Als iemand in het klooster gaat, dan moet hij of zij daar permanent wonen. Margriet van Reimerswaal, non in het vrouwenklooster Rijnsburg, heeft daar kennelijk geen zin in. Daarom vraagt zij toestemming aan paus Clemens VII om buiten het klooster te wonen. En die krijgt ze ook.
Deze toestemming wordt in 1535 nog eens bevestigd door het wereldlijk gezag in de persoon van keizer Karel V. Hij vaardigt daarvoor een afzonderlijke oorkonde uit met een fraai zegel. Op dit majesteitszegel is hij afgebeeld op een troon, met een kroon op het hoofd, rijkszwaard en rijksappel in zijn handen, de keten van de orde van het Gulden Vlies om de hals en omringd door de wapenschilden van zijn vele bezittingen.
Rond 1130 sticht gravin van Holland Petronilla de vrouwenabdij van Rijnsburg. Zij schenkt de abdij gebieden uit haar familiebezit. De nonnen die intreden in het klooster zijn allemaal afkomstig uit adellijke families. Zij nemen veelal kavels grond uit hun familiebezit mee. Zo vergroot de abdij snel haar grondbezit en krijgt daardoor een machtige positie.
De nonnen verzekeren de adel via hun gebeden van een plekje in de hemel.
Aan het begin van de 16e eeuw klinken de eerste protestantse geluiden in Rijnsburg. Waarschijnlijk door goede connecties van de abdis, ontkomt de abdij aan de Beeldenstorm van 1566. De abdij wordt in 1574 volledig verwoest door Spaanse troepen die Leiden belegeren.
Archief van de Abdij van Rijnsburg, 3.18.20, inventarisnummer 20.2