Archief
Titel
2.19.009 Inventaris van het archief van H. van Poelgeest [levensjaren 1879-1954]: Dierenbeschermingsarchieven, (1867) 1918-1954 (1963)
Auteur
J.A. van den Hoek, W.L.A. RoessinghVersie
11-06-2019
Copyright
Nationaal Archief, Den Haag
1970 cc0Beschrijving van het archief
Naam archiefblok
Dierenbeschermingsarchieven Collectie H. van Poelgeest Dierenbescherming / Van Poelgeest
Periodisering
archiefvorming: 1918-1954 oudste stuk - jongste stuk: 1867-1963
Archiefbloknummer
I23360Omvang
; 713 inventarisnummer(s) 10,20 meterTaal van het archiefmateriaal
Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands
Soort archiefmateriaal
Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.Archiefdienst
Nationaal ArchiefLocatie
Den HaagArchiefvormers
Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren Anti-trekhondenbond Vereniging Nationale Dierenzorg Federatief Comité voor vogelbescherming in Nederland Nederlands 'Jack London'-Verbond Dieren-Rampen-Fonds Poelgeest, Hugo van (1879-1954)
Samenvatting van de inhoud van het archief
Het archief van Hugo van Poelgeest (1879-1954) bestaat uit stukken in verband met zijn bestuursfuncties binnen diverse dierenrechtenorganisaties: correspondentie met leden, plaatselijke afdelingen en buitenlandse verenigingen, rapporten van de inspectiedienst, stukken inzake wetgeving, en voorlichtingsmateriaal en tijdschriften op het gebied van de dierenbescherming in het algemeen. Thema's zijn onder meer verzorging, diervriendelijk veevervoer en slachtmethodes, de oprichting van dierenasiels, dierproeven, dierenmishandeling en de discussie rondom de jacht door het Koninklijk Huis.Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
Hugo van Poelgeest werd op 24 januari 1879 te Zutphen geboren als zoon van Jonas van Poelgeest en Wilhelmina Jacoba Veeneman, Hij was de jongste zoon uit een gezin van drie kinderen. Zijn activiteiten op het terrein van de dierenbescherming namen een aanvang toen zijn eerste echtgenote, mevrouw J.C. Brand, in 1914 bij haar intrede in de directeurswoning van de steenfabriek Ouderzorg te Leiderdorp tevens enige der in die dagen in Leiden en omstreken in groten getale rondzwervende honden en katten onderbracht op het fabrieksterrein ( Ontleend aan een door mevrouw V.R. van Poelgeest-Spatkowa opgestelde toelichting op het archief. Ook elders in deze inleiding is van de toelichting dankbaar gebruik gemaakt. Zie inv.nr. 689. ) . Ook door andere mensen werden hierop dieren overgebracht naar het terrein van "Ouderzorg", waarmee een begin was gemaakt met het Leidse dierenasyl. Dit werd geheel privé voortgezet tot 1918. Toen werd de Afdeling Leiden en omstreken van de Nederlandse vereniging tot bescherming van dieren opgericht, waarvan mevrouw Van Poelgeest-Brand secretaris werd en haar man penningmeester. Deze afdeling vormde een commissie voor het asyl, waaruit in 1922 de Vereniging het Leidse dierenasyl ontstond. Een ander actief lid van de Afdeling Leiden en omstreken was de weduwe van prof. mr. J.C.G. Jonker. Zij was speciaal getroffen door de massaal voorkomende stalbranden en als goede kennis van Hugo van Poelgeest kostte het haar niet veel moeite hem hiervoor te interesseren. De Commissie brand-in-stallen van de Nederlandse vereniging tot bescherming van dieren werd in 1923 geboren uit het door de Afdeling Leiden en omstreken in de jaarlijkse algemene vergadering gebrachte voorstel van mevrouw Jonker. Hugo van Poelgeest werd voorzitter van deze commissie. In 1926 werden de werkzaamheden van deze commissie toegevoegd aan die van Commissie A, die zich tot dan toe alleen had toegelegd op veevervoer, maar voortaan de naam zou dragen van "Commissie ter verbetering van de toestanden bij de exploitatie van vee en pluimgedierte". Vanaf 1936 werd het belang van het voorkomen van stalbranden weer behartigd door een afzonderlijke commissie, de commissie A-III. Ook van de in 1926 vernieuwde Commissie A werd Hugo van Poelgeest lid, evenals zijn vrouw, die reeds in 1924 in het hoofdbestuur van de Nederlandsche vereniging tot bescherming van dieren gekozen was en ook zitting had in nog twee andere commissies, t.w. Commissie D (statuten en reglementen) en Commissie E (modegruwelen) ( Zie inv.nr. 88. ) . De werkzaamheden van Commissie A werden ingeleid en aanbevolen in het zgn. wetenschappelijk nummer van het maandblad "Dierenbescherming" van december 1927 ( Zie inv.nr. 398. ) . In 1929 werd Hugo van Poelgeest lid van het hoofdbestuur en ondervoorzitter. In dat jaar en in de daarop volgende jaren kreeg hij bovendien nog zitting in tal van commissies der vereniging. Van deze commissies mogen hier wel met name worden genoemd de Commissie A-I voor vervoerbelangen, A-II inzake het slachtvraagstuk, A-III m.b.t. het voorkómen van stalbranden en H-I voor vogelbescherming, omdat Van Poelgeest deze tot zijn dood in 1954 als voorzitter heeft gediend. Vanaf 1942 bekleedde hij voorts de functie van algemeen voorzitter van de vereniging. Hugo van Poelgeest was daarnaast sinds 1929 voorzitter van de Vereniging "Nationale dierenzorg". Oorspronkelijk exploiteerde deze vereniging een dierenpolykliniek aan het Lange Voorhout te 's-Gravenhage ( Zie inv.nr. 638. ) . Vanaf 1954 exploiteert zij een streekasyl aan de Zijdeweg te Wassenaar. De bouw van dit asyl, waarvoor de plannen al in 1938 bestonden, kon eerst na de oorlog doorgang vinden en werd nog onder het voorzitterschap van Hugo van Poelgeest in 1953 - één jaar voor zijn overlijden - voltooid ( Zie inv.nrs. 651-652. ) . Verder was hij vanaf 1930 voorzitter van het toen nog geheten Uitvoerend comité tot opheffing van de vangst van beschermde vogels en zich sinds 1933 noemende Federatief comité voor vogelbescherming in Nederland, dat zowel vóór als na 1933 werd aangeduid met de afkorting COVAVO. In deze functie werkte hij samen met de vogelexpert W. Tolsma en na diens dood met T. Tieleman in een voortdurende dialoog met regeringsinstanties en met de vanuit een iets andere gezichtshoek denkende wereld van vakornithologen en natuurbeschermingsautoriteiten. Een belangrijk resultaat hiervan was de totstandkoming van de Vogelwet 1936 ( Zie inv.nr. 662. ) . Voorts was hij voorzitter van het Nederlandse "Jack London" verbond, dat zich bezig hield met de bestrijding van de mishandeling van dieren voor publieke vermakelijkheden.
Het door hem reeds in 1932 genomen initiatief tot bescherming van dieren op de weg leidde een kleine 20 jaren later tot de oprichting door de Konklijke Nederlandse Automobielclub en de Nederlandse vereniging tot bescherming van dieren van het Comité dieren in het wegverkeer, waarvan hij voorzitter was ( Zie inv.nr. 450. ) . Van het Dieren-Rampenfonds, dat in 1953 door de Nederlandse vereniging tot bescherming van dieren, de Politiebond voor dierenbescherming in Nederland en de Wereldfederatie voor dierenbescherming werd opgericht naar aanleiding van de stormramp in februari van dat jaar, was hij erevoorzitter en bestuurslid. Door zijn persoonlijke inzet is in de daarop volgende watersnoodperiode met name voor huisdieren en kleinvee zeer veel werk verzet ( Zie inv.nrs. 605, 676-677. ) . Vermeld moge hier ook worden de bijzondere belangstelling van Hugo van Poelgeest voor het zoveel mogelijk indammen van dierexperimenten ( Zie inv.nrs. 291, 311, 379. ) en het lijden der vissen bv. tengevolge van het palingroken en sporthengelen ( Zie inv.nrs. 385, 541, 594. ) . De wetenschap heeft inmiddels aan laatst-genoemde activiteit voet gegeven nu is vastgesteld dat vissen niet alleen zeer gevoelig zijn, maar ook het tegendeel van stom: zeeën en oceanen blijken vervuld te zijn van "sound and fury".
Tenslotte had hij, hoewel geen bestuurslid, veel bemoeienis met de Anti-trekhondenbond en nam hij deel aan de vergaderingen van de Contactcommissie voor natuur- en landschapsbescherming.
Het hoofdbestuur van de Nederlandse vereniging tot bescherming van dieren werd in haar taakuitoefening aanvankelijk bijgestaan door 7 commissies, later uitgroeiend tot 23, verdeeld in een achttal groepen, aangeduid met de letters A-H. Voor een overzicht van de commissies, vergeleken in drie verschillende jaren (1926, 1946, 1953), zie men de bijlage bij deze inventaris.
In 1949 werd de Dierenbeschermingsadviesraad opgericht, een de commissies overkoepelend orgaan, waarin van elke commissie één of meer commissieleden op grond van hun kennis, ervaring of speciale belangstelling als deskundigen zitting hadden. Deze adviesraad had tot doel het hoofdbestuur van voorlichting te dienen resp. op verzoek of uit eigen beweging voorstellen te doen. De adviesraad is verdeeld in 8 hoofdafdelingen, overeenkomende met de commissiegroepen; de commissies zelf vormen de afdelingen. Door de samenwerking van alle commissies in dit ene orgaan en door het steeds sterker wordende contact dat het hoofdbestuur met de verschillende ministeries, bedrijfsschappen, natuurbeschermingsorganen enz. onderhield, werd de efficientie van het werk verhoogd en het bereiken van resultaten versneld ( Zie inv.nrs. 95 en 592. ) . De adviesraad hield eenmaal per jaar een zgn. kaderconferentie te Utrecht, waarop onderwerpen van algemeen belang, de dierenbescherming rakende, door bij uitstek deskundige sprekers werden behandeld. De werkzaamheden van de Nederlandse vereniging tot bescherming van dieren gedurende het bewind van Hugo van Poelgeest kunnen het eenvoudigst belicht worden door de activiteiten van enkele der voornaamste commissies de revue te laten passeren.
Daar is allereerst de Commissie A-I voor vervoerbelangen, welke in 1929 trachtte het vervoer van vee per spoor, dat in tegenstelling met het veevervoer per auto al enigermate geregeld was, bv. wat betreft het handhaven van een goede staat van reiniging en ontsmetting der wagons, verder te perfectionneren en daaraan de andere vervoersmethoden zo mogelijk te doen aanpassen. Doordat de veehandelaren over het algemeen niet tevreden waren met de verhoudingen zoals die bij het vervoer per spoor bestonden en ook de directie van de Nederlandse Spoorwegen wel oor had voor plannen tot reorganisatie, omdat het vervoer per spoor in hoge mate verdrongen werd door het autovervoer, kreeg de Commissie A-I een kans. De ontevredenheid van de veehandelaren gold in het bijzonder de vee-expediteurs, die tijdens het vervoer de zorg voor het vee hadden en om zakelijke redenen de wagens vaak te vol laadden en goede bepalingen veronachtzaamden. Op grond van het bovenstaande kwam in 1930 een overeenkomst tot stand tussen de Commissie A-I en de Nederlandse Spoorwegen, waarbij een uitvoerend comité werd ingesteld, dat een trait-d'union vormde tussen de Nederlandse Spoorwegen enerzijds en de belanghebbenden - veehandelaren en expediteurs - anderzijds. De overeenkomst bepaalde dat het comité onder bepaalde voorwaarden 10% provisie van de directie der Nederlandse Spoorwegen zou ontvangen, waaruit in de eerste plaats de administratie van en de controle op het veevervoer met alle vervoermiddelen door het hele land zou worden bestreden, terwijl van het resterende bedrag een uitkering zou worden gedaan aan alle vervoerders, die door middel van een landelijke organisatie bij deze regeling waren aangesloten. De landelijke vervoersorganisaties moesten zich echter, teneinde aanspraak op reductie te kunnen maken, aan de door het Uitvoerend comité gestelde voorwaarden onderwerpen. Deze overeenkomst is gedurende drie achtereenvolgende jaren verlengd ( Zie inv.nrs. 463, 506-508. ) . Het Uitvoerend comité administreerde en controleerde het gehele veevervoer per spoor, later ook van de concurrerende veeauto's, met dit éne doel: verbetering van het gehele veevervoer. Ook na afloop van de overeenkomst met de Nederlandse Spoorwegen werd het werk voortgezet. Het in 1931 begonnen contact van de Nederlandse vereniging tot bescherming van dieren met het Ministerie van Waterstaat resulteerde nl. in een overeenkomst dat alle veeauto's gecontroleerd zouden worden door de daartoe gerechtigde inspecteurs van de Nederlandse vereniging. Alleen goedgekeurde auto's werden gerechtigd het bordje "veevervoer" te dragen ( Zie inv.nr. 515. ) . Van elke onderzochte veevervoerauto passeerde het rapport Hugo van Poelgeest als hoofd van de inspectiedienst, waarna deze het in een dienstenveloppe naar het Ministerie van Waterstaat zond. In de staatscourant van 1 november 1950 werden door dit ministerie de "eisen veewagens" gepubliceerd. In april van hetzelfde jaar had een bespreking plaats gevonden tussen de Commissie A-I en "alle met in- en export belaste of belanghebbende organisaties van handel, transport, etc.". Uit dit overleg resulteerde in 1952 het "Besluit uitvoermonopolie levende dieren", nadat de door de Commissie A-I ontworpen regeling, houdende voorschriften voor de behandeling en het vervoer van voor export bestemde dieren, was overgenomen door het Bedrijfsschap voor vee en vlees. Eveneens in 1952 werden door de Commissie A-I in samenwerking met de Veeartsenijkundige faculteit te Utrecht en de directie van de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij richtlijnen opgesteld voor het vervoer van dieren per vliegtuig. ( Zie inv.nrs. 523 en 525. ) Het rampzalige vervoer in 1950 van friese pinken naar Peru met het motorschip de "Eendracht" was aanleiding ook deze vorm van veevervoer door middel van nieuwe schepenbesluiten aan vaste voorschriften te onderwerpen ( Zie inv.nrs. 521-522. ) . Hugo van Poelgeest was van mening dat de werkelijk kwade momenten in het leven van een slachtdier waren gelegen in het vervoer èn in de slachting zelf. Na het zorgen voor beter vervoer kwam dus het propageren van humanere slachtmethoden. Hiermee komen we op het terrein van Commissie A-II, de commissie m.b.t. het slachtvraagstuk. Deze commissie nam reeds vóór 1918 een zelfstandige plaats in binnen het raam van de Nederlandse vereniging tot bescherming van dieren. In 1931 verzocht de Commissie-AII aan de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid bij huisslachting een aan de verbloeding voorafgaande bedwelming in alle gevallen verplicht te stellen. Aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw werd een gelijk verzoek gericht t.a.v. de slachting van schapen en geiten in exportslachterijen. Eerst in 1951 werd bereikt dat alle voor de export bestemde dieren vóór de slachting bedwelmd moesten worden ( Zie inv.nrs. 375, 530 en 537. ) . In 1952 bestudeerde de commissie, voorgelicht door deskundigen op medisch en veterinair terrein, intensief de methode van het electrisch bedwelmen ( Zie inv.nrs. 538-539. ) Hugo van Poelgeest maakte persoonlijk een samenvattend overzicht van de conclusies en zond dit aan de veeartsenijkundige hoofdinspecteur van de Geneeskundige dienst: in september 1954 werd het bedwelmen en speciaal het electrisch bedwelmen van slachtvee wettelijk geregeld. Een speciaal werkterrein van de Commissie A-II was vóór de laatste wereldoorlog het slachten volgens de Joodse ritus ( Zie inv.nrs. 534-536.. ) . De reeds eerder genoemde Commissie A-III (brand in stallen) heeft zeer veel werk verricht. Slechts enkele hoofdpunten van de door haar behaalde resultaten en uitgevoerde activiteiten zullen hier worden genoemd. Zo werden als gevolg van het contact met de directie van de Wieringermeerpolder de boerderijen daar gebouwd met een maximale brandveiliging. In 1950 werden in nauwe samenwerking met gemeentebesturen en brandweerdeskundigen, speciaal het hoofd van de Afdeling preventie van de Rijksinspectie van het brandweerwezen, D.J.P. Legro, nieuwe desiderata opgesteld, aan de hand waarvan het Ministerie van Volkshuisvesting nieuwe bouwvoorschriften uitvaardigde. In hetzelfde jaar werd in opdracht van het Ministerie van Landbouw een film vervaardigd over de brandbeveiliging op boerderijen, waarin de Voorschotense vrijwillige brandweer meespeelde. Verder nam de commissie contact op met de gemeentebesturen, schreef prijsvragen uit over brandbeveiliging van stallen, nam deel aan brandweertentoonstellingen, zoals aan de grote brandweertentoonstelling in Rotterdam in 1930 ( Zie inv.nr. 556. ) , voerde een dialoog met de assurantiewereld en poogde haar ideeën ingang te doen vinden door middel van het landbouwonderwijs en de voorlichtingsorganen van rijks- en provinciale organisaties. Het arbeidsterrein van deze commissie werd nog uitgebreid door de samen met de Commissie A gevoerde actie voor stalverbetering gedurende de wintermaanden ter garandering van een betere huisvesting voor het vee dan veelal het geval was. Vanaf 1932 werden verschillende ontwerpen voor een dierenbeschermingswet aan de regering aangeboden. Deze waren het resultaat van de werkzaamheden van de Stichting tot wettelijke regeling van dierenrecht en van Commissie B (publiekrecht en verenigingsrecht), vanaf 1949 aangeduid als Commissie B-I (wetgeving). Hugo van Poelgeest heeft aan deze zaak, die hem uiteraard bijzonder ter harte ging, zijn beste krachten gewijd. Het is mede aan de zeer grote verdiensten van mr. N. de Beneditty, mr. A. van Praag, mr. S. Rink, mr. H.G. Ubbink en de heer W.R. Drost te danken geweest, dat na de tweede wereldoorlog de opzet voor een dierenbeschermingswet opnieuw op de helling werd gezet en door een departementale commissie in behandeling werd genomen ( Zie inv.nrs. 376-377. ) . Helaas heeft Van Poelgeest de vrucht van zijn werk in deze niet meer mogen smaken. Pas in 1961 bereikte de Wet op de dierenbescherming het Staatsblad. De zorg voor en de uitbouw van het asylwezen over ons gehele land, het speciale werkterrein van de Commissie C-I (vóór 1949: Commissie C, tot ca. 1926: Commissie F) is één van de oudste taken waarvoor de Nederlandse vereniging zich gesteld zag. De afdelingen speelden hierbij een grote rol. In 1950 kwam bv. de Stichting dierentehuis Zeist en omstreken tot stand en in 1953 waren er zelfs plannen voor de oprichting van een dierenziekenhuis aldaar ( Zie inv.nr. 628. ) . De Commissie C-II, in 1951 opgericht, verzorgde de kadercursussen "Dierenverzorging en E.H.B.O.", waarvan het diploma door het Ministerie van Landbouw was erkend ( Zie inv.nrs. 429, 431, 433. ) . De Commissie C-III voor hulpverlening bij rampen en bescherming van dieren in oorlogstijd werd in de organisatie van de Bescherming Bevolking opgenomen ( Zie inv.nr. 598. ) . In 1953 had de eerste bijeenkomst van de Bescherming Bevolking en de Commissie C-III plaats op de "Schaffelaar" in Barneveld. De Commissie H-I voor vogelbescherming (vóór 1949: Commissie H) werkte op hetzelfde terrein als het hierboven reeds genoemde Federatief comité voor vogelbescherming in Nederland (COVAVO), maar ontplooide haar activiteiten tevens nog in drie speciale richtingen, t.w. de georganiseerde bijvoedering van in. het wild levende vogels bij strenge vorst (voor het eerst in de strenge winter 1929) ( Zie inv.nrs. 584-585. ) , het probleem van de stookolieslachtoffers t.g.v. in zee geloosde olie ( Zie inv.nrs. 586-587. ) en het probleem van de massale vogelsterfte t.g.v. het toenemend gebruik van insecticiden, hetwelk zich reeds omstreeks 1954 begon af te tekenen en waarvan Hugo van Poelgeest het grote gevaar, welke dit voor het evenwicht in de natuur zou meebrengen, voorzag. Voor het onderkennen en bestuderen van de gevaren welke dit evenwicht bedreigden was reeds in 1949 een aparte commissie ingesteld, de Commissie H-II. Voor de overige commissies van de Nederlandse vereniging en voor het verkrijgen van een totaaloverzicht van haar activiteiten en de geleidelijke uitbouw daarvan zij hier verder naar het onderstaande overzicht.
Verdeling van de taken over de commissies van het hoofdbestuur van de N.V.B.D.
taken |
situatie in 1926 |
situatie in 1946 |
situatie in 1953 |
Voorlichting en het doen van voorstellen aan het hoofdbestuur, op verzoek of uit eigen beweging |
|
|
Dierenbeschermingsadviesraad (ingesteld 1949). N.B. De raad is verdeeld in hoofdafdelingen overeenkomende met de commissiegroepen, de commissies vormen de afdelingen. |
Verbetering van de exploitatie van vee en pluimgedierte van geboorte tot dood |
commissie A (ingesteld 1926) |
commissiegroep A |
hoofdafd. (commissiegroep) A |
Algemene Belangen |
|
commissie A |
commissie A |
Vervoerbelangen |
|
commissie A-I (ingesteld 1929) |
commissie A-I |
Slachtvraagstuk |
commissie B |
commissie A-II |
commissie A-II |
Brand in stallen |
commissie A (vanaf 1926) |
commissie A-III (vanaf 1936) |
commissie A-III |
Publieksrecht en verenigingsrecht |
|
commissie B |
hoofdafd. (commissiegroep) B |
Wetgeving |
commissie C |
|
commissie B-I (vanaf 1949) |
Statuten en reglementen |
commissie D |
|
commissie B-II (vanaf 1949) |
Dierenverpleging, asyls en woonwagenstallen |
commissie F |
commissie C |
commissie C-I (vanaf 1949) |
Gecommitteerden kadercursussen Dierenverzorging en E.H.B.O. |
|
|
commissie C-II (vanaf 1951) |
Hulpverlening bij rampen en bescherming van dieren in oorlogstijd |
|
|
commissie C-III (vanaf 1952) |
Opvoeding en Propaganda (voor onderwijs, jeugdbeweging, pers, lezingen, films, propaganda en tentoonstellingen) |
|
commissiegroep D |
hoofdafd. (commissiegroep) D |
Dierenbescherming en opvoeding (D.E.O.) |
|
werkgroep D.E.O. |
werkgroep D.E.O. |
Algemene Belangen |
|
commissie D |
|
Jeugdbeweging |
|
commissie D-I |
|
Lager- en voorbereidend lager onderwijs |
|
commissie D-I |
commissie D-I |
Voorbereidend hoger- en middelbaar onderwijs |
|
commissie D-I |
commissie D-II |
Hoger onderwijs |
|
commissie D-I |
commissie D-III |
Nijverheidsonderwijs |
|
commissie D-I |
commissie D-IV |
Pers |
|
commissie D-II |
commissie D-V |
Films, propaganda, lezingen |
|
commissie D-III |
commissie D-VI |
Tentoonstellingen |
|
commissie D-IV |
commissie D-VIII |
Internationale voorlichting en overleg, informatie en wederkerige hulp, eventuele congressen |
|
commissie E |
commissie E-I |
Sport, vermaak en dierenverzamelingen |
|
commissie F |
hoofdafd. (commissie-groep) F (vanaf 1949) |
Wedrennen en concoursen |
|
commissie F-I |
commissie F-I |
Dierentuinen en circussen |
|
commissie F-II |
commissie F-II |
Modegruwelen |
commissie E (vanaf c.1934: commissie F) |
|
|
Kettinghond |
|
commissie G |
commissie G-I (vanaf 1949) |
inzake het bepaalde bij titel IV van de veewet (wering en bestrijding van hondsdolheid van honden en katten) |
commissie G |
|
|
Natuur |
|
|
hoofdafd. (commissie-groep) H (vanaf 1949) |
Vogelbescherming |
|
commissie H |
commissie H-I (vanaf 1949) |
Evenwicht in de natuur |
|
commissie H |
commissie H-II (vanaf 1949) |
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief is in 1970 door mevrouw V.R. van Poelgeest-Spatkowa aan het Algemeen Rijksarchief in bewaring gegeven. Bij haar overlijden (27 dec. 1976) zijn de archivalia in eigendom aan het Rijk overgegaan.
De verwerving van het archief
Het archief is door schenking verworven.
Inhoud en structuur van het archief
Inhoud
Het archieffonds van Hugo van Poelgeest bevat naast particuliere bescheiden twee hoofdgroepen, nl. stukken betreffende door hem geleide of mede geleide steenfabrieken en stukken betreffende organisaties op het gebied van de dierenbescherming.
Verantwoording van de bewerking
De stukken betreffende de steenfabrieken zijn beschreven door drs. G. Abma in de "Inventaris der zakelijke archieven uit het archieffonds van H. van Poelgeest", die in 1966 gereed kwam. De stukken betreffende de dierenbescherming zijn beschreven in de onderliggende inventaris.
Ordening van het archief
Het onderhavige archief bestaat uit een eigenaardige mengeling van bestanddelen welke Hugo van Poelgeest in zijn verschillende functies ambtshalve ontving en zelf produceerde en van op de dierenbescherming betrekking hebbende bestanddelen, welke hij ter eigen documentatie verzamelde en bewaarde. Aangezien het verband met de verenigingsadministraties niet altijd duidelijk prevaleerde en ook de indeling in commissies van de Nederlandse vereniging alsmede de wijze waarop hierin de zaken commissoriaal werden afgedaan nogal eens wisselde, kon bij de indeling van de onderdelen van dit archief niet altijd worden vastgehouden aan de indeling van de organisatie van de Nederlandse vereniging als grondslag voor de administratie. Zo zijn de stukken betreffende één onderwerp en betreffende naverwante onderwerpen zoveel mogelijk bijeen gehouden overeenkomstig de daaraan oorspronkelijk gegeven samenstelling, ook al werden zij in de loop der tijd door verschillende commissies behandeld.
De bij het archieffonds aangetroffen stukken van de Afdeling Leiden en omstreken van de Nederlandse vereniging tot bescherming van dieren, 1918-1953, en van de Vereniging "Het Leidse dierenasyl", 1921-1954, werden aan de archivaris der gemeente Leiden overgedragen, omdat reeds een ander gedeelte van hun archieven in de bewaarplaats van het Leidse gemeentearchief was gedeponeerd.
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
- Creëer een account of log in.
- Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
- Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Dierenbeschermingsarchieven Collectie H. van Poelgeest, nummer toegang 2.19.009, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Dierenbescherming / Van Poelgeest, 2.19.009, inv.nr. ...
Verwant materiaal
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
takensituatie in 1926situatie in 1946situatie in 1953