In de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari, nu 65 jaar geleden, overstromen de dijken en stroomgaten in het zuidwesten van Nederland.
Springvloed, storm en zwakke dijken
Door de combinatie van springvloed en een harde, langdurige noordwesterstorm slaat het noodlot toe. De zwakke dijken breken en al gauw staan grote delen van Zeeland, Zuid-Holland en West-Brabant onder water.
Verslag uit Zierikzee
Volgens ooggetuigen komt het water die eerste stormnacht ‘haast sprongsgewijs met elke nieuwe hoge golf (...) Op velen maakte deze vloed een bovennatuurlijke indruk’, aldus het Rapport Watersnood 53 van C.J.W. van Waning, Fungerend Commandant Maritieme Middelen te Zierikzee. De burgemeester van Zierikzee E.H. Mulder, ziet ‘de snel opkomende vloed de haven bestormen. Van Waning spreekt over ‘een lawine van water’.
Stilte voor de storm
In de ochtend van 1 februari zakt het water en lijkt het ergste voorbij te zijn. Er wordt nog niet gedacht aan evacueren. Maar de plaatselijke bevolking haalt te vroeg opgelucht adem. In het late middaguur komt het water weer snel op en ook de wind houdt fel aan. Steeds meer dijken bezwijken onder de druk van het opkomende water. Maar: ‘toen men de omvang van de ramp ging beseffen en hulp wilde vragen, bleken alle verbindingen naar buiten verbroken te zijn’. Uiteindelijk lukt het om via een amateurzender en een radiozender van een gestrand schip contact te krijgen met de buitenwereld.
Operatie Noach en andere reddingsacties
De eerste reddingsacties komen spontaan op gang; commando’s van de landmacht in West-Brabant, brandweerlieden, zeelui en de bevolking zelf redden zoveel mogelijk mensen en vee. Ook Urker vissers steken een reddende hand toe. Onder leiding van schipper H. Snoek van de Jacob halen ze zoveel mogelijk drenkelingen uit het water. Vanuit de Jacob is er verbinding met andere havens en schepen. Op die manier worden ook de autoriteiten op de hoogte gebracht van de ernst van de overstroming. De Koninklijke Marine zet direct een grootscheepse hulpactie op touw onder de codenaam ‘Operatie Noach’. In allerijl worden tienduizenden militairen van de zee-, land- en luchtstrijdkrachten opgeroepen om mensen te redden en te evacueren, dijken te versterken en stroomgaten te dichten.
Luchthulp
De aanvoer van hulpgoederen gebeurt vooral vanuit de lucht. Op 4 februari bijvoorbeeld bestaat de totale dropping boven het getroffen gebied uit: ‘84 rubberboten, 17.330 broden, 8 containers voedsel, 168 jerrycans met 20 liter water, 149.000 zandzakken, 850 paar rubberlaarzen, 3 containers babyfood, 38 dekens, 18 Rode Kruispakken en 3000 kg hooi’. Ook vliegtuigen en helikopters uit Amerika, Engeland, Zwitserland, België en Frankrijk helpen mee met de droppings. Uiteindelijk is een luchtvloot van 200 vliegtuigen en 46 helikopters actief in het rampgebied. De watersnoodramp kost 1836 mensen en 250.000 dieren het leven.
Puinruimen
De grootschalige hulpverlening eindigt op 17 februari. Daarna zijn ongeveer 2.000 militairen nog twee weken lang actief in het gebied, vooral om dijken te verhogen. Het puinruimen en schoonmaken wordt grotendeels gedaan door vrijwilligersorganisaties, zoals de Nederlandse Federatie voor Vrouwelijke Vrijwillige Hulpverlening. In het voorjaar en in de zomer helpen ook padvinders, (buitenlandse) studenten en scholieren mee.
Deltawerken
Het was al sinds de jaren 20 bekend, dat er wat aan de te lage en zwakke dijken in het deltagebied gedaan moest worden. Maar de kustbescherming heeft lange tijd geen prioriteit, ook door de crisisjaren en de Tweede Wereldoorlog. Na 1945 krijgt de wederopbouw voorrang. Pas met de watersnoodramp van 1953 beseft men dat zoiets nooit meer mag gebeuren. Direct wordt begonnen met het ophogen van de dijken en de uitvoering van andere waterbouwkundige projecten. De Deltawerken zijn geboren.
Nationaal Archief
2.13.136 Ministerie van Defensie: Commandant der Zeemacht in Nederland; Collectie bescheiden Watersnoodramp 1953, inv. nrs. 1, 16, 24, 30 en 33.
Bekijk de beelden van de Watersnood uit 1953 in de fotocollectie van het Nationaal Archief.