Dwangarbeid is een beladen thema, het ontredderde in de Tweede Wereldoorlog de levens van duizenden. Nabestaanden houden zich nog altijd bezig met de vraag wat er precies met hun verwanten is gebeurd.
Grensarbeid in Duitsland was voor landarbeiders al jarenlang de gewoonste zaak van de wereld, maar veranderde geruisloos tot arbeidsdwang toen de Nederlandse overheid in 1938 de werkloosheidsuitkering introk als men weigerde in Duitsland te werken. Aan waarschuwingen dat dit zou uitlopen op slavernij werd geen aandacht geschonken. Tijdens de bezetting werd de Duitse roep om werkkrachten steeds dringender. Op gelukkige uitzonderingen na, werkten de Nederlandse arbeidsbureaus con amore mee om aan die vraag te voldoen. Administratief ging het in totaal om ± 500.000 vakmensen. Op weg naar hun Duitse bestemming stapten echter velen uit de trein en doken onder, waardoor het werkelijke cijfer rond 350.000 kwam te liggen. Dat veranderde in 1944 toen de bezetter letterlijk elke man in de leeftijdsgroep van 17 tot 40 jaar voor de Arbeitseinsatz opriep. Omdat de oproep te weinig resultaat opleverde, organiseerde men eind 1944 in de grote steden nietsontziende razzia’s zoals in Rotterdam (10 en 11/11), Den Haag (21/11), Apeldoorn (2/12), Haarlem (6/12) en Delft (9/12). Kamp Rees was voor ruim 3000 van hen de eindbestemming. Daar wachtte de taak om de Westwall, een Duitse verdedigingslinie van ‘Bazel tot Borkum’ in de hoogste staat van weerbaarheid te brengen door de aanleg van loopgraven en tankgrachten.
Kamp Rees
Het kamp kreeg op 18 december 1944 de officiële benaming ‘Ausländerlager Groin, Einheit Heinze, Westwalleinsatz, Bauabschnitt Röhrig’. Het gedrag van Heinze en Röhrig deed niet onder voor dat van beulen in officiële concentratiekampen. In de kortste keren vertoonde Kamp Rees een triest beeld van alles wat met slavernij, geweld, uithongeren en sadisme te maken had.
Gerdjan Oorlog, één van de belangrijke spelers in de ontsnappingen uit het kamp, verklaarde na de bevrijding ‘dat de personen die daar tewerk werden gesteld, willens en wetens aan de dood werden prijsgegeven’(Verkijk 161).
Miserabele huisvesting
De razziaslachtoffers werden onder uiterst primitieve omstandigheden gehuisvest in de drie droogloodsen van een dakpannenfabriek, samen met nog eens 500 krijgsgevangenen van verschillende nationaliteiten(Netwerk Oorlogsbronnen).
Er waren nauwelijks sanitaire en medische voorzieningen.
Wat stro op de natte, lemen vloer van enkele droogloodsen diende als verblijf- en slaapplaats. Na korte tijd was het hele kamp natuurlijk veranderd in een smerige beestenstal.
Men kwam niet uit de kleren, met totale vervuiling als gevolg. Overdag was het werken geblazen aan de Westwall. Het eten bestond uit warm water, met wat koolbladeren of een aardappel en een stukje brood. Tijdens het werk had men te lijden onder aanvallen van de geallieerden, die zich voorbereidden op de verovering van Berlijn. In enkele maanden tijd waren er 400 doden te betreuren, waaronder ook vele slachtoffers van de sadistische kampleiding en van een brand in één van de droogloodsen, waarbij zich acht Nederlanders bevonden.
Zorg voor zieken
Er drongen intussen verontrustende berichten over de vreselijke kamptoestanden in Nederland door. Dr. Simon Griethuyzen uit Gendringen ging op 17-1-1945 –illegaal- op onderzoek uit. Hij constateerde in de ziekenbarak in Empel de meest weerzinwekkende misstanden op medisch en verpleegkundig gebied. Dagelijks stierven er gemiddeld vijf personen. Na moeizaam overleg kreeg Burgemeester Klarenbeek (NSB’er) van de Provinciaal ‘Beauftragte’ Schneider de opdracht om de zieken uit Empel af te voeren naar noodziekenhuizen in de Achterhoek. In een persoonlijk verslag over deze gebeurtenissen kwam Dr. Griethuyzen op een totaal van 11 á 1200 patiënten die zo Nederland bereikten. Hij vermeldde bovendien dat de kampleiding soms zwaar zieken, lopend naar Gendringen stuurde, een afstand van ± 20 kilometer.
Gelijktijdig kwam er een vruchtbare samenwerking tot stand tussen Dr. Der Weduwen uit Aalten en dhr. Gerdjan Oorlog, die een beslissende rol speelde in de regionale hulpverlening door het Rode Kruis en de organisatie van ziekentransporten.
Noaberhulp
Met de hulp van bewoners uit de Achterhoek en niet minder van bewoners aan de Duitse kant van de grens (!)lukte het om met vervalste documenten vele slachtoffers uit het kamp naar Nederland over te brengen. In Dinxperlo waren in de Tapijtfabriek van Gebr. Prins verwarmde baden beschikbaar voor een eerste bad- en ontsmettingsbeurt. De bevolking stelde spontaan voedsel en schone kleding beschikbaar. De vervuilde kampkleding werd verbrand. Vanuit Dinxperlo werden de slachtoffers vervoerd naar één van de tientallen noodziekenhuizen die in de Achterhoek inderhaast waren ingericht. Te melden valt nog dat Ds. Kroneman, geestelijk verzorger van dwangarbeiders van Organisation Todt, samen met kapelaan Wielens meerdere ontvluchtingen op touw zette. Op een keer kwam hij zelfs met 250 man tegelijk in Megchelen aan. De onordelijke kampadministratie bood de mogelijkheid om met vervalste papieren de aftocht te dekken.
Een evacuatiegroep uit Kennemerland verzorgde nog vóór de bevrijding, veertien transporten met hulpgoederen. Op de terugweg probeerde men zoveel mogelijk mensen het kamp uit te smokkelen. Mede door de belangeloze inzet van de bewoners van de Achterhoek voor verpleging en verzorging waren er op 23 maart 1945, de dag van de geallieerde overtocht over de Rijn, van de ruim 3000 Nederlanders, nog slechts 260 in het kamp aanwezig.
Onderzoek naar lotgevallen
De geschiedenis van de dwangarbeiders is nog altijd voorwerp van onderzoek. Zij werden formeel niet als oorlogsslachtoffer erkend en daarmee uitgesloten van financiële- en materiële hulpverlening. Het is een zwarte bladzijde in de canon van de Nederlandse geschiedenis.
Door middel van het project Arbeidsinzet probeert het Nationaal Archief in Den Haag te voorzien in de vraag naar informatie over de lotgevallen van familieleden. Men hoopt daarmee bij te dragen aan het opheffen van de sluier die nog over het leven van verwanten en bekenden hangt.
Voor het samenstellen van dit artikel zijn veel gegevens ontleend aan:
A.J. Disberg, e.a., De verzwegen deportatie, ISBN 90-9019359-6
D. Verkijk, De Sinterklaasrazzia van 1944, ISBN 90-5911-279-2
C. Stam
Samenvatting
Dwangarbeid; een ondoorzichtige aangelegenheid die wortelt in het interbellum, met een bizar dieptepunt in 1944-1945. Toen waren de grote steden het tafereel van gewelddadige drijfjachten op arbeidskrachten om de Heimat in opperste staat van verdediging te brengen. Weinig bekend was Kamp Rees (Groin) zo’n 10 kilometer verwijderd van de grens met de Achterhoek. Daar werden ruim 3000 razziaslachtoffers uit Rotterdam, Den Haag, Apeldoorn, Haarlem en Delft, onder de meest gebrekkige omstandigheden gehuisvest in een verlaten dakpannenfabriek. Het kampregiem was extreem gewelddadig en de (medische) verzorging nog minder dan die van beesten, vooral in de ziekenbarak in Empel. Er daagde hulp van verschillende kanten. Behalve ontvluchtingen kwamen er legale evacuaties op gang. Met elkaar goed voor het ontsnappen van zo’n 1800 gevangenen. Het Rode Kruis zorgde, bijgestaan door tientallen vrijwilligers uit de Achterhoek voor een eerste opvang van de uitgeputte mannen. Voor het leven getekend, heeft men er veelal het zwijgen toe gedaan. Deze zwijgzaamheid is, zelfs nu nog, herkenbaar voor vrijwilligers die meewerken aan het Project Arbeidsinzet, van het Nationaal Archief. Men tast nog dikwijls in het duister over de traumatische belevenissen van verwanten. Dankzij dit project komt er hierover steeds meer informatie beschikbaar.
C. Stam