Ter voorbereiding op de beraadslagingen werd een zaak in de vergadering ingebracht. De vergadering kon daarop het besluit nemen om een zaak commissoriaal te maken, dat wil zeggen dat een zaak eerst in handen werd gesteld van een commissie, bestaande uit enkele leden. Het door zo een commissie uitgebrachte advies werd dan voorwerp van discussie in de volle vergadering. Al naar gelang de aard van de zaak volgde dan na kortere of langere tijd al dan niet een besluit.
Tijdens het bestaan van de Nationale Vergadering en opvolgende organen van de wetgevende macht zijn er verscheidene vaste commissies voor bepaalde aangelegenheden geweest. Deze commissies hebben zelfstandig archief gevormd. Omdat het hier instellingen van de Wetgevende Colleges betreft worden de archieven van deze commissies in deze inventaris bij het archief van de Wetgevende Colleges beschreven.
In de periode 1795-1810 ontstonden er voor het eerst geschreven regels omtrent het functioneren van commissies binnen de wetgevende organen. De aard van hun werkzaamheden kan worden gekenschetst als de voorbereiding van wetsvoorstellen en andere besluiten van het parlement.
De reglementering van die werkzaamheden werd vastgelegd in Reglementen van Orde voor de Wetgevende Colleges en in de Staatsregeling van 1801: 1796: (vastgesteld op 25-03-1796) Derde hoofdstuk, art. 31 t/m 44, welke artikelen niet noemenswaardig veranderd zijn in het Reglement van Orde van 1797.; 1798: (vastgesteld op 30-05-1798) Derde hoofdstuk art. 36 t/m 40; 1801: (art. 50 van Staatsregeling van 1801) 12 van de 35 leden van het Wetgevend Lichaam moesten een wetsvoorstel voorbereiden, waarna er stemming plaatsvond in het Wetgevend Lichaam; 1808 (art. 28 t/m 33)
In het Reglement van Orde van 1805 en 1806 zijn geen bepalingen over wijze van voorbereiden door commissies opgenomen. Gedurende het bestaan van het Wetgevend lichaam van het Koninkrijk Holland werd de voorbereiding van de plenaire zitting opgedragen aan de Besognes (= commissies) zoals onder de Republiek van het Ancien Regime. Na 1815 werden er geen vaste commissies meer gevormd naar departement, maar werden er ad hoc afdelingen samengesteld waarvan de bemanning door middel van loting werd bepaald. Pas na 1953 werd het stelsel van vaste commissies naar departement hersteld.
Volgens het reglement van orde van 1796 werden verscheidene commissies (...) uit de boezem der vergadering met het een of ander belast.
Deze commissies bestonden uit vijf vaste en een wisselend aantal ad-hoc-commissies (de zgn. personele commissies), die met één of andere bijzondere zaak werden belast (art. 43).
De Nationale Vergadering stelde de volgende vijf vaste commissies in: van Buitenlandsche Zaken; van Binnenlandsche Correspondentie; van Finantie; van Toezigt over de Vergaderplaats en de Policie derzelve; van de Drukkerije.
In de archiefstukken kan men kleine variaties in de benaming van de commissies aantreffen.
Literatuur over dit onderwerp bij: G.H. Hagelstein, De parlementaire commissies, in de serie Nederlands parlementsrecht, Monografie 6, (Groningen, 1991) en J.G. Pippel, Het reglement van orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zijn geschiedenis en toepassing (Den Haag, 1950).
Ter voorbereiding van de beraadslagingen in de vergadering werd een zaak vaak eerst in handen gesteld een commissie van enkele leden. Het door zo een commissie uitgebrachte advies werd dan voorwerp van discussie in de plenaire vergadering. Al naar gelang de aard van de zaak volgde dan na kortere of langere tijd al dan niet een besluit.
Tijdens het bestaan van de Nationale Vergadering en opvolgende organen van de wetgevende macht zijn er verscheidene vaste commissies voor bepaalde aangelegenheden geweest. Deze commissies hebben zelfstandig archief gevormd. Omdat het hier instellingen van de wetgevende colleges betreft, worden de archieven van deze commissies in deze inventaris bij het archief van de wetgevende colleges beschreven.
Bij de staatsgreep van 22 januari 1798 werden alle commissies van de Nationale Vergadering ontbonden; een aantal werd weer opnieuw, soms met wat gewijzigde naam en met nieuwe leden, in het leven geroepen en ressorteerde dan onder de Constituerende Vergadering. Van een aantal werd de taak overgenomen door het ingestelde Provisioneel Uitvoerend Bewind. Zie bij de betreffende commissie.
Behalve deze vijf vaste commissies is er nog een wisselend aantal personele commissies (ad hoc) actief geweest. Om een beeld te krijgen van het voorkomen van deze commissies kan men de zogenaamde Commissoriaallijsten raadplegen
Inventarisnummers 504-506.
. In deze lijsten werd aangetekend welke kwesties commissoriaal werden gemaakt en wanneer er op deze kwesties werd gerapporteerd en geconcludeerd.Een aantal in het archief opgenomen personele commissies zijn: Commissie tot onderzoek der geloofsbrieven (1796-1801) Commissie voor de Zaken van Culemborg en Buren ((1795)1796-1797) Commissie voor de Gewapende Burgermacht (1796-1798) Commissie tot de Zaak der Bataven ((1795)1796-1801) Commissie tot Onderzoek naar de Werkzaamheden der Respectieve Comité's (1796-1797) Commissie voor de Scheiding van Kerk en Staat (1796-1798) Personele Commissie tot regeling van de afkoop van Heerlijke Rechten en Tienden (1798-1802)
ressorterend onder de Nationale Vergadering en de Constituerende Vergadering
Naast de uitvoering van de bestuurlijke taken van de voormalige Staten-Generaal was de voornaamste taak van de Nationale Vergadering het ontwerpen van een constitutie. Uit de vergadering werd daartoe een commissie benoemd, bestaande uit 21 leden (6 Hollanders, 1 Drent en 2 leden uit elke andere provincie, Limburg, dat Frans gebied was, uitgezonderd). Deze commissie werd belast met het ontwerpen van een constitutie, een grondwet dus. De eerste maal dat de commissie bijeen kwam was op 27 april 1796. Op 10 november 1796 had de commissie een Plan van Constitutie gereed. Na aanbieding aan de Nationale Vergadering bezetten de leden der commissie weer de hun toekomende plaatsen in de Vergadering, die voor de duur van het commissiewerk door vervangers waren ingenomen. Mede door de samenstelling van de commissie had het Plan een sterk federalistisch karakter gekregen. Na diepgaande besprekingen besloot de vergadering op 29 november 1796 met 66 tegen 52 stemmen om het ontwerp als grondslag voor haar 'deliberatiën' (beraadslagingen) te aanvaarden. In de loop der volgende maanden werd het plan door vele wijzigingsvoorstellen van onder andere de commissie-Hahn in unitarische zin bijgesteld, wat uitmondde in een nieuw Ontwerp van Constitutie, aangeduid als het 'dikke boek', waarin de eenheid van de staat centraal stond. Op 30 mei 1797 aanvaardde de Nationale Vergadering het ontwerp en hoopte zij, ruim twee jaar na het ontstaan van de Bataafse Republiek, haar constituerende taak als beëindigd te kunnen beschouwen. Het uitermate ingewikkelde ontwerp van meer dan duizend artikelen moest evenwel nog aan de grondvergaderingen worden voorgelegd. De tegenzin bij zowel Unitarissen als Federalisten in het ontwerp was zo groot dat het op 8 augustus 1797 met 108.761 tegen 27.955 stemmen werd verworpen. De opkomst onder de kiezers bedroeg slechts 33% en in geen enkele provincie kreeg het ontwerp een meerderheid.
Namenlijst van de leden der eerste Constitutiecommissie (per 27 april 1796): Bataafs Brabant: J.A. Krieger en P. Verhoysen Utrecht: J. van Manen Adrz. en A.J. Strick van Linschooten Gelderland: K.W. de Rhoer en H.H. Vitringa Stad en Lande: B.W. Hoffman en S. Trip Drenthe: C. de Vos van Steenwijk Overijssel: G.W. van Marle en W. Queysen Holland: M.H. Witbols, J.G. Luyken, J. Couperus, J.P. Farret, P.L. van de Kasteele en D. van Horbag Zeeland: J.E. Austen en H. Rabinel Friesland: S. Stijl en M. Siderius Namenlijst van de leden der tweede Constitutiecommissie (per 15 september 1797): Holland: P. van Zonsbeek, J. Konijnenburg, W.A. Ockerse, P.M. Pertat, L. Nolst en J. Fronhoff Zeeland: J.P. Fokker en G. Beljaart Utrecht: J. van Buul en G.A. Visscher Gelderland: H.H. Vitringa en J.S. Wentholt Overijssel: J.A. de Mist en B. ten Poll Friesland: U.J. Huber en E.M. van Beyma Bataafs Brabant: F. Guljé en P. Verhoysen Drenthe: J. Linthorst Homan Groningen: A.J. de Sitter en B.W. Hoffman
Over de lotgevallen van de archieven van de drie constitutiecommissies het volgende: vele archiefstukken die behoorden tot de archieven van de constitutiecommissies, zijn verdwenen. Het archief van de derde commissie die na de staatsgreep van 22 januari 1798 werd ingesteld, is in zijn geheel verloren gegaan. In het archief Gogel (nummer toegang 2.21.005) bevindt zich wel een gedrukt exemplaar van het rapport van de derde Constitutiecommissie met het Ontwerp van Staatsregeling. Een belangrijke oorzaak van het teloorgaan van archiefstukken is gelegen in het feit dat commissieleden nogal eens bescheiden meenamen die niet weer terugkwamen in het archief waar ze thuishoorden. Maar in zeker twee gevallen is het gebeurd dat afgedwaalde archiefstukken werden achterhaald en door bereidwillige medewerking van de nieuwe 'eigenaren' terug kwamen in het Nationaal Archief. Het eerste geval betreft de notulen en bijlagen van de eerste commissie, die in bezit waren van mr. W.L. Luyken Glashorst, die deze in 1906 overdroeg.
Verslagen 's Rijks Oude Archieven (VROA) 1906-XXV, 71.
En in 1967 werd door jhr. drs. M.J. van Lennep het archief van W.A. Ockerse, lid van de Tweede Constitutiecommissie, overgedragen waarin zich ook het Reglement van Orde van de Eerste Constitutiecommissie bevond.Zie inventarisnummer 3 en Inleiding op Plan van Constitutie van 1796.
De archieven van de commissies zijn ontstaan door het ontvangen van stukken waarom zij hadden verzocht, zoals de verslagen van de financiële situaties der gewesten en bescheiden die, meestal gericht aan de Nationale Vergadering, aan hen werden doorgezonden (bijvoorbeeld de rekesten). Het archief van de eerste commissie bestaat in hoofdzaak uit notulen en bijlagen, later toegevoegde ontwerpen van de grondwet en een aantal losse stukken. Overigens is dit archief zeer uitvoerig beschreven en toegelicht in het boek Het Plan van Constitutie van 1796, waarin de ontstaansgeschiedenis van het Plan wordt beschreven door mr. dr. L. de Gou (zie literatuurlijst).
Het archief van de Tweede Commissie bestaat voornamelijk uit de ingekomen rekesten alsmede notulen met bijlagen en ook weer een aantal losse stukken.
Over de rekesten het volgende: zodra de tweede Nationale Vergadering in september 1797 haar werkzaamheden aanving, werd in het land door aanhangers van de gereformeerde godsdienst een opmerkelijke actie ontketend. Deze was erop gericht om door middel van het massaal doen ondertekenen van verzoekschriften te voorkomen dat in een nieuw grondwetsontwerp opnieuw bepalingen zouden worden opgenomen die nadelig zouden zijn voor de uitoefening van de godsdienst der gereformeerden en voor het onderhoud van hun kerken. Er waren verschillende (voorgedrukte) versies van de rekesten in omloop, die varieerden van een onderdanig smeken tot een zelfbewust eisen. Over de wijze waarop de rekesten 'in de Waereld gekoomen en ondertekend' waren merkte de representant Beljaart op: 'Dit immers was Waereldkundig, dat er niet alleen zeer veele onnozele lieden, vrouwen en kleine kinderen op hadden getekend, maar zelfs dat er gevonden wierden, waar men de Zwangere Vrouwen voor de nog ongebooren vrugt had doen tekenen'. Geschat wordt dat er in de loop van de maanden september, oktober, november en december 1797 zo'n 215.000 handtekeningen verzameld en ingeleverd zijn.
L. Knappert, Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk gedurende de 18e en 19e eeuw (Amsterdam, 1911) 188 en A. Ypey en I.J. Dermout, Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk IV (Breda 1827) 163-165.
Maar ook de aanhangers van andere, eeuwenlang achtergestelde godsdiensten lieten zich niet onbetuigd en dienden, zij het in veel mindere mate, 'antidotale' rekesten in.
Of de massa rekesten overigens invloed heeft gehad op het werk van de Tweede Constitutiecommissie is zeer de vraag. Op 26 januari 1798, dus vier dagen na de staatsgreep, hield de Constituerende Vergadering zich bezig met de vraag wat te doen met de vele verzoekschriften. Hoe door de constitutiecommissie tegen de inhoud en het belang der rekesten werd aangekeken, blijkt uit een opmerking van de representant Nols, die zelf lid was van de commissie: 'zij (de commissie) had vermeend hiermede haaren tijd niet te moeten verspillen, maar had dezelve alle by den anderen in een groote Kas opgeslooten'. Typerend voor de ongeïnteresseerdheid van de Vergadering was dat men eerst dacht met pro-gereformeerde rekesten van doen te hebben die zojuist waren binnengekomen en naar aanleiding waarvan de beraadslagingen plaatsvonden. Pas na voorlezing bleken het 'antidotale' rekesten te zijn. Bij hoofdelijke stemming werd besloten de rekesten niet bij de beraadslagingen te betrekken, maar ze in een kist, kast, kas of mand op te bergen.
Dagverhaal der Handelingen van de tweede Nationale Vergadering (Den Haag, 1797) VIII, 26 januari 1798.
In 1854 werden de archivalia van de twee Eerste Constitutiecommissies aan het Rijksarchief overgedragen.Reeds in een vroeg stadium heeft er een provisorische inventarisatie van de archieven van de twee eerste Constitutiecommissies plaatsgevonden.
Zie inventarisnummer 879.
Later werden ze opgenomen in het grotere verband van de archieven der Wetgevende Colleges 1796-1813, waar ze inventarisnummers 463b-483 kregen. De inventarisnummers 464-479, reeds vanaf de eerste inventarisatie gemerkt met de letters A tot en met Q, zijn steeds als eenheid bijeen gebleven. De andere inventarisnummers zijn later toegevoegd. Bij de inventarisatie in 1984 is een scheiding gemaakt tussen het archief van de Eerste en het archief van de Tweede Commissie. Enkele inventarisnummers zijn gesplitst, hetgeen leidde tot een groter aantal beschrijvingen, onderverdeeld in rubrieken. In feite heeft toen een herschikking van stukken plaatsgevonden binnen de inventarisnummers 463b-483 van het archief der Wetgevende Colleges. Bij de herbewerking in 1995 zijn de archieven van de twee constitutiecommissies weer teruggebracht in het grotere verband van de archieven van de Wetgevende Colleges. Wel zijn de in 1984 toegekende inventarisnummers gehandhaafd. Toegang nummer 2.01.39 is hiermee vervallen.In manuscript.
In manuscript.
Niet volledig.
De rekesten zijn afkomstig uit: Achlum, Akkrum, Bakkeveen en Duurswoude, Beetsterzwaag, Bolsward, Drachten, Finkum en Hyum, Franeker, Gersloot, Gorredijk, Harlingen, Heerenveen, Holwerd, Irnsum, Jelsum, Kollum, Langweer, Leeuwarden, Oosterlittens, Sexbierum, Sint Annaparochie, Sint Jacobiparochie, Stiens, Tzummarum, Vrouwenparochie, Wirdum, Wolvega, Woudsend.
Hierbij bevindt zich ook een groot aantal bijlagen. Het geheel is genummerd van 1-868.
De rekesten zijn afkomstig uit Aagtekerke, Aalburg en Heesbeen, Aalst, Aalten, Aarlanderveen, Aarle, Abbenbroek, Achlum, Adorp, Aduard, Akkrum, Lang Akkerschans, Akkerwoude, Alblasserdam, Alem, Alkmaar, Almelo, Almen, Almkerk, Alphen (N.B. en Z.H.?), Altvort, Ameide en Tienhoven, Amersfoort, Ammerstol.
De rekesten zijn afkomstig uit Amsterdam, Andel, Andijk, Angerlo, Anjum, Anlo.
De rekesten zijn afkomstig uit Anthony Polder, Ter Apel, Apeldoorn, Appingedam, Arkel, Arnemuiden, Arnhem, Arum, Asch, Asperen, Asselt, Assen, Assendelft, Asten, Augsbuurt, Augustinusga en Surhuizum, Avezaath, Baardwijk, Baarland, Baarle, Baflo, Bahr en Latum, Barendrecht, Barneveld, Barsingerhorn, Bath, Bathmen, Bedum, Beekbergen, Beers en Jellum, Beerta, Beesd, Beetgum, Beetsterzwaag, Bekerke (= Biggekerke?), Bellingwolde, Bellingwolderschans, Bennebroek, Bennekom, Benschop, Benthuizen, Berchem, Bergen (N.H.), Bergeijk, Bergschenhoek en Hillegersberg, Bergum, Berkel, Berkenwoude, Berlicum, Besoyen, Beugen, Beusichem, Beverwijk en Wijk aan Zee, Bierum, Biezelinge en Eversdijk, Het Bildt, Birdaard en Janum, Blankenham, Bleiswijk, Bleskensgraaf, Bloemendaal, Blokzijl, Blija, Blijham, Bodegraven, Ten Boer, Bolsward, Den Bommel, Borculo, Borger, Borne, Borssele, Bourtange, Bovenbergum, Bovenkarspel, Boxtel, Boxum en Blessum, Brakel, Brandwijk, Breda, Bredevoort, Brielle, Briels Nieuwland, Britsum, Britswerd en Wieuwerd, Bruchem en Kerkwijk, Brummen, Budel, Buitenpost, Buitensluis, Buren, Burgwest, Burum en Munnikezijl, Buurmalsen.
De rekesten zijn afkomstig uit Callantsoog, Castricum en Heemskerk, Charlois en Katendrecht, Cillaarshoek, Colijnsplaat, Cornjum, Cubaard, Culemborg, Cuyk, Dalfsen, Damwoude, Deersum, Deil en Enspijk, Deinum, Delden, Delfshaven, Delfstrahuizen, Delft, Delfzijl, Denekamp, Deurne, Deventer, Didam, Diemen en Watergraafsmeer, Diepenheim, Dinxperlo, Doesburg, Doetinchem, Doeveren en Genderen, Dokkum, Dongen, Dongjum, Donkerbroek, Doornspijk, Dordrecht, Douwes, Drachten, Drempt, Driel, Drogeham en Harkema, Dronrijp, Drumpt, Drunen, Druten, Dubbeldam, Dussen.
De rekesten zijn afkomstig uit Echteld, Ede, Edens, Eelde, Eenigenburg, Eenrum, Eersel, Eexta, Egmond aan de Hoef, Egmond aan Zee, Egmond-binnen, Eibergen, Eindhoven, Elburg, Elkum, Ellewoutsdijk, Emmen, Engelen, Engelum, Engwirdum, Engwierum, Enschede, Enum, Epe, Erichem, Ermelo, Esinge, Est, Ethen, Etten, Everdingen, Exmorra, Farmsum, Ferwerd, Finkum en Hyum, Finsterwolde, Fort (te Bath), Foudgum, Franeker, Fijnaart, Gaast en Ferwoude, Gaastmeer, Gameren, Gamelsweer, Gapinge, Garderen, Garmerwolde, Garnwerd en Oostum, Garsthuizen, Garijp, Geertruidenberg, Geervliet, Geesteren, Geffen, Geldermalsen, Gelselaar, Gendringen, Genemuiden, Gerkesklooster, Giessen, Giessen-Nieuwkerk, Giessen-Oudkerk, Giessendam, Gieten, Giethoorn, Gilze, Ginneken, Godlinze, Goedereede, Goënga, Goëngarijp, Goes.
De rekesten zijn afkomstig uit Goor, Gorinchem, Gorredijk, Gorssel, Gouderak, Goudriaan, Goutum, Graft en Noordeind, Gramsbergen, Grave, 's-Graveland, 's-Gravendeel, 's-Gravenhage, 's-Gravenmoer, 's-Gravenpolder, 's-Gravenzande, 's-Grevelduin-Capelle, Groenlo, Groet en Kamp, Groningen-Stad, Groningerland, Groot-Ammers, Grootebroek, Grootegast, Groot-Schermer, Grouw, Grijpskerk.
De rekesten zijn afkomstig uit Haaften, Den Haag, Haaksbergen, Haarlem, Haastrecht, Hall, Hallum, Ham en Fransum, Den Ham (Ov.), Hantumhuizen, Hardenberg, Harderwijk, Hardinxveld, Harich, Haringerkarspel en Dirkshorn, Haringhuisen, Haskerhorne, Hasselt, Hattem, Heeg, Heemse, Heemstede, Heenvliet, Heeraartsberg en Bergambacht, 's-Heer-Abtskerke en Sinoutskerke, 's-Heer-Arendskerke, Heerde, 's-Heerenberg, 's-Heerenhoek, Heerenveen, Heerewaarden, Heerjansdam en Kijfhoek, Hees, Heeswijk, Heeze, Hei- en Boeicop, Wester Heiligerlee, Heiloo, Heinenoord, Heinkenszand, Heino, Hekelingen, Hellendoorn, Hellevoetsluis, Hellum, Helmond, Helvoirt, Hem, Hemelum, Hempens en Teerns, Hendrik Ido Ambacht, Hengelo (Ov.), Herpt, 's-Hertogenbosch, Herwijnen, Heusden, Heveskes, Hiaure, Hilvarenbeek, Hilversum, Hindeloopen, Hippolytushoef en Westerland, Hitsert, Hitswert (?), Holwerd, Hoedekenskerke, Hoevelaken, Hoge en Lage Zwaluwe, Hogersmilde en Havelte, Holten, Holwierde, Hoog-Blokland, Hoogkarspel, Hoogmade, Hoogvliet en Poortugaal, Den Hoorn (Texel), Hoornaar, Hornhuizen, Huizen, Huizum, Hurwenen, Hylaard en Lyons.
De rekesten zijn afkomstig uit Idsegahuizen, Ierseke, Jaarsveld, Jelsum, Jisp, Jorwerd, Joure, Jukwerd, Jutrijp, Kalslagen, Kampen, Kampereiland, Kamperveen, Kapelle, Kattendijke, Kats, Kedichem, Kesteren, Kethel, Kimswerd, Klaaswaal, Kleverskerke, Kloetinge, Klundert, Knollendam en Marken-binnen, De Knijpe, Koedijk, Kolhorn, Kollum, Koog aan de Zaan, De Koog (Texel), Kootwijk, Korendijk, Kortenhoef, Kortgene, Koudekerk, Koudekerke, Krabbendijke, Kralingen, Krewert, Krimpen aan de Lek, Krimpen aan de IJssel, Krommenie, Krommeniedijk, Kruiningen, Kuinre, Langeraar en Korteraar, Langezwaag, Langweer, Laren en Blaricum, Leeg en Hoogkerk, Leens, Leerbroek, Leerdam, Leermens, Leeuwarden, Leiden, Leidschendam, Leimuiden, Lekkerkerk, Lekkum, Lellens, Lemmer, Oude Lemmer, Leur, Lexmond, Lichtenvoorde, De Lier, Limmen, Lind, Lippenhuizen, Lith, Lochem, Loenen en Nieuwersluis, Loevestein, Lollum, Lommel, Loon op Zand, Loosduinen, Loppersum, Losdorp, Losser, Lunteren, Lutjebroek, Lutkewierum.
De rekesten zijn afkomstig uit Maarheeze, Maasbommel, Maasdam, Maasland, Maassluis, Made en Drimmelen, Makkinga, Makkum, Mantgum, Markelo, Marrum, Marum, Marssum, Mastenbroek, Medemblik, Meden, Haaren, Wildervank en Wittewierum, Meerkerk, Meethuysen, Meeuwen en Hagoort, Melis en Mariekerken, Menaldum, Mensingeweer, Meteren, Metslawier, Middelbert, Middelburg, Midlum, Midsland en Hoorn, (Terschelling), Midwolda, Midwolde en Leek, Midwolder Hamrik, Mierde en Hulsel, Mierlo, Minnertsga, Moerkapelle en, Pernis, Molenaarsgraaf, Monster, Moordrecht, Morra, Muiden, Mijnsheerenland, Naaldwijk, Naarden, Nederandel, Nederhemert, Neede, Neereinden, Nes en Wierum, Niekerk en Vliedorp, Nieuw-Beijerland, Nieuwenhoorn, Nieuwe-Niedorp, Nieuwe-Pekela, Nieuwer-Amstel, Nieuwerkerk aan de IJssel, Nieuwe Tonge, Nieuw Helvoet, Nieuwkoop, Nieuwland en Sint Joostland, Nieuw-Lekkerland, Nieuwleusen, Nieuw-Loosdrecht, Nieuwpoort, Nieuwscheemda, Nieuw-Vossemeer, Nieuwveen, Nispen, Nisse, Noordbroek, Noorddijk, Noordeloos, Noorden, Noordlaren, Noord-Scharwoude, Oud Karspel, Zuid-Scharwoude en Broek op Langendijk, Noordwolde, Nootdorp, Nunen, Nunspeet, Nuys en Niebert, Nijbroek, Nijega en Elahuizen, Nijehaske, Nijehorne, Nijkerk, Nijmegen (Rijk van), Ochten, Odoorn, Oedenrode, Oene, Oenkerk, Oirschot, Oisterwijk, Oldeberkoop, Oldebroek, Oldeholtpade, Oldenhoven, Oldenzaal, Olderkeppel en Keppel-binnen, Olst, Ommelanden, Ommeren, Onderwierum, Onstwedde, Ooltgensplaat, Oosterhesselen, Oostkapelle, Oosterbeek, Oosterbierum, Oosterend (Texel), Oosterend (Frl.), Oosterhaule, Oosterhesselen, Oosterhout, Oosterland, Stroe en Den Oever, Oosterlittens, Oostermeer, Oosterwierum, Oosterwolde, Oosterzee, Oost-Graftdijk, Oosthem, Oostrum, Oostvoorne, Oostwold, Oostzaan, Oostzaandam, Ootmarsum, Opende, Ophemert, Opheusden, Oppenhuizen, Opwierda, Opijnen.
De rekesten zijn afkomstig uit Oss, Oterdum, Otterloo, Ottoland, Oud-Alblas, Oud-Beijerland, Ouddorp en Oterleek, Oudega, Oudega, Nyega en Opeinde, Oudelande (Z.H.), Oudenhoorn, Oude Niedorp, Zijdewind en Veenhuizen, Oude-Pekela, Ouder Amstel, Oudeschild (Texel), Oudeschoot, Oude Tonge, Oudewater, Oude Wetering, Oudkerk en Roodkerk, Oud-Loosdrecht, Oudtshoorn, Oud-Vossemeer, Oudwoude en Westergeest, Overbetuwe, Overzande en Driewegen, Paasloo, Paesens, Papendrecht, Parrega, Peize, Peperga, Petten en Hazepolder, Piershil, Pietersbierum, Pieterburen en Wierhuizen, Pingjum en Zurich, Poederoyen, Polsbroek, Poortvliet, Princenhage, Prinseland, Putten, Ambt-Puttershoek, Pijnacker, Raalte, Raamsdonk, Rauwerd, Ravenstein, Ravenswaay, Reeuwijk, Reitsum, Rekken, Renkum, Rheden, Rhenoy, Ridderkerk, Ried, Ritthem, Rockanje, Roderwolde, Rolde, Roordahuizum, Roosendaal, Rosewinkel, Rozenburg, Rozendaal, Rotterdam.
De rekesten zijn afkomstig uit Rossum, Rottevalle, Rottum, Ruinen, Rumpt, Ruurlo, Rijnland, Rijnsaterwoude, De Rijp, Rijperkerk, Rijsoord, Rijssen, Rijswijk (N.B.), Rijswijk (Z.H.), Sandwijk, Schagen, Schagerbrug en Noordzijpe, Schalsum, Scharnegoutum, Scheemda, Schelluinen, Schermer, bedijkte Schermer, Schermer-Zuid en Driehuizen (Driehuis?), Schermerhorn, Scherpenisse, Scherpenzeel, Scheveningen, Schiermonnikoog, Schingen en Slappeterp, Schipluiden, Schoonhoven, Schoonrewoerd, Schoorl, Schore en Vlake, Schraard, Schijndel, Sellingen, Serooskerke, Sexbierum, Silvolde, Sint Annaland, Sint Annaparochie, Sint Anna, Sint Jacobi Parochie (en omstreken), Sint Jansweer, Sint Laurens en Brigdamme, Sint Maarten, Sint-Maartensdijk, Sint Michielsgestel, Sint Pancras, Sint Philipsland, Sleen, Sleeuwijk, Sliedrecht, Sloten, Sluipwijk, Sneek, Solwerd en Marssum, Someren, Son en Breugel, Sondel, Spaarnwoude en Spaarndam, Spankeren, Sprang, Spijk, Spijkenisse, Stad aan 't Haringvliet, Staphorst, Stavoren, Steenderen, Steenwijk, Steenwijkerwold, Steggerda, Stiens, Stolwijk, Streefkerk, Strijen, Suawoude en Tietjerk, Sybrandaburen, Terborch, Terheijde, Terkaple, Termunten, Ternaard, Terwolde, Texel, Tholen, Tiel, Tilburg, Tinallinge, Tjerkgaast, Tjerkwerd, Tolbert, Tricht, Tubbergen, Tuil, Twello, Twijzel, Tzum, Tzummarum, Uitgeest, Uithuizen, Uitwierde, Uitwijk en Waardhuizen, Ulrum, Ureterp, Urk, Usquert, Utrecht.
De rekesten zijn afkomstig uit Sticht van Utrecht, Vaassen, Valkenswaard, Valkoog en Groenvel, Varik, Varsseveld, Veen (N.B.), Veendam, Veenwouden, Veere, Veesen, Veghel, Veldhoven, Velp, Velsen, Venhuizen, Verwolde, Vessem, Vianen, Visvliet, Vlaardingen, Vlissingen, Vlijmen, Vollenhove, Voorburg, Voorhout, Voorst, Voorthuizen, Vorden, Vorgten, Vries, Vrieschelo, Vriezenveen, Vrouwenparochie, Vught, Vuren en Dalem, Waal (Texel), Waalre, Waalwijk, Waarden (Zeel.), Waarder, Waardenburg, Waaxens, Waddinxveen en Bloemendaal, Wadenoyen, Wagenborgen, Wageningen, Wamel, Wanneperveen, Wanswerd, Warga, Warmenhuizen, Krabbendam en Schoorldam, Warns, Warnsveld, Waspik, Wassenaar, Wateringen, Waverveen en Waveren, Wedde, Weerselo, Weesp en Weesperkarspel, Wehe en Zuurdijk, Weidum, Well, Welsrijp, Wemeldinge, Werkendam, Wervershoof, Onder-, Lage- en Zwaagdijk, Westerbork, Westerbroek, Westeremden, Westernieland, Westervoort, Westerwijtwert, West-Graftdijk, Westmaas, Westsouburg, Westwerd, Westzaan, Westzaandam.
De rekesten zijn afkomstig uit Wetsing, Wier, Wierden, Wieringen, Wierum, zie Nes, Wilmstad (Willemstad?), Wilp, Wilsum, Wilsveen, Windesheim, Windeweer en Lula, Winkel, Winschoten, Winsum, Winterswijk, Wirdum, Wissekerke en Geersdijk, Witmarsum, Woerden, Woldendorp, Wolphaartsdijk, Wolsum, Woltersum, Wommels, Wolvega, Workum, Wormer, Wormerveer, 't Wout, Woudrichem, Woudsend, Wout, Wijhe, Wijk (bij Heusden), Wijkel, Wijnaldum, Wijngaarden, Wijnjeterp, IJhorst, IJsbrechtum (en omgeving), IJsendoorn, IJsselham, IJsselmonde, Oost- en West-, IJsselmuiden, IJsselstein, IJtens, Zaandijk, Zalk, Zaltbommel, het Zandt, 't Zand en Oude Sluis, Zandvoort, Zeddam, Zeerijp, Zelhem, Zevenbergen, Zevenhoven, Zevenhuizen, Zoelen, Zoelmond, Zoetermeer, Zoutelande, Zuidbroek, Zuiderhuisterveen, Zuidland, Zuidlaren, Zuidwolde, Zundert, Zutphen, Zwammerdam, Zwartewaal, Zwartsluis, Zweelo, Zwolle, Zwijndrecht, Zijderveld, Zijpe, Zuid Zijpe.
De rekesten zijn afkomstig uit Aalten, Afferden, Amsterdam, Angeren, Angerlo, Avenhorn, Balgoij en Keent, Batenburg, Dieden en Appeltern, Beek, Bemmel, Beuningen, Bommelerwaard, Bredevoort, Brielle, Burghaare(n) (Borgharen?), Deventer en Colmschate, Doetinchem, Dongen, Doniawerstal, Doornenburg, Drempt en Otbergen, Dreumel, Drunen, Druten.
De rekesten zijn afkomstig uit Elst, Etten, Ewijk, Geertruidenberg, Gendringen, Gendt, Goorn, Groenlo, Groesbeek, Grosthuizen, Haarlem, Hatert, 's-Heerenberg, Heerenveen, Hees, Helmond, Hengelo (Gld.) en Zelhem, 's-Hertogenbosch, Herveld, Herwen en Aerdt, Heteren, Heumen, Hoogwoud, Lemmer, Lenth, Lichtenvoorde, Zieuwent en Dinxperlo, Malden, Medemblik, Millingen, Nederasselt, Neerbosch, Netterden, Stad Nijmegen, Oijen, Olst, Oosterhout, Oudorp, Heiloo, Oesdom en gedeelte van Alkmaar, Pannerden, Puiflijk, Randwijk en Doornink, Rotterdam, Scharwoude, Silvolde, Steenderen, Terborgh, Tiel, Ubbergen, Ursum, Valburg, Waalwijk, Besoyen en Baardwijk, Wamel, Warmond, Weurt, Wichmond, Winssen, Winterswijk, Wychen, Zaltbommel, Zetten.
De rekesten zijn afkomstig uit de gewesten Bataafs Brabant, Gelderland, Utrecht.
De rekesten zijn afkomstig uit Akkrum, Alkemade, Alkmaar, Amsterdam, Aengwirden, Balk, Beltrum, Bergum, Birdaard, Blesse en Blesdijke, Bolsward, Boskoop, Buitenpost, Cothen, Delft, Dordrecht, Dronrijp, Eernsum, Enkhuizen, Ferwerd, Franeker, Garijp, Gorredijk, 's-Gravenhage, 's-Gravenzande en Zand-Ambacht, Haarlem, Harich, Mirns en Bakhuizen, Harkema, Opeinde en Drogeham, Haske (en omgeving), Hazerswoude, Heeg, Helmond, Honselersdijk, Hoorn, Istrum, Jelsum, Katwijk, Kollum, Langeraar, Leeuwarden, Leiden, Leimuiden en Vriesekoop, Lemmer, Lippenhuizen, Loosduinen, Minnertsga, Muiden, Nieuwland en Wolzum, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oosterbierum, Oosterlittens, Oostzaandam, Oudkerk, Oenkerk en Giekerk, Purmerend, Pijnacker, Rauwerd, Rinsumageest, Rotterdam, Rottevalle, Smallinga en Opeinde, Rijnsburg, Rijperkerk, Scheveningen, Schiedam, Schoonhoven, Sondel, Spanbroek, Opmeer en Hoogwoud, Stavoren, Stroobos en Gerkesklooster, Suameer, Surhuizum en Augustinusga, Surhuisterveen, Twijzel, Tzummarum, Utrecht, Vlaardingen, Vlissingen, Vrouwenparochie, Waddinxveen, Zuid-Warga, Warmond, Wateringen, Westwoud (en omgeving), Wolvega, Wijk bij Duurstede (en omgeving), Wijckel, IJlst, Zoeterwoude, Zwaag.
Met rekesten van een aantal inwoners van Werkhoven en Wijk bij Duurstede.
De rekesten zijn afkomstig uit Apeldoorn, Barneveld, Beek en Donk, Beltrum, Berlicum, Beugen, Schoutambacht Dalfsen, Diever, Dieverbrug, Dongen, Eelde, Emmen, Ermelo, Geffen, Gieten, Groeningen en Vortum, Haarst, Heerde, Heino, Hoevelande, Hogersmilde, Koekange, Ledeakker, Liempde, Lierop, Lieshout, Lithoijen, Maaren (N.B.), Maashees en Holthees, Mierlo, Netterden, Neuland, Nietap, Nuenen, Nijbroek, Oirschot, Oosterhesselen, Oploo, Oudenbosch, Overloon, Paterswolde, Roden, Roderwolde, Rosmalen, Rijkevoort, Sambeek, Sint Maartenspolder, Sleen, Someren, Standdaarbuiten, Stiphout, Veghel, Vessem, Vierlingsbeek, Vries, Wapserveen, De Wijk, IJde, Zuidlaarderveen en Midlaren, Zuidlaren, Zwolle, Bataafs Brabant, Drenthe, Gelderland, Overijssel, Stad en Lande, alsmede enkele extract-decreten.
Naast de vijf vaste commissies bestond er nog een wisselend aantal personele commissies (ad hoc). Om een beeld te krijgen van het voorkomen van deze commissies kan men de zogenaamde Commissoriaallijsten raadplegen (zie inv.nrs. 504-506). In deze lijsten werd aangetekend welke kwesties commissoriaal werden gemaakt en wanneer er op deze kwesties werd gerapporteerd en geconcludeerd.
Op 1 maart 1796 werd ingevolge art. 56 van het Reglement op de Nationale Vergadering een eerste Commissie tot het examineren der geloofsbrieven benoemd. Zij had tot taak vast te stellen of de volksvertegenwoordigers inderdaad tot representanten van het Volk van Nederland in de Nationale Vergadering waren gekozen. De verkiezing tot representant vond indirect (getrapt) plaats. De stemgerechtigde inwoners van 126 kiesdistricten, van ongeveer 15.000 zielen, waren ingedeeld in 30 grondvergaderingen per district. Deze grondvergaderingen kozen elk één kiezer voor een districtsbijeenkomst, waarin de kiezers op hun beurt een representant in de Nationale Vergadering kozen. De geloofsbrieven die door de representanten overlegd moesten worden, bestonden uit akten, opgemaakt door de kiezers uit de districten, waarin verklaard werd dat men genoemde volksvertegenwoordiger tot representant van het Volk van Nederland in de Nationale vergadering gekozen had. Deze commissoriale controle van geloofsbrieven is door de latere wetgevende machten gehandhaafd.
Van: Commies ter Kamer van de Generaliteitsfinantie, Hoge Zeekrijgsraad inzake gedrag commandant en officieren zeeslag 11 oktober 1797, Ontvanger van de Exploten, 'Marine' (o.a. Commiezen-generaal en Comité tot de Zaken van de Marine) Comité tot de Algemene Zaken van het Bondgenootschap te Lande, Ambtenaren ten dienste van de Constituerende Vergadering, Nationale Rekenkamer, Nationale Kanselarij, Ministers buiten 's lands, Comité tot de Oost-Indische Handel, Expediërende commiezen bij het Intermediair Wetgevend Lichaam, Commies-notularis, Secretaris van de Constituerende Vergadering, Boodschapper van Staat, Commies notularis, Comité tot de Zaken van de West-Indië, Directeuren tot de Levantse Handel, (Provisioneel) Uitvoerend Bewind (met commandant van het garnizoen in Den Haag), Generaliteitsrekenkamer, College van Administratie over de door de Fransen geabandonneerde goederen van de Vorst van Nassau, Munt, Commandant van de Lijfwacht, Militairen (niet getekend), Administrateurs van de Goederen van de gewezen Stadhouder, benevens hun thesaurier en secretaris.
Voorbeeld van een verklaring: 'Ik verklaar te erkennen de oppermacht des Nederlandschen Volks, Ik beloof aan dezelve en aan de Nationale Vergadering, als hetzelve volk representerende, en aan alle regeeringsvorm, welke op de oppermacht des volks gegrond is, gehouw en getrouw, te zullen zijn'.
Buren en Culemborg beweerden soevereine staatjes te zijn. Dit weerhield het gewest Gelderland er niet van om pogingen tot incorporatie te doen. De commissie was, ingevolge de decreten van 9 en 14 mrt 1796, belast met het onderzoek naar de rechten, welke Willem V op deze vrije heerlijkheden had bezeten en welke rechten en inkomsten van de gewezen graaf toekwamen aan het volk van Culemborg en Buren. Op 25 juli 1796 decreteerde de Nationale Vergadering dat de Commissie een descente en lieu (onderzoek ter plekke) moest houden in Culemborg, om zich op de hoogte te stellen van de stand van politie en justitie en in het bijzonder om een lijst op te stellen van de schulden en de vorderingen van de gewezen graaf. De leden keerden op 4 augustus terug naar Den Haag en brachten op 5 augustus verslag uit aan de Nationale Vergadering.
Dagverhaal, d.d. 5 augustus 1796.
Op 4 februari 1797 bracht de commissie rapport uit over de financiële toestand van de gewezen graafschap Culemborg. Op 28 maart 1797 bracht de commissie haar tweede rapport uit (115 pagina's), waarin werd ingegaan op de volkenrechtelijke positie van Culemborg. Op last van de Nationale Vergadering werd dit rapport gedrukt. Volgens de commissie was Culemborg tot de Franse inval soeverein geweest en waren de soevereine rechten met het Verdrag van Den Haag overgegaan op de Bataafse Natie. De ingezetenen van Culemborg maakten derhalve geen aanspraak op de rechten en inkomsten die voorheen aan de graaf hadden toebehoord. Er is nooit bij decreet over dit rapport beslist.A.J. van Weel, De incorporatie van Culemborg in de Bataafse Republiek (Zutphen 1977).
Volgens decreet van 4 december 1797 moest de commissie onderzoek doen naar de financiële toestand en het bestuur van het voormalig graafschap Buren, waarbij de voormalig landrentmeester en ontvanger, W. Curtius, verantwoording moest afleggen over het gevoerde beleid en N. van Everdingen benoemd werd tot provisioneel landrentmeester en ontvanger.De Algemene vergadering der gevolmachtigde gecommitteerden van de gewapende burgermachten, uit de onderscheiden gedeelten der Republiek, tot organisatie der gewapende Bataafse burgermacht, als een één en ondeelbaar lichaam, legde op 30 maart 1796 het concept-plan tot Organisatie van de Bataafsche Gewapende Burgermacht, gegrond op de één en ondeelbaarheid der Republiek ter goedkeuring voor aan de Nationale Vergadering.
Decreten der Nationale Vergadering, 30 maart 1796, pp. 544-551, inv.nr. 555
Volgens dit plan moest er één algemene gewapende burgermacht voor het gehele grondgebied van de Bataafse republiek worden opgericht. Plaatselijke schutterijen zouden afdelingen in dit geheel worden.Uit de gedrukte decreten blijkt niet wanneer de personele commissie ter examinatie van dit plan werd benoemd. Volgens de stukken (inv.nr. 488) gebeurde dit in dezelfde vergadering.
De beraadslagingen over het plan werden 13 september 1796 afgerond. Het reglement werd vastgesteld en de commissie werd belast met het formuleren van een voorstel tot het in werking treden van het plan.
Gedrukte decreten, 13 september 1796, pp. 247-250.
Op 4 oktober 1796 werd daartoe een Commissie tot het in werking brengen van het Plan van Burger Wapening (ook: commissie tot opperdirectie over de Bataafse gewapende burgermacht) benoemd, die bekleed werd met het opperbestuur over de Bataafse gewapende burgermacht.
Gedrukte decreten der Nationale Vergadering, 4 oktober 1796, pp. 75-78.
Daarnaast bleef de Commissie tot de Burgerwapening bestaan.Met de staatsgreep van 22 januari 1798 werd een provisionele commissie van toezicht over de organisatie der Bataafse gewapende burgermacht benoemd.
Gedrukte decreten der Nationale Vergadering, 22 januari 1798, pp 15-16.
Zij moest de algemene organisatie van een Bataafse gewapende burgermacht zo spoedig mogelijk voltooien en een einde maken aan de tegenwerking vanuit de provincies. Een gewapende burgermacht zou het Bolwerk der vrijheid zijn.Deze 'naamlijsten van kinderen van militairen overgebracht naar serie stamboeken van vóór 1813', nummer toegang 2.01.15.
Op 31 mei 1796 besloot de Nationale Vergadering een publicatie te verspreiden. Alle Uitgewekenen bekend onder den naam van Bataven, die om geleden of te recht gevreesde vervolgingen, hun Vaderland (hadden) moeten verlaten werden uitgenodigd om zich uiterlijk binnen zes weken door middel van een rekest tot de Nationale Vergadering te wenden, indien zij meenden in aanmerking te komen voor een ambt, gratificatie of pensioen. Volgens art. 5, lid 1 en 2 van het 'Reglement nopens den voet en wijze op welke voortaan bij de Nationale Vergadering de Ampten zullen worden begeven' moest het rekest vergezeld gaan van een verklaring van ordentelijk gedrag, die was afgegeven door de geconstitueerde macht van de stad of plaats , waar men voor het vertrek uit de Republiek gewoond had. Uit deze verklaring moest blijken hoe lang men daar gewoond had en wanneer en waarom men vertrokken was. Behalve deze verklaring diende men nog een getuigschrift van ordentelijk gedrag gedurende het buitenlands verblijf en een opgave van de rangen of posten die men daar bekleed had toe te voegen. De rekesten werden ter examinatie en voor consideratie en advies ter hand gesteld van de Commissie tot examinatie van de rekesten der uitgeweken geweest zijnde Nederlanders, bekend onder de naam van Bataven (later Commissie tot examinatie der rekesten der Bataven, Commissie tot de Bataven genoemd). Hoewel men in 1796 nog uitging van een sluitingsdatum van 22 juli 1796 en op 28 december 1796 in een finaal decreet concludeerde het verlenen van gratificatiën te beschouwen voor finaal en volkomen (te zijn) getermineerd, bleek het in de loop van de tijd noodzakelijk het werk over te dragen aan het Uitvoerend Bewind (30-11-1798) en werd er zelfs in 1801 nog een Commissie tot het werk der Gratificatiën voor Bataven benoemd.
Resoluties van de Staten-Generaal, decreten van de Nationale en Constituerende Vergadering en besluiten en decreten van het intermediair Wetgevend Lichaam en het Vertegenwoordigend lichaam,.1795 - 1798 (met lijst)
Ingekomen stukken, in handen gesteld van de commissie voor het werk der uitgewekenen, 1796 - 1800.
Specificatie van aan de geconstitueerde machten in de gewesten teruggezonden rekesten, ingevolge het decreet van 28 december 1796, 1796
Naamlijst van de uitgeweken Bataven, die zich ingevolge de publicatie van 31 mei bij rekest aan de Nationale Vergadering hebben geadresseerd.
Gedrukt register met aantekeningen, en een geschreven register met aantekeningen, 1796.
Alfabetisch op naam geordend
Op voorstel van de Burger-representant Blok werd op 21 juli 1796 een personele commissie benoemd om de inrichting en de werkzaamheden van het uitvoerend bestuur met alle nauwkeurigheid te onderzoeken.
Deze personele commissie bestond uit de burgers-representanten Kantelaar, Cambier, Floh, de Lange, Besier, de Mist, Hartogh, Blok en Vatebender (Dagverhaal deel II, 1796, p. 414).
Men achtte dit onderzoek noodzakelijk omdat de Nationale Vergadering, als een nieuw gecreëerd lichaam verondersteld moest worden (...) perfecte cognitie van de administratie der zaken, aan het uitvoerend bestuur toevertrouwd (...) te hebben. Deze kennis werd tevens noodzakelijk geacht om een algemeen vertrouwen tussen het Wetgevend en Uitvoerend Lichaam te bewerkstelligen, welk vertrouwen ter bereiking van de heilzaamste oogmerken voor het heil van Volk en Vaderland, onontbeerlijk (...) werd beschouwd. In het archief bevinden zich rapporten van de bevindingen van deze commissie.Mapje nr. 5.
Op 23 mei 1796 stelde de rooms-katholieke representant Ploos van Amstel voor de kerk te scheiden van de staat. Een commissie onder leiding van een Luthers lid van de Nationale Vergadering (J. Lublink de Jonge) ging zich verdiepen in de financiële en universitaire consequenties en bracht op 1 juli 1796 een lijvig verslag uit (bijlage bij gedrukte decreten Nationale Vergadering van 1 juli 1796). Daarover werd uitvoerig beraadslaagd, wat resulteerde in het decreet van 5 augustus 1796. Daarin werd o.a. bepaald dat 'geen bevoorrechte, noch heerschende kerk in Nederland meer kan of zal geduld worden' onder de overwegingen: 'geen maatschappij kan blijven bestaan, veel min bloeien, waarin de godsdienst niet wordt geëerbiedigd en beschermd en deugd en goede zeeden niet worden bevorderd' maar tevens 'dat eene bevoorrechte of heerschende Kerk lynregt strijdig is, zelfs met de eerste grondbeginselen van Gelijkheid, waarop de waare Vrijheid en Broederschap zijn gebouwd'. Een commissie moest een voorstel doen tot regeling van alle gevolgen van de scheiding van kerk en staat. Daartoe werd een personele commissie ingesteld door de Nationale Vergadering, eveneens op 5 augustus 1796 (decreet van 5 augustus 1796, art. 4). Tot leden van de commissie werden benoemd: Zubli (voorzitter tot 30-8-1797, daarna lid af), Ploos van Amstel (voorzitter van 30-8-1797 tot 11-12-1797), De Beveren, Hulshoff, Schimmelpenninck, De la Court, De Sitter, Hugenpoth tot Aerdt, De Raad en Scho(o)negevel. Secretaris was Leemans. De commissie constitueerde zich op 25 augustus 1796. De commissie werd gewoonlijk aangeduid als de Commissie voor de Kerkelijke Zaken, terwijl ook enkele veel langere benamingen gebruikt werden. Naderhand veranderde de samenstelling van de commissie. Nieuwe leden waren onder anderen: C.L. van Beijma, Costerus, J.H. Floh (voorzitter vanaf 11-12-1797), Sanders van Well en Tichler.
De belangrijkste deeltaken van de commissie waren:
a. de bepaling van de wijze waarop in het onderhoud van de 'leraars' in het vervolg zou kunnen worden voorzien;
b. de bepaling van de beste maatregelen die door de staat zouden kunnen worden genomen ter bevordering van de 'beschaving en deugd der natie';
c. het doen van voorstellen ter vernietiging van alle overblijfselen van de voormalig bevoorrechte kerk en ter gelijkstelling van alle kerkgenootschappen.
Op 25 december 1798 is de commissie uiteengegaan. Het is niet bekend of de commissie daarna nog gewerkt heeft; stukken zijn althans niet aanwezig. Ten gevolge van de omslachtige werkwijze van de commissie en van het traineren en saboteren van degenen die hun medewerking moesten verlenen, zijn een concreet plan en eindrapport van de commissie nooit aan de elkaar opvolgende volksvertegenwoordigingen uitgebracht. Wel werd tussentijds gerapporteerd aan de Nationale Vergadering op 24 februari 1797, waarover op 16 juni 1797 gedelibereerd werd (Dagverhaal VI 268-272). De vorderingen van de werkzaamheden van de commissie werden algemeen bedroevend gevonden.
De werkzaamheden van de commissie zijn beschreven in: P. Noordeloos, De restitutie der kerken in den Franschen Tijd (Nijmegen, Utrecht 1937) 53-62.
Het commissiearchief bevat veel handtekeningen van rekwestranten.In de Burgerlijke en Staatkundige grondregels van de Staatsregeling van 1798, die op 1 mei 1798 werd aangenomen, werd in artikel 24 bepaald dat alle eigenlijk gezegde Heerlijke Regten en Tituls, waardoor aan een bijzonder Persoon of Lichaam zou worden toegekend enig gezag omtrent het Bestuur van zaken in eenige Stad, Dorp of Plaats, of de aanstelling van deze of gene Ambtenaren binnen dezelve, worden, voor zoo verre' die niet reeds met de daad zijn afgeschaft, bij de aanneming der Staatsregeling, zonder eenige schaevergoeding, voor altijd vernietigd. Artikel 25 verklaarde alle Tiend-, Chijns-, of Thijns-, Nakoops-, Afstervings-, en Naastings-Regten, van welke aard, midsgaders alle andere Regten of verpligtingen, hoe ook genoemd, uit het Leenstelsel of Leenrecht afkomstig, en die hunnen oorsprong niet hebben uit een wederzijdsch vrijwillig en wettig verdrag, worden, met alle de gevolgen van dien, als strijdig met der Burgeren gelijkheid en vrijheid, voor altijd vervallen. Het Vertegenwoordigend Lichaam zal, binnen agttien Maanden, na Deszelfs eerste zitting, bepaalen den voet en de wijze van afkoop van alle zoodanige regten en renten, welke als vruchten van wezenlijken eigendom kunnen beschouwd worden. geene aanspraak op pecunieele vergoeding, uit de vernietiging van gemelde Regten vootdvloeijende. zal gelden, dan welke, binnen zes Maanden na de aanneming der Staatsregeling, zal zijn ingeleverd.
Op 8 mei werden de representanten Rant, Nuhout van der Veen, de Sonnaville, Canter Visscher en Pannebakker benoemd in een personele commissie, die advies moest uitbrengen betrekkelijk de voet en wijze van afkoop van alle zoodanige rechten en Renten, welke als vrugten van wezenlijken Eigendom, (konden) beschouwd worden, en die in artikel 25 van de Staatregeling werden vermeld. Op 4 juni 1798 bracht deze commissie een voorlopig rapport uit, waarbij het uitgebrachte advies zich beperkte tot de tienden, met het oog op de aanstaande oogst en de daarmee samenhangende betaling der tienden.
De radicaal-democratische periode in de Bataafse revolutie duurde te kort om beide artikelen naar de letter uit te voeren. Na de staatsgreep van 12 juni 1798 werd bij publicatie van het Intermediair Bestuur van 19 juni 1798 de voor 12 juni 1798 tot stand gekomen regeling tot schadeloosstelling wegens afschaffing van het tiendrecht ingetrokken. Tegelijkertijd werd bepaald dat alle tiendheffing onverlet zou blijven, totdat het Vertegenwoordigend Lichaam de nodige bepalingen zou hebben vastgesteld.
Bij decreet van 2 augustus 1798 werd wederom een personele commissie samengesteld, bestaande uit de leden Costerus, Verhoysen, Van Royen, van de Borght en Van Bennekom. Zij moest een plan ontwerpen tot regeling van de afkoop van alle rechten die in de artikelen 24 en 25 werden genoemd. In september werd op voorstel van de commissie de termijn voor het inleveren van bewijzen waaruit de gegronde rechten op geldelijke vergoeding moesten blijken, verlengd tot 23 april 1799. De bepalingen tot regeling van schadeloosstelling zijn nooit tot stand gekomen; de tiendrechten zijn in
feite blijven bestaan tot 1913.
De rekesten bevatten verzoeken om geldelijke vergoeding voor het verlies van heerlijke rechten en tienden en kopieën van eigendomsbewijzen, die ter adstructie van het veronderstelde recht op vergoeding zijn meegezonden.
De rekesten zijn geordend op nummer. Op de rekesten Heerlijke Rechten en Tienden ingekomen bij de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam is een digitale index beschikbaar (oud nrs. 2.01.02 en 2.01.03).
Met A aangegeven in de klappers 2.01.02 en 2.01.03
Lijst van rekwestranten die aangeven eigendomsbewijzen te kunnen over leggen ter staving van hun aanspraken op geldelijke vergoeding voor het verlies van heerlijke rechten en tienden.
Lijsten van door bemiddelaars ingediende rekesten van bezitters van heerlijke rechten en tienden.
Kopie-bewijzen van heerlijke rechten van rekwestranten.
Rekesten om geldelijke vergoeding voor vervallen heerlijke rechten en tienden.
Extract-besluiten van de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam inzake rekesten om geldelijke vergoeding wegens heerlijke rechten en tienden.
De commissie tot de Zaken van de Griffie werd ingesteld bij decreet van 1 maart 1796 en had tot taak onderzoek te doen naar de werkzaamheden, traktementen etc. van de ambtenaren der voormalige griffie en concept-instructies op te stellen voor de ambtenaren van de nieuw te benoemen Nationale Kanselarij.De commissie tot de Zaken van de Oost-Indische Handel en Bezittingen was belast met het onderzoek naar het bestuur en het financiële beleid van respectievelijk de Bewindhebbers van de Oost-Indische Compagnie en het Comité tot de Zaken van de Oost-Indische Handel en Bezittingen.De commissie tot de Zaak van de naar Groningen uitgeweken Friese representanten was belast met het onderzoeken van de klacht van provinciale afgevaardigden die in januari 1796, op het hoogtepunt van het conflict tussen de Provisionele representatie van het Volk van Leeuwarden (voorstander van de convocatie van een Nationale Vergadering) en de Representanten van het Volk van Friesland (tegenstanders van zo een convocatie) naar Groningen waren uitgeweken.
Mapje nr. 6
Mapje nr. 6
Ingevolge decreet van 11 april 1796.
De stukken van de Commissie betreffende de vernietiging der afzonderlijke directie over de koloniën Suriname en Berbice zijn niet aangetroffen bij bewerking in 1994-1995.
Het door de commissie tot de ambten voorgestelde Reglement nopens de voet en wijze op welke voortaan, bij de Nationale Vergadering de Ampten zullen worden begeven, werd in de vergadering van 26 april 1796 gearresteerd. In de literatuur wordt deze commissie wel als zesde vaste commissie aangemerkt. Bevat naamlijsten met gegevens over rekwestranten wier rekesten tot de verkrijging van een of ander ambt in handen waren gesteld van de commissie. Bevat tevens verkeerd geborgen staten van overheidsfunctionarissen, in het bijzonder van de Koninklijke en Gouvernementssecretarie, 1806-1810.
Gilden werden na 1795 beschouwd strijdig te zijn met de Rechten van de Mens en Burger. Toch bleef het gildensysteem, ondanks bedreigingen en concessies, grotendeels intact tot de grondwetswijziging van 1798, waarbij het stelsel van corporatieve gebondenheid vervangen werd door dat van bedrijfs- en verkeersvrijheid. De artikelen 52 en 53 van de Staatsregeling van 1798 hadden betrekking op de afschaffing van het gildewezen. Op 3 augustus 1798 werden de leden Harteveld, van den Braak, Guljé, Van Foreest, Remmers, Gorter en Verbeek benoemd om als personele commissie te onderzoeken en op te geven de wijze en middelen, waardoor aan het 53. articul der algemeene beginselen der Staatsregeling, betreffende de zorge van het Vertegenwoordigend Lichaam, dat de goede orde, het gemak en gerief der Ingezetenen, ten opzichten van het vervallen verklaaren van alle Gilden, Corporatiën, enz. worden verzekerd. Op 29 augustus diende de commissie een rapport in dat in september ter bekrachtiging aan de Tweede Kamer werd gezonden. Op 5 oktober werd het rapport door dit college gesanctioneerd.
Besluiten der Eerste Kamer, inv.nr. 586, p. 77.
De bedrijfsvrijheid werd geproclameerd:- binnen acht dagen moesten alle gilden ontbonden zijn;
- dekens en overlieden moesten vervangen worden door provisionele commissarissen, die de documenten en bezittingen der gilden zouden overnemen;
- zij dienden er tevens voor te zorgen dat voorlopig alle gildevoorschriften, die dienden tot de goede politie, ter vermijding van alle wanorde, en tot voorkoming van alle schaden, die anderszins aan 's Lands financiën zouden kunnen worden toegebracht stipt zouden worden gehandhaafd, totdat de wet daarin zou voorzien. Vooral dit laatste zou er oorzaak van blijken dat de afschaffing der gilden voor een belangrijk deel illusoir bleef.
- de municipaliteiten werden verplicht om binnen een maand aan de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam een rapport in te zenden omtrent hetgeen ten opzichte van de afschaffing van de gilden was verricht, alsmede een nauwkeurige opgave van de aard en de gesteldheid der vernietigde gilden, evenals van de in beslag genomen fondsen en van het gebruik, dat van die middelen te voren werd gemaakt.
Pas na herhaalde aanmaning en met grote vertraging kwamen deze rapporten binnen (inv.nr 507). Zie: C. Wiskerke, De afschaffing der Gilden in Nederland (Amsterdam 1938).
In handen gesteld van gecommitteerden tot de uitvoering van art. 53 der algemene beginselen van de Staatsregeling, afkomstig van de municipaliteiten van Haarlem (5 dec 1798), Arnhem (25 jan 1799), Breda (26 nov 1798), Enkhuizen (21 jan 1799), Ambt van Maas en Waal (29 dec 1798), Doesburg (4 dec 1798), Weergors en Hellevoetsluis (5 dec 1798), Zwartsluis (4 dec 1798) en Harlingen (14 nov 1798) en rekesten van gilden uit Den Haag, Brielle, Leiden en zonder plaatsaanduiding, tegen het vernietigen van gilden, alle uit 1798.
De alfabetische lijst vermeldt ingekomen stukken betreffende de gilden uit de volgende plaatsen: 's-Hertogenbosch, Harderwijk, Amersfoort, Meppel, Den Haag, Rotterdam, Elburg, Veere, Coevorden, Utrecht, Avenhorn, Oegstgeest, Lekkerkerk, Oude Tonge, Kudelstaart, Ommen, Slochteren, Alphen, Middelie en Aswijk, Stoutenburg, Standdaarbuiten, Kampen, Gorinchem, Elkerzee, Nijmegen en Amsterdam.
Met ingang van 21 januari 1796 werd voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis de mogelijkheid geschapen voor de geïnteresseerde burger om kennis te nemen van de beraadslagingen van bestuurlijke lichamen. Niet alleen stond het de burger vrij om de beraadslagingen bij te wonen op de publieke tribune, maar ook om ze in druk uit te geven. Zo werden de beraadslagingen van de Nationale Vergadering en opvolgende Wetgevende Colleges door een particuliere firma met toestemming van de overheid in druk uitgegeven onder de titel 'Dagverhaal van het Verhandelde in de Nationale Vergadering, representerende het Volk van Nederland'. Met het aantreden van weer een nieuw wetgevend en vertegenwoordigend lichaam veranderde de naam van het Dagverhaal dienovereenkomstig. Bij het optreden van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks op 4 mei 1798 werden zowel de vergaderingen van de Eerste en Tweede Kamer daarvan als de Algemene Vergadering van beide kamers opgenomen in het Dagverhaal.
Het reglement voor de Nationale Vergadering, vastgesteld op 21 januari 1796, bepaalde in art. 111 dat de vergaderingen met open deuren zou worden gehouden. Op initiatief van de uitgeverij Swart en Comp. werden gedrukte verslagen van de vergaderingen uitgegeven, gedrukt bij de firma Van Schelle en Comp., sinds 26 juli 1798 bij de firma J.J. Stuerman, alle gevestigd te Den Haag. Naderhand werd zelfs officieel bepaald in de Staatsregeling van 1798, art. 64, dat de beide kamers van het Vertegenwoordigend Lichaam hun openbare beraadslagingen in druk zouden uitgeven .
Gedurende de periode 1 maart 1796 tot 18 oktober 1801 werd wekelijks en gewoonlijk vijf dagen per week vergaderd, van maandag tot en met vrijdag. In uitzonderingsgevallen kon op zaterdag en zelfs op zondag vergaderd worden. Met de inwerkingtreding van de Staatsregeling van 1801 werd slechts tweemaal per jaar gedurende een periode van zes tot acht weken vergaderd.
Van 15 april tot 1 juni en van 15 oktober tot 15 december.
Over de oorzaken en aanleiding van de stopzetting van de serie kan momenteel slechts worden gegist (onthouding van toestemming tot publicatie, verminderde interesse bij het publiek, economisch niet haalbaar?).In de dagverhalen zijn beschrijvingen te vinden van gebeurtenissen als installaties en andere plechtigheden, staatsgrepen, stemmingen. Daarnaast zijn de beraadslagingen over bepaalde kwesties geïnterpreteerd weergegeven. Soms worden redevoeringen breeduit en letterlijk weergegeven, soms wordt slechts een korte samenvatting gegeven. De inhoud van ingekomen brieven, publicaties en rapporten die behandeld worden, wordt eveneens meer of minder uitvoerig weergegeven.
Een verslag van een zittingsdag begint met de opening van de vergadering en de resumptie (voorlezing) van de notulen van de vorige zittingsdag en de vaststelling (arrestatie) daarvan. Daarna vindt de beraadslaging plaats aan de hand van de voorgelezen ingekomen stukken. Van de eis dat tenminste vier uur van de vergadertijd besteed moest worden aan het debat over het Plan van Constitutie is niet veel terechtgekomen; de meeste tijd ging heen met bestuurlijke zaken, vooral met de behandeling van de grote stroom rekesten.
Vastgelegd in Art.108 van het Reglement, volgens het welk eene algemeene Nationale Vergadering door het Volk van Nederland zal worden bijeen geroepen en werkzaam zijn, 30 december 1795.
Uit steekproeven is gebleken dat in het Dagverhaal niet de behandeling van alle rekesten is opgenomen. De serie gedrukte, dan wel minuut- en net-decreten en besluiten van de Wetgevende Colleges kunnen in dat opzicht aanvullend zijn. Anderzijds bevat het Dagverhaal ook gegevens, vooral over gebeurtenissen in de vergaderzaal, die niet in de serie gedrukte decreten en besluiten voorkomen. In het Dagverhaal zijn soms namen verkeerd overgenomen: bijvoorbeeld Vreeswijk in plaats van Sleeswijk of A. & J. Loen in plaats van A.& J. Boon.
Het Dagverhaal bestaat uit twee series:
In de bibliotheek van het Nationaal Archief bevindt zich een tweede set Dagverhalen van 1 maart 1796 - 18 september 1801.
- serie 1 deel één tot en met negen (I-IX) , met beschrijvingen van de vergaderingen van de Eerste en de Tweede Nationale Vergadering en de Constituerende Vergadering, gehouden in de periode 1 maart 1796 tot en met 4 mei 1798
De bij de delen vermelde data zijn de data van de gehouden vergaderingen en dus niet de data van uitgave in druk van de afleveringen van het dagverhaal, die in het oog vallend boven elke aflevering van de eerste 6 delen vermeld staan. In de latere delen worden de afleveringsdata vervangen door de data van de zittingsdagen. Per aflevering werden meestal 2 vergaderingen weergegeven. Soms werd wel eens (als er ruimte over was?) alvast een beknopt verslag van een latere zittingsdag opgenomen.
, (inventarisnummers 700-708);- serie 2 deel één tot en met veertien (I-XIV) , met beschrijvingen van de vergaderingen van het Vertegenwoordigend Lichaam (niet-constitutioneel uitgeroepen), Intermediair Wetgevend Lichaam, het constitutioneel gekozen Vertegenwoordigend Lichaam en het Wetgevend Lichaam over de periode 4 mei 1798 tot en met 12 juni 1802 (inventarisnummers 709-722).
De Romeinse cijfers van de delen fungeren ook steeds in de index op het Dagverhaal, wat verwarrend werkt omdat er in beide series dezelfde Romeinse cijfers voorkomen. Men moet dus steeds alert zijn op de periode om te weten welk deel nu precies bedoeld wordt.
Bij het Nationaal Archief is op twee plaatsen een serie dagverhalen aanwezig: één serie in de bibliotheek, met bijbehorende index ('Index Rollin Couquerque') en één in het archief 'Wetgevende Colleges' (nummer toegang 2.01.01.01, inv. nrs. 700-722) met een index die zich op de studiezaal bevindt (' Index Rollin Couquerque ' met toegangsnummer 2.01.05 en 2.01.06)
Ook elders kan men al of niet voorafgaand aan archiefonderzoek de dagverhalen raadplegen in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag en in de Universiteitsbibliotheken van Groningen, Leiden, Nijmegen, Utrecht, Noord-Brabant en Amsterdam alsmede in de provinciale bibliotheek van Friesland en de stadsbibliotheek van Deventer. Bij het Rechtshistorisch Instituut van de Rijksuniversiteit Utrecht en bij het Juridisch Studiecentrum van de Rijksuniversiteit Leiden zijn kopieën van de 'Index Rollin Couquerque' aanwezig.
De eerste negen delen zijn digitaal te raadplegen. Zie hiervoor de website van het NIWI en het Nationaal Archief: Bataafse Republiek : Dagverhaal en Decreten der Nationale Vergadering 1796-1798
Op de Dagverhalen (inventarisnummers 700-708) is een digitale index beschikbaar (oud nrs. 2.01.05 en 2.01.06).
Zie voor het laatste deel van de serie tot 12 juni 1802 inv.nr. 722 in rubriek B.6.
Krachtens de Staatsregeling van 1801 luidde de officiële naam Wetgevend Lichaam van het Bataafse Gemenebest. Later werd het Wetgevend Lichaam aangeduid als Vergadering van Hun Hoogmogenden, vertegenwoordigende het Bataafs Gemenebest (ex Staatsregeling 1805). Vanaf 3 juni 1806 werd de benaming Wetgevend Lichaam van het Koninkrijk Holland (ex Staatsregeling 1806), maar tot 18-02-1807 nog aangeduid als Vergadering van Hun Hoogmogenden. Vanaf 18 februari 1807 werd de officiële naam: Wetgevend Lichaam van het Koninkrijk Holland.
De resoluties werden in deze periode notulen genoemd.
Op lang niet alle werkdagen in de maand is vergaderd. De vergaderfrequentie werd steeds minder. Voor raadpleging van de stukken zie de indices bij de gedrukte niet-geheime resoluties (B.2).
Op 27 november is tevens een besloten vergadering gehouden.
Buitengewone vergadering op 4 sep 1805.
Buitengewone vergadering op 6 oktober 1806.
Buitengewone vergadering op 21 september 1807.
Buitengewone vergadering op 16 januari 1810.
Aanwezig in de Collectie Gedrukte Staatsstukken: nummer toegang 2.01.40.02; inv.nrs 37-39
Aanwezig in de Collectie Gedrukte Staatsstukken: nummer toegang 2.01.40.02; inv.nrs 40
Aanwezig in de Collectie Gedrukte Staatsstukken: nummer toegang 2.01.40.02; inv.nrs 44
Aanwezig in de Collectie Gedrukte Staatsstukken: nummer toegang 2.01.40.02; inv.nrs 44
Aanwezig in de Collectie Gedrukte Staatsstukken: nummer toegang 2.01.40.02; inv.nrs 41-43