Het opzienbarende optreden van de verschillende Rapaille Partijen in het interbellum vormt een uniek verschijnsel in de Nederlandse politieke geschiedenis. De verkiezing op 27 april 1921 van de alcoholistische straatzwerver Had-je-me-maar tot Amsterdams gemeenteraadslid veroorzaakte ongekende beroering. Een monsterverbond van extreemlinkse anarchisten en de extreemrechtse aartsprovocateur Erich Wichman – al gauw bekend onder de scheldnaam ‘Rapaille Partij’ – zat achter de sensationele verkiezingsstunt om de parlementaire democratie in diskrediet te brengen.
De veelzijdig kunstenaar en ‘principieel alcoholist’ Wichman werd al vroeg in zijn leven beïnvloed door de antidemocratische denkbeelden van filosoof Friedrich Nietzsche en de grondlegger van het futurisme Filippo Tommaso Marinetti. Met de kandidatuur van Had-je-me-maar wilde hij ook het algemeen stemrecht belachelijk maken. De grote massa was volgens Wichman niet competent om haar eigen vertegenwoordigers te kiezen.
Na het electorale succes van Had-je-me-maar bleven andere verkiezingsacties met ‘spotkandidaten’ en de oprichting van lokale Rapaille Partijen niet uit. Zo verwierf de vuilbekkende anarchist Leen Coremans in 1923 een raadszetel in Rotterdam. Evenals het Haarlemse raadslid George Oversteegen van de Anti-Stemdwang Partij bleek ook Coremans niet vrij te zijn van fascistische sympathieën.
Door zijn wervelende geschriften en geruchtmakende acties verwierf Mussolini-bewonderaar Wichman vanaf eind jaren twintig een cultstatus binnen het Nederlandse fascisme. Binnen dit troebele milieu gold ‘zijn’ Rapaille Partij als deel van de eigen geschiedenis.
De meeste voormannen van de anarchistische beweging veroordeelden het kandidaat stellen van schertskandidaten al jaren eerder als een opportunistische verloochening van de eigen principes. Het verschijnsel ‘Rapaille Partijen’ was daardoor geen lang leven beschoren.
De parlementaire democratie doorstond deze onvoorziene uitdaging met glans. De verontruste reacties van tijdgenoten in de politiek en de pers maakten echter duidelijk dat beslist niet iedereen daar aanvankelijk gerust op was.
Dankzij een subsidie van het NOT-Fonds kon Robin te Slaa uitvoerig onderzoek doen naar de geschiedenis van de Rapaille Partijen. In zijn boek is onder meer aandacht voor anarchisme, futurisme, dadaïsme en fascisme. Ook plaatst de auteur het luidruchtige optreden van deze partijtjes in het perspectief van het wijdverbreide ongenoegen met ‘de politiek’ dat destijds bestond.
Enkele reacties in de pers
‘Te Slaa geeft een panoramisch overzicht van de culturele en politieke contexten waarbinnen de antidemocratische partij rond Hadjememaar en soortgelijke partijen in de jaren twintig hun sporen achterlieten. Te Slaa toont wederom aan de belangrijkste historicus over rechts-radicaliteit te zijn.’– Historisch Nieuwsblad
‘Te Slaa weet de lezer vast te houden. Hij verschaft het bredere plaatje bij de anekdotes’ – Trouw
‘De liefde van de schrijver voor het onderwerp straalt van iedere pagina af. [...] Wat mij betreft is het wachten op de verfilming.’ – Historiek
‘Robin te Slaa beschrijft in De Rapaille Partijen nauwgezet hoe de democratie in het interbellum werd ondermijnd.’ – de Volkskrant
‘Juist het ontbreken van een waarschuwend perspectief maakt zijn boek […] zo waardevol. Maar gegeven de bekende zegswijze dat de geschiedenis zich nooit op dezelfde wijze herhaalt, laat Te Slaa het aan de lezer over om conclusies te trekken.’ – NRC
‘De Rapaille Partijen. Antipolitieke sentimenten 1918-1931 is een goed gedocumenteerd, helder geschreven en evenwichtig boek. (…) De Rapaille Partijen is een actueel en beklemmend boek.’ – Nederlands Dagblad
De Rapaille Partijen is in oktober 2024 uitgegeven door Boom Uitgevers.