Archief
Titel
2.02.06 Inventaris van het archief van de Raad van State, 1814-1913
Auteur
A.E.M. RibberinkVersie
29-04-2022
Copyright
Nationaal Archief, Den Haag
1955 cc0 ( BELANGRIJKE OPMERKING VOOR DE GEBRUIKER: Dit archief is overgebracht naar het Rijksverzameldepot te Emmen en is alleen daar ter inzage. )
Beschrijving van het archief
Naam archiefblok
Raad van State Raad van State, 1814-1913
Periodisering
oudste stuk - jongste stuk: 1814-1913
Archiefbloknummer
H24003Omvang
; 1838 inventarisnummer(s) 181,44 meterTaal van het archiefmateriaal
Het merendeel der stukken is in heten in het
Nederlands
Frans
Soort archiefmateriaal
Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.Archiefdienst
Nationaal ArchiefLocatie
EmmenArchiefvormers
Raad van State Commissie tot het bespreken van het ontwerp-wet op de rechtelijke organisatie Commissie tot het bespreken van het ontwerp-burgerlijk wetboek Commissie tot het bespreken van het ontwerp-wetboek van strafrecht Commissie ter beoordeling van klachten over diminutiën, royementen en extensiën van de Algemene Rekenkamer Commissie voor de zaken der hervormde en andere erediensten, behalve de rooms-katholieke, 1819-1820, 1818-1820, 1819, 1815-1833, 1815-1836Samenvatting van de inhoud van het archief
De Raad van State fungeerde aanvankelijk als adviescollege van de Koning persoonlijk, na de Grondwet van 1848 als adviescollege van de Kroon, dat wil zeggen de Koning en de ministers gezamenlijk. Vanaf 1862 werkte de Raad met afdelingen. De taken bestonden uit:
- advisering over alle wetsvoorstellen en over ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur;
- advisering in gevallen waarin dit is voorgeschreven in een de wet of een algemene maatregel van bestuur, bijvoorbeeld bij besluiten inzake onteigening;
- advisering inzake vernietiging van besluiten van Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en gemeentebesturen;
- tijdelijke waarneming van het koninklijk gezag.
Het archief van de Raad beslaat dan ook een uitgebreid scala van onderwerpen. Het deel-archief Volle Raad bestaat uit notulen, bijlagen tot de notulen en indices. De ontwerpen van wetten en besluiten zijn als regel niet aanwezig in de bijlagen, omdat ze met het advies van de Raad werden teruggezonden naar het Kabinet des Konings (der Koningin). De deel-archieven van de commissies betreffen onder meer het ontwerp-Burgerlijk Wetboek en de zaken van de Hervormde Eredienst (tot 1836).
De afdeling Geschillen van Bestuur behandelde geschillen tussen bestuursorganen onderling, zoals over grensscheidingen of (in de 19e eeuw) over de vraag welke gemeente verantwoordelijk was voor de steunverlening aan individuele armen. Omvangrijker was de advisering van deze afdeling inzake geschillen tussen burgers en bestuursorganen als de gemeente en het waterschap (administratief beroep). Veel beroepszaken vloeiden voort uit wetten als de Militiewet, de Pensioenwet of de Lager Onderwijswet.Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
1 Geschiedenis
In de 'Schets van eene Grondwet voor de Vereenigde Nederlanden' (1812) van Gijsbert Karel van Hogendorp ( Zie collectie G.K. van Hogendorp inv.nr. 22. ) was de Raad van State gedacht als het middelpunt van de uitvoerende macht. Artikel 5 van de Schets begon aldus: 'De souvereine Vorst pleegt alle de daden van Souvereine Waardigheid in de Raad van Staten. Aan het hoofd van de stukken wordt gesteld: De Souvereine Vorst in de Raad van State'. Noch de grondwetten van 1814 en 1815, noch de persoonlijkheid van de Soeverein, lieten de raad deze grote plaats. Aanvankelijk overschat, later onderschat, bleef zijn positie in het staatsbestel van de 19e eeuw toch belangrijk. Toen Willem I Van Hogendorp benoemde tot vice-president van de Raad van State, deed hij dit, omdat hij hem 'het eerste ampt' in het land wilde laten bekleden. Volgens A.R. Falck was Van Hogendorp nu onderkoning. ( Zie H. van Hogendorp, Brieven en gedenkschriften van G.K. van Hogendorp, V blz. 68, 105. Vergelijk ook dr. E. van Raalte, de minister-president blz. 112 met de geciteerde opmerking van dr. A. Kuyper. ) Staatsraden assisteerden de minister van Binnenlandse Zaken in 1814 en 1815 bij het sluiten van de vergaderingen van de Staten-Generaal. ( Handelingen van de Staten-Generaal 5 november 1814, 19 augustus 1815. ) Zij verdedigden regeringsvoorstellen in de Kamer ( Handelingen 7 augustus 1815 en 17 november 1819. Vergelijk ook J.C. Ramaer, Geschiedkundige Atlas van Nederland, Het Koninkrijk der Nederlanden blz. 25 en H.J.A. Mulder, De Raad van State, blz. 58. ) en werden met vele belangrijke missies en commissies belast. ( In de Commissie tot Reorganisatie van 's Rijks Administratie, benoemd bij Koninklijk Besluit van 1 augustus 1818 TT, hadden naast de voorzitter en de secretaris vier leden zitting. Twee hiervan waren staatsraad, een derde buitengewoon staatsraad. In de bij Koninklijk Besluit van 16 juni 1819 nr. 101 opgerichte Raad van Financiën hadden twee staatsraden zitting op een totaal van vijf leden. Bij Koninklijk Besluit van 16 december 1825 nr. 161 werd de staatsraad A.J. Borret benoemd tot commissaris tot het regelen van een geschil tussen de regering en de stad Brussel. De staatsraad Gericke werd bij Koninklijk Besluit van 27 april 1831 nr. 87 als buitengewoon commissaris naar Limburg gestuurd. Deze opsomming is zeker niet uitputtend. ) Toen de koning in 1823 een Raad van Ministers instelde om de eenheid in het landsbestuur te vergroten, benoemde hij tot voorzitter hiervan de vice-president van de Raad van State. ( Koninklijk Besluit van 19 september 1823 nr. 132. ) Met de toenemende invloed van de volksvertegenwoordiging en van het ambtenarenapparaat, groeide de zelfstandigheid van de ministers. Vanaf 1830, sinds het optreden van de prins van Oranje als vice-president van de Raad van State en voorzitter van de ministerraad, was de leiding van de vergaderingen van de ministerraad, bij 's prinsen veelvuldige afwezigheid, waargenomen door een van de ministers, veelal Van Maanen. Na de invoering van de strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid en nadat Willem I opgevolgd was door zijn zo geheel anders geaarde zoon, werd het voorzitterschap van de ministerraad in 1841 definitief onttrokken aan de vice-president van de Raad van State. ( Koninklijk Besluit van 5 januari 1841 nr. 19. ) In 1843 werd de Raad van State belast met het op elkaar afstemmen van het bestuur van het moederland en de koloniën. Zij werd dus tevens een Koloniale Raad. ( Koninklijk Besluit van 9 december 1843 nr. 114 (Stbl. 61), C.J. van Bell, De Raad van State en de beslissing van administratieve geschillen (diss. Leiden 1854) blz. 66 en 67. ) Met de geleidelijke ontwikkeling van het parlementaire stelsel gingen nu echter vele stemmen op, die op opheffing van de raad aandrongen. Hij was niet nodig en te duur. ( Zie hierover H.J.A. Mulder, De Raad van State (diss. Leiden 1889) blz. 102 en volgende. Reeds rond 1830 werd op opheffing van de Raad van State aangedrongen, zie bijv. collectie Keverberg van Kessel nr. 18. ) Hiertegen verzette zich de regering bij de beraadslagingen over de grondwetsherziening van 1848. De regering betoogde, dat men de raad slechts veroordeelde, omdat hij niet naar buiten werkte. Door wetenschap en ervaring kenden de staatsraden de algemene gang van het staatsbestuur en door hun voorlichting hielpen zij de eenheid van bestuur bewaren. Zij waren een waarborg tegen de eenzijdige bureaucratie van ondergeschikte ambtenaren, alsmede tegen een gebrek aan een stelselmatige ontwikkeling der staatsbelangen. De Raad was van groot gewicht als permanent college bij het wisselen van ministeries en als instantie, die met het ministerie eventueel het koninklijk gezag zou kunnen uitoefenen. Opheffing van de Raad van State zou het instellen van een Koloniale Raad noodzakelijk maken. ( Mulder blz. 108 en volgende. ) De meerderheid van de Kamer bleef echter voorstander van het opheffen van de Raad van State en slechts door de wijze, waarop over de voorstellen tot grondwetswijziging werd gestemd, bleef de Raad bestaan. ( J.T. Buys, De Grondwet I blz. 310. ) Ook de Commissie-Thorbecke tot herziening van de Grondwet wenste de Raad te handhaven. Zij wilde de Raad inschakelen bij een regeling van de administratieve rechtspraak, waarom, na het intrekken van het conflictenbesluit in 1844, velen riepen. ( Over het conflictenstelsel zie J. Drion, Administratie contra rechter tot de intrekking van het conflictenbesluit (diss. Leiden 1950). ) In 1861 bracht het tweede ministerie Thorbecke de door artikel 71 van de Grondwet van 1848 geëiste wet tot regeling van de samenstelling en bevoegdheid van de Raad van State in het Staatsblad. ( Wet van 21 december 1861 (Stbl. 129) over het tot stand komen van deze wet zie Mulder blz. 116 en volgende. ) Er kwamen nu afdelingen. De afdeling voor de Geschillen van Bestuur werd ingeschakeld in de reeds bestaande administratieve rechtspraak door de Kroon. Haar taak werd in later jaren gedurig uitgebreid. ( Over de beslissing van administratieve geschillen vóór 1848-1862, zie C.J. van Bell, de Raad van State enz. blz. 115 en volgende. Verder ook S.K. Thoden van Velzen, Verzameling van de sinds 1850 in het Staatsblad opgenomen Koninklijke Vernietigingsbesluiten (Groningen 1902 en 1907). ) Hoewel de door velen verlangde systematische regeling van de administratieve rechtspraak nimmer tot stand kwam, is de taak van de Raad van State op dit gebied groot. Zo groot, dat een hedendaags handboek voor het Nederlandse Staatsrecht, geschreven door een staatsraad, de Raad van State behandelt onder de organen, die met rechtspraak belast zijn en niet bij de wetgevende of uitvoerende macht. ( R. Kranenburg, Het Nederlands Staatsrecht, 7e druk 1951. ) Zijn eerste vice-president en leden kreeg de Raad van State bij Soevereine Besluit van 6 april 1814 nr. 2. Tevens werd toen een voorlopige instructie vastgesteld. Zijn eerste vergadering hield de raad op 12 april 1814 in het voormalige logement van Rotterdam op het Plein. ( H.T. Colenbrander, Gedenkschriften van A.R. Falck (Rijks Geschiedkundige Publicaties 13) blz. 133 noot 1. ) De Soevereine Vorst zat zelf voor en verklaarde reeds lang de behoefte te hebben gevoeld om over de gewichtige voorwerpen der staatsadministratie de denkbeelden te vernemen van mannen, die, zonder direct bij de uitvoering betrokken te zijn, aan dezelve een bedaarde en onpartijdige overweging konden wijden. Na de vereniging van Nederland met België werd de Raad bij Koninklijk Besluit van 16 september 1815 nr. 72 ten dele opnieuw samengesteld en onder meer belast met het afwikkelen van de zaken, welke bij de Geheime Raad te Brussel en de Raad van State te 's-Gravenhage aanhangig waren. Een voorgestelde nieuwe instructie, welke onder meer vier afdelingen kende, bleef in advies en de instructie van 1814 werd voorlopig - dat wil zeggen tot 1 juli 1862 - gehandhaafd. ( Vergelijk Koninklijk Besluit 16 september 1815 nr. 72 en archief Staatssecretarie 9 december 1818 nr. 105. ) Deze instructie, waarschijnlijk ontworpen door A.R. Falck ( ,Vergelijk H. van Hogendorp, Brieven en gedenkschriften V blz. 97. ) bepaalde, dat de Raad driemaal in de week, eventueel vaker, zou vergaderen onder leiding van de vice-president, wanneer de koning afwezig was (artt. 2 en 3). Hij zou advies uitbrengen over alle stukken, die de koning hem zou toezenden (artikel 5). De Raad diende die stukken in handen te stellen van twee of meer leden, in onderling overleg telkens te benoemen, die hierover moesten rapporteren aan de Raad en een concept-advies opstellen (artt. 6-8). Wanneer ambtenaren ter advies in de vergadering werden geroepen, hadden zij geen, - buitengewone staatsraden in zulk een geval wel stemrecht (artt. 10-11). Naar aanleiding van het rapport zou de Raad beraadslagen en bij meerderheid van stemmen beslissen. Bij staking van stemmen besliste de stem van de vice-president (artt. 9, 12). De uitslag van de deliberaties moest worden ingezonden in een schriftelijk met redenen omkleed advies (art. 13). De redactie der notulen van de vergadering zou staan onder leiding van de secretaris (art. 17). Bij het uitbreken van de Belgische opstand werden bij Koninklijk Besluit van 4 oktober 1830 nr. 30 staatsraden benoemd om de Prins van Oranje naar Antwerpen te vergezellen. ( H.T. Colenbrander, De afscheiding van België blz. 48 en volgende. ) Deze pogingen tot administratieve scheiding van Noord en Zuid kwamen echter te laat. De benoemingen werden dan ook ingetrokken bij Koninklijk Besluit van 29 oktober 1830 nr. 80. De Raad van State, die bij de aanvang van de opstand twaalf noordelijke en elf zuidelijke leden telde, verloor de laatsten ingevolge Koninklijk Besluit van 8 november 1830 nr. 66, de meesten op verzoek. ( Zie Ramaer, Geschiedkundige Atlas, deel. Het Koninkrijk blz. 25. ) De instructie van de Raad was voordien, kort na het optreden van de prins als vice-president, enigszins gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 7 juni 1829 nr. 4. Dit besluit bepaalde onder meer, dat er bij ieder advies een ontwerp-besluit moest zijn en dat de raad niet alleen de raadzaamheid, volledigheid en doelmatigheid van de voorstellen diende te onderzoeken, maar ook de overeenstemming van de Nederlandse en Franse teksten. Toen in december 1840 als opvolger van de Prins van Oranje een nieuwe vice-president van de Raad was benoemd, werd op diens voorstel bij Koninklijk Besluit van 5 januari 1841 nr. 19 bepaald, dat de vice-president zijn stem het laatst zou uitbrengen en geen voorzitter meer zou zijn van de ministerraad.
Op voorstel van de minister van Koloniën werd bij Koninklijk Besluit van 9 december 1843 nr. 114 (Stbl. 61) voorgeschreven, dat uit de hier te lande vertoevende hoge koloniale ambtenaren buitengewone staatsraden konden worden benoemd, welke door de vice-president geroepen zouden kunnen worden om deel te nemen aan de beraadslagingen over de financiën van het rijk en over zaken, waarbij koloniale belangen meer bepaald betrokken waren. Bij Kabinetsrescript van 20 augustus 1861 nr. 69 werd verklaard, dat de staatsraad in buitengewone dienst, bekend met de West-Indische koloniën, ook mede zou beraadslagen over de belangen van de kust van Guinee.
Bij afwezigheid van de vice-president werden de vergaderingen van de Raad voorgezeten door het oudst - benoemde - lid, het voorzittende lid. Nadat mr. H.J. baron van Doorn van Westcapelle, fervent aanhanger van de politiek van Willem I, in maart 1848 plotseling zijn ontslag als vice-president gekregen had ( Vergelijk archief Kabinet des Konings geheim 1848 G 13. ) , werd, in afwachting van een regeling van de samenstelling en bevoegdheid van de Raad van State bij de wet, geen nieuwe vice-president benoemd. Zo vergaderde de Raad tot 1862 onder leiding van een voorzittend lid. Met ingang van 1 juli 1862 werd, ingevolge het Koninklijk Besluit van 27 juni 1862 nr. 66, de gehele bezetting van de Raad gewijzigd en een nieuwe vice-president benoemd. De wet van 21 december 1861 (Stbl. 129), gewijzigd bij de wetten van 28 juni 1881 (Stbl. 123), 11 juli 1884 (Stbl. 122), 8 december 1906 (Stbl. 296) en 17 juli 1911 (Stbl. 217) regelde de samenstelling en bevoegdheid van de Raad van State. Voorschriften tot uitvoering van deze wet werden gegeven bij Koninklijk Besluit van 4 september 1862 (Stbl. 172), gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 29 maart 1875 (Stbl. 32), 8 december 1877 (Stbl. 201), 16 november 1881 (Stbl. 177), 13 oktober 1905 (Stbl. 289), 28 maart 1907 (Stbl. 78) en 2 december 1912 (Stbl. 362).
De grootste afwijking van het reglement van april 1814 was wel, dat er afdelingen kwamen. Op deze specialisatie, welke bestond bij de Staatsraad van koning Lodewijk Napoleon, was reeds vroeger aangedrongen. Het was immer afgestuit op de eis van algemene deskundigheid.
Het aantal buitengewone staatsraden werd beperkt tot een getal van ten hoogste vijftien, welke geen lid mochten zijn van de Afdeling Geschillen van Bestuur. Bij de Afdeling voor de Geschillen van Bestuur zouden belanghebbenden binnen een door de vice-president te bepalen termijn bewijsstukken kunnen indienen, welke op de secretarie van de Raad voor belanghebbenden of hun gemachtigden ter inzage zouden liggen. ( Over de procedure zie A.L. Scholtens, Uit de praktijk der beslissing van geschillen door de Kroon (diss. Leiden 1913.) ) Na onderzoek in de afdeling diende verslag in een openbare vergadering te volgen, waar belanghebbenden hun belangen zelf konden toelichten of door derden doen toelichten. Het advies diende te worden opgesteld in een vergadering met gesloten deuren. Een besluit, dat van het advies zou afwijken, moest met redenen omkleed in het Staatsblad komen. De afdeling adviseerde rechtstreeks aan de Kroon. De andere afdelingen brachten hun advies uit aan de 'Volle' Raad, van wie dan het definitieve advies aan de Kroon uitging. Van 1862 tot 1881 waren er vijf afdelingen, die ieder de voorstellen van een of twee departementen voorbehandelden. Afdeling 1 stond in betrekking tot Binnenlandse Zaken, 2 tot Financiën en Buitenlandse Zaken, 3 tot Justitie, 4 tot Koloniën en afdeling 5 tot Oorlog en Marine. De oprichting van een nieuw Departement voor Waterstaat, Handel en Nijverheid had tot gevolg, dat de eerste afdeling ingevolge Koninklijk Besluit van 8 december 1877 (Stbl. 201) ook hiermede in verbinding trad. Het Koninklijk Besluit van 16 november 1881 (Stbl. 177) bepaalde, dat de Raad voortaan buiten de afdeling voor de Geschillen van Bestuur verdeeld zou zijn in evenveel afdelingen als er ministeriële departementen zouden zijn.
Er kwamen nu acht afdelingen:
- 1. Buitenlandse Zaken;
- 2. Justitie;
- 3. Binnenlandse Zaken;
- 4. Marine;
- 5. Financiën;
- 6. Oorlog;
- 7. Waterstaat, Handel en Nijverheid;
- 8. Koloniën.
Bij Koninklijk Besluit van 13 oktober 1905 (Stbl. 289) werd een achtste afdeling ingesteld, die in betrekking zou staan met het nieuwe departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. De Afdeling Koloniën kreeg nu nummer 9.
Datum |
Gebeurtenis |
Periode |
Naam |
6 april 1814 - 7 november 1816. |
Mr. G.K. van Hogendorp |
10 februari 1817 - 21 mei 1829 |
Mr. J.H. baron Mollerus |
21 mei 1829 - in functie tot december 1840 |
De prins van Oranje. Bij zijn afwezigheid werd het voorzitterschap waargenomen door J.H. baron van Lynden van Lunenburg tot en met september 1831, J. baron Fagel tot en met januari 1834, G.W.J. baron van Lamsweerde tot en met juni 1837 en baron J.E.N. van Lynden van Hoevelaken tot en met december 1840. |
25 december 1840 - 26 maart 1848 |
Mr. H.J. baron van Doorn van Westcapelle |
27 maart 1848 - 17 maart 1858 |
jhr. W.G. van de Poll |
17 maart 1858 - september 1861 |
W.J. Piepers |
september 1861 - juni 1862 |
Mr. J.Th. Netscher |
27 juni 1862 - overleden 6 maart 1876. |
Mr. A. baron Mackay |
13 maart 1876 - overleden 31 mei 1893. |
Jhr. mr. G.C.J. van Reenen |
29 juni 1893 - 12 december 1896. |
Jhr. mr. J.A.A. van Panhuys |
12 december 1896 - overleden 1 oktober 1903. |
Jhr. mr. J.W.M. Schorer |
18 november 1903 - overleden 19 december 1911. |
Jhr. mr. P.J. van Swinderen |
29 januari 1912 - overleden 13 juli 1914. |
Jhr. mr. J. Röell |
Datum |
Gebeurtenis |
Periode |
Naam |
12 april 1814 - 23 maart 1815. |
Jhr. J.G. de Mey van Streefkerk |
2 oktober 1815 - 27 december 1829. |
Mr. F.B. 's Jacob |
27 december 1829 - 29 mei 1837. |
Jhr. G. Beelaerts van Blokland |
18 juni 1838 - 1 februari 1841. |
Mr. W.J. Piepers |
1 februari 1841 - 22 augustus 1842. |
Mr. R. baron van Breugel |
3 oktober 1843 - 15 februari 1865. |
Mr. C.T.J. baron de Constant Rebecque |
15 februari 1865 - 27 maart 1888. |
Mr. J.J. Beaujon |
5 mei 1888 - 13 juni 1904. |
Mr. G. Rooyaards |
14 september 1904 - 14 juni 1912. |
Mr. A.G. graaf van Randwijck |
15 juli 1912. |
Mr. C. Bake |
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief van de Raad van State van 12 april 1814 tot en met 30 december 1913 werd, ingevolge Koninklijk Besluit van 30 augustus 1954 nr. 10, bij proces-verbaal van 20 september 1954 door de algemene rijksarchivaris overgenomen van de secretaris van de raad.
Overbrenging van een overheidsarchief
Inhoud en structuur van het archief
Inhoud
De kern van het archief vormen de notulen, waar men naast een bespreking van de zaken tevens de minuut-adviezen aan de koning(in) aantreft. In de serie bijlagen mist men de besproken ministeriële rapporten, daar deze teruggezonden zijn naar de Staatssecretariaat en het Kabinet des Konings
Verantwoording van de bewerking
In 1955 werd het archief geïnventariseerd door de archivist A.E.M. Ribberink, van nieuwe omslagen voorzien en, waar nodig, opnieuw gebonden. Omtrent de volgorde in de inventaris valt op te merken, dat de commissiearchieven vóór de afdelingsarchieven zijn geplaatst, omdat zij hier niet alleen tijdrekenkundig, maar ook functioneel aan voorafgingen. De belangrijkste afdeling, die voor de geschillen van bestuur, werd geplaatst nà de departementsafdelingen, omdat zij zelfstandig rapporteert en de band met de 'Volle' Raad dus losser is dan bij de departementsafdelingen.
Ordening van het archief
Toegang op de naar datum en nummer geordende series notulen en bijlagen vormen vanaf 1814 de gerubriceerde indices. Voorin deze indices treft men een lijst aan van alle in dat jaar gehouden vergaderingen. Hierop volgt een lijst van de per vergadering behandelde ingekomen en uitgaande stukken, met verwijzing naar de bladzijden, waarop zij in de index beschreven zijn. Hierna komt een opsomming van de rubrieken van de index en een klapper, dat wil zeggen een alfabetische trefwoordenlijst. De in rubrieken ingedeelde index geeft vervolgens de loop en de korte inhoud van de stukken en de data, waarop ze in de series te vinden zijn.
Daarnaast kende de Raad, ingevolge de artt. 5 en 35 van het Koninklijk Besluit van 4 september 1862 nog 'registers', waarin alle zaken, met een beknopte opgave van het onderwerp, werden ingeschreven in de volgorde, waarin zij bij de Raad in overweging werden gebracht en waarbij werd aangetekend, wat daarin achtereenvolgens voorviel. Volgens de Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven is een register een deel, waarin stukken zijn afgeschreven. Om vergissingen te voorkomen, is de naam register nu vervangen door die van index, daar de delen immers direct naar de data en nummers verwijzen, waarop de stukken in de series geborgen zijn. Ter onderscheiding van de vanaf 1814 lopende serie gerubriceerde indices, werd voor deze vanaf 1862 lopende serie de naam chronologische index gekozen.
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Een aantal stukken van dit archief is in een slechte materiële staat, wat tot gevolg heeft dat het niet aangevraagd kan worden.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
- Creëer een account of log in.
- Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
- Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Raad van State, nummer toegang 2.02.06, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Raad van State, 1814-1913, 2.02.06, inv.nr. ...
Verwant materiaal
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Het archief van de Commissie voor der zaken der rooms-katholieke eredienst, 1815-1830, welk hier ontbreekt, bevindt zich in het archief van de Permanente Commissie uit de Raad van State voor de zaken der rooms-katholieke Eredienst, 1815-1830, inventarisnummer 2.07.01.