Terug naar zoekresultaten

2.09.08 Inventaris van het archief van het Ministerie van Justitie: Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging (DGBR), 1945-1958 (1983) [GEANONIMISEERDE VERSIE]

Bekijk de zoekhulp bij dit archief

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.09.08
Inventaris van het archief van het Ministerie van Justitie: Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging (DGBR), 1945-1958 (1983) [GEANONIMISEERDE VERSIE]

Auteur

CAS 411

Versie

08-12-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2000 cc0
( Deels geanonimiseerde versie. )

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Justitie: Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging (DGBR)
Justitie / DG Bijzondere Rechtspleging

Periodisering

archiefvorming: 1945-1952
oudste stuk - jongste stuk: 1945-1983

Archiefbloknummer

J26574

Omvang

2779 inventarisnummer(s); 71,50 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

(1946-1949)(1949-1958)(1949-1958) Ministerie van Justitie / Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging (DGBR) Ministerie van Justitie / Afwikkelingsbureau Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging Ministerie van Justitie / Bureau Bijzondere Rechtspleging

Samenvatting van de inhoud van het archief

Na de bevrijding viel de arrestatie van 'foute Nederlanders' onder de verantwoordelijkheid van het Militair Gezag. In de praktijk verrichtte het verzet de meeste arrestaties (onder meer de Binnenlandse Strijdkrachten, BS), omdat zij over informatie beschikten en niet besmet waren. Daarover ontstond een conflict met de politie. Geleidelijk werd de rol van het verzet ingeperkt en de rol van politie en justitie versterkt.
Op 1 maart 1946 droeg het Militair Gezag zijn bevoegdheden op het gebied van de bijzondere rechtspleging over aan het speciaal voor dit doel in het leven geroepen Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging (DGBR), dat onder leiding stond van mr. B.I.A.A. ter Veer. Het Directoraat-Generaal coördineerde het hele opsporings- en vervolgingsbeleid tot aan de opheffing op 1 januari 1949. In januari 1946 zaten bijna 90.000 personen in voorarrest. De bijzondere rechtspleging bleek omvangrijk, arbeidsintensief en tijdrovend. Minister J.H. van Maarseveen besloot in te grijpen. Duizenden werden voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De procedures werden vereenvoudigd en versneld en de rechtszekerheid van de verdachten werd beter geregeld. In 1949 en 1950 werden de bijzondere gerechtshoven opgeheven en het werk overgedragen aan de reguliere rechtbanken. De resterende werkzaamheden werden overgedragen aan het Bureau Bijzondere Rechtspleging.
Het archief bevat circulaires en correspondentie en overige stukken betreffende de organisatie en administratie; behandeling van gratieverzoeken; internering (van politieke delinquenten); stukken betreffende de coördinatie van alle activiteiten m.b.t. de opsporing en overdracht (ook vanuit het buitenland, speciaal Duitsland); collaboratierapporten; dossiers inzake bedrijven en organisaties, personen en overige onderwerpen; stukken m.b.t. de bewarings-en verblijfkampen, zoals klachten en inspecties; vervroegde invrijheidsstelling, vermindering van verbeurdverklaringen en herstel in rechten.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
De oprichting van het Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging (DGBR)
Door de opheffing van het Militair Gezag, werd dat deel van de werkzaamheden, dat op de opsporing en bewaring van politieke delinquenten betrekking had, opgedragen aan het bij Koninklijk Besluit no. 58 van 1 november 1945 ingestelde Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging, ressorterend onder het Ministerie van Justitie.
Nadere vaststelling van taak en bevoegdheden van de eveneens bij voornoemd KB aangestelde Directeur-generaal mr. B.I.A.A. ter Veer, was neergelegd in Beschikking 413 van 19 december 1945 van het Ministerie van Justitie.
Hoofdzakelijk formele overwegingen waren oorzaak dat het DGBR als voortzetting van de Sectie II B.D. van het Militair Gezag eerst per 1 januari 1946 zijn werkzaamheden begon.
Praktisch hield dit in dat de functionarissen van Sectie II B.D. in het algemeen hun werkzaamheden voortzetten in dienst van het DGBR.
Met ingang van 1 januari 1946 werden 126 kampen en 67 opsporingsorganen onder leiding en beheer gesteld van voornoemd Directoraat.
Voorts werden per 1 april 1946 eveneens bij het DGBR ondergebracht de onder het Ministerie van Justitie ressorterende berechtingorganen t.w.:
  • 19 Tribunalen
  • 5 Hoge Autoriteiten
  • 5 Bijzondere Gerechtshoven
  • 1 Bijzondere Raad van Cassatie
Organisatie en administratie
In de ministeriële beschikking van 19 december 1945 werd de taak van de Directeur-generaal omschreven. Ter uitvoering van de uit deze taak voortvloeiende werkzaamheden inzake de berechting, opsporing en bewaring van politieke delinquenten, werd hij bijgestaan door drie afdelingen, t.w.:
  • Afdeling I. Algemene Zaken, verdeeld in:
    • Bureau A: Berechting en Algemene Zaken
    • Bureau B: Voorbereiding wetgeving en bijzondere taken.
  • Afdeling II. Opsporing, verdeeld in:
    • Bureau A: Politieke Recherche
    • Bureau B: Collaboratie
  • Afdeling III. Bewarings- en Verblijfskampen, verdeeld in:
    • Bureau A: Materiële verzorging
    • Bureau B: Geestelijke en Sociale Verzorging
    • Bureau C: Medische Verzorging
    • Bureau D: Arbeid en Productie
    • Bureau E: Buitenbewaking
De bijzondere werkzaamheden van technische en administratieve aard waren opgedragen aan de volgende acht diensten, rechtstreeks ressorterend onder de Directeur-generaal:
  • Dienst Secretariaat
  • Dienst Centrale Registratie en Statistiek
  • Dienst Personeelszaken
  • Dienst Financiën
  • Dienst Inkoop
  • Dienst Transport
  • Dienst Pers en Publiciteit
  • Dienst Gebouwen
Naast de hiervoor genoemde afdelingen en diensten was ten behoeve van de Directeur-generaal nog een Algemene Inspectie werkzaam ter uitvoering en behandeling van speciale opdrachten.
De Afdeling II werd in de loop der tijd nog uitgebreid met de volgende bureaus, die elk een zeer speciale taak hadden, t.w.:
  • Bureau Coördinatie: coördinerende werkzaamheden in verband met de opsporing van oorlogsmisdadigers van vreemde nationaliteit;
  • Bureau W: onderzoek naar en optreden tegen door ex-politieke delinquenten georganiseerde c.q. te organiseren acties;
  • Bureau Contact: onderhouden van contacten met het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie.
Ten aanzien van het functioneren van deze organisatie wordt het volgende opgemerkt:
Zoals reeds werd vermeld was het DGBR in wezen een voortzetting van de Sectie II B.D. van het Militair Gezag. De door deze Sectie uitgevaardigde instructies bleven dan ook gehandhaafd behoudens uitdrukkelijke intrekking door het DGBR. Hierdoor werd niet alleen de continuïteit verzekerd, doch tevens de mogelijkheid geopend tot voortzetting van de herziening van de organisatie tot een normale overheidsdienst, die in staat was de verantwoordelijkheid te dragen voor de activiteiten van enkele honderden over het gehele land verspreide organen. Het geven van leiding door de Staf van het DGBR werd echter bemoeilijkt door de grote mate van zelfstandigheid van de organen. Dit laatste was het gevolg van het massale ontstaan van de organen tijdens de chaotische toestand na de bevrijding en de moeilijkheden ten aanzien van personeelsvoorziening huisvesting, voeding en transport.
De reeds tijdens de periode van het Militair Gezag aangevangen centralisatie van de leiding werd door de Staf DGBR voortgezet, waarvoor verschillende middelen werden toegepast, zoals algemene instructies, bijzondere aanwijzingen, periodieke rapporten door de organen, inspectie, technische en administratieve controle. De vele honderden uitgevaardigde losse instructies bleken echter lang niet altijd duidelijk en volledig te zijn als gevolg van onvoldoende toezicht op de samenstelling ervan, de grote spoed waarmee gewerkt moest worden en de enorme omvang van de te regelen vraagstukken. Aanvulling en nadere toelichtingen op deze instructies door middel van bijzondere aanwijzingen, die ten dele schriftelijk werden gegeven, deden uiteraard de werkzaamheden van de Staf toenemen.
Voorts namen de werkzaamheden van het DGRB toe door de voortgang van het onderzoek, de berechting, de versnelde invrijheidstelling van gedetineerden en de wensen van diverse overheidsinstellingen. Hierdoor werd niet alleen de eigenlijke leidende en toeziende arbeid meer omvangrijk, doch werden bovendien de administratieve werkzaamheden van de Staf en de organen uitgebreid.
De uit de centralisatie voortvloeiende administratieve arbeid bestond uit het verwerken van de door de organen al dan niet periodiek ingezonden gegevens, ten einde te komen tot een centrale boekhouding van de organen, tot statistische overzichten en grafieken en tot centrale registratie van het personeel, de transportmiddelen, politieke verdachten, in kampen ingesloten personen en in ziekeninrichtingen verpleegde gedetineerden.
Hierdoor beschikte de Staf DGBR over gegevens, welke voor de uitoefening van de centrale leiding van groot belang waren.
Bovendien werd door de Staf een deel van de taak van de organen overgenomen, waarvan als voornaamste voorbeeld genoemd kan worden de materiële voorziening van deze organen, welke taak in principe werd opgedragen aan de Dienst Inkoop.
Gezien het belangrijke karakter van Afdeling II van het DGBR volgt hieronder een overzicht van de door deze afdeling verrichtte werkzaamheden.
In de aanvang van de werkzaamheden was de voornaamste taak van Afdeling II de controle op de Politieke Recherche Afdelingen en de ontslagregeling in de geleidelijke inkrimping van deze afdelingen.
Eind 1947 waren deze tot een aantal van 34 teruggebracht.
Voor de controle was aanvankelijk een inspectie-apparaat opgebouwd van 5 hoofdinspecteurs en enige inspecteurs, dat eind 1947 tot 2 inspecteurs was teruggebracht.
Halverwege 1946 had de organisatie van de opsporing van economische collaboratie zijn beslag gekregen. Bij 23 PRA's werd een PRAC gevoegd. Ook dit aantal is geleidelijk ingekrompen.
Organisatie en toezicht waren opgedragen aan een speciaal Bureau van Afdeling II: het Bureau Collaboratie, dat tevens het geven van inlichtingen op dit gebied aan organen buiten de Bijzondere Rechtspleging centraal verzorgde.
In overleg met de procureurs-fiscaal werd richting gegeven aan de opsporing.
In de loop van 1947 werden voorbereidingen getroffen voor de incorporatie van Politieke Recherche Afdelingen bij de plaatselijke politie. Deze incorporatie kreeg in de maand december 1947 haar beslag. Daar de economische collaboratie-onderzoeken nog niet rijp waren voor overneming door de politie in verband met hun speciaal karakter, werd besloten de PRAC's niet te incorporeren bij de politie. Het onderzoek in deze zaken werd vanaf 1 januari 1948 opgedragen aan vijf centrale PRAC's, voor iedere procureur-fiscaal één. Organisatie en toezicht berustte bij Afdeling II.
Daarnaast had Afdeling II bemoeienissen met de opsporing in het buitenland, aanvankelijk eerst wat de Nederlandse politieke delinquenten betrof, later ook met de opsporing van oorlogsmisdadigers, toen de werkzaamheden betreffende deze materie van het ministerie waren overgebracht naar het DGBR.
De gevallen van overbrenging van politieke delinquenten werden geleidelijk beperkt, terwijl voor het overbrengen van oorlogsmisdadigers rechtstreeks contact werd gezocht met de bevoegde geallieerde autoriteiten.
Het werk van de Nederlandse Vertegenwoordiger bij de United Nations War Crimes Commission te Londen, The Netherlands War Crimes Commission in Duitsland en het Bureau Opsporing Oorlogsmisdadigers te Amsterdam werd zoveel mogelijk gecoördineerd.
Nauw verband met deze werkzaamheden hielden de bemoeienissen met de vreemdelingen en krijgsgevangenen in de kampen. Waren aanvankelijk na de bevrijding vele vreemdelingen en krijgsgevangenen in de kampen van het DGBR terechtgekomen, zonder dat vaststond, dat zij alhier zouden worden berecht. Langzamerhand werd een schifting aangebracht. De krijgsgevangenen die hier niet terechtstonden werden door bemiddeling van Afdeling II afgevoerd naar Duitsland. De vreemdelingen werden overgeheveld naar de Rijksvreemdelingendienst, terwijl de van oorlogsmisdrijven verdachten, die buiten vervolging waren gesteld, aan de Netherlands War Crimes Commission werden teruggevoerd.
De regeling betreffende het verstrekken van inlichtingen omtrent de gedragingen in de bezettingstijd, werd herhaaldelijk onder de ogen gezien en vond haar neerslag in verschillende richtlijnen, die aan de politieke recherche werden verstrekt.
Onder toezicht van Afdeling II werd door de PRA Den Haag in de tweede helft van 1946 en in 1947 het documentatiemateriaal van het Bureau Nationale Veiligheid (BNV) dienstbaar gemaakt aan de Bijzondere Rechtspleging. Per 1 juli 1947 werden de politieke en economische coördinatie Afdelingen van de PRA Den Haag onder de leiding van Afdeling II gebracht, zulks ter landelijke documentaire voorlichting van berechtende-, vervolgde,- en opsporende instanties van de Bijzondere Rechtspleging
Een lid van Afdeling II vertoefde in 1947 maandenlang in Berlijn om uit het Document-center aldaar materiaal voor de Bijzondere Rechtspleging te verzamelen.
Door Afdeling II werd geregeld contact gehouden met de Nederlandse vertegenwoordiger bij het Internationaal, later Amerikaanse, Militaire Tribunaal te Neurenberg, die op zijn verzoek door bemiddeling van Afdeling II geregeld werd voorzien van materiaal over de door de door dat Tribunaal te berechten oorlogsmisdadigers, ten aanzien van in Nederland begane oorlogsmisdrijven.
Ten aanzien van de bureaus W. en Contact zij nog opgemerkt, dat deze onder toezicht stonden van het Hoofd van de PRA Alkmaar. De uitgaven van het Bureau Contact werden ten laste van genoemde PRA gebracht, terwijl de uitgaven van de overige bureaus en van de diensten ten laste van de Staf DGBR werden gebracht.
Bureau Coördinatie
Op verzoek van de Afdeling II en van de procureurs-generaal werd aan het eind van 1947 een gedeelte van de hierboven omschreven werkzaamheden van Afdeling II afgesplitst en opgedragen aan het Bureau Coördinatie dat als afzonderlijk apparaat rechtstreeks onder de Directeur-generaal ressorteerde en werkte ten behoeve van de gezamenlijke procureurs-fiscaal. Het omvatte de afdelingen politieke en economische coördinatie het Bureau Contact bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, terwijl bij andere instanties, die over voor de Bijzondere Rechtspleging benodigd materiaal beschikten, eveneens contactpersonen werkzaam waren. De hierboven omschreven voorlichtende taak werd door dit bureau vervult. Het verleende zijn bemiddeling bij het doen afnemen van verhoren in Duitsland ten behoeve van in Nederland te behandelen zaken, verstrekte de voor Neurenberg benodigde gegevens en verwerkte het uit de Neurenbergse processen naar voren komende voor Nederland belangrijk materiaal.
Tevens werden aan de Spruchgerichte in Duitsland het benodigde bewijsmateriaal of de inlichtingen verstrekt ten einde te voorkomen, dat zij, die zich in Nederland misdragen hebben in Duitsland wederom een grote rol zouden gaan spelen.
Vele archieven werden doorgewerkt ten einde het daarvoor geschikte materiaal dienstbaar te maken aan de Bijzondere Rechtspleging. Kortom: het was een algemene vraagbaak.
Liquidatie
Als gevolg van de centralisatie werd reeds in 1946 een aantal kleine en minder belangrijke kampen en PRA's door het DGBR opgeheven.
Naarmate de werkzaamheden in verband met de opsporing en de berechting vorderden en de politieke delinquenten werden vrijgelaten c.q. ondergebracht in de gevangenissen, werd een aanvang gemaakt met de liquidatie van alle organen.
Per 1 januari 1948 werden de werkzaamheden van de nog bestaande PRA's, met uitzondering van de collaboratiezaken, overgedragen aan de gemeentepolitie in de verschillende plaatsen.
De afwikkeling van de collaboratieonderzoeken werd per dezelfde datum geconcentreerd in een vijftal daartoe opgerichte gewestelijke PRAC's, welke instellingen per 30 juni 1948 werden opgeheven.
Op 1 juli 1948 werd het beheer van de 12 nog bestaande kampen voor politieke delinquenten overgenomen door de 3e Afdeling (Gevangeniswezen) van het Ministerie van Justitie. De afwikkeling van deze kampen werd evenwel verzorgd door het DGBR. Slechts het kamp Mariënbosch te Nijmegen, bestemd voor het onderbrengen van naar Duitsland uitgewezen vreemdelingen, bleef tot de opheffing op 1 december 1948 onder beheer van het DGBR.
Voorts werden de werkzaamheden van de tribunalen bij de Wet Overgang Bijzondere Rechtspleging (Stb. I 186) per 1 juni 1948 overgedragen aan de kantonrechter- plaatsvervangers; die van de Bijzondere Gerechtshoven in de loop van 1949 aan de Arrondissementsrechtbanken. De werkzaamheden van de Hoge Autoriteiten werden beëindigd per 1 augustus 1948, terwijl het beheer van de Bijzondere Raad van Cassatie per 1 januari 1950 door het Ministerie van Justitie werd overgenomen.
In de plaats van het DGBR werd met het besluit van het Ministerie van Justitie van 17 januari 1949, Kabinet Bureau B. no. 1060 A. 22, met ingang van 1 januari 1949 een Afwikkelingsbureau van het Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging ingesteld, met gelijktijdige benoeming van de heer A.A. Schaberg tot hoofd. De algemene leiding van het Afwikkelingsbureau werd opgedragen aan de Directeur-generaal mr. B.I.A.A ter Veer, die bij besluit van 23 mei 1949 Kabinet Bureau B. no. 1060 A. 25 met ingang van 31 mei 1949 werd opgevolgd door de Oud-Raadadviseur H. Sieperda. Deze werd per 1 februari 1950 belast met de dagelijkse leiding.
Tot de taak van het Afwikkelingsbureau DGBR kon worden gerekend de administratieve afwikkeling van het DGBR als geheel, ten einde te komen tot een verantwoording van de door het Ministerie van Justitie aan voornoemd Directoraat verstrekte gelden.
Bij de opheffing van een orgaan werd in het algemeen de administratieve afwikkeling opgedragen aan een of meer personeelsleden van het betrokken orgaan. Overeenkomstig een desbetreffende instructie van de Dienst Financiën beperkten deze personen zich tot de afvoer van de goederen en het afsluiten van de boekhouding, waarbij de activa en passiva werden overgedragen aan de Staf DGBR.
De afvoer van roerende goederen vond plaats in samenwerking met de Dienst Inkoop; de afwikkeling van kwesties verband houdende met de oplevering van onroerende goederen geschiedde door de Dienst Gebouwen.
Eerst in 1948 werd door de Staf DGBR een aanvang gemaakt met de verwerking van de door de liquidateurs van de opgeheven kampen verstrekte gegevens, waarbij speciaal voor de afwikkeling van deze organen als onderdeel van de Dienst Financiën een bureau voor de afwikkeling van de kampen werd opgericht, dat tot augustus 1948 gevestigd was in Kamp Kanaalweg te Rotterdam en daarna werd overgeplaatst naar Den Haag.
De administratieve liquidatie van de opsporings- en berechtingorganen werd eerst medio 1949 aangevangen.
Bij de afwikkeling waren moeilijkheden van velerlei aard te overwinnen, o.m. als gevolg van talrijke verschillen in de rekening-courantverhouding tussen de Staf en de organen.
Vanzelfsprekend stonden deze moeilijkheden het opmaken van een totale verantwoording in de weg. Het resultaat van de afwikkelingswerkzaamheden werd vastgelegd in zgn. aanvullende liquidatierapporten per orgaan.
Bij eerder genoemd besluit van 1 januari 1949 werd eveneens het Bureau Bijzondere Rechtspleging (BBR) ingesteld. De algemene leiding werd opgedragen aan het hoofd van de Tweede Afdeling van het Ministerie van Justitie.
Uit een in het archief aangetroffen notitie kunnen we lezen wat de werkzaamheden van het BBR in 1950 waren:
  1. Executie van de maatregel van internering. Het ontslag van geïnterneerden volgens artikel 2, lid 3 van het Tribunaalbesluit;
  2. De beoordeling of er aanleiding bestaat een opgelegde internering niet ten uitvoer te leggen ten aanzien van personen, die zich rechtmatig in vrijheid bevinden, omdat dit onnodig hard zou zijn, volgens artikel 2, lid 4 van het Tribunaalbesluit;
  3. Hervatten van internering, indien de voorwaarden niet worden nagekomen, die gesteld zijn bij een vervroegd ontslag;
  4. Het herstel in rechten, waaruit politieke delinquenten zijn ontzet, volgens de artikelen 3 en 4 van de Regeling ontzetting rechten (Stb. No. G. 218);
  5. Het bevelen, dat door een tribunaal (kantonrechter) opgelegde verbeurdverklaring niet of niet geheel zal worden ten uitvoer gelegd, dan wel restitutie zal plaats hebben na de tenuitvoerlegging van zodanige verbeurdverklaring, volgens artikel 8, lid 3 van het Tribunaalbesluit;
  6. Het registreren van de ontzettingen van rechten, opgelegd door een Tribunaal of kantonrechter, Bijzonder Gerechtshof, Raad van Cassatie en bij beslissing door een procureur-generaal tot voorwaardelijke buitenvervolgstelling;
  7. Het verzamelen van statistische gegevens over de werkzaamheden van de Bijzondere raad van Cassatie de Bijzondere Gerechtshoven, de Bijzondere Strafkamers bij arrondissementsrechtbanken, Kantongerechten en Hoge Autoriteiten belast met het verlenen van het fiat-executie.
In een andere notitie uit januari 1958 lezen we dat het BBR deel uitmaakt van de Afdeling Staats- en Strafrecht van de Hoofdafdeling Publiekrecht. Het Bureau telde op dat moment nog negen functionarissen. Het archief bevond zich aan de Zwarteweg, terwijl het BBR in de Jan van Nassaustraat was gevestigd.
De taken van het BBR vielen in drie delen uiteen:
Behandeling van verzoeken en klachten van politieke delinquenten
De verzoeken hadden betrekking op: kwijtschelding van internering, vermindering van verbeurdverklaring, herstel in rechten en kwijtschelding van boete.
De klachten betroffen voornamelijk onderwerpen als: vermeende onschuldige veroordeling, eisen tot schadevergoeding e.d.
Uitvoering van artikel B 3 van de Kieswet.
Wanneer een Nederlander uit het actieve en/of passieve kiesrecht wordt ontzet, wordt hiervan door de griffie of parketten bericht gezonden aan de Minister van Justitie.
In de praktijk bleek dat hierbij nogal eens onjuiste opgaven werden verstrekt. Daarom controleerde het BBR of de opgegeven termijn van ontzetting in overeenstemming was met de hieromtrent geldende wettelijke bepalingen De juiste opgaven werden vervolgens doorgezonden aan de burgemeester van de betreffende gemeente.
Met de uitoefening van artikel B 3 van de Kieswet hielden verband de werkzaamheden welke door het BBR werden verricht in verband met de verlening van het Nederlanderschap.
De Hoofdafdeling Privaatrecht vroeg regelmatig inlichtingen over politieke delinquenten, die een verzoek om herstel van het Nederlanderschap hadden ingediend. Het BBR verschafte de gegevens uit de cartotheek of uit het archief.
Vervolgens ontving het BBR maandelijks mededeling van de Hoofdafdeling Privaatrecht van personen aan wie het Nederlanderschap is verleend. Aan de hand van deze mededelingen ging het BBR na welke termijnen voor uitsluiting van kiesrecht van kracht zijn, waarna dit aan de burgemeester van de betreffende gemeente werd medegedeeld.
Het verstrekken van inlichtingen
De voornaamste taak van het BBR bestond uit het verstrekken van inlichtingen over politieke delinquenten. De inlichtingen werden verstrekt aan:
  • Het bureau Documentatie van de Hoofdafdeling Publiekrecht ten behoeve van de emigratie-autoriteiten;
  • Andere overheidsinstellingen, als de BVD, PTT, provinciale en gemeentelijke griffies en diverse departementen;
  • Particulieren.
Aan deze laatste categorie werden inlichtingen slechts bij hoge uitzondering verstrekt.
Het BBR beschikte over twee informatiebronnen:
1. De cartotheek van het BBR
Hierin bevonden zich persoonskaarten van politieke delinquenten, die:
  • Voorwaardelijk buiten vervolging waren gesteld; in dat geval stond op de kaart slechts vermeld de aard en datum van de veroordeling;
  • Veroordeeld waren door het tribunaal of door het bijzonder gerechtshof; behalve aard en datum van de veroordeling stonden ook de strafbare feiten op de kaart vermeld.
2. Het archief van het BBR
Hierin bevonden zich de dossiers van alle categorieën van politieke delinquenten.
De cartotheek omvatte ca. 160.000 kaarten, het archief ca. 500.000 dossiers.
Ten aanzien van het eerder genoemde Bureau Coördinatie kan nog gemeld worden dat dit bureau per 1 september 1950 werd opgeheven (Bekendmaking Ministerie van Justitie, 2e Afdeling A, no. 2324).
De werkzaamheden van dit Bureau werden met ingang van genoemde datum voor zover het de afvoer van vreemdelingen-oorlogsmisdadigers betrof, overgenomen door het Bureau Rijksvreemdelingendienst van de Afdeling Politie van het Ministerie van Justitie.
De overige werkzaamheden van het Bureau Coördinatie zomede het archief van dat Bureau werden overgenomen door de Tweede Afdeling, Bureau A van het Ministerie van Justitie.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Door het Algemeen Rijksarchief werden in het kader van dit project de onderstaande archiefblokken ter bewerking aangeboden. De meeste archieven waren in de jaren zeventig reeds door het Ministerie van Justitie aan het Algemeen Rijksarchief overgedragen:
  1. Archief van het Bureau Coördinatie van het voormalige Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging, omvang 8,25 meter
  2. Archief van het Bureau Coördinatie van het voormalige Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging inzake zgn. economische collaboratie, omvang 11,375 meter
  3. Depot 70: Aanvulling op archief genoemd onder 2. Dit deel werd in 1971 nog niet overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief, omvang 2 meter.
  4. Depot 71: Archief (of gedeelte daarvan) van de NSB-kring Utrecht en Omelanden, uit de bezettingstijd, zoals dit werd aangetroffen in de oude bewaarplaats van het centraal archief bijzondere rechtspleging (school Zwarteweg), omvang 1,2 meter
  5. Depot 82: Archief van het voormalige Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging, zijn onderdelen en rechtverkrijgenden, omvang 50 meter
  6. Depot 84: Accountantsrapporten ten aanzien van organen geressorteerd hebbende onder het voormalige Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging, 1945-1952; omvang 7 meter
  7. Depot 85: Verzameling circulaires uitgegeven door het voormalige Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging, omvang 3 meter
Ten aanzien van de hierboven genoemde archieven zijn de volgende bijzonderheden van belang:
Bureau Coördinatie van het voormalig Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging.
Het in de centrale archiefbewaarplaats van het Ministerie van Justitie aangetroffen archief van het bureau Coördinatie van het voormalige DGBR werd verpakt in 64 dozen. Bij de overdracht van het archief in 1968 aan het ARA werd de oorspronkelijke ordening zoveel mogelijk gehandhaafd
Een oorspronkelijke toegang, in de vorm van een klapper, index of kaartsysteem werd niet aangetroffen.
Overeenkomstig het herkomstbeginsel werd de oorspronkelijke ordening zoveel mogelijk gehandhaafd. Per serie werd bekeken onder welke archiefvormer /rubriek de beschrijvingen geplaatst kon worden.
Bureau Coördinatie van het voormalig Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging, inzake zg. economische collaboratie (depot 70).
Het in de centrale archiefbewaarplaats van het Ministerie van Justitie aangetroffen archief van het bureau Coördinatie van het voormalige DGBR inzake de zg. economische collaboratie werd verpakt in 91 dozen. Bij de overdracht van het archief in 1968 aan het ARA werd in het belang van de toegankelijkheid de oorspronkelijke ordening gewijzigd Tot en met doos 84 werden de mappen op trefwoord alfabetisch gerangschikt. De oorspronkelijke dossieraanduiding was in de plaatsingslijst tussen haken geplaatst.
Een oorspronkelijke toegang, in de vorm van een klapper, index of kaartsysteem werd niet aangetroffen.
De inhoud van de aangetroffen dossiers was zeer divers. Gezien de taakstelling van het Bureau Coördinatie is het waarschijnlijk gaat om divers materiaal dat verzameld is uit diverse archieven en toegankelijk en beschikbaar is gemaakt ten behoeve van de bijzondere rechtspleging.
Aangezien de oorspronkelijk ordening van het archief niet meer in tact was werd de volgende werkwijze gevolgd.:
De in de alfabetische serie aangetroffen dossiers die betrekking hadden op een of meerdere personen zijn in een afzonderlijke serie beschreven. Evenzo is dit gebeurd met de organisaties. De overige dossiers zijn tot slot in een afzonderlijke serie beschreven. Binnen deze series is de ordening alfabetisch.
Aanvulling op archief genoemd onder 2
Dit deel, met een omvang van ca. 2 meter, werd in 1971 vanwege niet meer te achterhalen redenen nog niet overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief. Bij de bewerking door de CAS is dit deel geïntegreerd bewerkt met het archiefdeel genoemd onder 2.
Archief (of gedeelte daarvan) van de NSB, kring Utrecht en Ommelanden, uit de bezettingstijd, zoals dit werd aangetroffen in de oude bewaarplaats van het centraal archief bijzondere rechtspleging (school Zwarteweg) (depot 71)
Oorspronkelijk betrof het een numeriek geordende verzameling. Bij een herordening in 1968 werden de mappen op trefwoord, alfabetisch gerangschikt en voorzien van nieuwe volgnummers (1 t/m 210). In de door het ARA gemaakte plaatsingslijst (toegang 2.09.08.01) is achter elk trefwoord de oorspronkelijke dossieraanduiding tussen haakjes vermeld.
Uit het door de CAS verrichte vooronderzoek bleek dat dit bestand bijeen was gebracht door de POD, district Utrecht Stad.
Het betrof een serie met procesverbalen waarin ambtenaren van de POD Utrecht-Stad verklaarden wat zij hadden aangetroffen in de bescheiden van de voormalige NSB. De in dit bestand voorkomende bescheiden van de NSB werden derhalve door de POD in beslag genomen.
Vanwege deze reden treft u de dossiers niet in deze inventaris aan maar zijn opgenomen in deel II van de toegang, onder de POD's.
Archief van het voormalige Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging, zijn onderdelen en rechtverkrijgenden, voor zover en zoals dit in de centrale archiefbewaarplaats van het Ministerie van Justitie werd aangetroffen (depot 82)
Onder depot-nummer 82 waren de archiefbescheiden van een aantal organen als één gedeponeerd archief ingeschreven. Het ging om de volgende organen:
  • DGBR = Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging, 1946-1949
  • Bureau Coördinatie = onderdeel van het DGBR
  • Afdeling I = de juridische afdeling van het DGBR
  • Afwikkelingsbureau DGBR = orgaan, na opheffing van het DGBR belast met de afwikkeling van zaken van het DGBR
  • BBR = Bureau Bijzondere Rechtspleging, onderdeel van de toenmalige 2e afdeling van het Ministerie van Justitie
Het depot was, naar de onderscheiden organen of de aard van de stukken onderverdeeld in 17 groepen, aangeduid met Romeinse cijfers.
Verzameling circulaires uitgegeven door het voormalige Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging, 1944-1948 (depot 85).
De verzameling bevatte diverse series circulaires.
De circulaires zijn beschreven als afzonderlijke series en er is een verwijzing gemaakt naar de cartotheek als toegang.
Accountantsrapporten ten aanzien van organen geressorteerd hebbende onder het voormalige Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging, 1944-1952 (depot 84).
De accountantsrapporten zijn beschreven als afzonderlijke series. Dubbele exemplaren van de rapporten kwamen in aanmerking om te worden vernietigd.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
De archieven behorende tot het DGBR werden gevormd tijdens "bijzondere omstandigheden". Dit hield in dat ook in uitvoerende zin zeer terughoudend met vernietiging werd omgegaan. Slechts geleidebrieven en dubbelen kwamen voor vernietiging in aanmerking.
Verantwoording van de bewerking
Het archief van het Directoraat-generaal voor Bijzondere rechtspleging (DGBR) is door de Centrale Archief Selectiedient (CAS) bewerkt in het kader van het raamconvenant afgesloten op 6 december 1999 tussen de Rijksarchiefdienst, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de CAS. De bewerking vond plaats bij de CAS in Winschoten in het jaar 2000. Aan dit project werkten mee P. van den Bogaerdt, T. Braker, A. Mulder-Nanninga, H. Mein, A. Schwertman en A. Kroes als verantwoordelijk projectleider. De heer O. Bos was als archiefspecialist betrokken bij de voorbereiding en afwerking van de werkzaamheden. De begeleiding vanuit het Algemeen Rijksarchief bestond uit mevrouw drs. A.Fris en de heren F. van Dijk en H.J.Ph.G. Kaajan.
De in deze inventaris beschreven archieven maken deel uit van het complex van archieven behorende tot het Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging met taakopvolger(s) en uitvoerende instanties. In deze inventaris (deel I) is het ministeriearchief, d.w.z. de archieven van het Directoraat-Generaal voor Bijzondere rechtspleging en zijn taakopvolger(s) opgenomen.
De omvang van de in deze inventaris beschreven bestanden bedroeg na inventarisatie 68,5 meter.
Ordening van het archief
De indeling van deze inventaris is primair op archiefvormer, d.w.z. het Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging, het Afwikkelingsbureau en het Bureau Bijzondere Rechtspleging. Per archiefvormer zijn de stukken op afdeling en hierbinnen op taak ingedeeld.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (B). Beperkt openbaar generiek tot 1-1-2025
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging (DGBR), nummer toegang 2.09.08, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Justitie / DG Bijzondere Rechtspleging, 2.09.08, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Voor de stukken van de uitvoerende instantie CABR van het Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging zie het tweede deel van deze inventaris:
Toegang 2.09.09: Inventaris van de archieven van het Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging (1945-1959) met taakopvolgers (1949-1958), uitvoerende instanties (Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging), 1945-1983
Toegang 2.09.74: Inventaris van het archief van de Bijzondere Raad van Cassatie van het Ministerie van Justitie, 1945-1951 (1986)
Stukken betreffende de bijzondere rechtspleging zijn ook te vinden in het gewone archief van het Ministerie van Justitie, en wel in: 2.09.22 Inventaris van de archieven van het Ministerie van Justitie: Verbaalarchief, (1853) 1915-1955 (1963); Kabinetsarchief, (1907) 1915-1940, met name de indices en klappers 1949-1953 van de 2e afdeling Bureau Bijzondere Rechtspleging (inv.nrs. 15003-15009), welke verwijzen naar de beschikkingen en correspondentie in het verbaal (inv.nrs. 13149-13751) en de agenda, index en klapper 1948 juli-december van de 3e afdeling D (inv.nrs. 15521-15523), welke verwijzen naar de beschikkingen en correspondentie in het verbaal (inv.nrs. 13059-13148).

Bijlagen

Archiefbestanddelen