Tijdens de hongerwinter had mevrouw De Lange- Timmerman (toen nog Ada Timmerman), vanwege de evacuatie naar Friesland, haar MULO-opleiding moeten staken. Na de bevrijding kon ze op haar zestiende aan de slag als kinderjuffrouw bij een tandartsgezin in Naarden. Omdat ze graag leerde volgde ze in de avonduren een zogenoemde moedercursus. Na twee jaar in dit gezin gewerkt te hebben, hoorde ze via een tante dat kindertehuis Noorthey in Muiderberg op zoek was naar personeel. ‘Ik ben daar gaan praten en de directrice zei: we zitten echt verlegen om iemand. Je kan volgende maand hier beginnen’. Dat was in juni 1948. Mevrouw De Lange had altijd graag in een kindertehuis willen werken. Wat deze functie bovendien interessesant maakte was het feit dat ze de mogelijkheid kreeg om verder te leren. ‘Je kon tijdens je werk – dat was trouwens verplicht – een opleiding kinderbescherming gaan volgen in Amsterdam. Dat moest je minimaal twee jaar doen, je mocht vier jaar. Je ging een dag in de week naar cursus. Het was een uitstekende cursus, daar kreeg je allerlei vakken: kinderrecht, psychologie, filosofie, gezondheidsleer, kortom een pittige cursus.’ Het cursusgeld moest ze in eerste instantie zelf betalen, maar als aan het eind van het cursusjaar bleek dat ze goede resultaten behaalde, kreeg ze het geld terug.
Een houten huis aan de rand van het IJsselmeerHet kindertehuis stond op een schitterende plek aan de rand van het IJsselmeer. Van oorsprong was het gebouw waarschijnlijk een buitenhuis van de Hervormde Gemeente in Amsterdam, maar het werd in 1945 gevorderd om er kinderen, wiens ouders plotseling niet meer voor hen konden zorgen omdat ze waren opgepakt als ‘foute’ Nederlanders, in op te vangen. Twee vriendinnen, mejuffrouw Mies Roesche en mejuffrouw Tiny Tober – de één was hoofd van een kleuterschool en de andere verpleegster – kregen de taak het tehuis op te zetten en te leiden. Er werd ruimte geboden aan ongeveer veertig tot vijftig kinderen uit voornamelijk Amsterdam. Hun leeftijd varieerde van nul tot ongeveer 16 jaar. Vanaf 1947, toen sommige kinderen weer werden opgehaald door vrijgekomen ouders, werden ook zogenoemde voogdijkinderen voor korte of langere tijd opgenomen. Zo vlak na de oorlog was het huis en de inrichting zeer primitief. Het enkelwandige houten huis had twee woonlagen. ‘Beneden was een grote eetzaal met vier grote tafels: twee rechthoekige in de lengte, een ronde tafel in het midden en nog een ovalen tafel voor het raam. De verschillende groepen kregen de naam van de vorm van de tafel waaraan ze aten.’ In Noorthey werden broertjes en zusjes bij elkaar in een groep ingedeeld. Dat was toentertijd modern want in de meeste kindertehuizen werden de jongens en meisjes nog gescheiden. ‘We hielden ze zoveel mogelijk bij elkaar, zodat ze het onderling contact behielden. Zo had ik een groep bestaande uit kinderen van drie gezinnen.’ Verder waren er op de benedenverdieping ook de twee slaapzalen, waar de jongens en meisjes wel van elkaar werden gescheiden. De slaapzalen hadden elk twee wastafels, een toilet en een kachel. ‘We hadden allemaal stapelbedden, dekens en stromatrassen van het leger, uit de kazerne van Muiderberg.’ Bij de ingang op de benedenverdieping was het kantoortje van de directrice die de administratie deed. ‘Dat kantoortje werd ook gebruikt om nagels te knippen, voordat de kinderen onder de douche gingen op zaterdag.’ Naast het kantoortje was een kleine huiskamer voor de leidsters en drie kleine personeelskamers. Ten slotte was aan het eind van de gang nog een broodkeuken met een éénpitsgastel. In het huis was één douche. ‘En die douche was met een heel klein voorportaaltje. Als we de kinderen douchten – wat één keer in de week gebeurde, behalve de kinderen die ’s nachts in bed plasten en dat waren er nog al wat – dan moest je met z’n tweeën daar in staan. Zelf ging je dan maar in je onderjurk, want je werd drijfnat. Dat was zo klein.’ Boven op het zoldertje sliepen de baby’s en de peuters. Aan de voorkant van die ruimte waren twee kamertjes voor het personeel afgeschermd, de één met houten schotten, de andere met grauwe dekens. ‘Mijn eerste kamertje was achter die dekens. Later kreeg ik dat gewone kamertje.’ Een grote verwarmingsbuis van de kachel die beneden in de eetzaal stond, ‘verwarmde’ de twee kamertjes. ‘De jongens van een jaar of 12 maakten ’s morgens de kachels aan met kolen uit de bunker die op het terrein stond. Op het terrein bij het huis stond ook een schuur die dienst deed als keuken. ‘Je moest altijd met je pan eten oversteken, als het regende met een paraplu er boven. Heel primitief.’ Achter die schuur was nog een soort bijgebouw dat in de zomer verhuurd werd zodat groepen kinderen uit Amsterdam er konden kamperen. Op het terrein stond ook nog een bungalow – DKW genoemd, De Kleine Woning – waar de directrices woonden. Zuster Tober was verantwoordelijk voor de administratie juffrouw Roesche (“Snoes”) had de leiding op pedagogisch gebied en was hoofd van ongeveer zeven kinderleidsters (o.a. Olga Bos, Riek Franssen, Hannie Dekema en Diny Schimmel). De directie werd aangevuld door het hoofd van de huishouding, mejuffrouw Leida Bode, die verantwoordelijk was voor de inkoop en bereiding van het eten. Dat was geen gemakkelijke taak in de tijd van voedselschaarste en distributiebonnen. Zij werd geholpen door een keukenmeisje. Voor de huishoudelijke taken werden één of twee meisjes van het Leger des Heils aangetrokken die dan ook intern waren en op zolder sliepen. Verder werkten nog twee dorpsbewoners op Noorthey: Minke Koopman kwam eens in de week kleding naaien en haar vader verrichtte allerlei hand- en spandiensten. Deze ‘opa ’ werd door de kinderen op handen gedragen. Hij maakte onder andere schommels en een zandbak en de kinderen mochten dan de spijkers aangeven.
Dagelijks leven op NoortheyOok al was bekend dat Noorthey van oorsprong een kindertehuis voor NSB-kinderen was, mevrouw De Lange wist over het algemeen niet welk kind daadwerkelijk tot deze groep behoorde. ‘Wij hadden geen inzage in de rapporten. Waar je het aan kon merken was dat NSB-kinderen bijna nooit bezoek kregen.’ Ze kan zich dan ook niet herinneren dat ze ooit met deze kinderen sprak over het feit dat hun ouders gevangen zaten. ‘Ze werden wel eens even in het kantoortje geroepen, misschien dat ze dan wel eens bericht hadden – of als ze het moeilijk hadden ging één van de directrices er mee praten – dan wisten wij dat wel een beetje. Maar de leiding wilde ons ook zo neutraal mogelijk houden.’ Het beleid was er op gericht de kinderen zo weinig mogelijk last te laten hebben van het feit dat hun ouders niet voor hen konden zorgen. Over de kinderen die waarschijnlijk behoorden tot de groep waarvoor Noorthey in eerste instantie werd opgericht, herinnert ze zich nog bijvoorbeeld de vier kinderen van een joodse vader die door zijn Nederlandse echtgenote was aangegeven. Hij was in een kamp omgekomen en zij zat nu haar straf uit. Verder waren er kinderen met een Duitse achternaam, hoogstwaarschijnlijk van een Duitse vader, en een al wat ouder meisje met een typisch oud-Germaanse naam. ‘Een heel leuke meid. Later heb ik haar als assistente in de groep gehad.’ Ondanks dat het huis erg primitief was, was het voor kinderen een fijne plek om te spelen. De grote tuin rondom het huis grensde aan het IJsselmeer. ‘Je liep het hekje uit en dan was je bij het IJsselmeer. Dus als ze ’s zomers uit school kwamen dan was het hupsake, een zwembroek aan en hollend dat water in’. En de kleintjes sliepen ’s middags lekker onder de eikenboom. In de tuin stonden verschillende bramenstruiken en de kinderen mochten na schooltijd in oude kleren en met een aluminium bekertje de bramenstruiken induiken om de bramen te plukken. ‘Dan zat je daar met een grote emmer en dan moesten ze de bramen daar in doen en kregen ze een prijsje voor schoonheid, netheid en roodheid. Van de bramen kookten we dan een sausje voor over de pap.’ Mevrouw De Lange weet zich nog goed te herinneren dat de inspectiecommissie – van overheidswege ingesteld om te kijken of alles er netjes aan toe ging – in het bramenseizoen een keer langskwam. ‘En die deftige mensen zien vanuit de bosjes een soort struikrovers komen, die jongens waren in hun oudste kleren en zaten onder de bramensap! Toen zei een keurige meneer: “Wat is hier gaande?” Ik zei: “Nou meneer, dat ziet u, ze zijn bramen aan het plukken”. Hij zegt: “Wilt u wel geloven dat ik heel graag mee zou willen doen”. Hij vond het prachtig.’ In de grote tuin had ieder kind een eigen tuintje waar ze bloemen en groenten konden verbouwen. ‘In de paasvakantie konden de kinderen wat bijverdienen. Dan moesten ze helpen en kregen ze ’s avonds cijfers en na een week kregen ze geld op basis van hun cijfers. Daar mochten ze dan zaad voor kopen voor hun tuintje. Zonnebloemen vooral natuurlijk, die werden lekker groot. Op een gegeven moment had één van die jongens een heel grote zonnebloem, iedereen vond ‘m hartstikke mooi. Maar op een ochtend komt hij in zijn tuintje, was die zonnebloem doorgesneden. Een nationale ramp natuurlijk! Wie zou dat gedaan hebben? Juffrouw Roesche nam na het eten een verhoor af over deze ernstige zaak. “Eerst moet uitgezocht worden wie dat gedaan heeft”. Doodse stilte natuurlijk. Uiteindelijk bleek een meisje dat gedaan te hebben die erg jaloers was. Dat zijn dan de kleine rampen die ook gebeurden.’ De grote tuin werd ook regelmatig als dierenbegraafplaats gebruikt. ‘Als er een beestje dood ging – en dat gebeurde nog al eens want daar liep van alles – werd hij ’s avonds begraven. Dan werd er een aparte plechtigheid gehouden. Eén jongen, die noemden ze Sloompie, moest altijd de preek houden bij de eredienst’. Voor het personeel was het altijd hard werken. Ze werkten in verschillende en afwisselende diensten. Als je dagdienst had werkte je van 7 uur ’s ochtends tot het avondeten. Draaide je een middagdienst dan werkte je vanaf 13.00 uur tot ’s avonds half elf. Er werd dan met de kinderen gegeten, ze moesten naar bed gebracht worden en ’s avonds laat werden veel kinderen nog wakker gemaakt om ze te laten plassen. Deze dienst had je meestal na je vrije dag. ‘Op mijn vrijde dag ging ik wel eens naar mijn ouders in Naarden, dat was vlakbij. Donderdag was cursusdag. Dan ging je om 7.00 uur ’s morgens met de bus mee naar Amsterdam en was je om 14.00 of 15.00 uur weer terug en moest je tot 22.00 uur ’s avonds je dienst doen.’ Als leidster was je verantwoordelijk voor de verzorging van de kinderen van je groep: je moest hun kleding op de hand wassen (dat viel nog niet mee met zoveel kinderen die ’s nachts in bed plasten), strijken en verstelwerkzaamheden verrichten. Er moest veel gestopt en genaaid worden omdat de kinderen maar weinig verschillende kledingstukken hadden. ‘Ik nam heel vaak sokken en kousen mee naar huis en dan hielp mijn moeder vaak.’ De grote was, zoals handdoeken en lakens, hoefde het personeel niet zelf te wassen. Dat werd naar kamp Almere bij Huizen gebracht, waar jeugdige politieke delinquenten het werk deden. Door de primitieve omstandigheden hadden de kinderen regelmatig last van luizen en vlooien. ‘We moesten vaak met de luizenkam de haren van de kinderen kammen. En als ik thuiskwam van Noorthey, moest ik regelmatig van mijn moeder me in de schuur uitkleden voordat ik naar binnenmocht. Dan had ik weer eens vlooien. Er was eigenlijk ook geen geld om alle kinderen naar de kapper te laten gaan. ‘Daar werd op bezuinigd want juffrouw Roesche dacht: dat kan ik zelf wel, want die kon eigenlijk alles. Dan stond ze daar buiten met een stoel, een laken, een schaar en een kam in de hand. Dat werd letterlijk onder de bloempot gedaan! Na wat oefenen kon ze dat best goed!’ Omdat in de jaren na de oorlog aan van alles een gebrek was – bijna alles was nog op de bon – werden er af en toe hulppakketten afgeleverd. ‘We kregen wel kleren uit Amerika. Soms waren het goede kleren, maar op een gegeven moment kregen we zo’n heel groot pak. We pakten het uit als de kinderen van school kwamen, en toen bleek dat het allemaal kleren van de revue waren, allemaal toneelkleren! ‘Dat was natuurlijk prachtig. We hadden er eigenlijk niks aan, maar die hoge hakken en tasjes… Die meiden hebben hele toneelstukken opgevoerd. Heel leuk.’ Juffrouw Roesche was pianiste en daardoor werd veel muziek gemaakt in huis. ‘Ze studeerde met de kinderen hele kindercantates in. Ja, die juffrouw Roesche was echt een goede. Die kon van een hap levertraan nog iets leuks maken.’ Verjaardagen van de kinderen werden in Noorthey ook gevierd. Dan kregen de kinderen van de tafel van de jarige allemaal een beschuit met allerlei kleuren beleg erop. De jarige mocht op de stoel staan en werd toegezongen.
De kinderen werden goed opgenomen in de dorpsgemeenschap van Muiderberg. De kinderen tot 12 jaar gingen allemaal naar de enige lagere school in het dorp en de al wat ouderen naar de MULO in Bussum. ‘Ze hadden vriendjes en vriendinnetjes, er kwamen ook veel kinderen spelen, want we hadden natuurlijk die heerlijke tuin waar iedereen maar kon ravotten. De kinderen werden er niet opaangekeken dat hun ouders NSB’ers waren. De inwoners wisten natuurlijk wel dat het tehuis was opgericht om kinderen van NSB’ers op te vangen. Maar ja, zo’n groot huis was natuurlijk ook goed voor de middenstand. We kochten alles op dat dorp. De bakker bracht 20 broden, de kruidenier had zijn leveranties, de melkboer leverde elke dag een bus melk. Nee, geen discriminatie, de mensen hadden er soms medelijden mee. Als je ’s morgens ging wandelen met de kleintjes, werd je regelmatig staande gehouden en dan zeiden ze tegen je: “Ach gut, die arme kinderen’’.’
Tot slotIn 1951 werd van hogerhand besloten dat Noorthey gesloten moest worden omdat het houten huis niet (meer) voldeed aan de eisen die toentertijd werden gesteld. Omdat er plannen waren om op die plek een nieuwe weg naar Almere aan te leggen, werd geen toestemming verleend om op dezelfde plek nieuwbouw te plegen. Mevrouw De Lange weet nog dat het personeel, samen met de kinderen, actie heeft gevoerd voor een nieuw tehuis. Via één van de pleegouders – die een aantal kinderen zo af en toe een weekend in huis nam – kregen ze een gratis stand op de damesbeurs in de RAI. Ondanks deze stand en een zelfgemaakte film, kreeg Noorthey geen ander gebouw aangewezen. Met veel zorg werd voor de ruim 40 kinderen vervangende woonruimte gezocht. Sommige kinderen kregen een plek in een pleeggezin. Broers en zussen werden veelal in een ander kindertehuis ondergebracht om ze zodoende bij elkaar te houden. Voor het personeel was dit een moeilijke en zware tijd. Een ouder meisje werd opgenomen door de ouders van mevrouw De Lange. De inboedel van Noorthey werd per opbod verkocht. Mevrouw De Lange heeft het – ondanks de zeer eenvoudige behuizing, het harde werken, de weinige vrije tijd en de grote verantwoordelijkheid – prima naar haar zin gehad op Noorthey en bewaart goede herinneringen. Ze had leuk contact met haar collega’s en er ontstonden vriendschappen die jaren lang geduurd hebben. ‘Ik heb altijd het gevoel gehad dat je nuttig werk deed. Werken met kinderen vond ik heel leuk. Bovendien heb ik in mijn verdere werk veel gehad aan die opleiding’.