deel van de dossiers (uit de eerste jaren na de bezetting) is aangelegd na een individueel verzoek van de verzetsdeelnemer of nabestaande om een (eenmalige) financiële tegemoetkoming. Voor deze hulpvragen was Stichting 1940-1945 in eerste instantie opgericht.
Inhoudelijk kunnen de persoonsdossiers erg van elkaar verschillen. Van een velletje met een verzoek om materiele ondersteuning uit de jaren ‘40, tot dikke pakken met getuigenissen over het verzetswerk, psychologische rapporten over diverse gezinsleden en rapporten van gezinsmaatschappelijk werk.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Op 13 oktober 1944 werd de oprichtingsakte van Stichting 1940-1944 ondertekend door 6 personen van verzetsorganisaties die het hele spectrum van het verzet tegen de Duitse bezetter vertegenwoordigden.
Het doel van Stichting 1940-1944 (later: 1940-1945) was om te zorgen voor verzetsdeelnemers die invalide waren geworden en voor gezinnen van ten gevolge van het verzet overleden verzetsdeelnemers.
Stichting 1940-1945 begon direct na de bevrijding met de feitelijke hulpverlening aan verzetsdeelnemers die materiële of immateriële hulp nodig hadden en de gezinnen van de overledenen. De Stichting kreeg heel diverse hulpvragen: van verzoeken om kleding of een fiets, financiële hulp voor het afronden van een opleiding, bemiddeling bij een medische behandeling, hulp bij opname in een herstellingsoord, een voorschot op het misgelopen salaris tot een verzoek om te bemiddelen bij het vinden van werk. Ook bood men vaak een luisterend oor.
Stichting 1940-1945 zag het als haar belangrijkste taak om te zorgen dat de invalide verzetsdeelnemers en nabestaanden van omgekomen verzetsmensen konden blijven leven op dezelfde voet als men altijd had gedaan. Dit in de vorm van een periodieke betaling.
Spoedig werden overal in het land lokale en regionale afdelingen van Stichting 1940-1945 opgericht. Naast het hoofdkantoor kreeg de Stichting in de eerste maanden de beschikking over een vijftiental districtskantoren met eigen directeuren.
Als een verzoek voor hulp werd ingediend, werd een persoonsdossier aangelegd.
In 1947 kwam de Wet buitengewoon pensioen tot stand. In het kader van die wet werd aan Stichting 1940-1945 een belangrijke taak toegekend. Het onderzoeken van het verzet en de waardigheid van de aanvrager, het adviseren van de beslissende instantie (de Buitengewone Pensioenraad, en later de Pensioen- en Uitkeringsraad), alsmede het uitbetalen van het buitengewoon pensioen indien dit werd toegekend.
Het grootste deel van de persoonsdossiers is aangelegd in het kader van een aanvraag die invalide verzetsdeelnemers en hun direct nabestaanden konden doen op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945. Men had recht op een buitengewoon pensioen indien men invalide was geworden en het inkomen dientengevolge een knik te zien gaf. Echtgenoot/echtgenote en minderjarige kinderen van de verzetsdeelnemer/verzetsdeelneemster of ouders van de verzetsdeelnemer/verzetsdeelneemster konden vaak een weduwen-, weduwnaars-, wezen-, of kostwinnerspensioen ontvangen indien de verzetsdeelnemer was overleden ten gevolge van het verzet of indien de buitengewoon pensioengerechtigde overleed.
Het grootste gedeelte van de persoonsdossiers is aangelegd in het kader van een aanvraag Wet buitengewoon pensioen. Die dossiers bevatten de weerslag van het onderzoek naar verzetsdaden, de toen geldende situatie van de aanvrager, correspondentie tussen verschillende instanties en financiële stukken.
Vanaf 1978 kunnen kinderen van verzetsdeelnemers en andere categorieën van personen, zoals genoemd in het Koninklijk Besluit van 8 juli 1978 (Staatsblad 1978, 422), die ten gevolge van het verzet ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt en in verband daarmee psychische problemen hebben gekregen, een aanvraag indienen.
Een veel kleiner deel van de dossiers (uit de eerste jaren na de bezetting) is aangelegd na een individueel verzoek van de verzetsdeelnemer of nabestaande om een (eenmalige) financiële tegemoetkoming. Voor deze hulpvragen was Stichting 1940-1945 in eerste instantie opgericht.
Inhoudelijk kunnen de persoonsdossiers erg van elkaar verschillen. Van een velletje met een verzoek om materiele ondersteuning uit de jaren ‘40, tot dikke pakken met getuigenissen over het verzetswerk, psychologische rapporten over diverse gezinsleden en rapporten van gezinsmaatschappelijk werk.
‘Deelnemers aan het verzet’ werd in de wet beschreven als: ‘zij die tijdens de vijandelijke bezetting van het Rijk in Europa door daad of houding hebben deelgenomen aan het binnenlands verzet, met inbegrip van hen, die deel uitmaakten van de Binnenlandse Strijdkrachten en daadwerkelijk hebben deelgenomen aan de strijd tegen de vijandelijke bezettende macht van het Rijk in Europa’.
Ook na de inwerkingtreding van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 bleef Stichting 1940-1945 uit eigen middelen bepaalde voorzieningen verzorgen. Naast een suppletieregeling op het buitengewoon pensioen en financiën voor levensonderhoud, verstrekte de Stichting ook leningen en uitkeringen voor studie of uitkering en incidentele leningen of tegemoetkomingen in hoge kosten waarvoor verzetsdeelnemers zich geplaatst zagen.
Enkele categorieën van personen die niet onder het begrip verzetsdeelnemer in de zin van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 gebracht konden worden, konden vanaf 1952 op gelijke voet als de verzetsdeelnemers een uitkering krijgen via de ACBU-regeling (Adviescommissie Bijzondere Uitkeringen). Het betrof met name represailleslachtoffers, gijzelaars, Engelandvaarders, mensen die verzet hadden gepleegd in het buitenland, zij die in verband met het verzet van derden lichamelijk letsel hadden bekomen en zij die reeds voor de bezetting anti-nationaalsocialistische activiteiten hadden verricht vanuit Nederland en op grond daarvan vrijheidsberoving hebben ondergaan, zijn mishandeld of ter dood gebracht.
Deze regeling werd later in de wet opgenomen: artikel 1, tweede lid, der Wet jo. Koninklijk Besluit van 8 juli 1978, Staatsblad 1978, 422. Hierdoor kregen de genoemde categorieën een gewaarborgd recht en werden zij nader omschreven, terwijl ook een zogenoemde antihardheidsclausule werd opgenomen. De bekendste groep van personen die onder deze clausule werd gebracht, zijn de kinderen van verzetsdeelnemers die ten gevolge van het verzet ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt en in verband daarmee psychische problemen hebben gekregen. (Tot 2 juni 1993 was voor het toepassen van de antihardheidsclausule door de Buitengewone Pensioenraad / Pensioen- en Uitkeringsraad wel de instemming van de minister van WVC vereist.)
Stichting 1940-1945 heeft overigens ook rapportages opgesteld in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en de Wet uitkeringen burger-oorlogsgetroffenen. Deze dossiers zijn niet in dit persoonsarchief opgenomen, aangezien deze rapportages integraal zijn opgenomen in het persoonsarchief dat door de Pensioen- en Uitkeringsraad zal worden (of: is) overgedragen.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Door de tijd heen hebben er binnen de stichting organisatorische ontwikkelingen plaatsgevonden die van invloed zijn geweest op het archiefbeheer. De stichting begon klein en breidde uit nadat de stichting de taak kreeg om uitvoering te geven aan het uitkeren van het bijzonder pensioen. Regionale districtskantoren ontstonden en zijn ook weer afgebouwd. Daardoor zijn er (afgesloten) dossiers, die ontstaan zijn bij een districtskantoor later overgebracht naar het hoofdkantoor en terechtgekomen in één van de vier archieven daar (Sociaal Oud, Sociaal Lopend, Algemeen Lopend of in de serie Registratiedossiers).
In 2018 zijn alle archieven met persoonsdossiers overgebracht naar het Nationaal Archief en zijn alle dossiers omgepakt in zuurvrije omslagen. Toen is ook een bestandsopname gemaakt van alle aanwezige dossiers. Het resultaat is de Nadere Toegang die één toegang vormt tot alle persoonsdossiers in alle archiefbestanden. Na bewerking in 2022 zijn de archieven formeel overdragen aan het Nationaal Archief.
De verwerving van het archief
Het archief is door schenking verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Aanvragen Wet buitengewoon pensioen 1940-1945
Het merendeel van de dossiers is opgebouwd in het kader van een aanvraag op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945. Tot 1995 werd er dan zowel door het Districtskantoor als door het Hoofdkantoor een dossier aangelegd. Deze dossiers bevatten op belangrijke punten dezelfde informatie, maar kunnen wel degelijk complementaire stukken bevatten.
Indien er een sociaal dossiernummer (is altijd een dossier van het hoofdkantoor) is toegekend, is er in ieder geval een aanvraag op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 gedaan.
De aanvraagprocedure
De eerste aanvraag
Een eenvoudig briefje naar de beslissende instantie, de Buitengewone Pensioenraad (later: de Pensioen- en Uitkeringsraad, Raadskamer Wetten buitengewoon pensioen) was voldoende om een aanvraag op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 in te dienen.
Men ontving een aantal formulieren. Daarop konden bijvoorbeeld de verzetsactiviteiten, de gezondheidsklachten en het arbeidsverleden worden vermeld en een opgave van de inkomsten worden gegeven.
Bij de eigen opgave van het verzet ging het er om dat een duidelijk beeld werd verstrekt van het verzet en van de aard en omvang daarvan. Ook was belangrijk dat daarin namen werden genoemd van personen die het verzet uit eigen waarneming zouden kunnen bevestigen.
Op grond van de eigen verklaring werd door Stichting 1940-1945 een onderzoek ingesteld.
In het kader hiervan werden veelvuldig instanties als het informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis, het Ministerie van Justitie, het NIOD, gemeentelijke archieven en andere instanties aangeschreven.
Daarnaast werd de aanvrager zelf gehoord en werd getracht de door hem genoemde referenten te achterhalen en te benaderen en werd desgewenst literatuuronderzoek verricht. Alle verkregen informatie werd samengebracht in het zogenoemde ‘verzetsrapport’. Dat rapport werd aanvankelijk bekeken door een van de vijf door hoofdbestuursleden bemande commissies die samen het hele land bestreken. Vanaf 1948 bestond de mogelijkheid om tegen de beslissing van die commissie in beroep te gaan bij de Beroepscommissie.
Begin jaren ’50 werden die commissies vervangen door een Centrale Hoofdbestuurscommissie (CHBC), vanaf de jaren ’90 Centrale Bestuurscommissie (CBC) geheten. Deze commissie kreeg het verzetsrapport, voorzien van het advies van het Districtsbestuur over verzet en waardigheid, onder
zich en adviseerde de Buitengewone Pensioenraad (BPR)/ Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) over het verzet en de waardigheid.
De CHBC voelde vanaf de jaren ’70 de behoefte om commentatoren in te schakelen die een preadvies gaven aan de CHBC, waarbij zij ingingen op de jurisprudentie en de volledigheid van het uitgevoerde onderzoek.
Vanaf 1995 werd de verzetsrapportage centraal vanuit het hoofdkantoor verzorgd. Hoewel de eerste jaren de regionale verzetscommissies nog de mogelijkheid werd geboden te reageren, werd ook het beoordelen van de verzetsrapportages al gauw een centrale aangelegenheid.
De procedure van de eerste aanvraag werd afgesloten met de beslissing van de BPR.
Gegevens over de procedure van de eerste aanvraag zijn in het algemeen opgenomen achter in het dossier. De omvang varieert sterk en is onder meer afhankelijk van de aanvraagdatum en complexiteit van de zaak. In de beginjaren trad het principe van ‘ons kent ons’ op de voorgrond, terwijl in latere decennia vaak een uitgebreid onderzoek nodig was. Soms behelst het verzetsrapport één A4-tje -in de beginjaren zelfs een half A4-tje-, terwijl het in andere gevallen tientallen bladzijden telt.
Bezwaar en beroep
Was men het niet eens met de beslissing van de BPR / PUR dan kon men in bezwaar gaan bij diezelfde instantie. In dat geval volgde een integrale toetsing en werd vaak een nader onderzoek ingesteld. Het bezwaar kon zich richten tegen de beoordeling inzake de verzetsdeelneming, maar ook tegen andere aspecten van de beslissing, zoals de vastgestelde pensioengrondslag of het vastgestelde invaliditeitspercentage.
Tegen de beslissing op bezwaar kon men ook nog beroep aantekenen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Dit rechterlijk college toetste de beslissingen van de BPR / PUR marginaal.
Gegevens over de bezwaar- en beroepsfase vindt men bovenop die van de eerste aanvraag. Deze zijn in veel gevallen echter niet volledig. Medische gegevens zijn niet in het archief opgenomen, terwijl zeker niet alle financiële gegevens in het dossier zijn opgenomen. Ook is het beroepsdossier vaak niet in het persoonsdossier opgenomen.
Verzoek om herziening
Indien nadere gegevens over de verzetsdeelneming bekend werden, of bijvoorbeeld de verzetsgerelateerde klachten verergerden, was het mogelijk om een verzoek om herziening in te dienen. Ook van de beslissing op dit verzoek kon men weer in bezwaar en beroep gaan.
Gegevens over het verzoek (en de eventuele verdere procedure) vindt men bovenop de in het kader van de eerste aanvraag verzamelde gegevens.
Weduwenaanvraag
Is er na het overlijden van de verzetsdeelnemer door de weduwe / weduwnaar een aanvraag voor een buitengewoon weduwen- en of wezenpensioen ingediend, dan zijn de stukken hiervan op het dossier gevoegd dat in het kader van de aanvraagprocedure (en eventuele vervolgprocedures) is geproduceerd.
De in het kader van de aanvraagprocedure, verzoek(en) om herziening en weduwenaanvraag opgebouwde stukken, zijn in het algemeen in chronologische volgorde in het dossier opgenomen en worden aangeduid als sociaal dossier. In sommige gevallen is de chronologische volgorde echter niet consequent doorgevoerd, terwijl stukken soms ook in duplo in het dossier zijn opgenomen.
Op welke naam staat het dossier?
Hoofdregel is dat het dossier staat op naam van degene die de hulpvraag of de aanvraag heeft gedaan. Het archief bevat dus in principe geen dossier op naam van personen die in de oorlog zijn omgekomen of – in het algemeen – indien postuum een aanvraag is ingediend.
Mogelijk is wel dat een nabestaande een verzoek om hulp heeft gedaan of dat een nabestaande postuum een aanvraag heeft gedaan op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945. De wet kent naast de mogelijkheid van een eigen aanvraag van de verzetsdeelnemer ook de mogelijkheid van een weduwen-buitengewoon pensioen, een wezen-buitengewoon pensioen en een kostwinners-buitengewoon pensioen. In dat geval wordt dus niet de naam van de verzetsdeelnemer zelf op het dossier vermeld, maar draagt het dossier de naam van de weduwe, weduwnaar, wezen of ouders.
Dit maakt het zoeken soms moeilijk indien men niet geheel op de hoogte is van de familieomstandigheden.
Zo kan:
  1. een weduwe onder de eigen naam worden vermeld, onder de gehuwde naam (eerste huwelijk), maar is het ook mogelijk dat zij is hertrouwd en dat zij is te vinden onder die naam;
  2. een kind zijn vermeld onder de eigen naam, onder ‘kinderen…..’ of onder de naam van de voogd van het kind;
  3. het kostwinnersdossier op naam staan van vader of van moeder (terwijl zich hier ook weer de mogelijkheid kan voordoen dat de moeder hertrouwd kan zijn).
Met betrekking tot aanvragen in het kader van de Wet buitengewoon pensioen is er in de meeste gevallen zowel een sociaal dossier (hoofdkantoor) als een districtskantoor dossier.
Andere aanvragen
Naast persoonsdossiers die op grond van Wet buitengewoon pensioen zijn gevormd, bevat dit archief persoonsdossiers die in verband met een ander verzoek om hulp werden ingediend.
Stichting 1940-1945 begon direct na de bevrijding met de feitelijke hulpverlening aan verzetsdeelnemers die materiële of immateriële hulp nodig hadden en aan gezinnen van overleden verzetsdeelnemers. De Stichting kreeg heel diverse hulpvragen: van verzoeken om kleding, beddengoed of een fiets, tot verzoeken om te bemiddelen bij het vinden van werk of het afgeven van een zogenoemde emigratieverklaring indien men het voornemen had om te emigreren.
Deze persoonsdossiers zijn in het algemeen terug te vinden in de archieven van de verschillende districtskantoren, en zijn veelal van beperkte omvang. Indien -later- een aanvraag op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 werd gedaan, werden deze stukken in het algemeen opgenomen in het zogenoemde ‘sociaal dossier’.
Wanneer er alleen een districtskantoor dossier aanwezig is, heeft de betrokkene een andere vorm van hulp ontvangen. Hij/zij heeft geen aanvraag Wpb ingediend.
Selectie en vernietiging
Uit het archief is bij de bewerking niets vernietigd
Verantwoording van de bewerking
In 2018 zijn alle archieven met persoonsdossiers overgebracht naar het Nationaal Archief en zijn alle dossiers omgepakt in zuurvrije omslagen. Toen is ook een bestandsopname gemaakt van alle aanwezige dossiers. Het resultaat is de Nadere Toegang die één toegang vormt tot alle persoonsdossiers in alle archiefbestanden. Na de laatste bewerkingen in 2022 zijn de archieven in 2023 formeel overdragen aan het Nationaal Archief.
Ordening van het archief
Het archief met persoonsdossiers bestaat uit 15 archiefblokken persoonsdossiers en een kaartenbakkenbestand. Het gaat om zowel dossiers aangemaakt en beheerd op het hoofdkantoor (Sociaal Lopend, Sociaal Oud, Registratiedossiers en Algemeen Lopend Archief (verzamelde districtsdossiers overgebracht naar hoofdkantoor)) en op de diverse districtskantoren (districtsdossiers).
De persoonsdossiers zijn binnen het betreffende archiefblok geordend op dossiernummer. Zoeken op naam in deze archiefblokken tegelijk kan door middel van de nadere toegang op deze dossiers.
Er zijn 11 districtskantoren:
  • Toegang 2.19.330: District Amsterdam
  • Toegang 2.19.331: District Amsterdam-Noord-Holland
  • Toegang 2.19.333: District Eindhoven
  • Toegang 2.19.334: District Friesland
  • Toegang 2.19.335: District Gelderland
  • Toegang 2.19.336: District Groningen
  • Toegang 2.19.337: District Noord-Holland
  • Toegang 2.19.338: District Overijssel
  • Toegang 2.19.339: District Putten
  • Toegang 2.19.340: District Rotterdam
  • Toegang 2.19.344: District Utrecht
Er zijn vijf archieven van het hoofdkantoor:
  • Toegang 2.19.332: Algemeen Lopend Archief
  • Toegang 2.19.341: Registratiedossiers
  • Toegang 2.19.342: Sociaal Lopend
  • Toegang 2.19.343: Sociaal Oud
  • Toegang 2.19.345: kaartenbakken

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig beperkt openbaar (B).
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van orginele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopieren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van kwetsbare of slechte materiële staat.
Andere toegang
Er is één nadere toegang op alle persoonsdossiers van Stichting 1940-1945. Vanwege de openbaarheidsbeperkingen op deze archieven is de Nadere Toegang alleen raadpleegbaar door medewerkers van het Nationaal Archief.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Stichting 1940-1945: Sociaal Oud, nummer toegang 2.19.343, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, , 2.19.343, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Niet van toepassing.
Verwante archieven
Verwante archieven
Toegangsnummer Naam toegang
Toegang 2.19.347 Stichting 1940-1945, Bestuurs- en organisatiearchief 1945-2014
Toegang 2.19.348 Stichting 1940-1945, Archief Schade Eigen Verzet 1945-1965
Publicaties
Literatuurlijst
Boucher, F., E. Kalkman en D. Schaap, ‘Woord gehouden’, Veertig jaar Stichting 1940-1945 (Den Haag: Staatsuitgeverij, 1985)
Driever, J. en O. Sink, De onderlinge belofte’, zeventig jaar Stichting 1940-1945 (Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2015)
ToegangsnummerNaam toegang