Terug naar zoekresultaten

2.16.102 Inventaris van de Collectie Van Veen Stroband, Publicaties van en verzameld door Dr. Ir. Johan van Veen (1893-1959) en Ing. H.J. Stroband (ca. 1920-1978), 1851 – 1978

Het archief bevat een groot aantal publicaties van de hand van of verzameld door de archiefvormers. Het gaat om nota’s, rapporten, adviezen en verslagen, alle rakende aan waterstaatszaken. Veel documenten hebben betrekking op de situatie van en ontwikkelingen rond de Zeeuwse Delta en de Hollandse kust.
Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.16.102
Inventaris van de Collectie Van Veen Stroband, Publicaties van en verzameld door Dr. Ir. Johan van Veen (1893-1959) en Ing. H.J. Stroband (ca. 1920-1978), 1851 – 1978

Auteur

Nationaal Archief

Versie

12-10-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2019 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Collectie J. van Veen en H.J. Stroband
Coll. Van Veen / Stroband

Periodisering

archiefvorming: 1929-1978
oudste stuk - jongste stuk: 1851-1978

Archiefbloknummer

W10

Omvang

; 503 inventarisnummer(s) 8,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Dr. Ir. Johan van Veen
Ing. H.J. Stroband
, , 1893-1959

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat een groot aantal publicaties van de hand van of verzameld door de archiefvormers. Het gaat om nota’s, rapporten, adviezen en verslagen, alle rakende aan waterstaatszaken. Veel documenten hebben betrekking op de situatie van en ontwikkelingen rond de Zeeuwse Delta en de Hollandse kust.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Ir. Johan van Veen, 1893-1959
© Huygens ING - Den Haag. Bronvermelding: Marie-Louise ten Horn-van Nispen, 'Veen, Johan van (1893-1959)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/veen [12-11-2013]
Johan van Veen werd geboren in Uithuizermeeden (Gr.) op 21 december 1893 en overleed in 's-Gravenhage op 9 december 1959. Hij was het vijfde kind van Derk van Veen, landbouwer, en Anje Elema. Van Veen trouwde op 5 decmber 1927 met Henderika Aalfs (1904-1997). Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren.
Na de HBS - eerst in Warffum, later in Assen - ging hij in 1913 aan de Technische Hoogeschool in Delft civiele techniek studeren. Tijdens zijn vakanties werkte hij als vrijwilliger bij het terpenonderzoek van de Leidse archeoloog A.E. van Giffen. Hij had daarbij vooral belangstelling voor de structuur en historie van de bodem. In 1919 studeerde hij af.
Bij het nieuwe Ontwateringsbureau van de Provinciale Waterstaatsdienst in Assen kreeg Van Veen begin mei 1919 een baan. Samen met de Wageningse ingenieur F.P. Mesu bracht hij hier stroomgebieden, bouw- en graslanden en grondlagen in kaart. In 1926 aanvaardde Van Veen een betrekking bij de Surinaamse Bauxiet Maatschappij, een Amerikaans bedrijf in Moengo. In 1927 trouwde hij in Paramaribo. Zijn Surinaamse tijd vond Van Veen de moeilijkste van zijn leven. Hij had een afkeer van het societyleven en was niet tevreden over zijn werk. Eind 1928 kwam hij met zijn gezin terug naar Nederland.
Na enkele maanden als tijdelijk ingenieur werkzaam te zijn geweest bij de Amsterdamse brandweer begon Van Veen op 1 juli 1929 aan een bijna dertig jaar durend dienstverband bij Rijkswaterstaat. Eerst werd hij toegevoegd ingenieur bij de Directie Groote Rivieren - sinds 1934 Directie Beneden-Rivieren geheten - en wel bij het derde arrondissement te Dordrecht. In 1933 werd zijn standplaats Den Haag, waar hij ging werken bij de vier jaar eerder opgerichte Studiedienst van de Zeearmen, Benedenrivieren en Kusten. In 1935 werd hij hier hoofdingenieur. Het werk beviel hem zo goed dat hij bevordering naar een ander arrondissement afwees.
Van Veen begon met onderzoek naar de verplaatsing van zand in rivieren en langs de kust. Hij deed metingen, ontwikkelde en verbeterde meetinstrumenten en werkte aan een theorie over getijbewegingen. Vanaf 1933 publiceerde hij geregeld in De Ingenieur over zandtransport van rivieren, over meetinstrumenten voor diepte en stroming, over bodemdaling en over getijberekeningen. Op 17 december 1936 promoveerde Van Veen in Leiden bij B.G. Escher, hoogleraar in de aard- en delfstofkunde, op Onderzoekingen in de Hoofden in verband met de gesteldheid der Nederlandsche kust . Het proefschrift, gebaseerd op onderzoek in het Nauw van Calais, onderzocht of er sprake was van uitschuring van de Franse en Britse kust (de Hoofden) door de zeestromen en of vandaar zand naar de Nederlandse kusten kwam. Van Veen kwam tot de conclusie dat dit niet zo was.
Behalve een proefschrift en artikelen in De Ingenieur, schreef Van Veen 45 van de in totaal 68 rapporten die de Studiedienst in de jaren dertig uitbracht. Deze handelden over stromingen en zandtransport, over kustverdediging, rivierverbetering, verzilting en stormvloedverschijnselen.
In de jaren dertig werkte Van Veen tevens aan een model om getijstromen te vergelijken met elektrische stromen. De methode lokte veel kritiek uit; vooral aan de betrouwbaarheid ervan werd - achteraf ten onrechte - jarenlang getwijfeld. Andere medewerkers van de Studiedienst ontwikkelden wiskundige modellen voor het berekenen van getijstromen, uitgaande van de methode van de natuurkundige H.A. Lorentz voor de afsluiting van de Zuiderzee. Ondanks alle kritiek werkte Van Veen verder aan zijn 'elektrische methode', die hij in het artikel 'Getijstroomberekening met behulp van wetten analoog aan die van Ohm en Kirchhoff' in De Ingenieur (52 (1937) B 73-81) beschreef als een 'eenvoudige ingenieursmethode' met een 'betrekkelijk groote mate van nauwkeurigheid', in tegenstelling tot de wiskundige methode die veel en ingewikkeld rekenwerk vereiste. Deze methode werd niet door anderen overgenomen.
Onder leiding van Van Veen deed de Studiedienst onderzoek naar de verzilting van de rivieren en de kustverdediging. De verzilting leverde vooral in Delfland problemen op bij de zoetwatervoorziening. Van Veens plan uit 1937 tot afsluiting van de Brielsche Maas kon twee gunstige effecten opleveren: er zou een zoetwaterboezem ontstaan en de kust zou worden verkort. Uit studies van Van Veen en de Studiedienst uit de jaren dertig bleek dat de dijken in Zuidwest-Nederland te laag waren. Deze conclusie leidde in 1939 tot instelling van de Stormvloedcommissie, die moest onderzoeken welke stormvloedstanden langs de kust zich konden voordoen, of uitdieping en baggerwerk extra hoge waterstanden opleverden en welke veiligheidsmaatregelen nodig waren. Van Veen werd ambtelijk secretaris van deze commissie.
Tijdens de Duitse bezetting bleef de Studiedienst empirisch onderzoek verrichten en plannen maken, maar het onderzoek ter plaatse lag stil. Zo experimenteerde Van Veen met een elektrisch analogon dat hij van de rivier de Lek had gemaakt. Tijdens de bezetting zou de dienst 78 rapporten publiceren, waarvan Van Veen er 40 schreef.
Een voorlopig rapport van de Stormvloedcommissie uit 1940 verwoordde ongerustheid over de dijken tijdens zeer zware stormen. Daarom werd door Van Veen en de Studiedienst gewerkt aan plannen om enkele Zuid-Hollandse eilanden door dammen met elkaar te verbinden. Dijkverhoging was op veel plaatsen, waaronder Dordrecht, onmogelijk vanwege bebouwing. Daarnaast vroeg de slechte situatie van de dijken langs de Hollandsche IJssel de aandacht. Als die zouden doorbreken, kwam een groot deel van Zuid-Holland onder water te staan. Al tijdens de bezetting werd begonnen met het verhogen van die dijken.
Tijdens de Duitse bezetting had Van Veen aan de regeringscommissaris van de Wederopbouw, J.A. Ringers - als oud-directeur-generaal van Rijkswaterstaat een goede bekende van hem - gevraagd of hij iets voor hem te doen had. Ringers, die zijn historische belangstelling kende, gaf Van Veen opdracht een studie te schrijven over de waterbeheersing in Nederland. Het boek Dredge, drain, reclaim. The art of a nation zou in 1948 in het Engels verschijnen. Het bood een overzicht van polderbemaling, baggerwerken en inpolderingen van de oudheid tot en met de droogmaking van Walcheren in 1945. Aan de vierde druk (1955) voegde Van Veen twee hoofdstukken toe, geschreven door 'dr. Cassandra'. Volgens Van Veen waarschuwde Cassandra al sinds 1937 voor de lage dijken in Zuidwest-Nederland en had hij daarom de naam van deze Trojaanse zieneres als pseudoniem gekozen. In de vijfde druk uit 1962 werd de identiteit van Cassandra onthuld: Johan van Veen zelf. Zo had hij het zich mogelijk gemaakt gedachten te lanceren, zonder daarover in conflict te komen met zijn chefs. Want zijn opmerkingen over de noodzaak van centralisatie van het waterbeheer lagen politiek zeer gevoelig.
Niet alleen Cassandra waarschuwde voor te lage dijken. De Stormvloedcommissie - waaraan Van Veen als ambtelijk secretaris verbonden was - concludeerde al in 1946 dat waterstanden van meer dan vier meter boven NAP (een 'supervloed') bij Hoek van Holland mogelijk waren. Dat betekende dat alle dijken van Zuidwest-Nederland te laag waren. Afsluiting van de Zeeuwse zeegaten leek een optie, waarvan de effecten moesten worden onderzocht. In 1950 werd de afdamming van de Brielsche Maas gerealiseerd.
Ook Van Veen verwoordde in Dredge, Drain, Reclaim zijn idee om de 'kusten te sluiten', vanaf de Oosterschelde tot de Dollard inclusief de inpoldering van de Waddenzee. Begin december 1952 vroeg J. Algera, minister van Waterstaat (1952-1958), de Studiedienst onderzoek te doen naar de afsluiting van de zeearmen tussen Walcheren en Voorne. Het rapport De afsluitingsplannen der Tussenwateren verscheen eind januari 1953. Enkele dagen later, op 1 februari 1953, kwam de watersnoodramp die gedeelten van Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant onder water zette, en elders voor uiterst kritieke situaties zorgde. Zo schreef Van Veen eind april 1953 aan een Britse vriend dat op het moment van de ramp 'Zeeland was far safer than Central Holland'.
De watersnoodramp dwong tot onmiddellijk handelen. Minister Algera stelde medio februari de negen leden tellende Deltacommissie in, waarvan Van Veen ambtelijk secretaris werd en in 1954 ook lid. Dankzij het jarenlange werk van Van Veen, de Studiedienst en de Stormvloedcommissie konden al in mei 1953 twee interim-adviezen worden uitgebracht: over de verhoging van de Schouwense Dijk en de afsluiting van de Hollandsche IJssel. Een rapport over de afdamming van de zeearmen (Deltaplan) volgde eind februari 1954; het eindrapport verscheen in december 1960. Aan één van de deelonderzoeken werkte Van Veen mee; tot in 1957 was hij lid van de redactiecommissie voor het eindverslag. Hij bleef lid en secretaris van de Deltacommissie tot aan zijn dood.
Toen in 1956 bij Rijkswaterstaat de oprichting plaatsvond van de Deltadienst, werd de Studiedienst daarin ondergebracht. Kort tevoren, in augustus 1955, was Van Veen hoofdingenieur-directeur van de Algemene Dienst en Waterhuishouding geworden.
Intussen had Van Veen vanaf 1946 in Nederlandse, Franse en Britse tijdschriften zijn 'elektrische methode' beschreven voor het berekenen van getijstromingen. In 1949 presenteerde hij hierover een paper op het Internationaal Scheepvaartcongres in Lissabon. Uiteindelijk leidde het onderzoek van Van Veen en de Studiedienst ertoe dat de dienst in 1954 de beschikking kreeg over de eerste analoge computer, bestemd om getijden te berekenen.
Begin jaren vijftig voorzag Van Veen een dusdanige groei van de Rotterdamse haven, dat daarvoor ruimte moest worden gemaakt op de Maasvlakte. Dat zandbankenveld ten zuiden van Hoek van Holland lag minder diep onder water dan sommige delen van Zuid-Holland. Het zou Rotterdam een haven dicht bij de kust leveren. Van Veen schreef de nota Rotterdam - Diepzeehaven (gedateerd 10 augustus 1956) en besprak die met het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam. De publicatie leidde tot een ernstig conflict met zijn chef. De regering had namelijk bepaald dat nieuwe Rotterdamse havens achter sluizen gebouwd zouden moeten worden, terwijl Van Veens standpunt hier haaks op stond. Hierna 'verdween' de nota.
Van Veens laatste plan betrof de aanleg van een Eemshaven. Medio 1945 had hij voor Rijkswaterstaat de waterstaatkundige toestand van de Eemsmond onderzocht. In dat gebied werd toen met een grenscorrectie rekening gehouden, die echter niet doorging. Het idee om in het Eemsgebied een zeehaven te bouwen bleef tot 1959 liggen. Verscheidene commissies hielden zich in die tijd bezig met Noordoost-Groningen, waar een haven sociaal-economisch van groot belang werd geacht. Van Veen was met enkele anderen op weg naar de minister-president voor overleg over het Eemshavenplan, toen hij in de trein naar Den Haag overleed.
Van Veen wordt beschreven als gesloten en stug, bescheiden maar onverzettelijk, veeleisend voor zichzelf en zijn medewerkers. Hij was een solist, die bijzonder fel en scherp zijn plannen verdedigde. Het uitstellen van beslissingen ergerde hem evenals het feit dat Rijkswaterstaat pas met de uitvoering van plannen kon beginnen als de politieke besluitvorming was afgerond. Dat duurde hem veel te lang. Vooral binnen Rijkswaterstaat laaiden conflicten rondom zijn persoon en ideeën op. De te pas en te onpas geuite ideeën over te lage dijken en kans op superstormen werden kort na de oorlog niet op prijs gesteld, omdat de prioriteit lag bij de wederopbouw van het land.
Van Veens deskundigheid stond evenwel buiten kijf in Nederland en in het buitenland, bijvoorbeeld in Groot-Brittannië, Denemarken en Noorwegen, waar hij adviseerde. Hij werd gekarakteriseerd als 'een man die de stem van het water beter verstond dan de stem van Den Haag'. Buiten de dienst had Van Veen veel goede vrienden. Zij noemden hem vriendelijk, bescheiden, vol humor, met belangstelling voor anderen en met een niet te stoppen werklust. Zo ging hij na zijn pensionering, op 1 januari 1959, nog werken voor Netherlands Engineering Consultants (NEDECO) ofwel het Nederlands Adviesbureau voor Werken in het Buitenland. Voor Van Veen werd in 1979 in zijn geboorteplaats Uithuizermeeden een standbeeld opgericht, met het opschrift: 'De geestelijke vader van het Deltaplan'.
P: Behalve de in de tekst genoemde publicaties en vele rapporten en nota's: 'Onderzoek naar het zandtransport van rivieren', in De Ingenieur 48 (1933) B 151-159; 'Bodemgolven van groot formaat, geregistreerd met een echo-toestel', ibidem 49 (1934) B 213-216; 'Inpolderingen in vroegere eeuwen door Nederlanders in het buitenland', ibidem 54 (1939) A 215-219; 'Verbetering van den Hollandschen IJssel', ibidem 54 (1939) B 189-192; 'Twee middelen om het zoutbezwaar bij zeesluizen op te heffen', ibidem 56 (1941) B 33-34; 'Electrische nabootsing van getijden', ibidem 58 (1946) B 17-20; 'Electrische nabootsing der getijden' in Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap, Tweede Reeks LXIII (1946) 485-493; 'Analogie entre marées et courants alternatifs', in La Houille blanche.Revue de l'Ingénieur hydraulicien 2 (1947) 5 (sept./okt.) 401-416; 'Le modèle électrique de marée. Un aperçu des méthodes pour la détermination du mouvement de marée dans les embouchures et les fleuves à marée néerlandais', in Congresbijdragen voor het XVIIe Congrès international de Navigation (Lissabon 1949); [samen met J.J. Dronkers,] 'Aperçu des méthodes pour la détermination du mouvement de marée dans les embouchures et les fleuves à marée néerlandais', ibidem ; 'De Waterweg als Benedenrivier', in De Ingenieur 64 (1952) A 305-310; Land below sea level. Holland in its age-long fight against the waters ('s-Gravenhage 1953); Organogene landaanwinningsproeven in het Haringvliet (Meppel 1953); 'Het Deltaplan en zijn verschillende facetten. II: Voorafgaande studie', in De Ingenieur 168 (1956) A 243-248 en A 257-262; [samen met F.P. Mesu,]Waterhuishouding in Nederland (Meppel 1957).
L: Behalve een necrologie door A.G. Maris, in De Ingenieur 72 (1960) A 1-2: A.E. van Giffen, 'Herinnering aan dr.ir. Johan van Veen', in Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap, Tweede Reeks LXXXI (1964) 271-272; Dr.ir. Johan van Veen. De som van een leven. Onder red. van H.J. Stuvel ('s-Gravenhage 1972); D.H. Franssens, 'Een groot waterstaatkundige voor het voetlicht', in De Ingenieur 102 (1990) 1 (jan.) 15-19; E. de Boer, 'Zestig jaar Deltawerken: Dordrecht als opening en sluitpost', in Wonderen der techiek. Nederlandse ingenieurs en hun kunstwerken. 200 jaar civiele techniek. Onder red. van M.L. ten Horn-van Nispen [e.a.] (Zutphen 1994) 197-208; 'Johan van Veen', ibidem, 209-210.
Willem van de Ham, ‘Meester van de Zee, Johan van Veen, waterstaatsingenieur 1893-1959, de kust, de stormvloed, de delta.’ Uitgeverij Balans, ISBN 90 5018 595 9.
I: De Ingenieur 102 (1990) 1 (jan.) 16.
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013
Henricus Johannes Stroband, ing., 1914-1985
Ing. H.J. Stroband, geboren op 26 juli 1914 te Leeuwarden en overleden op 7 oktober 1985 te Ede, was een waterbouwkundige in dienst van Rijkswaterstaat. Hij heeft gedurende een lange tijd samengewerkt met Van Veen (in een ondersteunende rol).
Geschiedenis van het archiefbeheer
De collectie Van Veen Stroband berustte voor overbrenging naar het Nationaal Archief bij het Informatie en Kenniscentrum (IKC) van het Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ). Het RIKZ maakte deel uit van het Directoraat-generaal Rijkswaterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De collectie is daar opgenomen in de bibliotheek en daar behandeld als een particuliere verzameling.
De verwerving van het archief
De collectie Van Veen Stroband is in 2005 door het Rijksinstituut voor Kust en Zee te Den Haag krachtens de Archiefwet (dus als overheidsarchief) overgedragen aan het Nationaal Archief. In 2020 is het archief gereed gemaakt voor beschikbaarstelling aan het publiek.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
De collectie Van Veen Stroband bevat een groot aantal publicaties van de hand van of verzameld door de archiefvormers. Het gaat om nota’s, rapporten, adviezen en verslagen, alle rakende aan waterstaatszaken. Veel documenten hebben betrekking op de situatie van en ontwikkelingen rond de Zeeuwse Delta en de Hollandse kust.
Selectie en vernietiging
De collectie Van Veen Stroband is een selectie uit een veel omvangrijker bestand. De selectie is gemaakt door de bibliothecaris van het RIKZ. De criteria op grond waarvan de selectie is gemaakt, zijn niet te achterhalen. Men mag er echter van uitgaan dat alleen die documenten zijn bewaard die door de bibliothecaris van wezenlijk belang werden geacht voor de waterstaatsgeschiedenis van Nederland, en dan met name voor die van de Zeeuwse Delta (voorgeschiedenis Deltawerken).
Aanvullingen
Aanvullingen worden niet verwacht. Er zullen geen bescheiden meer aan de collectie worden toegevoegd.
Verantwoording van de bewerking
Voor overbrenging van de collectie Van Veen Stroband naar het Nationaal Archief heeft er selectie plaats gevonden. Een deel van het bestand is door de bibliothecaris van het RIKZ afgezonderd en niet naar het Nationaal Archief overgebracht. Bij het Nationaal Archief is het overgebrachte deel niet opnieuw bewerkt, wel zijn de beschrijvingen waar nodig aangepast en aangevuld.
De onderdelen van de collectie Van Veen / Stroband zijn in chronologische volgorde in de inventaris opgenomen. Documenten zonder jaartal (z.j.) en andere documenten waarvan de datering niet helder is, zijn aan het einde van de reeks geplaatst.
Ordening van het archief
Over de ordening ten tijde van de collectievorming is niets bekend. De onderdelen van de collectie Van Veen / Stroband zijn voor het merendeel in chronologische volgorde in de inventaris opgenomen. De inventaris opent echter met een drietal registers (inventarisnummers 3-5 die als een 'eigentijdse toegang' op een deel van het archief kunnen worden beschouwd. Niet alle in de registers voorkomende publicaties zijn echter in het archief aanwezig. Documenten zonder jaartal (z.j.) en andere documenten waarvan de datering niet helder is, zijn aan het einde van de reeks geplaatst.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Behoudens de algemene regels die gelden voor het vermenigvuldigen van stukken gelden geen beperkingen voor de reproductie.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Andere toegang
Er zijn geen volledige eigentijdse toegangen op de collectie. De algemene verzamelrapporten geborgen onder de inventarisnummers 3-5 echter zijn te beschouwen als eigentijdse toegangen op een aanzienlijk deel van het archief. Niet alle in de registers voorkomende publicaties zijn echter in het archief aanwezig.De onderwerpen die in dit archief aan de orde komen, komen ook voor in andere archieven die betrekking hebben op de (rijks)waterstaat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie J. van Veen en H.J. Stroband, nummer toegang 2.16.102, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Coll. Van Veen / Stroband, 2.16.102, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
De onderwerpen die in deze collectie aan de orde komen, komen ook aan de orde in een groot aantal andere al bij het Nationaal Archief berustende archieven van het ministerie van (Verkeer en) Waterstaat en de Rijkswaterstaat. In relatie tot Van Veen zijn o.a. de volgende archieven van belang:
3.07.07 Inventaris van de archieven van de Rijkswaterstaat in de Directie benedenrivieren, (1822)1875-1980(1984)
3.07.5019 Inventaris van het archief van de Rijkswaterstaat, Directie Benedenrivieren, 1883-1989
2.16.45 Inventaris van het archief van de Delta Commissie, (1936)1953-1961
Naast overheidsarchieven berusten er bij het Nationaal Archief ook particuliere archieven waarin de geschiedenis van de waterstaat aan bod komt. Een voorbeeld daarvan:
2.21.415 Inventaris van het archief van Ir. J.A. Ringers (1885-1965) en C.Ringers Mann, 1897-2004