Angst voor de Jap

15-08-1945, Semarang, Java

Ik was zes jaar oud en woonde met moeder en broertje in het Japanse interneringskamp Halmahera, Semarang, Nederlands-Indië. Mijn broertje en ik waren geboren in Soerabaja.

Story Archive

 

Van die periode kan ik me vooral nog de angst voor de Jap herinneren. We hadden altijd honger. En er waren stervende kinderen alom. Op zekere dag werden hemel en zon plotseling verduisterd door vliegtuigen waaruit papiertjes vielen. Ik ging naar een grasveldje om het goed te kunnen zien, hoewel ik heel bang was. De zon scheen fel in mijn ogen. Op de papiertjes stond dat de oorlog voorbij was.

Daarna werd mijn wereld pas echt beangstigend door de aanwezigheid van Indiase soldaten, die de tuin van de plek waar wij verbleven moesten bewaken. Zij droegen witte gewaden en tulbanden en hadden zwarte baarden. Zij waren zwaar bewapend met grote geweren. Wij kinderen waagden het niet bij hen in de buurt te komen,op een dapper jongetje na. De soldaten gaven hem koekjes voor ons.

De laatste herinnering is dat wij in een vliegtuig zaten. Ook hier gaven – nu Britse – soldaten snoepgoed aan ons. De bommenwerper vloog mij, mijn broertje en mijn moeder naar Australië, alwaar wij mijn vader weer zouden ontmoeten. Hij had als krijgsgevangene gedurende drie jaar dwangarbeid verricht in een loodmijn in het Japanse slavenkamp Kamijoka.

 

Onze moeder moest huilen toen ze hem weer zag, maar mijn broertje en mij deed het niets. Wij herkenden die man niet.