Het leven na de dood houdt mensen in de Middeleeuwen flink bezig. Pogingen om het lot in het hiernamaals te beïnvloeden zijn in deze tijd dan ook heel normaal. Volgens de katholieke leer zijn zonden een smet op de ziel. Om in de hemel te komen, moet een zondaar zijn of haar ziel daarom zuiveren. Daarvoor moet een zonde eerst opgebiecht en vergeven worden. Daarna moet de zondaar boete doen.
Straf of goede werken
In de eerste eeuwen van de Katholieke Kerk bestond boetedoening voornamelijk uit het ondergaan van een straf. Vanaf de vroege Middeleeuwen worden straffen echter regelmatig vervangen door het doen van goede werken. Zo kunnen zondaren bepaalde gebeden opzeggen, aalmoezen geven aan de armen of een pelgrimstocht ondernemen. Ook het doneren van geld aan de kerk was een goede daad. Nadat het goede werk is volbracht, krijgt de zondaar een aflaat. Daarmee wordt de straf kwijtgescholden en is de boetedoening voltooid.
Voor een ander
Aflaten kunnen niet alleen de eigen straf aflossen. Gelovigen kunnen ook boete doen voor overleden mensen om hun straf in het hiernamaals te verlichten. Alleen de paus kan volledige aflaten verlenen, waarmee alle straffen worden kwijtgescholden. Lagere geestelijken kunnen slechts gedeeltelijke aflaten uitgeven.
Vanaf de 11e eeuw wordt het betalen voor aflaten steeds gebruikelijker. Zo wordt de bouw van nieuwe kerken bekostigd. Bij het grootschalig verkoop van aflaten is vaak niet nodig om eerst specifieke zonden op te biechten. Aflaten kunnen daardoor in één klap jaren aan zonden uitwissen. In de Late Middeleeuwen ontstaat er een ware handel in aflaten met rondreizende “vergevers”. Het misbruik van aflaten, zoals het produceren van vervalste documenten of het verkopen voor eigen verrijking, neemt ook toe.
Protestanten zijn tegen
De aflatenhandel is een doorn in het oog van protestanten. Volgens hen kan alleen God beslissen wie er in de hemel komt. Zij zijn ook erg kritisch op het grove misbruik van aflaten. De theoloog Maarten Luther schrijft in 1517 een felle aanklacht tegen aflaten. Dit document, “95 stellingen” genaamd, wordt vaak als het beginpunt van de Reformatie gezien.
Hervorming
Tijdens het Concilie van Trente (1562) bindt de Katholieke Kerk het verlenen van aflaten sterk in. De rondreizende vergevers worden verboden. Vijf jaar later wordt ook de verkoop van aflaten afgeschaft. De uitgifte van aflaten is tegenwoordig aan strenge regels onderworpen en vindt onder andere plaats bij speciale gebeurtenissen.
In de collectie van het Nationaal Archief bevinden zich twee zeldzame gedrukte aflaatbrieven uit de tijd van vlak voor de Reformatie. Ze zijn in het Latijn geschreven. De standaardtekst is gedrukt en de namen van de ontvangers zijn met pen toegevoegd. Iedereen krijgt zo zijn eigen aflaat. Deze documenten zijn een indicatie van de opkomst van de boekdrukkunst in Europa. Daarnaast worden deze aflaten kennelijk in zulke grote aantallen geproduceerd dat het de moeite waard is om ze te laten drukken.
Aflaat uit 1501
De eerste aflaat is in 1501 verleend door Petrus Quicke, bisschop van Doornik. De ontvangers zijn Pieter Timan en zijn echtgenote. Bisschop Quicke was door paus Alexander VI belast met het verlenen van aflaten in het gebied van hertog Filips de Schone ter ere van het heilige jaar 1500. Het initiaal P bevat een afbeelding van de heilige Veronica. Zij houdt de zweetdoek op waarmee zij het gezicht van Jezus heeft afgedroogd tijdens de kruisweg.
Aflaat uit 1517
De tweede aflaat, gedateerd 23 maart 1517, is verleend door broeder Volkert, prior van het cisterciënzerklooster Maria in Bethlehem in Wateringen. Het document is oorspronkelijk in 1515 gedrukt, waarna de datum met de pen is aangepast.
De aflaat deelt de boetedoening van de geestelijken van alle 3200 kloosters van de cisterciënzer orde met Nicolaas Petruszoon en zijn vrouw Cornelia Aernoldsdochter. Deze kloosters bezigen zich aan de doorlopende band met koorgebeden, gebeden voor overledenen, missen, vasten, het uitdelen van aalmoezen, zelftucht, gastvrijheid en andere goede werken. Volgens de aflaat wordt het echtpaar hiermee 7000 dagelijkse zonden en 66 doodzonden kwijtgescholden, gelijk aan zeven jaar boetedoening. Het is onbekend wat Nicolaas en Cornelia gedaan hebben om deze aflaat te verdienen, behalve dat zij hun devotie hebben getoond.
In de versierde initiaal N is Maria afgebeeld met het kindje Jezus op schoot en een geknielde heilige monnik. Dat is waarschijnlijk de stichter van de cisterciënzer orde, Bernardus van Clairvaux. Het initiaal is gekleurd. Dat past wel bij Nicolaas en zijn vrouw, want achter hun namen staat vermeld dat zij schilders zijn.
Onderstaande gegevens zijn nodig om de archiefstukken op te vragen in het Nationaal Archief. Gedigitaliseerde stukken kunnen in hoge kwaliteit gedownload worden.
Aflaat uit 1501
Inventaris van de charters afkomstig van de abdij Leeuwenhorst, 1261-1571.
3.18.17.02, inventarisnummer 669.
Aflaat uit 1517
Charters afkomstig van de Oud-Bisschoppelijke Clerezy, doos XV, nr. 13.
Niet publiek beschikbaar.