Terug naar zoekresultaten

2.19.266 Inventaris van het archief van de Koninklijke Korfbalbond en voorgangers, 1903-2019

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.19.266
Inventaris van het archief van de Koninklijke Korfbalbond en voorgangers, 1903-2019

Auteur

Michel van Gent, Henk Lagerwaard en Ria Poelstra

Versie

17-08-2024

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Koninklijk Nederlands Korfbal Verbond (KNKV) en voorganger
Koninklijke Nederlandse Korfbalbond

Periodisering

archiefvorming: 1903-2010
oudste stuk - jongste stuk: 1903-2019

Archiefbloknummer

I144

Omvang

1588 inventarisnummer(s) 31,90 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief, Den Haag

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

(Koninklijke) Nederlandse Korfbalbond (, 1903-1973) Koninklijk Nederlands Korfbalverbond (, 1973-2019) Christelijke Korfbalbond in Nederland (, 1920-1973) Nederlandse Dames Korfbalbond (, 1946-1994) Amsterdamse Korfbalbond (, 1913-1969) Dordrechtse Korfbalbond (, 1918-1969) Drentse Korfbalbond (, 1909-1969) Friese Korfbalbond (, 1918-1969) Gelderse Korfbalbond (, 1920-1969) Gooise en Utrechtse Korfbalbond (, 1921-1969) Haagse Korfbalbond (, 1919-1969) Korfbalbond Goeree en Overflakkee (, 1960-1969) Leidse Korfbalbond (, 1934-1969) Noordbrabantse Korfbalbond (, 1923-1969) Noordelijk Korfbal Verbond (, 1920-1969) Noordhollandse Korfbalbond (, 1921-1969) Overijsselse Korfbalbond (, 1914-1969) Rotterdamse Korfbalbond (, 1920-1969) Schouwen-Duivelandse Korfbalbond (, 1928-1969) Zeeuwse Korfbalbond (, 1917-1969) Afdeling Friesland (, 1969-1999) Afdeling Gelderland (, 1969-1999) Afdeling Midden-Nederland (, 1969-1999) Afdeling Noord (, 1969-1999) Afdeling Noord-Holland (, 1984-1999) Afdeling Noord-West (, 1969-1984) Afdeling Oost (, 1990-1996) Afdeling Overijssel (, 1969-1990) Afdeling Rijndelfland (, 1969-1999) Afdeling Rotterdam (, 1969-1999) Afdeling IJ en Amstel (, 1969-1984) Afdeling (Nieuw-) Zuid (, 1969-1999) Afdeling Zuid-West (, 1969-1999) District Noord (, 1999-2011) District Noord-West (, 1999-2010) District Oost (, 1999-2009) District Zuid (, 1999-2011) District Zuid-West (, 1999-2012 )

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van het Koninklijk Nederlandse Korfbalverbond en voorgangers bevat stukken betreffende de organisatie en taakuitvoering van de (Koninklijke) Nederlandse Korfbalbond, de Christelijke Korfbalbond in Nederland, de Nederlandse Dames Korfbalbond en het Koninklijk Nederlands Korfbalverbond en hun onderdelen (regionale bonden, Afdelingen en Districten). Dit zijn onder andere notulen van vergaderingen van besturen, commissies en van algemene vergaderingen, jaarverslagen, statuten en reglementen, spelregels en periodieken zoals adresboeken en officiële organen. Verder is er materiaal bewaard over de Nederlandse korfbalploegen en de afdelings- en districtsploegen, verenigingen van scheidrechters en trainers en jubileumboeken van aangesloten verenigingen en krantenknipsels over korfbal en korfballers.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
( Deze inleiding is gebaseerd op het Historisch overzicht in het KNKV-Vademecum, Netty Bogers en Fred Troost, Holland korfballand (Amsterdam/Brussel 84) en de inleiding Korfbal in de M.J. van Gent (eindred.), Sportbonden, sportclubs en sportperiodieken in Nederland tot 1940. Deze digitale databank bevat gegevens over (onder meer) alle korfbalbonden en korfbalclubs. In deze tekst is zoveel mogelijk de hedendaagse spelling aangehouden (dus -se in plaats van –sche) en zijn de puntjes in afkortingen weggelaten, hoewel dit tot in de jaren tachtig wel gebruikelijk was. )
De (Koninklijke) Nederlandse Korfbalbond, later Koninklijk Nederlands Korfbalverbond
De geschiedenis
De periode 1902-1917
In september 1902 speelden leerlingen van de Nieuwe Schoolvereeniging de eerste korfbalwedstrijd ter wereld op een braakliggend terrein tegenover hun school, op de hoek van de Jan Luykenstraat en de Van der Veldenstraat. Dit gebeurde op initiatief van één van hun leraren Nico Broekhuysen (1876-1958). Broekhuysen was in de voorafgaande zomer op een internationale cursus openluchtspelen geweest in Nääs, een klein plaatsje bij de spoorlijn tussen Gotenburg en Stockholm. Deelnemers speelden hier een variant van het Amerikaanse basketball, waarbij een bal door een ring van bandijzer moest worden geworpen die aan een paal bevestigd was. Het spel werd door teams van mannen en vrouwen gespeeld, die afhankelijk van het aantal deelnemers in twee of drie vakken waren verdeeld. Broekhuysen vond dit spel een ideale manier om meer lichaamsbeweging te geven aan de scholieren in Nederland.
Eenmaal terug in Amsterdam werkte Broekhuysen zijn idee uit in nauw overleg met Cornelis Vrij (1864-1916), de directeur van de Nieuwe Schoolvereeniging. De ring van bandijzer werd vervangen door een rieten korf, vandaar dat het nieuwe spel de naam korfbal kreeg. Een maand na de eerste wedstrijd werden de spelregels in druk uitgegeven. Broekhuysen ging ondersteund door de Nederlandse Bond voor Lichamelijke Ontwikkeling overal in het land lezingen en cursussen geven om zijn “uitvinding” onder de aandacht van pedagogen en leraren te brengen. Inmiddels werden in Amsterdam maar ook op diverse plaatsen de eerste korfbalverenigingen opgericht. Veel van deze clubs waren verbonden aan scholen zoals DEAK van de Nieuwe Schoolvereeniging en DEV (De Eerste Vijfjarige) en DTV (De Tweede Vijfjarige) van twee HBS-en met vijfjarige cursus. ( N. Broekhuysen, ‘Het ontstaan van korfbal (1902-1903)’, in: Dat is korfbal. Handboek voor de korfbalsport (Rotterdam/Den Haag 1949), p. 11-19. Voor een kritische beschouwing over de oorsprong van korfbal: Roland Renson, ‘De wortels van het korfbalspel – een genealogisch onderzoek’, in: Fred Troost (red.), “… En maakte ik een reis naar Zweden”. Negen beschouwingen bij 100 jaar korfbal (Bunnik 2003), p. 13-68. ) . Op 2 juni 1903 werd de Nederlandse Korfbalbond (verder NKB) opgericht in Parkzicht in Amsterdam. ( S.A. Wilson, ‘De geschiedenis van de K.N.K.B. (1903-1947)’, in: Dat is korfbal. Handboek voor de korfbalsport (Rotterdam/Den Haag 1949), p. 59-73. ) Bij deze bijeenkomst waren afgevaardigden aanwezig van DEAK, DEV, DTV, OSCA, Wit en Schotsch (alle uit Amsterdam), Agilitas (Weesp) en ’t Doel (Bussum). Broekhuysen werd gekozen tot voorzitter van de nieuwe bond. Het was na amper acht maanden na de eerste korfbalwedstrijd allicht opportunistisch om al een landelijke organisatie in te stellen, maar het bleek een goede greep. Er was nu één centrale instelling die zich bezig kon houden met de verspreiding van het spel, de regeling van wedstrijden en het vaststellen van de spelregels. In 1904 werd de eerste competitie gestart en vanaf februari 1905 verscheen een officieel orgaan onder de naam Korfbal. ( Inv.nrs. 52-58 en 265. ) . Korfbal werd gespeeld door twee twaalftallen verdeeld over drie vakken (aanval, middenvak en verdediging). Wanneer er twee doelpunten waren gevallen, werd er van vak gewisseld, zodat na zes goals de beginopstelling weer in het veld stond. Het nieuwe spel bleek inderdaad een goed middel om de schooljeugd in beweging te krijgen, want het bood veelzijdige lichaamsbeweging (gooien, vangen, schieten en rennen) en het vereiste weinig materiaal (twee palen en twee manden en linten voor afbakening van de drie vakken). Korfbal was een revolutionaire sport, omdat het door zes vrouwen en mannen in één team gespeeld werd. Dat was in de Nederlandse samenleving aan het begin van de twintigste eeuw geheel nieuw. Er waren nauwelijks sporten voor vrouwen en zeker geen sporten tezamen met mannen. Korfbal was door het gemengde karakter aantrekkelijk om in contact met het andere geslacht te komen; er zijn niet voor niets tal van “korfbalhuwelijken” uit het verenigingsleven voortgekomen. Anderzijds leverde dit een imagoprobleem op, want velen vonden korfbal een “meidensport”, die een gezonde Hollandse jongen veel minder te bieden had dan het mannelijke voetbal. ( Michel van Gent, “Mannen met baarden spelen tegen en met schoolmeisjes. Korfbal en de emancipatie van de vrouw als sportster”, in: Historica 39 (2) (2016), p. 14-19. ) . De NKB gaf in 1905 het huishoudelijk reglement en een kort wedstrijdreglement uit. ( nv.nr. 43: HR juli 1905 arts. 2 (doelstelling) en 5,16-25 (bestuur). ) De bond had als doelstelling: “den bloei van het korfbalspel in Nederland te bevorderen […] door het vormen van een bond tusschen alle beoefenaars van het korfbalspel in Nederland; door het vaststellen en verbreiden der regels van het korfbalspel; door het maken van propaganda voor het korfbalspel; door het uitschrijven, regelen en steunen van korfbal-wedstrijden en door alle wettige, geoorloofde middelen, die hem verder ten dienste zullen staan.” Het bondsbestuur bestond uit zeven personen, die minstens 20 jaar moesten zijn; de penningmeester moest meerderjarig zijn. Op 28 januari 1906 werd op de Jaarlijkse Algemene Vergadering een Waarborgfonds ingesteld. Dit fonds moest tekorten bij een eventuele ontbinding van de NKB opvangen. Het was om juridische redenen noodzakelijk, omdat bij een ontbinding de leden van het Bondsbestuur hoofdelijk aansprakelijk waren. Aanvankelijk liep het bondsjaar gelijk met het kalenderjaar, maar in 1907 werd dit veranderd in 1 oktober tot 30 september. ( HR juli 1905 art. 9. HR 1907. ) . In 1911 verscheen het eerste Korfbal jaarboekje met een opgave van de namen en adressen van alle bondsfunctionarissen en gegevens van de aangesloten clubs (naam, plaats, bestuur, clubkostuum, ligging veld e.d.). In de eerste jaargangen stonden ook jaarverslagen van de NKB en artikelen over korfbal. Dat was in latere jaren niet meer het geval. Voortaan zou de NKB elk jaar een Officiële adressenlijst uitgeven. Aanvankelijk waren de verenigingen gerangschikt op datum van toetreding tot de bond, maar vanaf 1930-1931 werd definitief een alfabetische volgorde op clubnaam aangehouden. ( Inv.nrs. 79-85. ) . In juli 1912 verscheen een vernieuwd huishoudelijk reglement in druk. De artikelen laten hier en daar goed zien, hoe weinig clubs er waren en hoe jong de leden soms nog waren. Het bondsbestuur was uitgebreid naar negen personen, die minstens 19 jaar moesten zijn. Het bestond uit een voorzitter, een secretaris, een penningmeester, een tweede voorzitter, een tweede secretaris, een tweede penningmeester en drie commissarissen. De bondspenningmeester moest meerderjarig zijn en niet meer dan drie bestuursleden mochten lid zijn van dezelfde vereniging. ( HR juli 1912 arts. 18-20. ) De Algemene Vergadering bezat de wetgevende macht en koos het Bondsbestuur. Elke vereniging, die lid was van de NKB, zond voor elke twintig werkende leden die zij telde één afgevaardigde, die geen bestuurslid van de bond mocht zijn en die minstens vijftien jaar moesten zijn. De afgevaardigden ontvingen hun reis- en verblijfskosten van hun lastgevers en waren verplicht de hele vergadering bij te wonen. ( HR juli 1912 art. 59. ) Het huishoudelijk reglement bepaalde voorts dat het bondsbestuur blijvende of tijdelijke commissies kon aanstellen; de vaste commissies waren de pers- en propagandacommissie, de technische commissie (voor de spelregels), de kascommissie, de commissie voor de redactie van het officieel orgaan, de wedstrijdcommissie en de protestcommissie. ( HR juli 1912 art. 36 ) In het reglement werd het bondsjaar vastgesteld van 1 juli tot en met 30 juni en dat is naderhand nooit meer gewijzigd. ( HR juli 1912 art. 8. Het bondsjaar 1912-1913 liep van 1 okt. 1912 tot 30 juni 1913. ) .
In 1913 vroeg de NKB koninklijke erkenning van de statuten aan, zodat de bond rechtspersoonlijkheid kreeg. Dit bood het bondsbestuur een veilig vangnet om contracten af te sluiten. De NKB zag het ledental gestaag groeien en kon de landelijke competitie verder uitbouwen en verdelen in meerdere Districten. Er kwamen ook vier lokale bonden die korfbal in één bepaalde stad of regio gingen promoten en een eigen competitie instelden, los van de competitie van de NKB. Dit waren de Drentse Korfbalbond (opgericht in 1909), de Amsterdamse Korfbalbond (1913), de Groninger Korfbalbond (1914) en de Overijsselse Korfbalbond (1914). De NKB had nauwelijks contact met de twee noordelijke bonden, want die lagen te ver van de gebieden waar veel korfbalclubs waren. .
Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) kende de NKB een moeizame tijd, omdat tal van officials en spelers onder de wapenen geroepen werden. De Groninger Korfbalbond ging dan ook door de mobilisatie ten onder en de Drentse Korfbalbond leidde een kwijnend bestaan. Het Nederlandse leger liet officieren deelnemen aan korfbalcursussen, want het nieuwe spel bood mogelijkheden om manschappen gezamenlijk te laten sporten, waardoor conditie en teamgeest konden worden aangekweekt. Vele jongemannen maakten op deze manier voor het eerst kennis met korfbal. Zij gingen na het einde van hun diensttijd korfballen bij een bestaande club of richtten een nieuwe op, waardoor korfbal een nieuwe groeiperiode inging. In 1917 stelde het bondsbestuur voor het eerst een betaalde kracht aan met L.D. Versluys. Hij werd bondsadministrateur tegen een vergoeding van ƒ 350,-- per jaar. Het bondsbureau was voordien op verschillende adressen in Amsterdam gevestigd, maar verhuisde nu naar Rotterdam, want dat was de woonplaats van Versluys. Zijn aanstelling geeft aan dat korfbal inmiddels een solide en professionele basis had gekregen. Het bondsbureau zou tot 1973 in Rotterdam gevestigd blijven.
De periode 1918-1938
In de eerste naoorlogse jaren groeide de NKB aanzienlijk wat betreft het aantal clubs en spelers. Dit bracht een verdere uitbouw van de nationale competitie en nieuwe regionale bonden: de Friese Korfbalbond, de Westfriesche Korfbalbond en de Zaansche Korfbalbond (1918), de Haagse Korfbalbond en de Dordrechtse Korfbalbond (1919), het Noordelijk Korfbal Verbond, de West-Groningsche Korfbalbond, de Haarlemse Korfbalbond en Rotterdamse Korfbalbond (1920). De Drentse Korfbalbond leefde ook weer op en sloot zich nu wel aan bij de NKB. In 1920 fuseerden het Noordelijk Korfbal Verbond en de West-Groningsche Korfbal en gingen de Westfriesche en Zaansche Korfbalbonden op in de Noordhollandse Korfbalbond. In 1921 werd de Gooise-Eemlandse Korfbalbond (later de Gooise-Utrechtse Korfbalbond) opgericht. Ook in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg zouden in de jaren twintig regionale bonden komen, maar die bleven klein of verdwenen weer. In Zeeland waren de afstanden tussen de eilanden een belemmering voor de ontwikkeling van korfbal. In Noord-Brabant en Limburg was er veel weerstand van de katholieke geestelijkheid die gemengd sporten verbood. Dit betekende dat enkel in grote steden in Noord-Brabant met relatief veel niet-katholieken korfbalclubs konden bestaan, zoals Breda, Den Bosch, Tilburg en Eindhoven.
Vanaf 1927 zouden er nog enige regionale bonden (her)opgericht worden en door de NKB erkend worden: de Zeeuwse Korfbalbond (1927), de Schouwen-Duivelandse Korfbalbond en de Gorinchemse Korfbalbond (1928), de Leidse Korfbalbond (1934) en de Noordbrabantse Korfbalbond (1935). De Gorinchemse Korfbalbond verdween al gauw weer van het toneel. Overigens ontstonden er in Noord-Holland, Friesland en Drenthe nog diverse streekbonden, maar die zouden nooit erkenning van de NKB aanvragen. Al met al betekende dit dat er in 1940 zestien erkende bonden waren met elk hun eigen rechtsgebied, die heel Nederland overlapten, uitgezonderd Limburg. .
In 1919 werd een standaardcontract opgesteld om de verhouding tussen de NKB en de regionale bonden vast te leggen. ( Korfbal 31 dec. 1919, p. 3-4. ) De NKB wees de regionale bonden een duidelijk omschreven rechtsgebied toe, waarin zij hun competities mochten organiseren en propaganda mochten voeren. De regionale bonden moesten de NKB erkennen als leidinggevend voor de spelregels en algemene reglementen. Voortaan werden nieuwe clubs niet meer rechtstreeks toegelaten tot de landelijke competitie, tenzij het bondsbestuur een uitzondering maakte. Zij moesten zich aanmelden bij de regionale bond in hun omgeving en konden enkel door een kampioenschap in de hoogste klasse van die bond promoveren naar landelijk niveau. De regionale bonden genoten al met al veel zelfstandigheid en hun reglementen en tarieven voor boetes liepen dan ook wel uiteen. .
Binnen eigen land kreeg de NKB in de jaren twintig en dertig te maken met nieuwe spelvormen en nieuwe landelijke korfbalbonden. In Nijmegen en omgeving ontstonden clubs met enkel mannen en met negentallen. Het ging vermoedelijk om voormalige militairen, die met minder spelers meer snelheid in het spel wilden brengen. Er kwam ook een Nederlandsche Heeren Korfbalbond, maar na 1924 is deze vorm van korfbal verdwenen. Een nieuwe vorm van korfbal uitsluitend met damestwaalftallen, bleek wel succesvol. In de jaren twintig was de R.K. Korfbalbond opgericht in Limburg, maar deze verdween al gauw doordat de katholieke geestelijkheid gemengde sportbeoefening verbood. Er was wel behoefte aan buitensporten voor katholieke vrouwen en meisjes, want die waren er niet. In de jaren dertig kwamen er tal van dameskorfbalclubs in Noord-Holland, Twente, Noord-Brabant en Limburg op katholieke grondslag. .
Onder de leden van de NKB was een aantal christelijke korfbalclubs, die in aparte zaterdagmiddagcompetities speelden. Tal van christelijke korfballiefhebbers wilden echter geen lid worden van de NKB, omdat zij geen verantwoordelijkheid voor korfbal op zondag wilden hebben. Zij richtten op 22 april 1920 de Christelijke Korfbalbond in Nederland (verder CKB) op. Deze bond begon een eigen competitie op zaterdagmiddag. Het bestuur van de NKB betreurde de oprichting van de CKB, maar de bonden onderhielden wel contact om uniformiteit in de spelregels te verzekeren. De CKB werd geen echte concurrent van de NKB, want zij telde aan het einde van de jaren dertig hoofdzakelijk clubs in Zuid-Holland en een handvol clubs in Noord-Holland, Utrecht en Gelderland. .
Ook de socialisten stimuleerden korfbal in hun Nederlandse Arbeiders Sportbond (verder NASB), die in 1926 was opgericht. Diverse socialistische korfbalclubs begonnen in de NASB, maar sloten zich naderhand toch aan bij de “burgerlijke bonden” (lees: de NKB en zijn onderbonden). Zij konden hier namelijk in directe omgeving meer tegenstanders vinden, zodat de reiskosten beperkt bleven. .
Op 31 augustus 1928 werd Nico van Broekhuysen benoemd tot ridder in de Orde van Oranje Nassau, omdat hij vijfentwintig jaar bondsvoorzitter was. Deze onderscheiding werd algemeen gezien als een maatschappelijke erkenning voor de gehele korfbalsport. Broekhuysen zou nog tot 1934 voorzitter blijven. Ook daarna bleef hij vanaf de zijlijn betrokken bij de organisatie van het korfbal. .
In augustus 1935 verscheen het eerste nummer van het Nederlands Korfbalblad (afgekort N.K.). Dit blad zou tot en met juni 2005 het officieel orgaan blijven van de (K) NKB, later het KNKV. ( Inv.nrs. 59-77. ) Aanvankelijk publiceerden tal van regionale bonden ook hun officiële mededelingen in het N.K., maar zij kregen vanaf eind jaren veertig allemaal hun eigen orgaan. . Met de groei van het aantal clubs en regionale bonden werd de bestuurbaarheid van de NKB een punt van discussie. Men vond dat de Algemene Ledenvergadering te groot en te log was geworden om snel en goed besluiten te nemen. Dit leidde tot een herziening van de statuten en het huishoudelijk reglement. Deze werden in oktober 1936 gepubliceerd. ( HR okt. 1936 arts. 65-67. ) Het bondsbestuur zou voortaan bestaan uit zeven meerderjarige personen, waarvan het ene jaar vier en het andere drie leden aftraden. Het bestond uit een eerste en tweede voorzitter en vijf commissarissen. Versluys fungeerde inmiddels als secretaris-penningmeester. Hij was de enige betaalde kracht in het bondsbestuur en bezat een adviserende stem. In tegenstelling tot de reglementen van 1912 werd niets gezegd over een clublidmaatschap van een bondsbestuurder. De Algemene Vergadering bestond uit afgevaardigden van de verenigingen, van de onafhankelijke leden en van de erkende bonden. De afgevaardigden mochten geen lid van het bondsbestuur zijn. Zij moesten minstens achttien jaar zijn én lid van de vereniging of erkende bond, die zij vertegenwoordigden. Iedere vereniging met minstens twintig leden mocht één afgevaardigde sturen, met 21-40 leden twee afgevaardigden, met 41-60 leden drie enzovoorts. De onafhankelijke leden konden volgens dezelfde regel hun kandidaten ter vergadering sturen. De erkende bonden mochten elk één afgevaardigde leveren. Elke districtscommissie had het recht om twee leden naar de Algemene Vergadering te zenden, maar die hadden geen stemrecht. Niemand kon afgevaardigde zijn van meer dan één vereniging of bond. Leden van verdienste, ereleden en leden die als belangstellende naar de Algemene Vergadering kwamen hadden een raadgevende stem.
Op 16 mei 1938 kreeg de NKB bij het 35-jarig bestaan het predicaat Koninklijk. Deze onderscheiding zou echter enige tijd niet officieel gebruikt mogen worden als gevolg van de bezetting van Nederland. .
De oorlogsjaren
In augustus 1939 kondigde de Nederlandse regering een algehele mobilisatie af vanwege de oplopende internationale spanning in Europa. Tal van bondsofficials en spelers werden onder de wapenen geroepen. De NKB besloot voor 1939-1940 een noodcompetitie in te stellen zonder promotie en degradatie. In mei 1940 werd Nederland overvallen en ingenomen door de troepen van nazi-Duitsland. De nieuwe machthebbers hadden in eigen land de sportbeoefening gereorganiseerd, waarbij Joden en communisten waren uitgesloten. Elke tak van sport had één landelijke bond gekregen. Deze maatregelen wilden zij ook in Nederland doorvoeren.
Eind 1940 kregen de KNKB en de CKB te horen dat zij met elkaar moesten fuseren. De KNKB stelde zich passief op, maar de CKB liet meteen weten dat zij hooguit een federatie wenste, waarin beide bonden hun zelfstandigheid zouden behouden. De bondsvergadering van de CKB wees een volledige fusie in december 1940 met grote meerderheid af.
In het najaar van 1940 moesten alle sportclubs zich aanmelden bij de procureur-generaal in hun omgeving. Zij moesten een afschrift van hun statuten en huishoudelijk reglement overhandigen, een ledenlijst en een financieel overzicht. Alle wijzigingen in de reglementen en alle jaarvergaderingen, clubfeesten en toernooien moesten ter goedkeuring aan de procureur-generaal worden voorgelegd.
Vanaf 1 januari 1941 waren alle regionale bonden formeel opgeheven en “gedegradeerd” tot Afdelingen van de Nederlandsche Korfbalbond. Het predicaat Koninklijk mocht op last van de Duitse bezetters niet meer gebruikt worden. Alle verenigingen, inclusief sportbonden en stichtingen moesten zich in de loop van 1941 zich laten registeren bij het Commissariaat voor niet-commercieelen vereenigingen en stichtingen (verder CNVS). Zij moesten ook hier al hun statuten en reglementen inleveren en eventuele wijzigingen in de statuten laten goedkeuren. Wanneer het CNVS tevreden was over de inzending, kreeg de bond of club een registratienummer bestaande uit zes cijfers. Dit registratienummer moest in alle correspondentie gebruikt worden.
Op 18 september 1941 werd de NKB door de nationale overheid officieel aangewezen als de leidende bond voor korfbal in Nederland. Sommige streekbonden werden zodoende gedwongen zich alsnog bij de bond aan te sluiten als nieuwe Afdelingen Texel, Hoeksewaard en Voorne en Putten. ( Officiële adreslijsten van de N.K.B. 1942-1943, p. 105 en 108. In de adreslijst van 1943-1944 wordt enkel nog de Afdeling Voorne en Putten genoemd. ) Deze bonden zouden in de volgende jaren echter allemaal ontbonden worden. Alle christelijke korfbalclubs en dameskorfbalclubs moesten zich in 1942 ook bij de NKB aansluiten, maar zij kozen veelal ervoor zich op te heffen.
Vanaf september 1941 mochten clubs vanwege de papierschaarste enkel een weekbericht van één pagina uitgeven. Sportbonden mochten wel een blad met meer pagina’s uitbrengen, maar dat werd naderhand beperkt tot één keer per week of per twee weken.
In seizoen 1941-1942 mochten Joden geen lid meer zijn van neutrale clubs en deelnemen aan sportwedstrijden. Sommige clubs in Amsterdam verloren door deze verordening tal van leden. De NKB ontving in augustus 1942 een brief van het departement, waarbij alle stervormige onderscheidingstekens op clubkleding verboden werd. ( NK 27 aug. 1942, p. 3. ) Het bondsbestuur gelastte alle clubs zulke tekens te verwijderen en verzocht scheidsrechters in geen geval spelers tot een wedstrijd toe te laten, die niet aan dit voorschrift hadden voldaan. Begin 1942 registreerde het CNVS de NKB onder nummer 410181. ( NK 22 jan. 1942, p. 1 ) Alle bondsuitgaven en brieven, ook van de Afdelingen moesten dit nummer bevatten. Het bondsbestuur maande alle clubs zich bij het CNVS aan te melden, mochten zij dit nog niet gedaan hebben. ( NK 27 aug. 1942, p. 3-4. Idem 24 sep. 1942, p. 1. ) In de Officiële adreslijsten voor 1943-1944 werden de aangesloten clubs zoveel mogelijk met hun registratienummers opgenomen.
In 1944-1945 lag de sportbeoefening in Nederland geheel stil door de opmars van de geallieerden, de spoorwegstaking en het Duitse verbod op samenscholingen.
Na de bevrijding kon de NKB, al gauw weer met het predicaat Koninklijk in de naam, de balans opmaken van vijf oorlogsjaren. Er zijn zeker 196 korfballers omgekomen door oorlogshandelingen of door represaillemaatregelen van de bezetters. ( Lijst van omgekomen korfballers in NK 30 aug. 1945, p. 2-3. ) De KNKB stelde net als andere sportbonden een zuiveringscommissie in, die korfballers moest opsporen en bestraffen die zich in de bezettingstijd onvaderlands hadden gedragen. ( NK 27 sep. 1945, p. 1 (aanstelling). Idem 1 nov. 1940, p. 2 (richtlijnen). ) De regionale bonden en clubs moesten vóór 15 november 1945 aanmelden wie voor een straf in aanmerking kwam. Wie was aangeklaagd, mocht niet deelnemen aan wedstrijden en trainingen, bestuurs- en commissiewerk en aan vergaderingen. Clubs konden bestraft worden als zij “deze delinquenten” toelieten op hun velden of bijeenkomsten. ( NK 26 sep. 1946, p. 5. ) De straffen van de zuiveringscommissie moesten voorgelegd worden aan de landelijke Zuiveringscommissie voor de sport. Uiteindelijk zijn er minstens 28 korfballers bestraft met een schorsing van enige jaren. ( Nationaal Archief Den Haag 2.14.51 6.1 Archief van de Commissie Zuivering van de Sport 1945-1964: Nr. 569 Dossier Korfbal. )
De jaren 1945-1969
In december 1947 verscheen een nieuwe uitgave van de statuten en reglementen, die nieuwe verhoudingen schiep tussen de bond en de regionale bonden. ( HR dec. 1947 arts. 25-35. ) Voortaan bestond uit de Algemene Vergadering uit afgevaardigden van de verenigingen en van de onafhankelijke leden. De afgevaardigden van de clubs moesten minstens achttien jaar zijn én lid van de desbetreffende verenigingen. Elke regionale bond mocht één afgevaardigde sturen en twee, indien het ledental meer dan 500 bedroeg. Deze afgevaardigden werden gekozen op de ledenvergaderingen van de regionale bond. De afgevaardigde van een landelijke vereniging en van de onafhankelijke leden bracht één stem uit bij een ledental van 1-50, twee stemmen bij een ledental van 51-100, drie bij een ledental van 101-150 enz. de afgevaardigde(n) van de regionale bond bracht(en) één stem uit als het aantal leden van de regionale verenigingen in de bond 1-100 bedroeg, twee als het 101-200 bedroeg enz. Wanneer een regionale bond twee afgevaardigden zond, moest aangegeven worden hoeveel stemmen elke afgevaardigde uitbracht. Geen afgevaardigde mocht meer dan vijf stemmen uitbrengen. Elke districtscommissie en elk bestuur van een regionale bond had het recht één lid naar de Algemene Vergadering te zenden, maar die hadden enkel een raadgevende stem, net als ereleden en leden van verdienste. In de reglementen werd een nieuw overlegorgaan geïntroduceerd met de Bondsraad. ( HR dec. 1947 arts. 46-52. ) De Bondsraad was een vergadering van het hoofdbestuur met afgevaardigden van de regionale bonden en de Districten en met vertegenwoordigers van de pers- en propagandacommissie, de technische commissie en de reglementscommissie , de redactie van het officieel orgaan en de ereleden. Elke regionale bond kon één of twee bestuursleden zenden, de Districten en de bondscommissies elk één afgevaardigde. Alle belangrijke plannen en problemen van de korfbalgemeenschap werden zoveel mogelijk in de Bondsraad besproken. Dit gold ook voor plannen en acties, waartoe het hoofdbestuur en de regionale bonden moesten samenwerken, evenals hun geschillen. De afgevaardigden van de Bondsraad konden besluiten nemen, die voor alle regionale bonden bindend waren. In de praktijk werden allerlei problemen in de organisatie behandeld en de introductie van nieuwe spelersgroepen als de aspiranten en pupillen. ( De notulen van de Bondsraad van 1961 t/m 1969 in Inv.nr. 34. ) Op 15 november 1952 werd een sportdemonstratie gegeven in de Houtrusthal in Den Haag ter gelegenheid van het zilveren feest van de Haagse Stichting voor Lichamelijke Opvoeding. ( Het Binnenhof 17 nov. 1952, p. 6. ) HKV en Ons Eibernest speelden bij deze gelegenheid een wedstrijd in twee vakken (aanval en verdediging). Dit gebeurde op initiatief van dr. ir. Mazure, oud-voorzitter van de Haagse Korfbalbond. Deze demonstratie was zo’n succes dat in de volgende jaren meer wedstrijden en toernooien in sporthallen en veilinghallen werden gespeeld. De nieuwe spelvorm kreeg de benaming microkorfbal (micro is Grieks voor klein, wegens het ontbreken van het middenvak). Aanvankelijk werd microkorfbal gezien als training ter opvulling van de wintermaanden, waarin de veldcompetitie stillag. Dat veranderde al gauw, want vanaf 1955 werd er een eendaags toernooi gehouden om het landskampioenschap in de zaal. In de statuten en het huishoudelijk reglement van 1959 was de doelstelling van de KNKB dan ook uitgebreid tot: “De beoefening van het korfbalspel – met inbegrip van micro-korfbal – te bevorderen, mede als een middel voor lichamelijke ontwikkeling en karaktervorming.” ( HR dec. 1959 art. 3. Dezelfde bewoordingen in HR okt. 1967 art. 2. ) Met de komst van nieuwe sporthallen werd het eind jaren zestig mogelijk een aparte zaalcompetitie uit te bouwen, waarin alle aangesloten clubs konden spelen.
In 1960 en 1962 werden nog twee regionale bonden opgericht met de Korfbalbond Goeree-Overflakkee en de Korfbalbond Limburg. De Limburgse clubs waren voordien aangesloten bij de Noordbrabantse Korfbalbond, die daarvoor in 1957 de naam speciaal had gewijzigd in Zuid-Nederlandse Korfbalbond.
In de jaren vijftig en zestig werd de professionalisering van het korfbal steeds groter. Er kwamen landelijke cursussen voor scheidsrechters, trainers en jeugdleiders en standaardformulieren voor de ledenadministratie en de teamopgaven. Veel werkzaamheden binnen de bond werden door onbetaalde krachten en vrijwilligers gedaan. Het viel te voorzien dat dit in de toekomst problemen zou opleveren, zeker in combinatie met de wens als bond te groeien. De KNKB zocht een oplossing in het instellen van een beperkt aantal Afdelingen, waardoor het aantal beleidsorganen zou verminderen en de communicatie binnen de bond zou verbeteren. Alle afdelingen moesten genoeg leden en financiële middelen hebben om een bondsbureau met enige betaalde krachten te onderhouden. Deze afdelingen zouden in de plaats komen van de regionale bonden, die deels met elkaar zouden moeten fuseren om aan de voorwaarden van genoeg leden en financiële middelen te voldoen. ( Inv.nrs. 223 en 226. NK 11 apr. 1968, p. 10. ) Op 1 juli 1969 verdwenen de regionale bonden om plaats te maken voor Afdelingen.
De jaren 1969-1999
Vanaf 1969-1970 waren er elf Afdelingen: Friesland, Gelderland, Midden-Nederland, Noord, Noord-West, Overijssel, Rijndelfland, Rotterdam, IJ en Amstel, Zuid en Zuid-West. De Afdelingen waren deels voortzettingen van de oude regionale bonden en deels fusies (Noord, Rijndelfland, Zuid en Zuid-West). Alle Afdelingen hadden een eigen bestuur, eigen financiën en tal van commissies, maar zij bezaten geen rechtspersoonlijkheid. Zij organiseerden nog steeds de regionale competities, het jeugdwerk en de propaganda en de ondersteuning van een aantal korfbal-ontwikkelingslanden. Verder mochten zij bij toerbeurt nationale kampioenschappen organiseren, waaronder de eerste jaren ook de zaalkorfbalfinales. Deze werden naderhand echter steeds in Ahoy’ in Rotterdam gehouden.
De nieuwe organisatie kreeg in 1969 meteen een vuurdoop door de integratie van de clubs uit de CKB in de veld- en zaalcompetities met ingang van seizoen 1970-1971. De christelijke clubs werden al naar gelang hun speelsterkte ingedeeld in de landelijke competitie of die van de Afdelingen. Meestal werden zij bij elkaar ingedeeld, maar hoogstens twee zaterdagclubs mochten ook in een poule van zondagclubs ondergebracht worden. ( Inv.nrs. 34, 224 en 225 ) Op 1 juli 1973 fuseerden de KNKB en de CKB tot het Koninklijk Nederlands Korfbalverbond (KNKV). De nieuwe statuten en het nieuwe Huishoudelijk Reglement waren in april 1973 al koninklijk goedgekeurd. Doelstelling van de organisatie was thans: “De beoefening van de korfbalsport te bevorderen, alsmede het stimuleren en het organiseren van activiteiten die in het kader van de korfbalsport de ontwikkeling, vorming en recreatie van de mens beogen. Het KNKV is een organisatie die ten dienste staat van een ieder, die de in het eerste lid omschreven doelstelling wenst te onderschrijven. Het Verbond doet in zijn activiteiten recht wedervaren aan de levensbeschouwelijke opvattingen die zich bij zijn leden openbaren.” In 1991 besloot het KNKV het middenvak af te schaffen. Dit besluit was onvermijdelijk geworden, nadat eerder al de NDKB en de Belgische Korfbalbond het middenvak hadden opgeheven. Het verbond probeerde nieuwe groepen aan zich te binden door het bevorderen van studentenkorfbal en G-korfbal (korfbal voor geestelijk gehandicapten) en ook beach-korfbal (korfbal op stranden of een kunstmatige zandvloer). ( Inv.nrs. 244-246. )
Op 1 januari 1994 ging de Nederlandse Dames Korfbalbond op in het KNKV, zodat er weer één landelijke korfbalorganisatie was. Deze fusie was in tegenstelling tot de opname van de CKB minder ingrijpend: alle dameskorfbalclubs werden ondergebracht in Afdeling Zuid, die hernoemd werd in Afdeling Nieuw-Zuid. In juli 1994 verschenen nieuwe statuten en reglementen in druk om de inpassing van het dameskorfbal te reglementeren.
In de jaren tachtig en negentig kwam de organisatie opnieuw onder druk te staan door de automatisering en door de vermindering van het aantal aangesloten verenigingen. Er kwamen nieuwe computerprogramma’s voor de ledenadministratie, de competitieplanning en de financiële boekhouding. ( Inv.nr. 192. ) Dit maakte het mogelijk om aan werkbesparing en nieuwe werkverdelingen te denken. Sportbonden konden meer professionele krachten aannemen, mede doordat de nationale overheid meer subsidies aan sport gaf. Dit leidde ook tot een meer markttechnisch denken over hoe sportbonden zich moesten ontwikkelen en verhouden ten opzichte van de verenigingen.
Inmiddels liep het aantal clubs langzaam maar zeker terug door fusies en opheffingen. De Afdelingen kregen door deze teruggang minder inkomsten en meer moeite om een behoorlijke competitie voor standaardteams op te zetten. Sommige Afdelingen besloten dan ook te fuseren: in 1990 gingen Overijssel en Gelderland op in Afdeling Oost en in 1994 vormden Noord-West en IJ en Amstel de Afdeling Noordholland.
Het KNKV hield elk seizoen minimaal twee algemene vergaderingen: de Najaars Algemene Vergadering (NAAV) en de Voorjaars Algemene Vergadering (VAAV). ( Inv.nrs. 19-30. ) Ook waren er minimaal twee Bondsraden, waarin het hoofdbestuur met afgevaardigden van de Afdelingen actuele korfbalkwesties bespraken. Naast dit formele overleg werden er regelmatig kleinere vergaderingen gehouden met enkel de voorzitters van de Afdelingen, de penningmeesters of de administratoren van de Afdelingen of met de afgevaardigden van de Afdelingen die gespecialiseerd waren in reglementen of in financiële zaken.
De jaren 1999-2013
In 1999 werd het KNKV gereorganiseerd om beter individueel en vraaggericht te kunnen werken op basis van de wensen en behoeften van de verenigingen. Voortaan werd er onderscheid gemaakt in producten: topkorfbal, wedstrijdkorfbal, breedtekorfbal en overige (korfbal)producten. ( Jaarverslag KNKV 2001, p. 3. ) Onder het laatste vielen programma’s ter ondersteuning van het kader en de clubs, zoals verenigingsondersteuning, ledenwerving en vrijwilligersbeleid. Er kwamen op landelijk niveau Facultaire Commissies: de FCC (Competitie), de FCS (Scheidsrechters), de FCVO (Verenigings Ondersteuning) en de FCO (Opleidingen). Deze commissies werden ook in de vijf Districten opgezet: Noord, Noord-West, Oost, Zuid en Zuid-West. Deze districten kwamen in de plaats van de negen Afdelingen. Alle Districten hadden een districtsbestuur en districtsvergaderingen, een eigen bureau en eigen geldmiddelen. De vijf managers van de Districten kregen een belangrijke rol in de nieuwe organisatie, want zij gaven de dagelijkse leiding aan de districtsbureaus. Zij hielden regelmatig gezamenlijk overleg met bondscommissies en leden van het bondsbureau.
Alle Districten waren onderverdeeld in regio’s, want de regio’s stonden in de nieuwe opzet centraal. Het KNKV wilde de clubs beter ondersteunen door het inzetten van regiocoördinatoren (later regioconsulenten), sportconsulenten en verenigings(kader)consulenten. De regiocoördinator moest contact onderhouden met de clubs in zijn regio en hun wensen doorgeven aan de Districten.
Het KNKV kwam de clubs ook te hulp met een Kennisbank, omschreven als “een verzameling van bijeengegaarde kennis op diverse terreinen waarmee korfbalclubs hun voordeel kunnen doen”. Dit was een uitgebreide informatiebank op de site, waarin clubs allerlei regelingen, adviezen en tips konden vinden. ( Inv.nr. 1551. Jaarverslag KNKV 2001, p. 11 (citaat). ) Tegelijkertijd ging het KNKV projecten ontwikkelen om niet-korfballers aan zich te binden door activiteiten bij de verenigingen, zoals korfbal voor bedrijven en instellingen. Voor (potentiële) sporters die niet aan de competitie willen deelnemen maar gezellig met anderen willen sporten en bewegen werd Korfbal Fit ontwikkeld en voor kinderen van 3 tot en met 6 jaar de Kangoeroeclub. ( Inv.nrs. 1560 en 1561. ) In 2004 moest het KNKV net als andere sportbonden bezuinigen omdat de nationale overheid de subsidies verminderde. Dit resulteerde vanaf 1 januari 2005 in één centrale financiële boekhouding vanuit het bondsbureau en de opheffing van de districtsbureaus van Noord-West en Oost. ( Inv.nr. 1506. Jaarverslag KNKV 2004, p. 3. ) De medewerkers van deze Districten werkten voortaan vanuit het bondsbureau. De overige bureaus werden omgezet in Servicepunten. In 2005 werd Sportlink ingevoerd, waardoor de ledenadministratie, de overschrijvingen van spelers en de verwerking van uitslagen steeds meer gecentraliseerd werd. ( Inv.nr. 1495. ) Vanaf 1999 bestond een groot deel van het personeel van het KNKV uit professionele krachten. Dit waren er zoveel dat de personeelsraad in 2002 wettelijk moest worden omgezet in een ondernemingsraad. ( Inv.nrs. 1489-1490. ) De organisatie maakte steeds meer gebruik van e-mail in het contact met de Districten en de clubs. ( Inv.nrs. 1493-1494 en 1505. ) Aanvankelijk bleef het NK (Nederlands Korfbalblad) als officieel bondsblad bestaan; het kreeg vijf aparte katernen, waarin de Districten hun eigen nieuws en mededelingen konden plaatsen. Er kwam hiernaast een maandelijkse Korfbalmail en een wekelijkse Korfbal Nieuwsbrief, waarin belangrijke mededelingen snel aan de officials en clubs konden worden doorgegeven. ( Inv.nrs. 1563 en 1564. )
Dit maakte het uitgeven van gedrukte bondsinformatie stilaan overbodig. In 2010 verscheen voor het laatst de Adreslijst in drukvorm en in 2013 werd ook de uitgave van een gedrukt bondsorgaan gestopt. Sommige Districten gaven overigens nog wel enige tijd eigen mededelingenbladen in druk uit, maar ook hier kwamen meer uitgaven via e-mail. Voortaan werd de site van het KNKV het centrale punt voor alle informatieverstrekking naar de clubs en andere belangstellenden; er werd nauwelijks meer drukwerk gemaakt en verzonden dat bewaard kon worden in een archief.
De regionale onderverdelingen
Vanaf 1909 ontstonden er regionale bonden om het korfbal in een stad of een regio te ontwikkelen door het opzetten van competities en het voeren van propaganda. Nieuwe clubs moesten zich voortaan bij de regionale bond aansluiten en konden pas na een kampioenschap in de hoogste klasse promoveren naar de landelijke competitie van de NKB. De regionale bonden organiseerden hun wedstrijden op zondag, maar sommige stelden ook een zaterdagmiddagcompetitie in, bijvoorbeeld voor jeugdploegen. De NKB sloot vanaf 1919 een standaardcontract af met de regionale bond, waarin zij de NKB als leidend lichaam erkenden en zij een bepaald rechtsgebied kregen. Tal van regionale bonden vroegen koninklijke erkenning van hun statuten aan, zodat zij rechtspersoonlijkheid kregen. Er ontstonden na enige fusies zestien erkende Bonden. Om hun gewicht in de organisatie aan te geven is aangegeven hoeveel leden zij in seizoen 1968-1969 hadden en hoeveel clubs in de landelijke competitie speelden:
Amsterdamse Korfbalbond
Deze bond werd opgericht op 24 juli 1913 in Hotel American in Amsterdam door afgevaardigden van OSCA, DTV, DEV, DOS, DVD, Allen Weerbaar, DES, Utile Dulci, Sparta, DED en de schoolclub DEV. Het rechtsgebied bestond uit de gemeente Amsterdam en de randgemeenten in het zuiden daarvan. De bond verkreeg in 1916 koninklijke erkenning van de statuten en daarna nog eens in 1953. In 1968-1969 waren er 30 verenigingen aangesloten, waarvan er 24 in de landelijke competitie speelden.
Dordrechtse Korfbalbond
Deze bond werd opgericht op 11 juli 1918 in het Oranje-hotel te Dordrecht door afgevaardigden van OKK, Dordt, Merwestad, TOV, KGOB, TIA, S. en S., de HBS-korfbalclub en de Gemeentelijke Kweekschool Korfbalclub (alle Dordrecht), SKC (Sliedrecht) en ZKC (Zwijndrecht). Het rechtsgebied bestond uit het eiland van Dordrecht, de Alblasserwaard, de Vijfherenlanden, het land van Altena, de Hoeksche Waard en de gemeenten Zwijndrecht en Hendrik-Ido-Ambacht. Vanaf 1965-1966 speelden clubs uit het westen van Noord-Brabant mee in de Dordrechtse Korfbalbond. ( Officiële adreslijsten K.N.K.B. 1965-1966, p. 136. ) In 1968-1969 waren er 27 verenigingen aangesloten, waarvan er 12 in de landelijke competitie speelden.
Drentse Korfbalbalbond
Op 13 juni 1909 werd in Borger een vergadering gehouden om de oprichting van een bond te bespreken. De definitieve oprichting van de Drentse Korfbalbond vond plaats op 10 oktober 1909 in Exloo door de heren Wesselink en Baan, officieren van het Nederlandse leger, en vertegenwoordigers van clubs uit Coevorden, Nieuw-Amsterdam, Emmen, Schoonoord, Valthermond, Borger en Nieuw-Buinen. In de eerste jaren was er niet of nauwelijks contact met de NKB vanwege de geïsoleerde ligging van de clubs. De bond ging door de mobilisatie van 1914-1918 bijna ten onder, maar leefde daarna weer op. In 1922 sloot de Drentse Korfbalbond zich formeel aan bij de NKB. In 1935 nam de Bond de Zuid-Oostelijke Drentsche Korfbalbond op met negen clubs in Schoonoord, Weerdinge, Oosterhesselen, Odoorn, Valthermond, Nieuw-Dordrecht en Klijndijk. Het rechtsgebied bestond uit de provincie Drenthe en het deel van Overijssel ten westen van het Meppelerdiep en het Zwarte Water. In 1961 verkreeg de bond koninklijke erkenning van de statuten. In 1968-1969 waren er 28 verenigingen aangesloten, waarvan er 13 in de landelijke competitie speelden.
Friese Korfbalbond
Reeds op 2 januari 1915 werd in het Orange Hotel te Leeuwarden een bijeenkomst belegd voor de oprichting van een provinciale bond, maar het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog hield uitwerking van de plannen jarenlang op. De Friese Korfbalbond werd uiteindelijk opgericht op 14 april 1918 in de Koornbeurs in Gorredijk door vertegenwoordigers van Friso (Heerenveen), WWMD (Hemrik), Wordt Kwiek (Jubbega), ODA (Boornbergum), MKC (Marum), Tijnje, Simmerwille (Ureterp) en TOGO (Wolvega). ( Geert Keuning, Het begin en de vroegste ontwikkeling van korfbal in Friesland (Leeuwarden 2018), p. 75-77. ) In 1920 sloot de bond zich aan bij de NKB. Het rechtsgebied bestond uit de provincie Friesland. In 1962 verkreeg de bond koninklijke erkenning van de statuten. In 1968-1969 waren er 79 verenigingen aangesloten, waarvan er 41 in de landelijke competitie speelden.
Gelderse Korfbalbond
Op 20 juli 1919 werd er op een vergadering in Arnhem van de Oostelijke clubs uit de NKB gesproken over de oprichting van een provinciale bond. De definitieve oprichting van de Gelderse Korfbalbond was op 13 maart 1920 in Odéon in Arnhem door Achilles, Be Quick, Noviomagum (alle Nijmegen), Onder Ons (Oosterbeek), Quick en SET (Arnhem), WKC (Winterswijk), Thor en Venetas (Zutphen) en In 1922 kreeg de bond koninklijke goedkeuring op de statuten, die nadien nog in 1935, 1961 en 1967 werden gewijzigd. Het rechtsgebied omvatte de provincie Gelderland met tijdelijke toevoeging van Deventer, van Oss met de plaatsen in Brabant ten noorden daarvan en van tijdelijke afstand van Hattem e.o. aan de Overijsselse Korfbalbond. In 1968-1969 waren er 32 verenigingen aangesloten, waarvan er 21 in de landelijke competitie speelden.
Gooise en Utrechtse Korfbalbond
Deze bond werd opgericht op 5 juli 1921 In Baarn door AJC (Hilversum), Bilthoven, EBKC (Bussum), Excelsior (Hilversum), De Gooiers (Laren), Helpt Elkander (Soest), HSG (Hilversum), RAP en SAMOS (Utrecht) en De Zwaluwen (Hilversum), De bond heette toen Gooise-Eemlandse Korfbalbond, maar deze naam werd in 1933 aangepast. De bond kreeg koninklijke erkenning van de statuten in 1922 en nadien nog eens in 1964 en 1967. Het rechtsgebied bestond uit de provincie Utrecht, plus het Gooi en Muiden en Weesp. In 1968-1969 waren er 43 verenigingen aangesloten, waarvan er 14 in de landelijke competitie speelden.
Haagse Korfbalbond
Begin 1919 werd het Haags permanent bureau voor korfbalbelangen opgericht. Deze instelling werd vervangen door de Haagse Korfbalbond, die op 6 juli 1919 werd opgericht in het Zuid-Hollands Koffiehuis aan de Groenmarkt in Den Haag. Aanwezig waren afgevaardigden van ALO, Vitesse (H), HSV, TOGO, Rood Wit en Dubbel Zes. De bond kreeg koninklijke goedkeuring van de statuten in 1921 en nadien nogmaals in 1924, 1955, 1964 en 1966. Het rechtsgebied bestond het deel van Zuid-Holland begrensd door de Noordzee in het westen, het gebied van de Haarlemse Korfbalbond in het noorden en de Rotterdamse Korfbalbond in het oosten en in het zuiden door een lijn getrokken over ’s-Gravenzande, Naaldwijk, De Lier, Schipluiden, Berkel en Rodenrijs met inbegrip van deze gemeenten. Ook de Leidse regio behoorde tot 1934 tot het rechtsgebied. In 1968-1969 waren er 23 verenigingen aangesloten, waarvan er 16 in de landelijke competitie speelden.
Haarlemse Korfbalbond
Deze bond werd opgericht op 10 mei 1920 door zes clubs uit Haarlem: Advendo, AJC, DSV, Haarlem, Macbi en The Harlem Boys. Het rechtsgebied werd begrensd door Beverwijk, Halfweg, Hoofddorp, Sassenheim, Noordwijkerhout, Noordzeekust tot en met Wijk aan Zee met inbegrip van deze plaatsen. Overigens zou Sassenheim in 1970 bij Afdeling Rijndelfland worden gevoegd. In 1961 verkreeg de bond koninklijke goedkeuring van de statuten. In 1968-1969 waren er 10 verenigingen aangesloten, waarvan er 7 in de landelijke competitie speelden.
Korfbalbond Goeree en Overflakkee
Aanvankelijk vielen Goeree en Overflakkee onder de Rotterdamse Korfbalbond. In 1950 werd er onder leiding van deze bond een competitie gespeeld met Grijsoord (Oude Tonge), DIO (Nieuwe Tonge), HBS (Middelharnis) en Thor (Dirksland). Het duurde nog tot 11 april 1960 voordat de Korfbalbond Goeree en Overflakkee werd opgericht. In 1968-1969 waren er 6 verenigingen aangesloten, waarvan er één in de landelijke competitie speelde.
Korfbalbond Limburg
Aangezien de katholieke geestelijkheid bezwaar had tegen gemengd sporten, waren er nooit veel korfbalclubs in Limburg. Clubs in deze provincie moesten zich noodgedwongen aansluiten bij de Noordbrabantse Korfbalbond. Deze heette in 1957-1962 dan ook de Zuid-Nederlandse Korfbalbond. Op 9 juli 1962 werd de Korfbalbond Limburg opgericht, waarbij zich aansloten Excelsior (Sittard), ODI (Geleen), Ready ’60 (Roermond), Stormvogels (Geleen), Tuindorp (Hoensbroek) en Vitesse (Geleen). ( Officiële adreslijsten K.N.K.B. 1962-1963, p. 140-142. ) In 1963 kreeg de bond koninklijke goedkeuring van de statuten. In 1968-1969 waren er 8 verenigingen aangesloten, waarvan er 3 in de landelijke competitie speelden.
Leidse Korfbalbond
In 1923 was er een poging om een Leidse Korfbalbond op te richten, maar dat leverde geen succes op. Zes jaar later werd er een Commissie ter behartiging van de Leidse korfbalbelangen ingesteld met Vitesse, Fluks en SDO. Als vierde Leidse club bleef Pernix buiten deze organisatie, omdat zij bij de CKB speelde. In 1933 waren Vitesse en SDO verdwenen, waarna er korfbalclubs werden opgericht bij de speeltuinverenigingen Noorderkwartier, Oosterkwartier (later Vicus Oriëntis), Morschkwartier en Zuiderkwartier. Deze clubs richtten tezamen met Fluks op 23 oktober 1934 de Leidse Korfbalbond op. Het rechtsgebied lag binnen de lijn Katwijk aan Zee, Valkenburg, Voorschoten, Zoeterwoude, Alphen, Zwammerdam, Bodegraven, Nieuwkoop (deze plaatsen inclusief, maar Wassenaar niet), verder de provinciale grens Noord-Zuid-Holland tot aan de Noordzee tot Katwijk aan Zee. Overigens telde de bond maar weinig clubs uit de Leidse regio. In 1968-1969 waren er 9 verenigingen aangesloten, die allemaal in de landelijke competitie speelden.
Noordbrabantse Korfbalbond
Deze bond werd op 3 februari 1923 opgericht in Lage Zwaluwe en kende twee groepen. In West speelden Fluks (Zevenbergen), GENIE (Roosendaal), BLEI (Geertruidenberg) en HMS (Dinteloord) en in Zuid HBS (Den Bosch), ONA (Tilburg), Zwaluwen (Bergen op Zoom) en Juliana (Sprang Capelle). In 1930 werd de Eindhovensche Korfbalbond opgericht met clubs in Eindhoven en omgeving. Beide bonden bestonden tot 1932 los van elkaar, totdat PSV, Volt, Blauw Wit Breda, Quick Tilburg, ONA en TKC toegelaten werden in de NKB. Dit leidde tot een fusie van de NBKB met de Eindhovensche Korfbalbond tot de Noordbrabantsche Korfbalfederatie om korfbal op provinciaal niveau op te bouwen. Op 15 augustus 1935 werd alsnog een nieuwe Noordbrabantse Korfbalbond opgericht in Eindhoven. Deze zou naderhand weer 3 februari 1923 als oprichtingsdatum aanhouden. Het rechtsgebied bestond uit de provincie Noord-Brabant met uitzondering van het land van Altena (Dordrechtse Korfbalbond) en tijdelijke afstand van Oss e.o. (Gelderse Korfbalbond). In de jaren vijftig sloten enige clubs uit Limburg zich aan bij de NBKB. In 1957 besloot de jaarvergadering dan ook op voorstel van Eindhoven de naam te wijzigen in Zuid-Nederlandse Korfbalbond (ZNKB). In 1962 besloten de Limburgse clubs de Korfbalbond Limburg op te richten, waarna de Noord-Brabantse clubs de oude bondsnaam in ere herstelden. De clubs in West-Brabant speelden echter sinds 1965-1966 in de Dordrechtse Korfbalbond. In 1963 kreeg de bond koninklijke goedkeuring van de statuten. In 1968-1969 waren er 29 verenigingen aangesloten, waarvan er 16 in de landelijke competitie speelden.
Noordelijke Korfbal Verbond
Op 15 februari 1920 organiseerde Hercules in Oude Pekela een vergadering om tot een regionale korfbalbond te komen, waarbij een voorlopig bestuur werd gekozen. De definitieve oprichting van het Noordelijk Korfbal Verbond vond plaats op 14 maart 1920. ( De revue der sporten 9 juni 1920, p. 721. Noordelijk sportblad 17 juni 1920, p. 14. ) Op 17 juli 1920 werd in Leek door clubs uit Hoogkerk, Leek, Tolbert, Oostwold, Roden en Zevenhuizen de West-Groningsche Korfbalbond opgericht. ( Noordelijk sportblad 22 juli 1920, p. 8. ) In het najaar van 1920 sloot deze bond zich aan bij het Verbond. Er kwam een westelijke en een oostelijke afdeling. In 1921 werd koninklijke goedkeuring van de statuten verkregen en dat gebeurde later ook nog in 1961 en 1966. Het rechtsgebied omvatte de provincie Groningen. In 1968-1969 waren er 24 verenigingen aangesloten, waarvan er 10 in de landelijke competitie speelden.
Noordhollandse Korfbalbond
Deze bond ontstond op 2 juli 1921 door een fusie van de Westfriesche en de Zaansche Korfbalbond. Het rechtsgebied bestond uit Noord-Holland ten noorden van het IJ en Noordzeekanaal, met uitzondering van het deel van de gemeente Amsterdam (Amsterdamse Korfbalbond) en van de gemeenten Beverwijk en Wijk aan Zee (Haarlemse Korfbalbond). In 1968-1969 waren er 17 verenigingen aangesloten, waarvan er 9 in de landelijke competitie speelden.
Overijsselse Korfbalbond
Deze bond werd op 19 april 1914 opgericht in Hotel de Wereld te Deventer door afgevaardigden van Nääs (Deventer), DOS (Enschede), Wilhelmina en TOP (Hengelo). In 1918 en 1932 kreeg de bond koninklijke erkenning van de statuten. Het rechtsgebied bestond uit de provincie Overijssel, waarbij Deventer tijdelijk werd afgestaan aan de Gelderse Korfbalbond. Het gebied boven door het Meppelerdiep en het Zwarte Water behoorde tot de Drentse Korfbalbond. In 1968-1969 waren er 34 verenigingen aangesloten, waarvan er 18 in de landelijke competitie speelden.
Rotterdamse Korfbalbond
In 1918 werd het Permanent Bureau voor Rotterdamsche Korfbalbelangen ingesteld. Uit deze instelling kwam op 23 oktober 1920 de Rotterdamse Korfbalbond voort. De oprichters waren GSV, OSCR, Rozenburg, De Spartaan, Velox, Voorwaarts en Het Zuiden (alle Rotterdam), SCS (Schiedam) en VYW (Portugaal). De bond kreeg in 1934 koninklijke erkenning van de statuten. Het rechtsgebied bestond uit de gemeente Rotterdam, het eiland IJsselmonde behalve Zwijndrecht en Hendrik Ido Ambacht (Dordrechtsche Korfbalbond), alsook het gedeelte van Zuid-Holland begrensd ten noorden door den Ouden Rijn, ten oosten door Utrecht, ten zuiden door Lek en Nieuwe Maas, ten westen door een lijn van Rotterdam over Overschie, Hillegersberg, Bergsche Hoek, Bleiswijk, Moerkapelle, Benthuizen, Koudekerke met inbegrip van deze plaatsen, plus de gemeenten langs de noordzijde van den Nieuwen Waterweg. Verder de eilanden Rozenburg, Voorne en Putten, Goeree en Overflakkee. De laatste twee gebieden vormden vanaf 1960 een eigen bond. In 1968-1969 waren er 34 verenigingen aangesloten, waarvan er 19 in de landelijke competitie speelden.
Schouwen-Duivelandse Korfbalbond
Deze bond werd op 8 december 1928 opgericht in Zierikzee op initiatief van J.C. Bravenboer, N. Bolijn en N. Dalebout met Rust Roest en Excelsior (Zierikzee), SSS (Haamstede) en HDS (Ouwerkerk). Zij onderhield door de geïsoleerde ligging weinig contact met de NKB en de andere regionale bonden. In 1968-1969 waren er 12 verenigingen aangesloten, maar geen van hen speelde in de landelijke competitie.
Zeeuwse Korfbalbond
Deze bond werd op 9 augustus 1917 opgericht en kreeg in 1919 koninklijke erkenning van de statuten. Het rechtsgebied omvatte de gehele provincie Zeeland, uitgezonderd Schouwen-Duiveland. De ZKB kon zich echter moeilijk ontwikkelen door de geografische omstandigheden en doordat velen op zaterdag werkten en sporten op zondag uit religieus standpunt afwezen. In Korfbal van 15 september 1926, werd dan ook gemeld dat de bond al "sinds verscheidene jaren” ter ziele was. Op 17 september 1926 kwamen DOS (Middelburg), Zeelandia (Hansweert), Volharding (Yerseke), KKC (Kruiningen), ELTO (Kloetinge) en VOLTAS (Goes) bijeen in Goes om de bond nieuw leven in te blazen. Het was de bedoeling dat er vier kringen zouden komen met Schouwen-Duiveland, Walcheren, Zuid-Beveland en Zeeuws-Vlaanderen, maar dat is nooit gelukt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Zeeland verboden gebied voor niet-Zeeuwen. Dit leidde tot de oprichting van tal van korfbalclubs om in eigen kring ontspanning te krijgen. Na de bevrijding bleven de Zeeuwse clubs binnen de provincie spelen vanwege de hoge reiskosten die deelname aan de NKB-competitie met zich mee zou brengen. Het duurde tot 1956 en 1961 voordat Swift (Middelburg) en Tjoba (’s-Heer Hendrikskinderen) als eerste twee Zeeuwse clubs in de landelijke derde klasse debuteerden. In 1968-1969 waren er 18 verenigingen aangesloten, waarvan er 4 in de landelijke competitie speelden.
In 1969 werden de regionale bonden opgeheven om plaats te maken voor elf Afdelingen: Friesland, Gelderland, Midden-Nederland, Noord (fusie van het Noordelijk Korfbalverbond en de Drentse Korfbalbond), Noord-West, Overijssel, Rijndelfland (fusie van de Haagse en Leidse Korfbalbond), Rotterdam, IJ en Amstel, Zuid (fusie van de Noord-Brabantse Korfbalbond en Korfbalbond Limburg) en Zuid-West (fusie van de Dordrechtse Korfbalbond, Korfbalbond Goeree Overflakkee, Schouwen-Duivelandse Korfbalbond en de Zeeuwse Korfbalbond). In 1984 gingen de Afdelingen Noord-West en IJ en Amstel op in Afdeling Noord-Holland. In 1990 fuseerden de Afdelingen Gelderland en Overijssel tot Afdeling Oost. In 1994 werd de Afdeling Zuid omgedoopt in Afdeling Nieuw-Zuid door de aansluiting van de clubs uit de NDKB.
In 1999 volgde een nieuwe reorganisatie waarbij de Afdelingen opgingen in vijf Districten: Noord (Groningen, Friesland en Drenthe), Oost (met deel Midden-Nederland), Noord-West (Noord-Holland, Rijndelfland en deel Midden-Nederland), Zuid en Zuid-West. Deze nieuwe indeling werd in de jaren 2010 opgeheven.
De veldcompetitie
In 1904-1905 begon de NKB met een competitie in Noord- en Zuid-Holland. In Noord-Holland werd een eerste, tweede en derde klasse ingesteld. De winnaar van de eerste klasse van Noord was meteen landskampioen, want in Zuid-Holland waren enkel tweede en derde klasse. In 1908-1909 kwam er een eerste klasse in Zuid-Holland, waarna de kampioenen van Noord en Zuid om het landskampioenschap streden. Vanaf 1913-1914 deed ook de kampioen van Oost mee aan de nationale titelstrijd. Nieuwe clubs werden gelijk in de competitie geplaatst van de NKB, maar dat veranderde na de komst van de regionale bonden. Als een club was opgericht, moest die voortaan beginnen in de regionale bond van de vestigingsplaats. Zij kon enkel via een kampioenschap in de eerste klasse van de regionale bond promoveren naar de landelijke competitie.
Na de Eerste Wereldoorlog werd de landelijke competitie verder uitgebouwd, waarbij er vijf Districten werden gevormd. De kampioenen van de eerste klasse van Noord-Holland, Zuid-Holland en Oost streden om het landskampioenschap. In 1923 konden de wedstrijden om de landstitel niet meer binnen het seizoen georganiseerd worden. Vanaf 1925-1926 mocht de kampioen van de eerste klasse Noord meedoen aan de strijd om de landstitel en die van Zuid vanaf 1936-1937.
Vanaf 1936-1937 was de opbouw van de competitie-piramide als volgt: ( HR okt. 1936 art. 3 en HR dec. 1947 art. 62. )
Noord-Holland en Utrecht: voor de Noordhollandse, Haarlemse, Amsterdamse en Gooi- en Utrechtse Korfbalbond met eerste t/m derde klasse.
Zuid-Holland: voor de Haagse, Leidse, Rotterdamse en Dordrechtse Korfbalbond met eerste t/m derde klasse.
Noord: voor de Friese en Drentse Korfbalbond en het Noordelijk Korfbal Verbond met eerste en tweede klasse.
Oost: voor de Gelderse en Overijsselse Korfbalbond met eerste en tweede klasse.
Zuid: voor de Noordbrabantse Korfbalbond met eerste en tweede klasse.
In alle Districten speelden eerste en lagere twaalftallen door elkaar heen. De nummers laatst van de laagste klasse degradeerden naar hun regionale bond. De kampioenen van de regionale bonden namen de opengevallen plaatsen in. In 1942 was er geen kampioenschap, omdat Westerkwartier, de kampioen van Noord-Holland, niet naar het eindtoernooi in Eindhoven wilde reizen.
In de jaren vijftig werd er een studiecommissie ingesteld om te onderzoeken of er een landelijke hoofdklasse kon worden ingesteld. Dit zou tot een verbetering van het topkorfbal moeten leiden en meer uitstaling naar de buitenwacht geven. Op de Jaarlijkse Algemene Vergadering van 5 september 1959 werd de instelling van de hoofdklasse goedgekeurd. Vanaf 1961-1962 waren er twee poules hoofklasse met elk elf verenigingen, waarbij de nummers 10 en 11 degradeerden naar de eerste klasse van hun District. In 1963-1964 werd er één landelijke hoofdklasse gevormd en twee poules landelijke overgangsklasse bovenop de vijf Districten.
In 1965 werd vastgelegd dat er vijf Districten waren: Noord (Groningen, Friesland en Drenthe), Noord-West (Noord-Holland en Utrecht), Zuid-West (Zuid-Holland en Zeeland), Oost (Gelderland en Overijssel) en Zuid (Noord-Brabant en Limburg). ( HR dec. 1965 art. 61. ) In alle Districten kwamen na verloop van tijd eerste, tweede en derde klasse. De nummers laatst van de derde klasse degradeerden naar de regionale bonden, waar zij gevestigd waren. Alle reserveploegen in de westelijke Districten verdwenen in de jaren zestig in aparte competities. Dat gebeurde in de overige Districten pas in het begin van de jaren zeventig. Alleen in de Afdelingen konden eerste teams nog tegen reserveploegen uitkomen.
De instroming van de clubs uit de CKB voor het seizoen 1970-1971 vereiste een aanpassing van de veldcompetitie. Alle christelijke clubs werden al gelang hun eindklassering in de laatste competitie van de CKB ingedeeld bij de zaterdag- én zondagclubs in de gezamenlijke landelijke competitie of in de gezamenlijke afdelingscompetitie. Er mochten hoogstens twee zaterdagteams in een zondagspoule geplaatst worden. Alle lagere twaalftallen bleven in hun aparte competities of kregen die nu alsnog. Er kwamen één Landelijke Korfbalraad (LKR) en elf Afdelings Korfbalraden (AKR) om leiding van de geïntegreerde competities te geven. Deze commissies bestonden allemaal uit afgevaardigden van de KNKB en van de CKB. In juni 1970 verscheen het reglement voor de gezamenlijke competities in drukvorm. Na de fusie in 1973 verdwenen de LKR en de AKR-s weer.
In de landelijke competitie kwamen er een derde poule overgangsklasse en in elk District een derde klasse. Aangezien er twee clubs uit de hoofdklasse degradeerden, moesten de drie kampioenen van de overgangsklasse steeds een halve competitie afwerken om twee plaatsen in de Hoofdklasse. In 1977-1978 werd deze situatie aangepast: er kwamen weer twee poules overgangsklasse en drie poules promotieklasse tussen de overgangsklasse en de eerste klasse van de Districten. Van 1979-1980 tot en met 1986-1987 waren er vier poules promotieklasse. In 1986-1987 werd de veldcompetitie nogmaals veranderd: er kwamen twee poules landelijke hoofdklasse en vier poules landelijke overgangsklasse en daaronder de eerste klasse van de vijf Districten.
Binnen de korfbalwereld werd er sinds de jaren zestig wel eens gesproken over het afschaffen van het middenvak. ( NK 1 dec. 1966, p. 6. ) Deze discussie kreeg meer urgentie nadat de Belgische Korfbalbond veldkorfbal zonder middenvak gingen spelen. Op 15 december 1990 besloot de NAAV te Utrecht met 48 stemmen vóór en 33 tegen, bij één onthouding de 'Nota Middenvak' van het hoofdbestuur goed te keuren. Het hoofdbestuur had aangekondigd dat het zou aftreden indien de motie werd afgewezen. Vervolgens besloot de VAAV van 1 juni 1991 met 64 stemmen vóór en 14 tegen en bij één onthouding, met ingang van seizoen 1991-1992 veldkorfbal in twee vakken te gaan spelen. In latere jaren werden kunstgrasvelden ingevoerd en kwamen er kunststofmanden ter vervanging van de rieten manden, maar deze veranderingen wekten minder beroering dan het afschaffen van het middenvak. ( Inv.nr. 1531. )
In de eerste decennia van de eenentwintigste eeuw werden er nog diverse veranderingen bij de hoogste klassen doorgevoerd met de instelling van vier poules hoofdklasse, die na de zaalcompetities werden voortgezet in twee kampioenspoules en twee degradatiepoules. Later werden er twee poules ereklasse ingesteld, waarbij de nummers één en twee kruisfinales speelden. De winnaars van de kruisfinale speelde één wedstrijd om het landskampioenschap.
De zaalcompetitie
Al gauw na de eerste microwedstrijd in 1952 ontstond het idee om een zaalkampioenschap te organiseren. Dat gebeurde vanaf 1956 met een eendaags toernooi, waarvoor enkel hoofdklassers werden uitgenodigd. Vanaf 1966-1967 kon er een zaalcompetitie opgezet worden, die min of meer dezelfde opbouw kreeg als de veldcompetitie: twee poules hoofdklasse, twee poules overgangsklasse en daaronder de Districten Noord-West, Zuid-West, Oost, Noord en Zuid met elk eerste, tweede en soms ook derde klasse. Clubs in de derde klasse konden degraderen naar de zaalcompetitie van de Afdelingen. De kampioenen van de Afdelingen namen de opengevallen plaatsen in.
De inpassing van de clubs uit de CKB in de zaalcompetitie verliep volgens dezelfde regels als in de veldcompetitie, oftewel op basis van de eindklassering van de laatste zaalcompetitie van de CKB en met hoogstens twee zaterdagclubs in een poule met zondagclubs. Alleen waren er in de zaal van begin af aan twee poules overgangsklasse, zodat er geen promotiewedstrijden voor de hoofdklasse waren.
De kampioenen van de hoofdklasse A en B speelden in één wedstrijd om het landskampioenschap, net als de kampioenen van de reserve hoofdklasse A en B. De wedstrijd van de reserve-kampioenen werd naderhand vervangen door de beste twee ploegen van de juniorenhoofdklassen. De reservekampioenen bleven overigens wel om de landstitel spelen, maar niet meer voor een groot publiek. De twee zaalfinales werden aanvankelijk toegewezen aan een Afdeling, zodat die jaarlijks in een andere sporthal werden afgewerkt. In latere jaren werd Ahoy’ in Rotterdam de vaste finaleplaats, enige jaren onderbroken door de Ziggo Dome in Amsterdam.
In 2003-2004 werd de Korfbal League ingesteld met de tien sterkste clubs van Nederland. ( Inv.nr. 1525. ) De bovenste vier van deze klasse speelden in een best of three om een plaats in de finale. De verliezers speelden voorafgaande aan de grote finale om de derde en vierde plaats, maar deze wedstrijd werd vervangen door de finale tussen de beste twee juniorenploegen ter bevordering van het jeugdkorfbal.
Internationaal korfbal
De NKB behoorde op 11 september 1912 tot de zeven sportbonden die het Nederlands Olympisch Comité oprichtten. Het bondsbestuur wist baron Frits van Tuyll van Serooskerken (1851-1924) te winnen als beschermheer. Hij was lid van het Internationaal Olympisch Comité en de eerste voorzitter van het NOC. Hij wist in 1919 ervoor te zorgden dat korfbal demonstratiesport werd op de Olympische Spelen van 1920 in Antwerpen. De wedstrijd was een groot succes en leidde tot de oprichting van tal van clubs in België en de Belgische Korfbalbond. Vanaf 1923 zouden er steeds interlands tussen Nederland en België gespeeld worden en er waren ook veel ontmoetingen op clubniveau. In 1928 was korfbal wederom demonstratiesport op de Olympische Spelen van Amsterdam. Deze leverde geen internationaal succes op. ( Michel van Gent, “Een goede propaganda voor het spel in België”. Leidse korfballers op de Olympiade van 1920 in Antwerpen, in: Leids Jaarboekje 114 (2022), p. 136-151. ) Pogingen om korfbal in Duitsland te promoten waren evenmin succesvol. Op 29 juli 1933 stond korfbal op het programma van een turnfeest in Stuttgart. ( Korfbal revue 15 nov. 1932, p. 3 (aankondiging). Korfbal revue 3 jan. 1933, p. 5 en idem 28 mrt. 1933, p. 4 (voorbereiding). De voorgenomen missie naar Stuttgart wordt niet genoemd in het Historisch overzicht in het KNKV-Vademecum. ) Tal van clubs maakten bezwaar tegen de demonstratiewedstrijd, omdat de nazi’s kort tevoren sportbeoefening voor Joden en communisten hadden verboden. Het bondsbestuur besloot hierop de wedstrijd niet door te laten gaan. ( Korfbal revue 23 mei 1933, p. 2 en idem 18 juli 1933, p. 4. )
Na de Tweede Wereldoorlog raakte korfbal langzaamaan verspreid door demonstratiereizen binnen Europa en later ook buiten Europa. De KNKB stelde in de jaren zestig voor het eerst een bondscoach aan voor het Nederlands twaalftal. Later kwamen er bondscoaches voor de diverse nationale jeugdploegen en commissies, regelingen en toernooien om talenten te selecteren voor internationale wedstrijden.
De Christelijke Korfbalbond in Nederland
De geschiedenis
Binnen de christelijke gemeenschap stond sport lange tijd niet goed aangeschreven. Wie sport, gaat niet naar de kerk en wie naar de kerk gaat, doet niet aan sport, was het gezegde. Men had grote bezwaren tegen het spelen van wedstrijden op zondag en vond dat competitie en prestatiezucht niet goed waren voor de mentale instelling van de jongeren. In de jaren 1918-1919 werden er toch korfbalclubs op christelijke grondslag opgericht, zoals ODI in Schiedam, KDC (later Oranje Nassau) en DSK in Amsterdam, ADVENDO in Rotterdam, DES in Delft en Snel in Dordrecht. ( Dit overzicht is gebaseerd op Dertig jaren C.K.B. (z.p. 1950). Dit jubileumboek bevat teksten van tal van documenten die niet meer in het archief voorhanden zijn. )
In het najaar van 1919 ontstond een Comité tot Oprichting van een Christelijken Korfbalbond in Nederland te Amsterdam. Het comité informeerde tal van christelijke persorganen en scholen om zoveel mogelijk ruchtbaarheid aan het plan te geven. Op 22 april 1920 werd de Christelijke Korfbalbond in Nederland (verder CKB) formeel opgericht te Delft. Dit gebeurde door afgevaardigden van DES, DSK, ODI en ZKC (Zaandam). Het bestuur verklaarde dat de nieuwe bond naast de NKB wilde staan om korfbal op zaterdag mogelijk te maken voor de christelijke jeugd. Het sloot dan ook een akkoord met de NKB af over de overname van spelregels, schorsingen en royementen.
In 1922 kreeg de CKB koninklijke erkenning van de statuten. De bond had als grondslag de Bijbel en als doelstelling: “Het bevorderen van de beoefening der korfbalsport in Christelijke kringen in Nederland, mede als een middel voor lichamelijke ontwikkeling.” De statuten bepaalden dat: "Tot den bond kunnen slechts toetreden rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen, die instemmen met grondslag en doel van den bond." In de praktijk vroegen de meeste clubs van de CKB echter geen rechtspersoonlijkheid aan, vermoedelijk vanwege de onkosten. In 1933 werden de statuten van de CKB herzien en werd de toelating tot de bond veranderd in: "leden der vereeniging zijn zij, die door het bestuur als zoodanig zijn erkend en hun instemming met de statuten hebben betuigd, speciaal met de artt. 2 en 3." Met deze artikelen werden de grondslag en doelstelling van de bond bedoeld. In 1967 zouden de statuten in herziene vorm nogmaals officieel goedgekeurd worden.
In 1924 kreeg de CKB een eigen bondsblad met het Christelijk Sportblad voor Nederland, later Lichaamsoefening genoemd. In 1963 werd de naam gewijzigd in L.O. (Landelijk Orgaan), maar in 1971 werd met de uitgave van het blad gestopt. ( Inv.nrs. 1141-1166. )
Aanvankelijk kwamen de meeste aangesloten clubs uit Zuid-Holland, maar gaandeweg kwamen die ook in andere provincies. Clubs als ODIH (Apeldoorn) en Rust Roest (Eindhoven) werden buitengewoon lid van de bond, omdat zij te ver van het kerngebied af zaten en daardoor wel in de neutrale bond moesten spelen. Vanaf 1932 waren er vijf districten met Amstelland, Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland Noord (regio Den Haag, Delft en Leiden) en Zuid-Holland Zuid (regio Rotterdam, Dordrecht en Gorinchem).
Al in het najaar van 1940 werd de CKB geconfronteerd met het Duitse plan om voor elke sport één landelijke bond in te stellen. ( Inv.nr. 1119. ) De bond moest fuseren met de NKB, maar wilde niet verder gaan dan een federatie, waarin beide bonden zelfstandig zouden blijven. Op 14 december 1940 besloot de algemene ledenvergadering vrijwel unaniem niet mee te werken aan een fusie. In 1942 besloot het bondsbestuur de CKB op te heffen, omdat de eis om te fuseren dringend werd. Het kasgeld werd door de liquidator aan de NKB overgedragen. De NKB hield dit geld op een aparte rekening en zou het bedrag na de bevrijding teruggeven. Ook tal van christelijke clubs hieven zichzelf in navolging van de bond op. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn twintig leden van de CKB omgekomen bij oorlogshandelingen of bij bombardementen. ( Opgave omgekomen CKB-ers in Lichaamsoefening 20 mrt. 1945, p. 2 en Dertig jaren C.K.B., p. 74-75. ) Het bondsbestuur besloot vanwege de inactiviteit in de bezettingstijd geen zuiveringscommissie in te stellen voor het gedrag van leden in de voorbije oorlogsjaren. ( Paul van de Water, Langs de lijn. Foute sporters in de Tweede Wereldoorlog (Utrecht 2021), p. 319. ) In mei 1945 richtte de CKB zich meteen weer op en in het najaar werd alweer een noodcompetitie gehouden. De bond kreeg nieuwe districten in Friesland (1946), Groningen (1957) en Drenthe (1961), maar bleef getalsmatig steeds achter op de KNKB. Er ontstond af en toe frictie tussen beide bonden omdat de CKB zaterdagverenigingen van de KNKB zou benaderen om over te stappen. In november 1950 publiceerden het bestuur van de CKB en de KNKB een gezamenlijke verklaring. ( Lichaamsoefening 18 nov. 1950, p. 1. ) Beide bonden zouden zich onthouden van elke poging om bij de andere bond clubs en spelers tot zich te trekken. Als een club van bond wilde overstappen, zouden de bonden eerst overleg met elkaar plegen. Dit zou gebeuren in een contactcommissie, die hiervoor werd opgericht met drie vertegenwoordigers van de CKB en de KNKB. Als richtlijn gold dat een vereniging niet aangenomen zou worden als zij wilde overstappen uit ontevredenheid met de organisatorische of sportieve verhoudingen in de oude bond, maar wel als zij uit principiële redenen de voorkeur voor de andere organisatie gaf. De KNKB liet weten geen enkele club op basis van haar levensbeschouwing uit te sluiten en de CKB wilde enkel verenigingen aannemen “die op positief Christelijke grondslag staan.” De contactcommissie kreeg ook de bevoegdheid om naar vormen van samenwerking te kijken ten bate van het algemeen belang van de korfbalsport, maar met behoud van elkaar zelfstandigheid.
Op 26 februari 1955 besloot de Algemene Vergadering tot de instelling van een bondsbureau. In november dat jaar betrok de CKB een pand aan de Zwaanhals 320 B te Rotterdam tezamen met de Nederlandse Christelijke Sport Unie, het Nederlands Christelijk Gymnastiek Verbond en de Nederlandse Christelijke Wandel Bond. Zes jaar later verhuisde het bondsbureau naar de Beukelsweg 55 te Rotterdam, waar het tot de ontbinding van de bond zou blijven.
In juli 1961 werden de grenzen van de afdelingen vastgesteld:
Amstelland: het gebied ten westen van Bussum, ten zuiden van Wormerveer (deze plaats inbegrepen) en ten noorden van Mijdrecht-Hillegom, inclusief deze plaatsen.
Drenthe: de gehele provincie plus de Groningse veenkoloniale hoek.
Friesland: de gehele provincie Friesland.
Gelderland: de provincie Gelderland plus het gedeelte van de provincie Utrecht dat ten oosten van de lijn Nijkerk-Amerongen valt. Deze lijn wordt doorgetrokken, ook in de Betuwe.
Groningen: de Fries-Groningse grens in het westen en in het zuiden het Winschoterdiep als grens.
Noord-Holland Noord: het gedeelte van de provincie ten noorden van Wormerveer (deze plaats uitgezonderd).
Utrecht: de provincie Utrecht minus het gedeelte ten oosten van de lijn Nijkerk-Amerongen, plus het gedeelte ten oosten van Bussum van de provincie Noord-Holland.
Zuid-Holland Noord: het gebied ten zuiden van Mijdrecht-Hillegom, in het zuiden begrensd door de Waterweg waarbij Maassluis bij Zuid en Maasland bij Noord wordt getrokken en voorts begrensd door de Hollandse IJssel, waarbij Gouda onder Noord en Krimpen aan de IJssel onder Zuid valt.
Zuid-Holland Zuid: de rest van de provincie Zuid-Holland plus Noord-Brabant.
In de jaren zestig zwaaide de generatie bestuurders die de CKB had grootgemaakt langzaam af. De nieuwe bondsfunctionarissen waren minder gehecht aan de volle zelfstandigheid van de bond. In de zomer van 1967 besloten de besturen van de CKB en de KNKB om nauwer samen te werken op korfbal-technische zaken, zoals de organisatie van veld- en zaaltoernooien, gezamenlijke competities in noodgebieden en bij pupillen, het gezamenlijk uitgeven van oefenstof en gezamenlijk optreden tegen gemeenten voor het claimen van speelvelden. ( NK 6 juli 1967, p. 6. ) Op 14 december 1968 gingen de besturen tijdens een vergadering in Utrecht nog verder: met ingang van seizoen 1970-1971 zouden de competities in elkaar opgaan. Deze integratie versterkte de samenwerking nog meer, zodat de noodzaak om de CKB als zelfstandige organisatie in stand te houden steeds minder werd.
Op 16 juni 1973 besloot een buitengewone algemene vergadering van de CKB in Utrecht om de bond per 1 juli 1973 op te heffen en per gelijke datum met de KNKB op te gaan in het Koninklijk Nederlands Korfbalverbond.
De competitie
In 1920 begon de CKB met een competitie op zaterdagmiddag met twee afdelingen Zuid-Holland Noord en Zuid-Holland Zuid. De kampioenen van de eerste klasse speelden in een thuis- en uitwedstrijd om het landskampioenschap, met desnoods een derde wedstrijd op neutraal terrein. In tegenstelling tot de NKB werd de competitie in één kalenderjaar afgewerkt, van maart tot en met september. Alle twaalftallen speelden in één competitie, maar in de eerste klasse mochten alleen eerste twaalftallen spelen. Vanaf 1923 organiseerde de CKB op Tweede Paasdag de Bondsdag, die open stond voor alle aangesloten clubs. De beste standaardploegen streden aan het einde van de dag om de Bondsdagbeker. Winnen van deze beker was net zo prestigieus als het winnen van de landstitel.
In 1940 werd de Bondsdag nog wel gehouden, maar de competitie kon door de mobilisatie en het uitbreken van de oorlog niet gespeeld worden. In 1941 besloot het bestuur van de CKB geen competitie of Bondsdag te houden in een poging de zelfstandigheid van de bond te bestendigen.
Na de bevrijding werd de strijd om het landskampioenschap opengesteld voor de kampioenen van de eerste klasse van alle districten. In 1950 werd de eerste klasse Zuid-Holland ingesteld voor de beste clubs van Zuid-Holland Noord en Zuid. De kampioen van deze afdeling gold als landskampioen. Vanaf 1951 werd de competitie niet meer in een kalenderjaar afgewerkt, maar tussen september tot en met juni. In 1954-1955 werden de Hoofdklasse West en de Hoofdklasse Centrum ingesteld met de beste eersteklassers uit alle districten. Dat betekende voor de betrokken clubs meer reizen, maar dat werd met het huren van bussen voor gezamenlijke uitwedstrijden ondervangen. De kampioenen van West en Centrum streden voortaan om de landstitel en de nummers laatst degradeerden naar de eerste klasse van hun district. In 1966-1967 werden twee poules overgangsklasse tussen de hoofdklasse en de eerste klasse ingesteld. In 1968-1969 werd er één landelijke hoofdklasse gevormd, waarbij de nummer één meteen landskampioen werd.
Naast de competitie werd ook jaarlijks de Bondsdag gespeeld, maar dat gebeurde vanaf 1951 op Tweede Pinksterdag, nadat het evenement op Tweede Paasdag in 1947 en 1950 door zware regenbuien was getroffen. In 1973 werd de laatste Bondsdag gehouden.
Vanaf 1961 werd er ook gestreden om het landskampioenschap in de zaal. Dit gebeurde eerst in een eendaags toernooi dat openstond voor alle hoofdklassers van West en Centrum. In 1967-1968 tot en met 1969-1970 was het mogelijk om een zaalcompetitie te houden. De winnaars van de hoofdklasse speelden om de landstitel.
In 1970-1971 werd de gezamenlijke competitie van de KNKB en de CKB ingesteld, zowel voor het veld als voor de zaal. Alle clubs uit de CKB werden naar gelang hun eindklassering in 1969-1970 ingedeeld in de landelijke competitie of in de afdelingscompetitie.
De Nederlandse Dames Korfbalbond
De geschiedenis
Aanvankelijk was in de spelregels van korfbal niet vastgelegd dat het spel gemengd moest worden gespeeld. Onder de eerste leden van de NKB behoorde dan ook de dameskorfbalclub Godelinde uit Hilversum. Deze was verbonden aan de gelijknamige middelbare meisjesschool in Hilversum, maar haakte na één jaar alweer af. In de jaren 1905-1908 waren er wel eens wedstrijden en toernooien voor damestwaalftallen, maar daarna werd dit niet meer gestimuleerd. ( Korfbal 31 mrt. 1905 en 3 dec. 1908. ) Dameskorfbal begon pas in de jaren dertig in sterkere mate te groeien als activiteit van de Katholieke Jeugdbeweging voor meisjes en de Graalbeweging voor rooms-katholieke meisjes en jonge vrouwen in Noord-Holland, Noord-Brabant en Twente. In 1934 bestonden in Noord-Holland minstens drie dameskorfbalclubs, maar in het bisdom Den Bosch waren er in hetzelfde jaar 29 afdelingen die korfbal voor meisjes beoefenden. ( J. Müller, ‘Meisjes en sport,’ in: Dux. Tijdschrift voor priesters, die zich met de vorming der R.K. rijpende jeugd bezighouden 1 mrt. 1939, p. 159-160. ) Mejuffrouw Jo Möller publiceerde onder de titel Korfbal van A tot Z. een boekje waarin zij de spelregels en de verlangde vaardigheden van het spel beschreef. Dit zou jarenlang de leidraad vormen voor het dameskorfbal. ( De Koninklijke Bibliotheek Den Haag heeft een exemplaar uit 1949. ) Van 1937 tot en met 1940 was er een speciale dameskorfbal-dag van de Katholieke Meisjescentrale in het bisdom Den Bosch. ( Provinciale Noordbrabantsche en ’s-Hertogenbossche courant 30 aug. 1937, p. 3. Nieuwblad van het Zuiden 27 aug. 1940, p. 3. ) In 1937 besloot de Kring Twente van de R.K. Sportvereenigingen op de jaarvergadering in Hengelo een afdeling Dameskorfbal op te richten. ( Tubantia en Enschedesche Courant 1 feb. 1937, p. 11. ) Deze organiseerde tot in 1942 een competitie voor haar clubs. ( Nederlands Korfbalblad 24 sep. 1942, p. 1. ) Aangezien de Duitse bezetters aansluiting bij de leidende bond de NKB eisten, verdwenen deze damesclubs weer. Op 27 juli 1946 werd de R.K. Nederlandsche Bond van Dames-Korfbalvereenigingen opgericht in Grave. ( Inv.nr. 1208 en 1254. NK 21 nov. 1946, p. 3. ) Deze begon een competitie met twaalf verenigingen. Ook rond Eindhoven, Tilburg en in de Langstraat ontstonden er dameskorfbalclubs. Er kwamen diocesane bonden voor de bisdommen Breda, Den Bosch en Limburg. ( Sport parade 8 mrt. 1958, p. 10. ) Ook in het aartsbisdom Utrecht en met name in Twente en de Achterhoek kwamen er weer dameskorfbalclubs, maar die gingen in 1952-1953 over op het handballen. ( Notulen bestuursvergadering RKDKB 5 jan. 1952 in KDC Nijmegen, Archief Nederlandse Katholieke Sportfederatie 3753. Sport parade 15 feb. 1953, p. 14. ) De katholieke geestelijkheid wilde dat alle dameskorfbalclubs in het bisdom Den Bosch zich zouden verenigen in één organisatie. Op 28 september 1947 werd de R.K. Dames Korfbalbond opgericht in Den Bosch. Mejuffrouw C. Waijers (voorzitter), C. Blijlevens (secretaris) en J. van der Ven (penningmeester) vormden het eerste dagelijks bestuur. ( Inv.nr. 1208. Estafette okt. 1947, p. 5. Sport parade 8 mrt. 1958, p. 11. ) De bond was aangesloten bij de Nederlandse Katholieke Sportbond (NKS), de overkoepelende sportbond voor alle katholieke sportclubs, en had een geestelijk adviseur. Clubs konden enkel toetreden wanneer zij bisschoppelijk goedgekeurde statuten bezaten en lid werden van de NKS. Ook zij hadden een geestelijk adviseur, meestal de lokale pastoor. De statuten van de RKDKB meldden dat er een kascommissie was, een protestcommissie, een strafcommissie, een technische commissie, een strafcommissie en een pers- en propagandacommissie. Vanaf 1948 was er een competitie die in districten werd afgewerkt, waarna de kampioenen van de districten op een eendaags toernooi om de landstitel speelden. In Limburg ontstonden de Zuid-Limburgse en de Noord-Limburgse Korfbalbond met uitsluitend damesclubs. Zij fuseerden met hulp van de Diocesane Limburgse Sportbond op 26 januari 1952 tot de R.K. Limburgse Dames Korfbalbond. ( Sport parade 2 jan. 1952, p. 12. ) In de praktijk bleven noord en zuid echter gescheiden organisaties, omdat de onderlinge afstand te groot was om een gezamenlijke competitie te starten. De Nederlandse Katholieke Sportbond wilde één landelijke organisatie voor het dameskorfbal. Zij organiseerde op 2 februari 1952 een bijeenkomst in hotel Noord-Brabant, Markt 45 te Den Bosch. Hier werd door afgevaardigden van de bisdommen Breda, Den Bosch en Limburg de R.K. Dames Korfbalbond (verder RKDB) opgericht als onderdeel van de NKS. ( Inv.nr. 1208. KDC Nijmegen, Archief NKS 34. Sport parade 15 feb. 1952, p. 12-13. ) In het bisdom Breda verdween het dameskorfbal aan het einde van de jaren vijftig en in Limburg bleef de Limburgse Dameskorfbalbond zelfstandig competities organiseren. Vanaf 1956 had de RKDKB een eigen bondsblad dat De Korfbalster heette. ( Brief van de RKDKB aan het bestuur van de NKS waarin plan voor gezamenlijk bondsblad voor Den Bosch, Breda en Roermond wordt aangekondigd, 2 apr. 1956, in KDC Archief NKS 34. Zie ook Sport parade 1 okt. 1956, p. 18. ) Dit zou tot 1994 als orgaan dienst blijven doen. ( Inv.nrs. 1238-1244. De Koninklijke Bibliotheek Den Haag bezit een belangrijke aanvulling. )
Op 5 maart 1960 overlegden bestuursleden van de RKDB met de KNKB op het Centraal Bureau van de NKS in Den Bosch. De KNKB had het initiatief genomen voor de bijeenkomst met de bedoeling om kennis te maken en mogelijke vormen van samenwerking te vinden. De NKS stelde dat afspraken met algemene bonden alleen konden worden gemaakt door het nationaal bestuur van de NKS. De bijeenkomst leverde dan ook geen concrete afspraken op.
In 1964 ging de Limburgse Dames Korfbalbond op in de RKDKB, zodat er eindelijk één organisatie was voor het dameskorfbal. ( De Korfbalster okt. 1972, p. 2. ) In 1965 werd met HKC (Honderdste Korfbal Club) in Waalre de honderdste dameskorfbalclub opgericht. ( De Korfbalster mrt. 1965, p. 52. )
Op 17 december 1968 ontving de RKDB koninklijke goedkeuring van de statuten en daarmee rechtspersoonlijkheid. De doelstelling van de bond was: “Om met bescherming en verzorging der godsdienstige-zedelijke belangen der leden overeenkomstig de katholieke beginselen, in overeenstemming met de bisschoppelijke bepalingen en de richtlijnen van de Nederlandse Katholieke Sportfederatie de lichamelijke opvoeding te bevorderen en de sport, in het bijzonder het korfbalspel, onder de katholieken te doen beoefenen en te stimuleren.”
Op 30 september 1972 vierde de RKDB in café-restaurant Brabandbad in Den Bosch het 25-jarig bestaan. Op de algemene ledenvergadering van 31 maart 1973 werd besloten om de naam te wijzigen in Nederlandse Dames Korfbalbond (NDKB). Dit moest ervoor zorgen dat de bond “een groter werkterrein” zou verkrijgen. De naamswijziging werd nog hetzelfde jaar vastgelegd in de statuten en het huishoudelijk reglement.
Op 17 november 1979 kreeg de NDKB het eerste bondsbureau in de Willemstraat 82 F in Eindhoven. J.M. van der Hart, gedeputeerde van CRM bij de provincie Noord-Brabant, verrichtte de officiële opening, terwijl monseigneur P. J. Boymans, de geestelijk adviseur van de NDKB, het gebouw inzegende. Het bondsbureau verhuisde in november 1981 naar Cockeveld 7 te Nuenen, waar het tot de fusie met het KNKV is gebleven.
In 1983 begon de NDKB met twee vakken korfbal bij de junioren. Op 27 april 1985 stemde de Algemene Vergadering in met de gefaseerde invoering van twee vakken bij de senioren. Vanaf 1989-1990 speelde de NDKB de gehele veldcompetitie in twee vakken.
In het begin van de jaren negentig besloten de nationale overheid en de NOC*NSF dat er voor elke tak van sport één bond aanspreekpunt moest zijn voor subsidies en andere zaken. Het was duidelijk dat het KNKV als grootste en oudste organisatie deze functie voor korfbal zou krijgen. De NDKB dreigde per 1 januari 1995 haar subsidie kwijt te raken, waardoor er een sterke verhoging van de bondscontributie nodig zou zijn om te blijven bestaan. Het bondsbestuur besloot te gaan onderhandelen met het KNKV om te zien of het dameskorfbal bij het KNKV kon worden ingepast tegen lagere kosten. Op 12 mei 1991 stelden de besturen van het KNKV en de NDKB een projectgroep in om de mogelijkheid tot samenvoegen van beide bonden te onderzoeken. ( Inv.nrs. 1256-1265. ) De projectgroep, met drie leden uit elke bond, bracht in januari 1992 het rapport Het gaat om korfbal uit, dat stelde dat een samenvoeging van de bonden de beste optie was. In de volgende maanden werden er diverse werkgroepen ingesteld om alle aspecten van de fusie voor te bereiden. Op 11 december 1993 gingen de algemene vergaderingen van het KNKV en de NDKB akkoord met de fusie, zodat alle dameskorfbalclubs vanaf 1 januari 1994 ondergebracht werden in District Nieuw-Zuid, voorheen District Zuid van het KNKV.
De competitie
In 1948 begon de RKDB met drie rayons: Grave-Tilburg, Geertruidenberg en Eindhoven. In 1949 waren er vier districten: Noord-Oost Brabant (Grave, Oyen en Nijmegen); Zuid-Oost Brabant (Eindhoven, Deurne en de Kempen), Midden-Brabant (Tilburg en Den Bosch) en West-Brabant (Geertruidenberg en Breda). Alle districten hadden eigen competities met een eerste, tweede en derde klasse. Aan het einde van het seizoen werd een toernooi gehouden, waarbij de kampioenen onderling om het algehele kampioenschap van hun klasse streden. De beste club van de eersteklassers was de landskampioen. In 1956 stelde de RKDB een hoofdklasse in, bestaande uit de beste acht twaalftallen uit de districten Den Bosch, Oss, Eindhoven en Tilburg ( Aankondiging: Sport parade 17 juni 1955, p. 16. Instelling: Idem 31 mrt. 1956, p. 12. ) De nummer één van de hoofdklasse was voortaan de landskampioen. De nummer laatst degradeerde naar de eerste klasse van zijn district. De kampioenen van de eerste klasse van de districten speelden in een nacompetitie om de opengevallen plaats in de hoofdklasse. In 1958 werd er speciaal een centrale competitieleider aangesteld.
Vanaf 1970-1971 werd de hoofdklasse uitgebreid naar negen clubs en kwam er een overgangsklasse met acht clubs tussen de hoofklasse en de eerste klasse. In 1979-1980 kwam er een tweede overgangsklasse op het veld en in 1986-1987 eenmalig een promotieklasse tussen de overgangsklasse en de eerste klasse.
Op 27 april 1985 stemde de Algemene Vergadering in met de gefaseerde invoering van twee vakken bij het veldkorfbal. Dit begon in 1985-1986 in de derde klasse en in 1986-1987 in de tweede klasse. Vanaf 1989-1990 speelde de NDKB de gehele veldcompetitie in twee vakken.
Vanaf 1987-1988 waren er twee poules hoofdklasse op het veld, waarbij de winnaars in de finale om de veldtitel speelden. In 1988-1989 werden er drie poules overgangsklasse ingevoerd en het seizoen erna kwam daar een vierde bij. In 1993-1994 bestond de veldkorfbalcompetitie uit 2 poules hoofdklasse, 4 poules overgangsklasse, 4 poules eerste klasse, 8 poules tweede klasse, 8 poules derde klasse en 9 poules vierde klasse. Vanaf de overgangsklasse konden standaard- en reserveteams uitkomen.
Vanaf 1960 hield de RKDKB op Tweede Pinksterdag het Bondstoernooi, dat openstond voor alle aangesloten verenigingen. Het toernooi behoorde tot de grootste sportevenementen van ons land met in de hoogtijdagen wel meer dan 3000 deelnemers. ( Voor een overzicht R.K. Dames-korfbalbond 1947-1972, p. 8. )
In 1962 werd een voorstel om microkorfbal te spelen afgewezen, omdat er niet genoeg geschikte zalen waren en de zaalhuur vaak veel te duur was. Het duurde tot 1969-1970 voordat er een hoofdklasse in de zaal kwam met negen clubs; zij speelden in acht wedstrijden om de landstitel. De overige clubs speelden enkel toernooien in de zaal. Vanaf 1974-1975 was er ook één overgangsklasse met negen clubs, waarvan de kampioen naar de hoofdklasse promoveerde. Ook in deze klasse was er een halve competitie. In 1977-1978 begon de eerste zaalcompetitie met alle aangesloten verenigingen. In 1979-1980 kwam er een tweede poule overgangsklasse bij en in 1987-1988 een tweede poule hoofdklasse. Er werd voortaan een volledige competitie met thuis- en uitwedstrijden gespeeld. De winnaars van de hoofdklasse streden in een finale om het landskampioenschap in de zaal.
In 1994 fuseerde de NDKB met het KNKV, waardoor alle dameskorfbalclubs werden ondergebracht in District Nieuw-Zuid. Zij behielden hun aparte veld- en zaalcompetities met hun eigen finales.
Geschiedenis van het archiefbeheer
In het huishoudelijk reglement van 1905 werd enkel bepaald dat de secretaris tevens archivaris van de NKB was. ( HR 1905 art. 19. ) In een nieuwe versie van 1907 werd het archiefbeheer nader uitgewerkt. Het archief werd gedefinieerd als bestaande uit “alle aan den N.K.B. geschreven stukken, de volgeschreven notulenboeken en gevulde kopieboeken, kasboeken, die niet meer gebruikt worden, een Officiëel exemplaar van de Reglementen en het Bondsorgaan, alle Officiëele ledenlijsten, en al wat het B.B. verder in het archief wil plaatsen.” Alle bondsfunctionarissen moesten jaarlijks vóór 30 september alle ingekomen stukken, die ze niet meer nodig hadden, naar tijdsorde genummerd in het archief plaatsen. ( Korfbal 29 juli 1907. Dezelfde omschrijving in HR juli 1912 arts. 75-76 en HR okt. 1936 art. 91. ) Dit moest eerst vóór 30 september gebeuren, maar in 1912 werd dit veranderd in 30 juni. In april 1910 opende de NKB een bondsbureau in de Wouwermanstraat 42 in Amsterdam. Dit was het woonhuis van bondsvoorzitter Broekhuysen. ( Korfbal 24 mrt. 1910. Korfbal jaarboekje 1911-1912, p. 2... ) Het ligt voor de hand dat het bondsarchief hier werd opgeslagen. Op 15 april 1913 verhuisde Broekhuysen met het bondsbureau naar de P.C. Hooftstraat 101 te Amsterdam. ( Korfbal 9 apr. 1913. Korfbal jaarboekje 1913-1914, p. 66. ) Op 8 juli 1917 werd L.D. Versluys aangesteld tot bondsadministrateur, waarbij hij werd belast met het secretariaat, de bondsadministratie en het competitieleiderschap. Hij woonde op dat moment in de Jonker Fransstraat 101 B in Rotterdam. ( Korfbal 29 aug. 1917. Jaarverslag en officiële adreslijst NKB 1917-1918, p. 34. ) In 1918 verhuisde hij naar Oppert 22, in 1920 naar de Jonker Fransstraat 10 A, in 1922 naar de Essenburgstraat 45 en in 1926 naar de Aelbrechtskade 61. Deze verhuizingen waren niet bevorderlijk voor het bondsarchief, maar in het Jaarverslag van de NKB over 1928-1929 wordt gemeld dat het archief was geordend en gecatalogiseerd, aangezien het voordien “nog altijd in een chaotischen toestand verkeerde”. ( Korfbal revue 11 juli 1929, p. 14. ) Naast het bondsarchief beheerde de NKB ook jarenlang een eigen bibliotheek. Op 11 januari 1914 besloot het bondsbestuur een bibliotheek op te richten. Deze werd beheerd door bondsarchivaris en bibliothecaris Iz. A. de Wilde. ( Korfbal 14 jan. 1914, p. 1. ) Zij bevatte allerlei uitgaven op het gebied van sport en openluchtspelen, clubbladen en reglementen van aangesloten verenigingen, maar ook uitgaven van andere sportbonden en algemene sportboeken. ( Korfbal jaarboekje 1915-1916, p. 112-118 met inventaris met 166 titels. ) In 1927 werd het grootste deel van de verzameling op het bondsbureau opgeslagen doordat De Wilde ging verhuizen. ( Korfbal 6 juli 1927, p. 4. ) Later kwam het restant ook naar het bondbureau. In 1939-1959 was het bondsbureau gevestigd aan de Vierambachtstraat 116 B in Rotterdam. Het bleef tijdens het bombardement van Rotterdam op 14 mei 1940 onbeschadigd. In april 1959 verhuisde het bondsbureau naar een herenhuis aan de Mathenesselaan 379 in Rotterdam. Ook de bibliotheek zat hier, totdat die werd overgedragen aan het Nederlands Olympisch Comité. In het huishoudelijk reglement van 1959, 1967 en 1969 werd het archiefbeheer toebedeeld aan de bondsadministrateur. Het hoofdbestuur zou bepalen welke stukken moesten worden bewaard en welke “na verloop van een te stellen termijn” mochten worden verwijderd. ( HR dec. 1959 art. 71. HR dec. 1965 en okt. 1967 art. 70. HR juni 1969 art. 51. ) Na de fusie met de CKB is er in de bondsreglementen niets meer over het archief opgenomen. Op 13 september 1974 opende het KNKV een nieuw bureau in een pand op het terrein van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond in Zeist. Op 30 november 1989 ging het verbond naar het nieuwe Sportbondencentrum in Bunnik, waar ook de Koninklijke Nederlandse Hockeybond, de Watersportbond, het Nederlands Handbalverbond en de Nederlandse Basketbalbond gehuisvest waren. Vervolgens kwam het bondsbureau in het Huis va de Sport in de Daltonlaan te Utrecht (2003-2006) en op het KNVB Sportcentrum Zeist (2006-2020). ( Jaarverslag KNKV 2006, p. 5. ) Momenteel is het KNKV gehuisvest op sportcentrum Papendal bij Arnhem.
Het staat vast dat er bij de diverse verhuizingen van het bondsbureau materiaal is weggegooid. Er zijn in elk geval voor tal van jaren geen ingekomen en uitgegane brieven voorhanden, maar belangrijke reeksen als de notulen van het bondsbestuur, de officiële adresboeken en bondsorganen zijn wel min of meer compleet bewaard gebleven. Bij de opname van de CKB en de NDKB zijn de archiefstukken van deze bonden bij het archief van het KNKV gevoegd. Dat is ook gebeurd bij de opheffing van de Afdelingen en Districten.
Gezien het aantal archiefvormers, het aantal verhuizingen van de archieven van de ene naar de andere secretaris en de oorlogsjaren 1940-1945 is het niet vreemd dat er veel materiaal verloren is gegaan van de regionale bonden, Afdelingen en Districten. Sommige hebben relatief veel archiefstukken (Friese en Haagse Korfbalbond, Noordelijk Korfbalverbond, Afdeling Noord), maar van andere is niets of nauwelijks iets bewaard (Haarlemse Korfbalbond, Leidse Korfbalbond, Noordbrabantse Korfbalbond, Korfbalbond Limburg, Afdeling Zuid). De Korfbalbond Goeree-Overflakkee bestond slechts zeven jaar, maar het was wel de enige bond die de notulen van de Bondsraden had bewaard!
Vanaf circa 2010 is er nauwelijks meer gedrukt archiefmateriaal van het KNKV en de Districten, omdat alle stukken op computers gemaakt en opgeslagen werden en via e-mail rondgezonden. Er is geen poging gedaan om dit materiaal alsnog te achterhalen voor de inventarisatie.
De verwerving van het archief

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Selectie en vernietiging
Aanvullingen
Verantwoording van de bewerking
In het verleden is er slechts in beperkte mate serieus onderzoek gedaan in het archief van het KNKV. Joop Bloemheuvel, persfunctionaris van het KNKV, verzamelde jarenlang allerlei gegevens uit de archieven en de bondsbladen van de KNKB, de CKB, de NDKB en het KNKV. Dit resulteerde in 1982 in de uitgave van het KNKV-Vademecum, een losbladig naslagwerk met onder meer een chronologisch overzicht van de geschiedenis van korfbal, een lijst van bondsbestuursleden, een lijst van landskampioenen, internationals en dragers van bondsonderscheidingen en een overzicht van alle interlands van de nationale selecties. Na het overlijden van Bloemheuvel is het werk door anderen aangevuld en uitgebreid. Het zal duidelijk zijn dat voor deze inleiding veelvuldig gebruik is gemaakt van het Vademecum, dat op de site van het KNKV raadpleegbaar is.
In februari 2016 nam het KNKV contact op met het Nationaal Archief over de overdracht van het bondsarchief. Het ging toen om het gedeelte tot de opheffing van de Afdelingen in 1999, maar naderhand werd besloten ook het archiefmateriaal van na 1999 over te dragen. Overeengekomen werd dat het KNKV het archief zelf zou ordenen en inventariseren. Ria Poelstra, Michel van Gent en Henk Lagerwaard hebben deze taak op zich genomen.
In 2016 bestond het archief van het KNKV uit de archieven van de KNKB, de CKB en de NDKB en uit de archieven van de meeste regionale bonden, Afdelingen en Districten. ( Jaarverslagen en andere stukken van de Dordrechtse Korfbalbond zijn te vinden in het Regionaal Archief Dordrecht nr. 567: Collectie van jaarverslagen. ) De archieven van de Haagse Korfbalbond, de CKB afdeling Zuid-Holland Noord en de Afdeling Rijndelfland zijn naderhand uit Den Haag naar Zeist overgekomen. De archieven van de drie noordelijke regionale bonden, de Afdelingen Friesland en Noord en het District Noord waren in 2016 nog op het Servicepunt Beilen. Zij zijn in delen naar Zeist en Papendal gebracht om geïnventariseerd te worden. Er bleek onder de stukken nog zoveel materiaal van het KNKV en andere Afdelingen en Districten te zitten, dat de inventaris op sommige punten aangepast moest worden.
Bij de inventarisering zijn enkele richtlijnen aangehouden:
Brieven van de landelijke bond aan de regionale bonden, Afdelingen en Districten zijn bij elkaar gezet, ongeacht de ontvanger. Als de brief was gericht aan alle onderliggende secties, dan is die geplaatst onder de uitgaande brieven van de landelijke bond. Als de brief voor één bepaalde ontvanger bedoeld was, dan is die bij de ingekomen brieven van de desbetreffende regionale bond, Afdeling of District geplaatst.
Brieven zijn zoveel mogelijk op doelgroep en/of onderwerp uitgesplitst, zoals voorzitters, penningmeesters of administrateurs van een regionale bond, Afdeling of District of competitie, bondsonderscheidingen, jeugdkorfbal en dergelijke. De overige brieven kwamen in één verzamelomslag.
Alle stukken en officiële organen van één bepaalde sectie of landelijke commissies zijn bij elkaar gebracht, ook al werden zij in archieven van meerdere secties gevonden. Als er stukken waren met en zonder aantekeningen, dan zijn beide stukken bewaard. Doublures zijn verwijderd.
Alle stukken zijn steeds per vergadering gebundeld, met inbegrip van de notulen die formeel pas op de volgende vergadering werden goedgekeurd. De vergaderingen zijn van augustus tot en met juni geordend, omdat in deze periode ook de competitie werd afgewerkt. Nieuwe besturen werden veelal echter pas in het najaar op de algemene vergadering gekozen.
Concepten voor indelingen voor de competitie zijn verwijderd, omdat zij ongeldig werden door de definitieve indelingen. Alleen van reglementswijzigingen en belangrijke rapporten van de landelijke bonden zijn soms eerdere versies bewaard.
Uitslagenlijsten en opgaves van eindstanden zijn verwijderd, wanneer die opgenomen waren in een officieel orgaan. Als dit niet het geval was, dan zijn ze wel bewaard.
Papieren met eindresultaten van cursussen en scheidsrechtersopleidingen zijn niet bewaard.
Stukken van de Internationale Korfbal Federatie zijn niet opgenomen.
Tal van verenigingen zonden in de loop der jaren jubileumboeken naar het bondsbureau. Zij vormen een belangrijke bron om de lokale ontwikkelingen van de korfbalsport in kaart te brengen. Alle jubileumboeken die in 2020 in het bezit waren van het KNKV zijn in deze inventaris meegenomen, geordend op de clubnamen. ( Inv.nrs. 116-141. )
Naast het archief van de korfbalbonden en de jubileumboeken van aangesloten clubs waren er ook archieven van andere instanties gedeponeerd in Zeist: het Broekhuysenfonds (1954-2004), de Korfbal Propagandavereniging De Meeuwen (1927-1978), de Nederlandse Scheidsrechters Vereniging en de Nederlandse Korfbal Trainers Vereniging (opgericht 1976). Deze zijn ook in de inventaris opgenomen.
Ordening van het archief
Voor de inventarisering is een hoofdverdeling van landelijke bonden aangehouden: het gedeelte KNKB-KNKV, het gedeelte CKB en het gedeelte RKDKB-NDKB. Alle drie bonden hebben weer een onderverdeling naar onderliggende secties, ofwel de regionale bonden, de Afdelingen en Districten. Bij alle landelijke bonden en regionale afdelingen zijn twee rubrieken gemaakt: Stukken van algemene aard en Stukken over bijzondere onderwerpen. De onderverdeling van deze twee onderdelen hing af van het beschikbare materiaal, maar zij hebben bijna allemaal wel notulen, ingekomen en uitgegane brieven, stukken over de competitie, commissies en officiële organen.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
[standaardtekst (aan te passen als daartoe aanleiding is): Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.]
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van kwetsbare of slechte materiële staat.
[eventueel overige relevante teksten uit de toegang; indien geen info, dan dit tweede 'phystech'-element weglaten]
Andere toegang
[Wordt alleen gebruikt als er een andere, nadere toegang, bijv. database, beschikbaar is. Als die er niet zijn, dan dit element weglaten.]
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Koninklijk Nederlands Korfbal Verbond (KNKV) en voorganger, nummer toegang 2.19.266, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Koninklijke Nederlandse Korfbalbond, 2.19.266, inv.nr. ...

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Verwante archieven

Archiefbestanddelen