Terug naar zoekresultaten

2.18.32 Inventaris van de archieven van de Hoofdbank van de Amsterdamsche Bank NV en van hierbij gedeponeerde archieven, (1609) 1871-1964 (1993)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.18.32
Inventaris van de archieven van de Hoofdbank van de Amsterdamsche Bank NV en van hierbij gedeponeerde archieven, (1609) 1871-1964 (1993)

Auteur

D.J. Wijmer

Versie

07-12-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2012 (c)

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Amsterdamsche Bank
Amsterdamsche Bank

Periodisering

archiefvorming: 1871-1964
oudste stuk - jongste stuk: 1609-1993

Archiefbloknummer

I91

Omvang

4244 inventarisnummer(s) 258,50 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Amsterdamsche Bank NV (1871-1964) Amsterdamsche Bank NV / Bijbank te Rotterdam (1917-1967) Incasso-Bank NV (1891-1948) Bandar Oliepalmen Cultuur Maatschappij (1910-1964) Bank van Doijer & Kalff NV te Zwolle (1824-1957) Financieele Maatschappij voor Nijverheidsondernemingen NV te Amsterdam (1883-1959) Friesche Bank NV te Leeuwarden (1917-1937)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat series notulen van vergaderingen van aandeelhouders en van commissarissen, jaarstukken en dossiers. Deze documenten betreffen de organisatie van de bank, overname van andere banken, deelneming in en kredietverlening aan bedrijven, effectenbedrijf, vermogensbeheer, betalingsverkeer en lidmaatschappen van verenigingen. Ook zijn archieffragmenten bijkantoren, dochterbedrijven en van overgenomen bankbedrijven aanwezig.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Geschiedenis van de Amsterdamsche Bank in vogelvlucht
Als gevolg van de Franse herstelbetalingen na de Frans-Duitse oorlog van 1870/1871 was er in Duitsland een groot kapitaaloverschot ontstaan waarvoor beleggingskanalen werden gezocht. Dit leidde in Duitsland tot de Gründerperiode , waarin een enorm aantal nieuwe maatschappijen op aandelen het licht zag. Deze oprichtingsgolf beperkte zich niet tot Duitsland, maar strekte zich ook uit over de grenzen heen. Tegen deze achtergrond vond op 5 december 1871 in Amsterdam de oprichting plaats van de Amsterdamsche Bank NV door een consortium van voornamelijk Duitse banken onder leiding van de Bank für Handel und Industrie AG in Darmstadt. Doel van de oprichters was de vestiging van een Nederlands bankbedrijf, dat de relatie tussen de Nederlandse en Duitse geldmarkten zou bevorderen.
De werkzaamheden van de bank startten op 1 januari 1872 vanuit het pand Herengracht 597. De eerste jaren waren niet gemakkelijk. Het beginkapitaal van ƒ 30.000.000,- bleek te groot voor de Nederlandse behoeften van deze tijd, ook al gezien de achtergebleven industriële ontwikkeling. Bovendien zette in 1873 de depressie in, een lange periode van verlaging van het internationale prijsniveau, met als dieptepunt de jaren rond 1885. Ook het verkeerd aflopen van een aantal investeringsprojecten en de suikercrisis op Java (1884) zorgden voor problemen. De Amsterdamsche Bank wist al deze moeilijkheden echter te boven komen.
Men bleef echter voorzichtig, de reden dat in 1901 het Amsterdamsch Wisselkantoor nog als aparte vennootschap werd opgericht. In werkelijkheid was dit het eerste bijkantoor. In 1904 werd Stadnitski & Van Heukelom te Amsterdam (1785) overgenomen. De acquisitie van dit bedrijf vormde, vanwege het grote aantal vooral Franse relaties, de basis voor het grote net van buitenlandse particuliere relaties waar de Amsterdamsche Bank als raadgeefster voor optrad. De uitbreiding werd voortgezet door nieuwe vestigingen van het Amsterdamsch Wisselkantoor. Deze dochter opende tot 1908 kantoren in Amsterdam (Damrak en Sarphatistraat), Utrecht, Eindhoven, Almelo en Enschede. Hierna werd het Wisselkantoor opgeheven en haar kantoren omgezet in bijkantoren van de Amsterdamsche Bank. De bank verkreeg ook belangen in diverse provinciale banken zoals de Helmondsche Bank en de Heerlener Bank. Gedwongen het voorbeeld van de Rotterdamsche Bankvereeniging (Robaver) te volgen, werden in de periode na 1911 diverse plaatselijke bankbedrijven overgenomen en omgezet in bijkantoren. Na deze expansie- en concentratieperiode, die de toenmalige bankwereld in zijn geheel kenschetst, volgde een tijd van consolidatie, ook bij de Amsterdamsche Bank.
Met respectievelijk de Nederlandsche Handel-Maatschappij in 1921 en De Twentsche Bank in 1923 werden gesprekken gevoerd over een vorm van samenwerking, die in beide gevallen op niets uitliepen. Met het oog op de financiering van de plaatselijke diamantindustrie opende de bank in 1937 een dochterbedrijf in Antwerpen, het Amsterdamsch Diamantkantoor, al in 1938 omgedoopt tot Amsterdamsche Bank voor België. Dit zou de enige buitenlandse vestiging van de Amsterdamsche Bank blijven. In juli 1939 besloten de Amsterdamsche Bank en de Rotterdamsche Bankvereeniging tot een zeer vergaande vorm van samenwerking, die door de oorlogsomstandigheden echter een aantal maanden later werd afgelast. Kort daarna, per 1 januari 1940, werd het Noordhollandsch Landbouwcrediet in Alkmaar overgenomen, waarvan de Amsterdamsche Bank in 1887 één van de oprichters was geweest.
Tijdens de crisisperiode van de jaren dertig leed de Amsterdamsche Bank diverse debiteurenverliezen, en meerdere rekening-courantkredieten moesten worden herzien of verlaagd. Dat de Duitse kredieten niet meer werden terugbetaald vanwege de Stillhalte - een overeenkomst uit 1931 tussen Duitsland en haar buitenlandse crediteuren, waarbij een moratorium werd afgesproken voor de terugbetaling van buitenlandse kredieten en de rentebetaling op deze kredieten - was een groter probleem. De hiermee verbonden zwendel van de Pool Siegfried Wreswynski zou uiteidelijk directeur H.A. van Nierop zijn functie kosten.
Met de heropleving van de bankactiviteiten na de Tweede Wereldoorlog kwam ook de concentratiebeweging weer op gang. In december 1946 benaderde de Incasso-Bank (één van de 'grote vijf') de Amsterdamsche Bank met een verzoek tot eventuele samenwerking. De gesprekken leidden uiteindelijk tot een overname van de Incasso-Bank per 1 januari 1948. Voor de Amsterdamsche Bank betekende dit een aanzienlijke uitbreiding van het kantorennet.
In 1956 begon de Amsterdamsche Bank, via haar dochterinstelling Maatschappij voor Middellang Crediet, met een nieuwe activiteit: het verstrekken van kredieten met een middellange looptijd aan het bedrijfsleven. Dit was vanaf het begin een succesvolle operatie.
Vanaf 1958 participeerde de Amsterdamsche Bank in de European Advisory Committee, een samenwerkingsverband met drie grote Europese banken, de Deutsche Bank AG (Frankfurt), de Midland Bank Ltd (Londen) en de Banque Société Générale de Belgique (later Société Générale de Banque) SA (Brussel). Dit leidde in 1967 tot de oprichting van de Banque Europeénne de Credit à Moyen Terme te Brussel.
Op 11 juni 1964, nadrukkelijk in navolging van de Nederlandsche Handel-Maatschappij en de Twentsche Bank, bleek de tijd wèl rijp voor een fusie tussen de Amsterdamsche Bank en de Rotterdamsche Bank, en ontstond de Amsterdam-Rotterdam Bank (Amro Bank) in Amsterdam. Officieel werd deze bank op 27 juli 1964 opgericht als nieuwe holding. Pas op 1 maart 1965 werden alle activiteiten van beide banken onder de naam Amsterdam-Rotterdam Bank voortgezet. De Amsterdamsche Bank, als bank, werd per 31 december 1968 door De Nederlandsche Bank als handelsbank doorgehaald in afdeling I van het register van kredietinstellingen. De Amsterdamsche Bank als vennootschap bestaat tot op de huidige dag, maar leidt een sluimerend bestaan.
Oprichting, doel en kapitaal
De jaren 1850-1870 markeerden in Nederland de overgang van een vroegkapitalistische naar een modernkapitalistische maatschappij. Een onderdeel van dit proces was de opkomst van het moderne bankwezen. Met name in de periode na 1860 werd een aantal banken opgericht dat grote en blijvende betekenis zou hebben. Te noemen zijn onder meer de CV Twentsche Bankvereeniging, als voortzetting van het kassiersbedrijf B.W. Blijdenstein jr te Enschede in 1861, en de Rotterdamsche Bank NV in 1863. Aan het eind van deze overgangsperiode vond de oprichting plaats van de Amsterdamsche Bank. Behalve bovengenoemd proces speelde hierbij de situatie in Duitsland een grote rol. Daar was na de Frans-Duitse oorlog van 1870/71 een groot kapitaaloverschot aanwezig, waarvoor naarstig beleggingskanalen werden gezocht. Dit leidde tot de Gründerperiode , waarin een enorm aantal nieuwe maatschappijen op aandelen het licht zag. Deze oprichtingsgolf beperkte zich niet tot Duitsland, maar strekte zich ook uit over de Duitse grenzen heen.
Het directe initiatief tot oprichting van de Amsterdamsche Bank NV kwam van de Bank für Handel und Industrie AG te Darmstadt. Zij fungeerde als leidster van een consortium van Duitse banken met als doel de vestiging van een Nederlands bankbedrijf dat de relatie tussen de Nederlandse en Duitse geldmarkten zou kunnen bevorderen. De akte van oprichting passeerde op 5 december 1871. De vennootschap werd aangegaan voor 99 jaar, een bepaling die overigens in 1922 uit de statuten werd geschrapt. De vennootschap was statutair gevestigd in Amsterdam. De werkzaamheden van de bank begonnen per 1 januari 1872 vanuit het pand Herengracht 597 te Amsterdam.
Het statutair doel werd in 1871 omschreven als de uitoefening van het bankiersbedrijf en den commissiehandel in den ruimsten zin. Zij zal zich bij voorkeur onledig houden met het verrigten van operatiën, waaruit zij haar kapitaal na een bekwamen termijn of zoodra dit wenschelijk of noodzakelijk mogt voorkomen, gemakkelijk terugnemen kan. Deze omschrijving bleef lange tijd ongewijzigd. Pas de statuten van 1938 brachten een uitbreiding, en gaven de bank ook de mogelijkheid om vermogens van derden te beheren en te besturen en om aangesteld te worden tot bewindvoerster, tot uitvoerster van uiterste wilsbeschikkingen en tot bestuurster, commissaris of liquidatrice van vennootschappen of andere instellingen. Verdere wijzigingen vonden niet meer plaats.
De werkkring werd alleen in de statuten van 1871, en later niet meer, nader omschreven:
  • het disconteren van wisselbrieven en ander handelspapier; het kopen en verkopen voor eigen rekening van wissels op alle handelsplaatsen, alsmede bankbiljetten, coupons, papiergeld en ander handelspapier;
  • het uitvoeren van betalingen voor rekening van derden, en het in bewaring nemen van gelden en andere waarden;
  • ontvangen van gelden in rekening-courant of à deposito met of zonder rentevergoeding;
  • het incasseren voor rekening van derden van wissels, assignaties, coupons en ander handelspapier en het in- en verkopen voor derden van wissels, staatsfondsen, aandelen, obligaties en andere waarden, alsmede van coupons, dividendbewijzen en goederen;
  • het belenen van staats-, provinciale en gemeenteobligaties en schuldbrieven van andere publiekrechtelijke corporaties of financiële, commerciële en industriële ondernemingen, en andere waarden, alsmede niet aan bederf onderhevige waarden, en het geven van voorschot daarop in geval van consignatie of commissie tot verkoop;
  • het handelen in specie en biljoen (buiten gebruik gestelde munten) en het laten verwerken of vermunten daarvan;
  • het zich in rekening-courant stellen met handels- of bankiershuizen en ondernemingen en het openen van kredieten, het accepteren van wissels en het zelf uitgeven van wissels en geldaanwijzingen;
  • het inschrijven voor eigen rekening of die van derden op effecten en staatsfondsen van allerlei aard en het kopen en verkopen daarvan;
  • het geheel of gedeeltelijk, alleen of gezamenlijk met anderen overnemen van leningen of openbare ondernemingen;
  • het oprichten, alleen of gezamenlijk met anderen, van administratiekantoren en nieuwe naamloze of commanditaire vennootschappen, het fuseren van vennootschappen of het omzetten van ondernemingen in naamloze of commanditaire vennootschappen; het uitgeven van aandelen of obligaties van dergelijke vennootschappen;
  • het zich belasten, voor eigen rekening of die van derden, met de uitvoering van werken van openbaar nut waarin zij in het kapitaal heeft bijgedragen.
Expliciet uitgesloten waren alle niet onder het bankbedrijf of de commissiehandel vallende activiteiten, zoals de aankoop van vaste goederen anders dan voor eigen gebruik en het verschaffen van geld op hyphotheek. Ter uitvoering van de activiteiten kon de bank bijkantoren vestigen, deelnemen in vennootschappen bij wijze van geldschieting en agenten benoemen, overal waar haar dit wenschelijk voorkomt .
Gestart werd met een maatschappelijk kapitaal van ƒ 30.000.000,-, verdeeld in aandelen van ƒ 250,-. Hiervan werd alleen de eerste serie van 40.000 aandelen (ƒ 10.000.000,-) geplaatst. Op 14 augustus 1871 werd met veel succes voor ƒ 7.500.000,- aan aandelen geëmitteerd, voor 95% geplaatst in Duitsland. De rest van de aandelen werd niet op de markt gebracht.
Het maatschappelijk kapitaal bleek, mede vanwege de in 1873 inzettende crisis, te groot voor de behoefte van de Nederlandse markt van die tijd. Een statutenwijziging van december 1873 verleende de directie de bevoegdheid eigen aandelen tot een bedrag van ƒ 2.500.000,- terug te kopen; van deze bevoegdheid werd in 1874 gebruik gemaakt. In 1877 werd het kapitaal teruggebracht tot ƒ 6.000.000. Dit geschiedde enerzijds door vernietiging van de in 1874 teruggekochte aandelen, anderzijds door terugbetaling van ƒ 50,- op de nog uitstaande 30.000 aandelen van ƒ 250,-. Vanaf 1906 werd het maatschappelijk kapitaal geleidelijk weer verhoogd, tot uiteindelijk ƒ 150.000.000,- in 1956. De statuten boden vanaf 1933 de mogelijkheid tot uitgifte van preferente aandelen, die onderdeel waren van de totale som van het maatschappelijk kapitaal.
Toezichthoudende organen
Aandeelhouders
De eigendom van en ultieme zeggenschap over de Amsterdamsche Bank NV berustte, zoals de rechtsfiguur van de naamloze vennootschap eigen, bij de inbrengers van het kapitaal, de aandeelhouders. De aandeelhouders van de bank vergaderden jaarlijks uiterlijk in mei te Amsterdam, ter afhandeling van de zaken die hen als eigenaars statutair waren toebedeeld. Daarnaast konden buitengewone vergaderingen plaatsvinden, indien de Raad van Toezicht/Commissarissen, de directie of de houders van 10% van het aantal op de vergadering uit te brengen stemmen dit vorderden. De voornaamste taak van de aandeelhouders was het definitief vaststellen van de jaarstukken. De door de directeuren opgemaakte balans, resultatenrekening en memorie van toelichting alsmede het directieverslag werden door dezen overhandigd aan de Raad van Toezicht/Commissarissen, die de stukken vervolgens, voorzien van een preadvies, aan de aandeelhouders voorlegde. De aandeelhouders bepaalden verder, op voorstel van de Raad van Toezicht/Commissarissen, de hoogte van het dividend. Daarnaast was hun goedkeuring vereist voor wijziging van de statuten en kozen en benoemden zij de commissarissen.
De leiding over de vergadering berustte bij de (vice)voorzitter van de Raad van Toezicht/Commissarissen. De te houden notulen dienden te worden getekend door de voorzitter en de secretaris van de vergadering, alsmede díe aandeelhouders die dit wensten. De agenda en de voorstellen voor de vergadering werden vastgesteld door de Raad van Toezicht/Commissarissen, die deze gelijktijdig met de convocaties in druk diende te verspreiden.
In 1935 emitteerde de bank vijftig preferente aandelen, elk nominaal ƒ 200,-, die werden geplaatst bij de commissarissen en directeuren van de bank. De houders kregen statutair het recht om bindende voordrachten voor de benoeming van commissarissen op te maken. Voor deze aandelen werd een omslachtige beschermingsconstructie in het leven geroepen, door middel van de oprichting van het Administratiekantoor de Amstel NV. De commissarissen en directeuren droegen hun preferente aandelen over aan het administratiekantoor, waarvan zij op zich weer alle aandelen bezaten. Materieel bleven de commissarissen en directeuren dus preferente aandeelhouders. Om te voorkomen dat de preferente aandelen in ongewenste handen raakten en te zorgen dat deze overgingen op de opvolgende commissarissen en directeuren, werd tussen de bank enerzijds en de commissarissen en directeuren anderzijds een contract opgemaakt dat laatstgenoemden verplichtte de aandelen ter bank te deponeren en dat verder bepalingen bevatte omtrent de bewaring ervan. De directe aanleiding voor de invoering van het preferent aandeelhouderschap en de hieraan gekoppelde procedure was het verdwijnen uit het Wetboek van Koophandel van het verbod op het uitbrengen van meer dan zes stemmen per aandeelhouder.
Raad van Toezicht/Commissarissen en Permanente Commissie
De Raad van Toezicht/Commissarissen bestond aanvankelijk uit twaalf leden, benoemd door de aandeelhoudersvergadering. In de volgende jaren volgde een geleidelijke uitbreiding naar een aantal van ruim twintig. Kort na de overname van de Incasso-Bank in 1948 bedroeg het aantal enkele jaren rond de dertig. Directeuren en consulent vergaderden mee, maar hadden geen stemrecht. Ieder jaar trad een deel van de leden af volgens een bij loting vastgesteld rooster. Tot 1956 moest ieder lid eigenaar zijn van tenminste 25 aandelen op naam, onvervreemdbaar en gedeponeerd ten kantore van de vennootschap. Via een statutenwijziging in 1933 werd een oligarchische clausule ingevoerd, waarbij de houders van de via dezelfde wijziging ingevoerde preferente aandelen (commissarissen en directeuren) het recht kregen tot het opstellen van een bindende voordracht voor de benoeming van nieuwe commissarissen. De commissarissen kregen eenzelfde bevoegdheid ten aanzien van de benoeming van directeuren. De raad handelde volgens een reglement van orde. Zij benoemde zelf uit haar midden een (vice)voorzitter. Besluiten werden bij meerderheid genomen, behalve in bijzondere gevallen. Bij staking besliste de voorzitter. Voor een wettig besluit was de aanwezigheid van de meerderheid vereist. In dringende gevallen was inwinnen van een schriftelijk oordeel mogelijk. De raad kwam minstens éénmaal per twee maanden te Amsterdam bijeen. Zij hield toezicht op het beheer van de vennootschap, waakte over de naleving van de statuten en besloot in twijfelgevallen. Zij bepaalde het maximum van deposito's, kredieten en voorschotten. Zij besloot over de oprichting van filialen, agentschappen en commanditaire vennootschappen, de uitvoering van werken van openbaar nut en datgene wat de statuten of directeuren verder aan haar oordeel overlieten. Vanaf 1956 werd de taakomschrijving van de commissarissen in de statuten in algemenere termen omschreven.
Via de al genoemde statutenwijziging van 1933 werd de naam Raad van Toezicht veranderd in Raad van Commissarissen. Via een statutenwijziging in 1876 kreeg de Raad van Toezicht het recht uit zijn midden een Permanente Commissie te benoemen en hieraan rechten en werkzaamheden over te dragen. Op de vergadering van 23 oktober 1876 werd een eerste Permanente Commissie benoemd, die als de raad niet vergaderde al diens rechten uitoefende, behalve een aantal die hiervan nadrukkelijk waren uitgesloten. Feitelijk fungeerde de Permanente Commissie dus als dagelijks bestuur van de raad.
Interne organisatiestructuur
Hoofdbank
Rond 1900 was de omvang van het bedrijf al zodanig, dat de verschillende activiteiten waren ondergebracht in een groot aantal afdelingen: de Correspondentieafdeling, op zich weer onderverdeeld in een Hollandse, Franse, Engelse en Duitse afdeling; een Rekenafdeling (coupons); een Wisselafdeling, verdeeld in een binnenlandse en een buitenlandse afdeling; een Kassiersafdeling, met de onderdelen kas en traiterekening, de Boekhoudafdeling, verdeeld in rekening-courant en comptabiliteit; een Fondsenafdeling; een Prolongatieafdeling; controleafdelingen voor fondsen en prolongaties; afdelingen voor informatie, expeditie en binden en drukken. Elke afdeling stond onder leiding van een afdelingschef; een aantal afdelingen gezamenlijk werd geleid door een procuratiehouder.
Uit een organisatieschema van de hoofdbank van 1921 blijkt dat de structuur verder is verfijnd. De activiteiten zijn nu geclusterd in 7 'sectoren' (de term wordt niet gebruikt), onderverdeeld in hoofdafdelingen en onderafdelingen. Het betreft:
  1. Correspondentie , waartoe onder meer behoren de Secretarieën A (onder andere kredieten Amsterdam behalve Sarphatistraat, accountants, personeel) en B (onder andere eigen emissies, syndicaten, juridische zaken), de afdeling Diamant, de Correspondentieafdelingen, de Inlichtingendienst, Credietbrieven en Accreditieven en een serie interne diensten als archief, drukkerij en magazijn;
  2. Boekhouding , onderverdeeld in Hoofdboekhouding, Grootboeken en Rekening-Courant;
  3. Bijkantoren , verdeeld in Inspectie en Controleurs;
  4. Kas , verdeeld in Centrale Kas, Kas Hoofdkantoor, Effectenkas, Wisselkantoor en Kas Amstelstraat;
  5. Wissels , met Wisselarbitrage, Buitenlandse Wissels, Binnenlandse Wissels en Incasso's op het binnenland;
  6. Effecten en Coupons , verdeeld in een groot aantal afdelingen verantwoordelijk voor het hele traject van administratie van effecten en coupons;
  7. Goederen , waaronder vielen de Documentaire Accreditieven, Consignaties, Garanties en Assuranties.
Deze organisatiestructuur zou tot na de Tweede Wereldoorlog in essentie gehandhaafd blijven, al vonden er natuurlijk wel veranderingen plaats; de introductie van nieuwe vormen van dienstverlening en de groei van het bedrijf met de daaruit voortvloeiende ingewikkelder bedrijfsprocessen maakten dit noodzakelijk.
Het organisatieschema van 1949, dus van kort na de overname van de Incasso-Bank, kent dezelfde hoofdindeling als boven, echter uitgebreid met de 'sectoren' Beurs , Assurantieën , Centrale Controle en Organisatie . Binnen de hoofdafdelingen zijn als veranderingen te noemen de opwaardering van de afdeling Juridische Zaken, de introductie van een Economisch Bureau en een afdeling Hollerith en de onderverdeling van de afdeling Kredieten-bijkantoren in rayons.
Een organisatieschema van 1964 toont dat in de laatste decennia de structuur wat ingrijpender was gewijzigd. Er is nu sprake van zeven sectoren (nu daadwerkelijk zo geheten), elk onder leiding van een rechtstreeks onder de directie staand sectorhoofd. Het betreft het Binnenlands Bedrijf (kredieten Amsterdam, Hollandse correspondentie), het Buitenlands Bedrijf (buitenlandse correspondentie, - wissels en - incasso, deviezenbureau, diamant, handelsbemiddeling, reiskredietbrieven, informaties), het Effectenbedrijf , de sector Financiering en Beleggingen (onder andere 'particulieren', vermogensbeheer, beleggingsadviezen en belastingzaken), het Assurantiebedrijf , de sector Kantoren (onder andere kredieten buiten Amsterdam) en de sector Algemene Interne en Administratieve Afdelingen (onder andere incasso, giro, inkoop, rekening-courant, archief). Daarnaast was er nu een reeks stafafdelingen en hulpdiensten, waaronder de Interne Accountantsdienst, de afdeling Bijzondere Zaken, de Hoofdboekhouding, de Juridische Afdeling, Personeelszaken, Organisatie, de Secretarieën A en B en het Economisch Bureau.
Uit de benaming van de sectoren en afdelingen kan hun taakstelling in de meeste gevallen makkelijk worden afgeleid. Een aantal vereist echter wat nadere toelichting.
De afdeling Bijzondere Zaken werd overgenomen uit de organisatiestructuur van de Incasso-Bank. Zij hield zich bezig met kredietbegeleiding en afwikkeling van faillissementen en liquidaties. De afdelingen Vermogensbeheer, Beleggingsadviezen en Belastingzaken hadden alle drie een (voornamelijk extern gerichte) dienstverlenende functie, voornamelijk naar cliënten die al een relatie met de bank hadden. Tot vermogensbeheer werd behalve de administratie van het vermogen van cliënten op zich ook gerekend bewindvoering en executele van nalatenschappen. De afdeling Beleggingsadviezen verstrekte inlichtingen over binnen- en buitenlandse fondsen aan eigen kantoren en aan binnenlandse en buitenlandse zakelijke relaties en particulieren. Verder gaf de afdeling een aantal periodieken uit, waaronder het 14-Daags Beursoverzicht . De afdeling Belastingzaken bestond sedert 1940; het ontstaan hangt samen met de toename van de belastingdruk in en na de Tweede Wereldoorlog (Vermogensaanwasbelasting; 'Heffing-Ineens'). De afdeling verzorgde voor haar cliënten de aangiften van de inkomsten- en vermogensbelasting.
Bijkantoren, zitdagen en agentschappen
In de loop der tijden ontwikkelde zich een uitgebreid net van vestigingen buiten de hoofdbank, zowel in de stad Amsterdam (stadsbijkantoren) als in de provincie. Het ontstaan van deze vestigingen kon op verschillende manieren plaatsvinden:
  1. door stichting van zelfstandige kantoren met eigen rechtspersoon; tot deze categorie behoorde onder meer de in 1937 opgerichte NV Amsterdamsch Diamantkantoor te Antwerpen, in 1938 omgedoopt in Amsterdamsche Bank voor België. Feitelijk waren het dochterondernemingen, en ze werden veelal aangeduid als 'gelieerde' banken;
  2. door deelneming in bestaande instellingen en/of het onderbrengen van agentschappen bij bestaande instellingen, waarbij deze bepaalde vormen van dienstverlening namens de Amsterdamsche Bank verrichtten; veelal bleven deze instellingen tijdelijk nog zelfstandig, maar werden ze uiteindelijk overgenomen en omgezet in bijkantoren. Tot deze categorie behoorden onder andere de Helmondsche Bank NV en de Heerlener Bank NV;
  3. door overneming van bestaande banken, bijvoorbeeld de Friesche Bank NV te Leeuwarden in 1934; de kantoren van deze bank werden omgezet in bijkantoren van de Amsterdamsche Bank;
  4. door directe stichting van bijkantoren.
De motieven voor deze uitbreiding waren meervoudig van aard. Ten eerste verbeterde de Amsterdamsche Bank de acquisitie van creditgelden en orders en daarmee haar concurrentiepositie. Ten tweede leidde het tot een meer efficiënte uitvoering van met name de kredietverlening; kleine lokale en provinciale banken konden in veel gevallen niet aan grote orders voldoen. Ten derde zorgde het voor geografische spreiding van de activiteiten en daarmee indirect voor vermindering van de afhankelijkheid van één bedrijfstak en dus van het risico.
Als relatievorm bleef uiteindelijk hoofdzakelijk het bijkantoor over, hoewel oude andersoortige verhoudingen in de verhouding hoofdbank-bijkantoor dikwijls een rol bleven spelen; deze verhouding kan dus per geval uiteenlopen. Een verdere onderverdeling kan nog gemaakt worden in enerzijds bijkantoren met een zelfstandige administratie en winstopmaking en anderzijds zitdagen, deel uitmakend van de administratie van een bijkantoor, en zonder zelfstandige winstopmaking.
De bevoegdheden van bijkantoren waren beperkt. Naast de voorschriften die een uniforme dienstverlening moesten bevorderen en dus de vrijheid inperkten was voor veel handelingen toestemming van de hoofdbank vereist; dit gold met name voor het verlenen van kredieten. De directe oprichting van bijkantoren vond pas plaats vanaf de aanvang van de twintigste eeuw. Wel waren voordien door medeoprichting of verwerving van aandelen al belangen in andere bancaire instellingen verworven; zo was de bank in 1883 medeoprichter van de NV Financiëele Maatschappij voor Nijverheidsondernemingen te Amsterdam en in 1887 van de NV Noordhollandsch Landbouwcrediet te Alkmaar. Ook in de twintigste eeuw bleef deze manier van verwerving van steunpunten in gebruik.
In 1901 werd de NV Amsterdamsch Wisselkantoor opgericht. Voorzichtigheidshalve heette het aanvankelijk een zelfstandige onderneming met deelneming van de Amsterdamsche Bank te zijn; de personele unies wat betreft directies en raden van toezicht en het feit dat de Amsterdamsche Bank vrijwel het gehele maatschappelijk kapitaal bezat doen dit echter enigszins vreemd overkomen. In verband met de oprichting had de bank al in 1899 de panden Damrak 95 en 96 aangekocht. Hier opende het Wisselkantoor in 1901 haar deuren, feitelijk te beschouwen als de opening van het eerste bijkantoor. Het Wisselkantoor opende tot 1908 bijkantoren in Utrecht, Eindhoven en Almelo. Hierna werd het opgeheven en werden haar kantoren omgezet in bijkantoren. In Enschede werd een bijkantoor gevestigd in het pand van de in liquidatie getreden firma E. Elderink. Verder traden in de provincie de Heerlener Bank NV (vanaf 1908) en de Helmondsche Bank NV (vanaf 1902) op als agenten voor de Amsterdamsche Bank. Beide banken werden in 1929 overgenomen en omgezet in bijkantoren. De ratio achter het vroege vestigings- en samenwerkingsbeleid wordt duidelijk wanneer men de mijnbouw- en industriekaart uit die tijd voor ogen neemt. In Amsterdam zelf werd in 1907 met het oog op de dienstverlening aan de diamanthandel een bijkantoor in de Sarphatistraat gevestigd, aanvankelijk in een huurhuis (nr. 39), vanaf 1910 in de aangekochte panden 29-31. In 1914 werd een bijkantoor in de Van Baerlestraat 58 geopend. In 1914 volgde oprichting van de bijbank Rotterdam; deze was aanvankelijk gevestigd aan de Boompjes 29, en verhuisde in 1917 naar de Coolsingel.
Het aantal bijkantoren breidde zich de jaren daarna gestaag uit, tot 29 in 1920 en 94 in 1947. Bovendien werden in laatstgenoemd jaar in 78 plaatsen zitdagen gehouden. De vestiging vond, als voorheen, niet zelden plaats in voormalige kantoren van in liquidatie getreden banken, als de Groningsche Crediet- en Handelsbank NV (1920), de Heerlener Bank NV en Helmondsche Bank NV (1929), de Friesche Bank NV te Leeuwarden (1934) en de NV Noordhollandsch Landbouwcrediet te Alkmaar (1940). De overname van de Incasso-Bank zorgde voor een uitbreiding van het kantorennet met ruim 70 vestigingen en circa 15 zitdagen. Hierbij moet echter worden aangetekend dat het proces van samenvoeging van kantoren vrijwel onmiddellijk van start ging. In 1963, het jaar vóór de fusie met de Rotterdamsche Bank, bedroeg het aantal bijkantoren 202 en werden in 36 plaatsen zitdagen gehouden.
Dochterondernemingen
Naast de hoofdbank, de bijkantoren en zitdagen kunnen ook de door de bank met een specifiek doel opgerichte en geheel door haar gecontroleerde maatschappijen of stichtingen als onderdeel van het bedrijf worden beschouwd. Van een aantal hiervan zijn bescheiden in de inventaris opgenomen. Deze maatschappijen of stichtingen werden meestal opgericht voor de uitvoering van een specifieke taak. De redenen hiervoor konden uiteenlopen. Het kon zijn dat men het maatschappelijk kapitaal gescheiden wilde houden, als in het geval van de Stichting Pensioenfonds en de Vereniging Amsterda. Het kon ook gaan om activiteiten waaraan men de naam van de bank niet (meteen) wilde verbinden, als in het geval van veel financierings- en beleggingsmaatschappijtjes. Of het ging om het uitproberen van nieuwe vormen van dienstverlening zoals bij de Maatschappij tot Financiering van Huurkoopovereenkomsten Mahuko NV (1953), de Maatschappij tot Huurkoopfinanciering Hukongo NV (1954), de Maatschappij voor Middellang Crediet NV (1956) en de Maatschappij tot Financiering van Bedrijfspanden NV (1954). Een speciaal geval was het Administratiekantoor de Amstel NV; het doel van deze maatschappij is al omschreven in rubriek III.1.
Bedrijfsmiddelen
Personeel
Directie en procuratiehouders
Het dagelijks beheer over de bank was opgedragen aan twee of meer verplicht in Amsterdam woonachtige directeuren. Zij konden de vennootschap in en buiten rechte vertegenwoordigen. Hun aantal varieerde in de loop der jaren; aanvankelijk waren er drie, later meestal vier. Kort na de overname van de Incasso-Bank in 1948 was hun aantal tijdelijk groter. De directie was verantwoording verschuldigd aan de Raad van Toezicht/Commissarissen. Zij werd, op voordracht van de raad, benoemd door de vergadering van aandeelhouders. De oligarchische clausule van 1933 gaf de raad de bevoegdheid tot het doen van een bindende voordracht. Bij verhindering van één der directeuren nam een lid van de raad zijn positie waar. Iedere directeur moest, tot 1956, eigenaar zijn van tenminste 50 aandelen op naam, onvervreemdbaar en berustend ten kantore van de bank. Alle uitgaande stukken dienden door minstens twee directeuren te worden getekend. De aandeelhoudersvergadering kon aan de directie een consulent toevoegen; deze had, na goedkeuring van de Raad van Toezicht, alle bevoegdheden van een directeur. De functie van consulent heeft slechts korte tijd bestaan; vermoedelijk is zij omgezet in die van vierde directeur.
In 1874 is voor het eerst sprake van de positie van gevolmachtigde van een directeur. Deze functionaris kon, samen met een directeur of een als directeur handelend lid van de Raad van Toezicht, de bank verbinden. In 1884 werd deze positie overbodig door het verschijnen van de algemene en bijzondere procuratiehouders. Hun tekeningsbevoegdheid werd in later jaren nog enige malen verruimd. In 1934 werd bepaald dat de bevoegdheden van directeuren van bijkantoren en van algemene procuratiehouders van de vennootschap gelijk waren, evenals die van procuratiehouders van bijkantoren en bijzondere procuratiehouders van de vennootschap.
Overig personeel en personeelsorganen
De snelle groei van de bank weerspiegelt zich vanzelfsprekend ook in een snelle personeelsuitbreiding. Het aantal van circa tien medewerkers waarmee men startte was ten tijde van het vijfentwintigjarig jubileum in 1896 reeds aangegroeid tot 1 secretaris, 3 procuratiehouders, 97 kantoorbeambten en 18 kasboden. De personeelssterkte zou tenslotte vlak voor de fusie met de Rotterdamsche Bank uitkomen op circa 5000, waarvan rond 1800 de hoofdbank bevolkten.
Vanaf 1888 bestond een pensioen- en ondersteuningsfonds voor de beambten van de bank. Tot 1907 werd dit fonds beheerd door de directeuren. In dat jaar werd het ondergebracht in een stichting, waarmee het vermogen onafhankelijk werd gemaakt van eventuele dramatische ontwikkelingen bij de bank. De bank stortte jaarlijks een bedrag in het fonds ter grootte van 10% van de uitgekeerde salarissen aan het personeel onder de rang van directeur.
In 1918 werd uit het personeel een commissie samengesteld, die het instellen van een ziekteverzekering voor het personeel moest voorbereiden. Dit resulteerde in mei 1919 in de oprichting van de Vereeniging Amsterda, met als doel het behartigen van de geestelijke en stoffelijke belangen van de beambten in het algemeen, en in het bijzonder het oprichten van een ziekteverzekering en ondersteuningsfonds. De vereniging kende later verschillende afdelingen, te weten een afdeling ziekteverzekering, een afdeling ondersteuningskas en een afdeling ontspanning en ontwikkeling. De laatste hield zich behalve met het organiseren van velerlei activiteiten ook bezig met financiële steun aan de diverse beambtenverenigingen, met een gelijkaardig doel als Amsterda zelf. De vereniging beheerde verder het huis Gelria te Heelsum, dat de directie van de bank ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum in 1921 als vakantieverblijf en herstellingsoord aan het personeel had geschonken. Het huis werd in de oorlog door de Duitsers gevorderd en door oorlogshandelingen zwaar beschadigd. De vereniging werd in de oorlog op last van de bezetter ontbonden, en vervangen door de als ziekenfonds fungerende Stichting Amsterda. In 1945 werd de vereniging in ere hersteld.
Naast Amsterda, en er vaak nauw mee verbonden, waren nog tal van personeelsverenigingen en -fondsen op verschillende terreinen actief: er was een voetbalvereniging Amsterda, een bibliotheekfonds voor beambten etc. Na de overname van de Incasso-Bank in 1948 ontstond een gecombineerde vereniging, 'Amsterda-Incasso-Bank-Combinatie' (Aminco).
Ter gelegenheid van het vijfenzeventigjarig jubileum in 1946 kreeg het personeel een nieuw vakantieoord (later ook conferentieoord) aangeboden te Laag-Soeren, ter vervanging van Gelria dat door oorlogsschade onbruikbaar was geworden. Het huis werd aanvankelijk gehuurd, en in 1950 aangekocht. Het zou ook gaan dienen als cursuscentrum, toen in de jaren vijftig de aandacht voor introductie en scholing van jonge beambten toenam. In 1949 respectievelijk 1961 werden vakantieoorden geopend te Domburg en Luyksgestel. De inrichting van het huis te Domburg was in oorsprong nog een initiatief van de Incasso-Bank.
Op 1 januari 1955 werd een ondernemingsraad geïnstalleerd.
Gebouwen
Zoals vermeld begon de bank haar activiteiten in het pand Herengracht 597. Reeds binnen tien jaar bleek de ruimte door uitbreiding van de werkzaamheden en de groei van het aantal personeelsleden onvoldoende. In 1880 werd daarom het belendende pand Herengracht 599 aangekocht. Het jaar daarop startte een verbouwing waarbij de panden aan elkaar werden getrokken. In 1902 volgde onder leiding van Ed. Cuypers een nieuwe verbouwing, waarbij tevens een kluisinrichting met safeloketten werd ingericht. In 1898 en 1907 werden respectievelijk de panden Herengracht 601 en 603 aangekocht.
In 1916 werden met het oog op de bouw van een nieuw hoofdkantoor de panden Keizersgracht 617-637 aangekocht. In 1919 kwam hier Keizersgracht 615 nog bij. De verplaatsing van de hoofdbank naar deze plaats ging uiteindelijk niet door. Men gaf de voorkeur aan het laten verrijzen van een nieuw kantoor op de oude plek. Daartoe ging men in 1921 een overeenkomst aan met het Gesticht voor R.K. Oude Burgermannen 'Brentano's Steun des Ouderdoms', dat was gevestigd op Herengracht 595. De Amsterdamsche Bank kreeg het pand Herengracht 595, en zorgde voor een nieuw gesticht op de plaats van de eerder aangekochte panden aan de Keizersgracht. De bank bezat op dat moment alle panden vanaf haar gebouw aan de Herengracht tot de Utrechtsestraat, verder de panden Utrechtsestraat oneven tot aan de Amstelstraat, alsmede de panden in de Amstelstraat van Rembrandtplein tot het Centraal Theater. Op deze plek verrees in de jaren 1926-1932 de nieuwe hoofdbank, ontworpen door de architecten H.P. Berlage, B.J. Ouëndag en W.B. Ouëndag. Op 1 november 1932 kon het nieuwe kantoor in gebruik worden genomen.
De bijbank Rotterdam van de Amsterdamsche Bank werd op 2 februari 1914 gevestigd aan de Boompjes 29. Alle grote concurrenten hadden al een kantoor in Rotterdam zodat de Amsterdamsche Bank wel moest volgen. In 1917 verhuisde de bijbank tijdelijk naar de Coolsingel 55. Ondertussen werd aan de Coolsingel 111 een nieuw kantoor gebouwd, dat in 1924 in gebruik werd genomen. In 1925 werd het gebouw aanzienlijk uitgebreid door ook de hoek Coolsingel/Aert van Nesstraat te benutten. Het gebouw werd totaal verwoest bij het bombardement en de brand in mei 1940. De nieuwbouw ging in mei 1946 van start op dezelfde plaats waar het oude gebouw had gestaan. Het huisnummer was gewijzigd in nummer 93. Het ontwerp was van de architecten Van der Heyden en A.A. van Nieuwenhuyzen & Meischke en Schmidt. Tijdens deze nieuwbouw vond per 1 januari 1948 de overname van de Incasso-Bank plaats. Men koos voor samenvoeging van de activiteiten in het reeds in aanbouw zijnde gebouw van de Incasso-Bank aan de Blaak 40. Meteen werden de activiteiten aan Coolsingel 93 gestaakt. Tot 1955 heeft het geraamte in onafgebouwde staat op deze hoek gestaan; toen is het pand afgebouwd voor de Bank voor Handel en Scheepvaart. In 1971 werd het betrokken door Bank Mees & Hope en in september 1993 werd de uitbreiding, naar ontwerp van Rob van Erk, door MeesPierson in gebruik genomen. Door de samenvoeging van ABN AMRO en Fortis is het pand weer binnen ABN AMRO gekomen.
Bedrijfsvoering
Overnames, deelnemingen en commissariaten
De deelnemingen in andere bedrijven vallen in twee categorieën uiteen. Enerzijds zijn er de deelnemingen vanuit pure beleggingsactiviteit of betrokkenheid bij syndicaten. Zij hebben meestal een tijdelijk karakter. Anderzijds zijn er de geconsolideerde deelnemingen, bedoeld ter uitbreiding van het werkterrein en de invloed van de bank. Zij hebben een langdurig, haast vast karakter. Dergelijke deelnemingen konden op verschillende manieren tot stand komen. De Amsterdamsche Bank kon betrokken zijn bij de oprichting van de betreffende instelling, zoals het geval was bij de NV Noordhollandsch Landbouwcrediet te Alkmaar (1887), de Financiëele Maatschappij voor Nijverheidsondernemingen NV te Amsterdam (1883) en de Banque d'Etat du Maroc SA (Marokkaanse Staatsbank) te Parijs (1907). Daarnaast kon men zich eenvoudigweg inkopen. Bij deze deelnemingen betrof het in veel gevallen het verwerven van een belang in andere bancaire instellingen. Niet zelden liepen deze deelnemingen uit op een moeder-dochter-relatie (een belang van 50% of meer) of volledige overname van de betreffende instelling. Deelnemingen in andere ondernemingen, en zeker de grotere deelnemingen, werden meestal gevolgd door de 'aanvaarding' van één of meer post(en) in de Raad van Commissarissen van de betreffende onderneming. Het betrof in deze gevallen dus bankgebonden vertegenwoordigende commissariaten. De aanvaarding hiervan en de toewijzing aan een specifieke bankfunctionaris was een besluit dat op directieniveau werd genomen. Vanwege de aard van deze commissariaten zijn de hieruit voortgekomen dossiers geplaatst in een subrubriek deelnemingen en commissariaten.
Bij een overname werden de bedrijfsactiviteiten van de overgenomen instelling volledig geïntegreerd in het bedrijf van de Amsterdamsche Bank, hoewel de instelling om commerciële of andere redenen nog (enige tijd) onder eigen naam kon blijven functioneren. De Amsterdamsche Bank heeft in haar geschiedenis een veelheid van banken overgenomen, passend in de concentratiegolven in het bankwezen vanaf het tweede decennium van de twintigste eeuw. De meest spectaculaire overname was die van de Incasso-Bank in 1948. Zij plaatste de Amsterdamsche Bank qua omzet op de eerste plaats in het rijtje van de 'grote vier' algemene banken die rond 1960 het Nederlandse bankwezen beheersten: de Amsterdamsche Bank, De Twentsche Bank, de Nederlandsche Handel-Maatschappij en de Rotterdamsche Bank.
Anders dan bij een overname wordt bij een fusie door de fuserende partijen een geheel nieuwe maatschappij opgericht, waarnaar de bedrijfsactiviteiten van beide ondernemingen worden overgeheveld. In 1964 fuseerden de Amsterdamsche Bank en de Rotterdamsche Bank. Gezamenlijk richtten zij de Amsterdam-Rotterdam Bank NV op. De overheveling van de activiteiten naar de nieuwe maatschappij en de volledige integratie kostten uiteraard de nodige tijd en waren pas een aantal jaren later voltooid.
Dienstenpakket
De Amsterdamsche Bank kan worden geschaard in de categorie van de handelsbanken , vanaf de herziening van de Wet Toezicht Kredietwezen in 1978 officieel aangeduid als algemene banken . Voornaamste kenmerken van deze groep banken waren aanvankelijk de toelegging op de dienstverlening aan bedrijven en de nadruk op transacties op korte termijn. Geleidelijk groeiden zij uit tot instellingen die, de naamswijziging duidt er al op, het bankbedrijf uitoefenden in de breedste zin des woords. In dezen onderscheid(d)en zij zich van de gespecialiseerde bankinstellingen als de spaarbanken, cultuurbanken (naar arbeidsterrein) en boerenleenbanken en middenstandsbanken (naar cliëntenkring).
De Amsterdamsche Bank stond vanaf de oprichting open voor alle soorten banktransacties, maar de politiek in de eerste decennia kenmerkte zich vooral door voorzichtigheid, mede in de hand gewerkt door een aantal mislukte deelnemingen in de eerste jaren van haar bestaan. Het gewone bankbedrijf van de bank ontwikkelde zich daarom zeer geleidelijk. Men richtte zich aanvankelijk met name op de financiering van de handel in binnen- en buitenland en het acceptbedrijf, alsmede de fondsenhandel en het daarmee samenhangende emissiebedrijf. Daarnaast waren er nauwe betrekkingen met de diamanthandel. Aan financiering van de industrie waagde de bank zich vooreerst nog niet of nauwelijks (de overige banken overigens evenmin); deze activiteit zou pas in het interbellum goed op gang komen. Wel was er reeds vanaf circa 1900 een sterke ontwikkeling van het rekening-courant- en depositobedrijf.
Al voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog ging men zich bezig houden met dienstverlening op het gebied van vermogensbeheer (inclusief executele van nalatenschappen en bewindvoering), verzorging van de belastingadministratie voor cliënten en het geven van beleggingsadviezen. Na de oorlog breidde het dienstenpakket van de bank zich gestaag verder uit. Vanaf de jaren vijftig begaf de bank zich, eerst nog zeer voorzichtig en met de activiteiten in aparte maatschappijen ondergebracht, op het terrein van middellang krediet, consumptief krediet, huurkoopfinanciering en assurantie. Hiermee zette een zekere branchevervaging in, en ging de bank concurreren met op deze deelterreinen gespecialiseerde instellingen.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Bij de Amsterdamsche Bank had de zorg voor het niet-dynamische deel van het archief geen grote prioriteit. De eerste tekenen van belangstelling uit de hogere echelons van het bedrijf voor de oudere delen van het archief dateren uit de jaren vijftig en zestig en zijn eigenlijk symptomatisch: het aangroeiende archief creëerde een ruimteprobleem, en daarmee dus een financieel probleem. Dit probleem speelde overigens niet alleen bij de Amsterdamsche Bank, maar ook bij de andere banken. De 'grote vier' van dat moment ondernamen daarom op initiatief van P. Plantenga, directeur van de Rotterdamsche Bank, gezamenlijk actie en zetten ter oplossing van de problemen een commissie aan het werk. Uit een memorandum van 1961 blijkt vooral belangstelling voor de juridische kant. Uitgangspunt was enkel de vraag wat om reden van bewijskracht en wettelijke voorschriften bewaard moest worden; het historisch-culturele aspect speelde bij de overwegingen geen rol. Al enige jaren daarvoor, midden jaren vijftig, was men bij de hoofdbank van de Amsterdamsche Bank overgegaan tot maatregelen om het probleem van de beperkte ruimte en 'de bijna onrustbarende toename van het volume archiefstukken', zoals een circulaire van de Afdeling Huisvesting het uitdrukte, te lijf te gaan. Dezelfde circulaire stelde de bewaartermijn van alle stukken op tien jaar, met uitzondering van enkele categorieën als cliëntenkaarten van de fondsenboekhouding, waarvoor een termijn van dertig jaar zou gelden. Het aantal permanent te bewaren bescheiden diende geminimaliseerd te worden. Uit dezelfde tijd (en vermoedelijk in verband hiermee) dateert een register van 'op het archief [van de hoofdbank] aanwezige bescheiden', met opgave van bewaartermijnen. Ook hier lijken de termijnen eerst en vooral te zijn ingegeven door wettelijke vereisten. Het aantal categorieën 'permanent [te bewaren]' is minimaal.
De enorme hoeveelheden geproduceerde archiefbescheiden maakten beheersing en opslag ervan natuurlijk problematisch. Mogelijk is regelmatig gekozen voor de oplossing van (tijdelijke) opslag in hulpdepots. Het eerder genoemde register vermeldt een dergelijk depot aan de Populierenweg te Amsterdam. Met enige moeite kon achterhaald worden dat het hier ging om een tijdelijk gehuurd pand. Verdere gegevens, bijvoorbeeld over de hier opgeslagen bestanden, ontbreken geheel. Dit geldt ook voor het mogelijke bestaan in het verleden van meer van dergelijke hulpdepots. Het maakt duidelijk dat het systematisch achterhalen van de lotgevallen van afzonderlijke bestanddelen van het archief vrijwel onbegonnen werk is. De bovengenoemde houding en problemen zijn zonder twijfel mede oorzaken van het feit dat het archief van de Amsterdamsche Bank verminkt en onevenwichtig is overgeleverd. Hoewel series als de notulen en jaarverslagen min of meer compleet bewaard zijn gebleven, zijn bijvoorbeeld de series bijlagen bij de notulen en de directiecorrespondenties grotendeels verdwenen. De bestanden die van de uitvoerdende afdelingen bewaard zijn gebleven geven voornamelijk de indruk van 'vergeten weg te gooien'. Duidelijk mag zijn dat het archief zoals dat is overgeleverd slechts zeer ten dele representatief is voor de bedrijfsprocessen binnen de Amsterdamsche Bank als geheel.
Kort na de fusie in 1991 van de Amro Bank en de Algemene Bank Nederland (ABN) en de oprichting van ABN AMRO Historisch Archief werd een grote hoeveelheid archief van de Amsterdamsche Bank vanuit het voormalige hoofdkantoor aan de Herengracht overgebracht naar het depot van het Historisch Archief. Dit materiaal werd aangevuld met bestanden afkomstig van het destijds in Weesp gevestigde Concernarchief van de bank en rechtstreeks van diverse afdelingen. In 1994 werd dit materiaal geïnventariseerd. In de loop van de volgende jaren zijn er nog aanzienlijke aanvullingen bij het Historisch Archief binnengekomen en aan de bestaande inventaris toegevoegd.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Binnen het geheel van de organisatie van de Amsterdamsche Bank zijn op verschillende niveau's meerdere min of meer zelfstandig archiefvormende eenheden te onderscheiden: de hoofdbank, de bijkantoren en diverse dochtermaatschappijen. De onderhavige inventaris betreft feitelijk het archief van de hoofdbank, aangevuld met bescheiden afkomstig van de andere bedrijfsonderdelen en van overgenomen instellingen.
De bestanden afkomstig van de hoofdbank zijn, uitgezonderd de op basis van onder vermelde criteria vernietigde bescheiden, alle in de inventaris beschreven. Uitzondering hierop vormt een selectie uit de personeelsdossiers, die onder beheer van ABN AMRO Historisch Archief zijn achtergebleven. De aanwezige bescheiden van de bijbank Rotterdam, dochtermaatschappijen en overgenomen instellingen zijn volgens dezelfde critera opgenomen. Voor de opname van bescheiden van de overige bijkantoren was de inhoudelijke waarde van de stukken het criterium: opgenomen zijn enkel díe stukken die vanwege omissies in het archief van de hoofdbank een aanvullende en exemplarische waarde ten aanzien van de bedrijfsprocessen vertegenwoordigen.
Niet opgenomen zijn de (fragmenten van) bedrijfsarchieven die door faillissement en liquidatie van de betreffende bedrijven in het depot van de Amsterdamsche Bank terecht zijn gekomen. Voor zover interessant zijn zij aan relevante archiefbewaarplaatsen aangeboden.
Een aantal categorieën bescheiden is uit het archief gelicht: dit betreft met name de foto's en waarden als effecten, bankbiljetten e.d. Deze bescheiden zijn toegevoegd aan de deelcollecties van ABN AMRO Historisch Archief, en bij deze afdeling raadpleegbaar.
Als cesuur is in principe het eind van het jaar 1964 aangehouden, het jaar van de fusie met de Rotterdamsche Bank en het opgaan van beide banken in de Amro Bank. Deze cesuur was echter vanwege doorlopende dossiers lang niet altijd te handhaven. In veel gevallen moest daarom een, onvermijdelijk arbitraire, keuze worden gemaakt. In het geval dat een dergelijk dossier nog min of meer een 'Amsterdamsche Bank-karakter' had (i.e. qua periode nog in meerderheid Amsterdamsche Bank was), is het als Amsterdamsche Bank-archief beschouwd en in deze inventaris opgenomen. In de andere gevallen zijn deze dossiers tot het Amro-archief gerekend. In een aantal gevallen is een rigoureuze keuze gemaakt en zijn bestanden en bloc tot een der archieven gerekend. Dit geldt onder meer voor het archief van de Amsterdamsche bank voor België, dat doorloopt tot de liquidatie in 1986 maar toch in deze inventaris is opgenomen. Eenzelfde probleem deed zich een aantal malen voor met dossiers die in oorsprong zijn gevormd door de Incasso-Bank, maar doorlopen na de overname van deze bank door de Amsterdamsche Bank. Deze dossiers zijn opgenomen in het archief van de hoofdbank, met aantekening van de rol van de Incasso-Bank bij de vorming ervan.
Het overgrote deel van het archiefmateriaal was bij aanvang van de inventarisatie in 1994 verzameld in het depot van ABN AMRO Historisch Archief in het kantoorpand Vijzelstraat 32. Deze bestanden werden tijdens de inventarisatie aangevuld met materiaal uit depots in Weesp en Rotterdam. De totale omvang in onbewerkte vorm bedroeg circa 350 m.
Deze bestanden zijn op uitgebreide schaal geschoond. Behalve de gebruikelijke categorieën als duplicaten, concepten en afschriften, bijlagen bij de rekening en (bancair niet interessant) documentatiemateriaal betrof dit enkele seriematige bestanden, met name de kredietdossiers met bijlagen, de dossiers van de afdeling Bijzondere Zaken, dossiers van onderhandse leningen, de dossiers derdenbeslagen en dossiers betreffende emissies, beursintroducties en daarmee verwante activiteiten. Uit deze bestanden is steeds een selectie van circa 5% gemaakt. De gehanteerde selectiecriteria waren met name de aard van de cliënten (grote/kleine bedrijven, bedrijfstak, particulieren), spreiding door de tijd en 'bijzondere gevallen' (dossiers uit en kort na de oorlogsperiode etc.). De voor bewaring geselecteerde dossiers zijn in de inventaris onder de relevante rubrieken beschreven. De overige dossiers zijn vernietigd.
De omvang van het archief bedroeg na deze eerste inventarisatie circa 120 m. De aanvullingen die in de loop der jaren bij ABN AMRO Historisch Archief zijn binnengekomen zijn aan het archief toegevoegd, door vanaf het bestaande hoogste inventarisnummer door te nummeren. De beschrijvingen zijn in de inventaris binnen de relevante rubrieken geplaatst. Om praktische redenen heeft een omnummering niet plaatsgevonden. De omvang van het archief in zijn huidige vorm bedraagt circa 160 m.
Ordening van het archief
Voor de indeling van het archief is afgezien van een indeling naar organisatie en gekozen voor een ordening naar functie. Een aantal overwegingen heeft hierbij een rol gespeeld. Ten eerste heeft door de groei van de instelling, een steeds verder doorgevoerde arbeidsverdeling, hergroepering van functies e.d. de organisatiestructuur continu de nodige aanpassingen ondergaan, met name in de laatste decennia vóór 1964. Keuze voor de structuur van een bepaald moment, ook de laatste, zou hierdoor voor nodeloos ingewikkelde indelings- en plaatsingsproblemen hebben gezorgd.
Een tweede reden is dat in bepaalde gevallen stukken betreffende eenzelfde onderwerp over meerdere rubrieken verspreid zouden raken; in meerdere gevallen hadden verschillende afdelingen bemoeienis met eenzelfde onderwerp of zaak. En met name stafafdelingen als Juridische Zaken en de Secretarieën kwamen met vele bankzaken in aanraking. Ordening naar organisatie zou hier rubrieken met een te grote verscheidenheid aan onderwerpen hebben opgeleverd. Tenslotte is er het grote aantal 'zwevende' los aangetroffen stukken, die bij een indeling naar functie makkelijker zijn onder te brengen dan bij een indeling naar organisatie, met name omdat de afdeling van herkomst lang niet altijd duidelijk is. Overigens is in het schema de organisatiestructuur van de bank natuurlijk in grote lijnen wel terug te vinden, omdat de grootheden afdeling en functie(s) in veel gevallen op natuurlijke wijze samenvloeien.
Over de verdere indeling nog een aantal opmerkingen. De dossiers voortgekomen uit de verplichtingen van de bank naar aanleiding van besluiten inzake vijandelijk vermogen en rechtsherstel in en na de Tweede Wereldoorlog zijn vanwege hun specifieke en eenmalige karakter bij elkaar onder één rubriek geplaatst, hoewel ze inhoudelijk bezien mogelijk over verschillende andere rubrieken verspreid hadden kunnen worden.
De gedeponeerde archieven van de door de bank opgerichte en overgenomen instellingen zijn in principe apart beschreven. Een deel van (met name de financiële) administratie van een aantal maatschappijen werd echter verricht door afdelingen (met name de Afdeling Hoofdboekhouding) van de hoofdbank. Deze stukken zijn daarom opgenomen in het archief van de hoofdbank en onder de relevante rubrieken geplaatst.
Als bijlagen zijn opgenomen een literatuurlijst en lijsten van bestuurders, van vestigingen en van dochterondernemingen, overgenomen instellingen en belangrijke deelnemingen van de Amsterdamsche Bank en de Incasso-Bank.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (A).
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van kwetsbare of slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Amsterdamsche Bank, nummer toegang 2.18.32, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Amsterdamsche Bank, 2.18.32, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Publicaties
Bronnen en literatuur ABN AMRO, de historie . Publicatie ABN AMRO Historisch Archief (Amsterdam 1993) Adam, H.B.N.B. 'Een kader voor de inventarisatie van bedrijfsarchieven', Nederlands Archievenblad , 88 (1984) 1-11 'Amsterdamsche Bankinstellingen, de Amsterdamsche Bank', Boon's Geïllustreerd Magazijn , (1902) 1-10 Amsterdamsche Bank N.V. Amsterdam, Organisatie , (z.p. 1949) Banktermen . Publicatie Algemene Bank Nederland (Amsterdam 1987) Bankwezen, een geschiedenis en bronnenoverzicht . Serie NEHA Historische Bedrijfsarchieven I, (Amsterdam 1992) Bibliografie voor de bedrijfsgeschiedenis . Publicatie Centrum voor Bedrijfsgeschiedenis, (Rotterdam 1986) Binnerts, S.G. Verzameling van wetten, besluiten en regelingen betreffende ons munt- en bankwezen , (z.p. 1921) Boeijkens, P. Inventaris van de archieven van Wertheim en Gompertz, bankiers en commissionairs ca. 1880-1925 . Niet gepubliceerd typoscript, (Amsterdam 1976) Boeschoten, W. Hoofdlijnen van de economische geschiedenis van Nederland 1900-1990 , (Amsterdam 1992) Boissevain, G.M. 'Bankwezen I: Amsterdamsche Bankinstellingen', in: H. Smissaert, Nederland in den aanvang der twintigste eeuw, geschetst in woord en beeld , (Leiden 1910) 811-828 Breet, E. Dossier 421, de Credietvereeniging gevestigd te Amsterdam, opgericht in 1853 . Niet gepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam, (Amsterdam 1989) Brink, J.R.M. van den. 'Concentratie en schaalvergroting in het Nederlandse bankwezen', Bank- en Effectenbedrijf , (1968) Brink, J.R.M. van den. 'Bankwezen en concentratie. Samenvatting van een inleiding ter gelegenheid van de landelijke economenconferentie 1969 gehouden te Amsterdam', Bank- en Effectenbedrijf , (1969) B[rinkgreve], G. 'De bankgebouwen in de stad', Heemschut , 43 (1966) 26-134 Broeke, W.van de. 'Vermogensstructuren en netwerkrelaties in het Nederlandse bedrijfsleven, 1890-1940', Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek , 5 (1988) 154-171 Brouwer, S. De Amsterdamsche Bank 1871-1946 , (Amsterdam 1946) Brouwer, S. 'Mr. Pieter Hofstede de Groot (1870-1951)', Economisch Historisch Jaarboek , 25 (1952) 260 e.v. Brugmans, I.J. Begin van twee banken 1863 . Uitgave ter gelegenheid van het eeuwfeest van de Rotterdamsche Bank en de Nationale Handelsbank, (Leiden 1963) Buist, M.G. 'Banken en industriële revolutie', in: H. Baudet en H. van der Meulen (red.), Kernproblemen der economische geschiedenis , (Groningen 1978) 215-227 Buist, M.G. 'Geld, bankwezen en handel in de Noordelijke Nederlanden 1795-1844', [Nieuwe] Algemene Geschiedenis der Nederlanden , 10 (Haarlem 1981) 289-322 Coöperatieve Middenstands Spaar-en Credietbank Aalten 1915-1950 , [Aalten 1950] Cornelissen, I. Opkomst en Ondergang van een Onweerstaanbare Oplichter, Siegfried Wreszynski, een zedenschets , (Amsterdam\Antwerpen 1993) Credietvereeniging 26 maart 1853-1903 , [Amsterdam 1903] Credietvereeniging 26 maart 1853-1913 , [Amsterdam 1913] Credietvereeniging te Amsterdam. Opgericht 1853 , [z.p. 1916] Crena de Iongh, D. 'Samenwerking tussen banken en industrie', De Ingenieur , 11 (1929) Dagelijks Nieuwsbulletin van de Amsterdamsche Bank , voortgezet als AMRO-Nieuwsbulletin , (Amsterdam 1954- ) Dijk, W. van. Noorderbank N.V. 1895-1945 , [Alkmaar 1946] Doijer & Kalff 1825-1925 , [Zwolle 1925] Eisfeld, C. Das Niederländische Bankwesen , ('s-Gravenhage 1916) Everwijn, J.C.A. Beschrijving van handel en nijverheid in Nederland , ('s-Gravenhage 1912) Gedenkboek T. Goedewaagen en Zonen te Gouda, mei 1849-1949 , [Gouda 1949] Gedenkboek ter herinnering aan het vijfentwintigjarig bestaan van het Noordhollandsch Landbouwcrediet: 1887-19 februari 1912 , [Alkmaar 1912] Geljon, P.A. De algemene banken en het effectenbedrijf 1860-1914 , (Amsterdam 2005) Gerwen, J.L.J.M. Bronnenoverzicht voor de bestudering van het Nederlandse bankwezen in de 19e en 20e eeuw . Publicatie NEHA, (Amsterdam 1986) Graaf, T. de en Mobron, J.J. 'Bankiers en reders: belangen en invloeden op maritiem gebied (1870-1964)', in: K. Davids, T. de Graaf en Y. van Meer. Tijdschrift voor Zeegeschiedenis, , 14 (1995) 63-107 Graaf, T. de en Mobron, J.J. De bank in Friesland/De bank yn Fryslân. De geschiedenis van ABN AMRO in Friesland/De skiednis fan ABN AMRO yn Fryslân , (Amsterdam 1998) Graaf, T. de. 'Het gebouw van de Amsterdamsche Bank aan de Herengracht', Amstelodamum, maandblad voor de kennis van Amsterdam , 85-4 (1998) 116-123 Gratama, J. 'Het gebouw De Bisschop op den Dam te Amsterdam', Bouwkundig Weekblad Architectura , 38 (1934) 393-398 Harthoorn, P.C. Hoofdlijnen uit de ontwikkeling van het moderne bankwezen in Nederland voor de concentratie , [z.p. 1928] Hartman jr., W.J. Amsterdam als financieel centrum, een beschrijvende, critische en vergelijkende studie , (z.p. 1937) Hartogh, H.A. 'Mr. F.S. van Nierop 1844-1924', Eigen Haard , 50-7 (1924) 124-126 Hengel, A.J. van. 'Opmerkingen over de rol der handels (of algemeene) banken in Nederland bij kapitaalverschaffing', Maandblad voor accountancy en bedrijfshuishoudkunde , 6 (1929) 'Het Nieuwe gebouw van de Amsterdamsche Bank', Het Bouwbedrijf , [1927] 155 e.v. Hijma, B. Inventaris van de archieven van De Centrale Verzekeringen N.V., voorheen N.V. De Centrale Arbeiders- Verzekerings- en Depositobank, te 's-Gravenhage (1902-) 1904-1985. Stichting Beheer Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, werkuitgave 18, (Amsterdam 1993) Hirschfeld, H.M. Nieuwe stroomingen in het Nederlandsche Bankwezen , (Roermond 1925) Hirschfeld, H.M. Het ontstaan van het moderne bankwezen in Nederland , (1922) 'History of the Incasso-Bank', The Bankers Magazine New York , [1926] Hofstede de Groot, P. 'Van Nierop', De Gids , 1 (1924) 445-448 Holtrop, M.W. 'Geld- en bankwezen', in: F. Beelaerts van Blokland, (ed.), Vijftig jaren. Officieel gedenkboek ter gelegenheid van het gouden regeringsjubileum van H.M. Koningin Wilhelmina, (Amsterdam 1953) 332-342 Houwink ten Cate, J. De mannen van de daad en Duitsland 1919-1939. Het Hollandse zakenleven en de vooroorlogse buitenlandse politiek , ('s-Gravenhage 1995) Houwink ten Cate, J.Th.M. Amsterdam als Finanzplatz Deutschlands (1919-1932) . Typoscript, (Utrecht/Mainz 1983) Houwink ten Cate, J.Th.M. Die Niederländisch-Deutsche Beziehungen in der Zwischenkriegszeit (1919-1932) . Typoscript, (Mainz z.j.) 'In memoriam K.G. Goedewaagen, directeur van de Incasso-Bank', Eigen Haard , 50 (1924) 619-620 Jong, A.M. de. Geschiedenis van de Nederlandsche Bank, beschreven in opdracht van de directie. Deel I. De Nederlandsche Bank van 1814-1864. Deel II-IV. De Nederlandsche Bank van 1864-1914 , (Haarlem, 1930, 1967) Jonge, J.A. de. 'Het economisch leven in Nederland 1844-1873: Bankwezen en Handel', [Nieuwe] Algememe Geschiedenis der Nederlanden , 12 (Bussum 1977) 68-76. Idem 1873-1895: 'Bankwezen', AGN 13 (Haarlem 1978) 51-52. Idem 1895-1914: 'Bankwezen', AGN 13 (Haarlem 1978) 272-274 'Jongeren wonen in dokterskamer; geschiedenis van het Amro-gebouw' [over het pand van Doijer & Kalff te Zwolle], Woonmagazine . Uitgave van woningbouwvereniging SAVO, 1 (1992-1) 12-15 Jonker, J.P.B. 'Lachspiegel van de vooruitgang. Het historiografische beeld van de Nederlandse industriefinanciering in de negentiende eeuw', NEHA-Bulletin 5 (1991) 5-23 Jonker, J.P.B. Merchants, Bankers, Middlemen. The Amsterdam money market during the first half of the 19th century , (Amsterdam 1996) Jonker, J. 'Spoilt for Choice? Banking concentration and the structure of the Dutch capital market 1900-1940', in: Y. Cassis, G.D. Feldman en U. Olsson (eds.), The evolution of financial institutions and markets in twentieth-century Europe , (Aldershot 1995) 187-208 Jonker, J. 'Waterdragers van het kapitalisme; nevenfuncties van Nederlandse bankiers en de verhouding tussen bankwezen en bedrijfsleven (1910-1940)', Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek , 6 (1989) 158-190 Kalff jr., G. en Kalff J.Azn., J. De familie Kalff; stam- en geschiedboek , (Amsterdam 1950) Kalff, J. 'Een provinciaal kassierskantoor in 1865', Gedenkschrift uitgegeven ter gelegenheid van het 25 jarig bestaan van den Bond voor den Geld- en Effectenhandel in de Provincie op 13 mei 1928 , [z.p. 1928] 5-23 Karsten, C.F. 'Het filialenstelsel der Nederlandse grootbanken', Bank- en Effectenbedrijf , (1955-1) Kiliani, R. Die Groszbanken-Entwicklung in Holland , (Leipzig 1923) Klein, P.W. 'Het bankwezen en de modernisering van de Nederlandse volkshuishouding tijdens de tweede helft van de 19e eeuw', Economisch- en Sociaal Historisch Jaarboek , 36 (1973) 131-145 Krevel, J.H.A.H. van. Toen wij uit Rotterdam vertrokken. Een onderzoek naar de financiering van de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij & de Rotterdamsche Lloyd 1870-1920 . Niet gepubliceerde doctoraalscriptie geschiedenis Universiteit Utrecht, 2 dln., (Utrecht 1995) Kymmell, J. Geschiedenis van de algemene banken in Nederland 1860-1914 , (Amsterdam 1992) Kymmell, J. Geschiedenis van de algemene banken in Nederland 1860-1914 , dl. II A-B, (Amsterdam 1996) Langenhorst, J.F. Geschiedenis van het Nederlandsche Bankbedrijf van 1814 tot heden , (Amsterdam 1923) Leeuwen, W. van en Smit, J. (ed). 'Banken in Amsterdam', De Sluitsteen. Tijdschrift voor negentiende- en twintigste-eeuwse architectuur en toegepaste kunsten , 12 (1996) Levy, J.A. 'Mr. F.S. van Nierop', Eigen Haard , 37 (1911) 804-808 Lugt, J.A. van der. Economische ontwikkeling, industriële ontwikkeling en industriële financiering; de verbreiding van de crédit mobilier-gedachte in Nederland, 1856-1873 . Doctoraalscriptie Economie en Geschiedenis Universiteit van Amsterdam, (Amsterdam 1997) Manschot, H.J. 'Het Nederlandse bankwezen. Concentratie en binnenlandse expansie, meer speciaal sedert 1945', Maandschrift Economie , (1960) 559- Mensema A.J. Inventaris van de archieven van de Twentsche Bankvereeniging B.W. Blijdenstein & Co., sedert 1917: De Twentsche Bank N.V., (1796) 1861-1964 (1984) . Uitgaven van het Rijksarchief in Overijssel nummer 59, (Zwolle/Amsterdam 1990) Mews, Y. De financiering van de industrialisatie in de Lage Landen: een werkstuk over het investeringsbankwezen . Niet gepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam, (Amsterdam 1988) M[ieras], J.P.M. 'Het nieuwe kantoorgebouw van de Amsterdamsche Bank te Amsterdam', Bouwkundig Weekblad Architectura , XLVIII (1927) 100-103 Mijland, H.J.M. Documentkennis der financiële administratie in hoofdzaak van 19e en vroeg-20e eeuwse bedrijfsadministraties , (Utrecht 1978) Mobron, J.J. Banken in de binnenstad: van bankpaleis tot bankkolos. Een onderzoek naar de ontwikkeling van de bank als gebouwtype in de context van de Amsterdamse binnenstad, 1860-1970 . Doctoraalscriptie Kunstgeschiedenis Universiteit van Amsterdam, (Amsterdam 2003) Mobron, J.J. Banking in the City. Centre Bank Buildings in Amsterdam 1860-1970 , (Amsterdam 2006) Neumeijer, P.H. Historisch overzicht omtrent het hoofdkantoor voor Rotterdam van de Incasso-Bank N.V. gevestigd te Rotterdam 1903-1943 . Typoscript, (Rotterdam 1943) Nierop, A.H. van en Baak, E. De Nederlandse naamloze vennootschappen , (Zwolle 1900- ) Nierop, H.A. van en Jongman, C.D. Schets van het bankwezen , (Haarlem 1930). Heruitgave als Schets van het bankwezen in Nederland , (z.p. 1965) Nierop, M.A. van. Familiegeschiedenis/familyhistory Van Nierop 1813-2000 , (Amsterdam 2000) Ons Jubileum, 1871-1946 . Fotoboekje ter gelegenheid van het vijfenzeventigjarig bestaan van de Amsterdamsche Bank [Amsterdam 1946] Ouëndag, W.B. 'De Amsterdamsche Bank te Amsterdam', Bouwkundig Weekblad Architectura , LIII (1932) 425-440 Posthumus, N.W. 'Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandsche groot-industrie (II)', Economisch-Historisch Jaarboek , 11 (1925) 175-179 Renooij, D.C. De Nederlandsche emissiemarkt van 1904 tot 1939 , (Amsterdam 1951) Renooij, D.C. 'Structuurveranderingen in het Nederlandse algemene bankwezen en de monetaire politiek', De Economist , (1961) 753-774 Ridder, P. de. In balans? Een onderzoek naar de Nederlandse bancaire sector tijdens de Tweede Wereldoorlog . Niet gepubliceerde scriptie Vakgroep Geschiedenis Universiteit Utrecht, [Utrecht 1999] Ridder, P. de. Bankieren tijdens de bezetting. Een onderzoek naar de Amsterdamsche Bank en de Nederlandsche Handel-Maatschappij in de periode 1938-1948 . Niet gepubliceerde doctoraalscriptie geschiedenis Universiteit Utrecht, [Utrecht 2000] Riemens, H. De financiële ontwikkeling van Nederland , (Amsterdam 1949) Rijxman, A.S. 'Mr. Frederik Salomon van Nierop 1844-1924', in: Bedrijf en Samenleving, economische-historische studies over Nederland in de negentiende en de twintigste eeuw aangeboden aan prof. I.J. Brugmans , (Alphen aan den Rijn/Brussel 1967) Rijxman, A.S. A.C. Wertheim 1832-1897 , (Amsterdam 1961) Riley, J.C. Pieter Stadnitski and Dutch investment banking, 1770-1815 , (Ann Arbor 1972) Roessel, N. van. Piet de Jager. Een Brabantse Rotterdammer, een Amsterdamsche Bankdirecteur , (Helmond, z.j.) Roos, F. de. De algemene banken in Nederland , (1958). Heruitgave met medewerking van D.C. Renooij, (Leiden/Antwerpen 1980) Scheer, P. 'Schoon schip maken of stilzwijgen. Hoe gaan bedrijven om met hun eigen oorlogsverleden', Forum , Opinieblad VNO-NCW, 9, jrg. 11 (2005) 36-40 Schelven, A.L. van. Genealogie Van Nierop (Tiel-Hoorn-Amsterdam). Genealogische notities Hartog ('s-Gravenhage-Amsterdam) . Typoscript, [Hengelo 1998] Schipper, J.J.M., Schotsman, R.J., Wijtvliet, C.A.M. Veertig jaar Nederlandse Bankiersvereniging 1949-1989 . NIBE-bankhistorische reeks, 6 (Amsterdam 1989) Schneider, A.M. Het vestigingbeleid van banken in Nederland . Doctoraalscriptie economie Universiteit van Amsterdam, (Amsterdam 1984) Scholte, A.H. De Amsterdamsche Bankiersvereeniging 1915-1949 . Doctoraalscriptie economisch-sociale geschiedenis Universiteit van Amsterdam, (Amsterdam 1989) Scholte, A.H. 'Bankiers en belangenbehartiging: de Amsterdamsche Bankiersvereeniging 1914-1940', Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek , 7 (1990) 170-190 Seenus, R. van. Bankpolitiek en conjunctuur. Het Nederlandse bankwezen in het conjunctuurverloop na den wereldoorlog 1914-1918 , (Amsterdam 1945) Sluys, D.M. 'Mr. Frederik Salomon van Nierop', Bijdragen en Mededeelingen van het Genootschap voor de Joodsche Wetenschap in Nederland , II (1925) 17-26 Sternheim, A. Het bankwezen in Nederland , ['s-Gravenhage 1925] Teuling, A.J.M. den. 'Het inventariseren van bedrijfsarchieven', Nederlands Archievenblad 88 (1984), 12-33 Tielhof, M. van. Banken in bezettingstijd. De voorgangers van ABN AMRO tijdens de Tweede Wereldoorlog en de periode van rechtsherstel , (Amsterdam/Antwerpen 2003) Tielhof, M. van. 'The predecessors of ABN AMRO and the expropriation of Jewish assets in the Netherlands', Financial History Review , 12.1 (2005) 87-108 Tienhoven, J.P. van. 'Bankwezen II: Provinciale banken en bijzondere kredietinstellingen', in: H. Smissaert (ed.), Nederland in den aanvang der twintigste eeuw, geschetst in woord en beeld , (Leiden 1910) 829-843 Tienhoven, J.P. van. Industrie en banken. De handel volgt de banken ('s-Gravenhage 1917) Trip, L.J.A. De Duitsche bezetting van Nederland en de financiële ontwikkeling van het land gedurende de jaren van de bezetting , ('s-Gravenhage 1946) Van Oss' Effectenboek , (Groningen 1903-1977/78 ) Veenendaal jr., A.J. 'An example of other people's money. Dutch capital in American Railroads', Business and economic history , XXI (1992) second series, 147-158 Veenendaal jr., A.J. 'The Kansas City Southern Railway and the Dutch connection', Business History Review , LXI (1987) 291-316 Veenendaal jr., A.J. 'Nederlands kapitaal plaveit de weg van Kansas City naar de Golf van Mexico', Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek , 6 (1989) 119-138 Vermeulen, F. 'De Amsterdamse familie Wertheim', Ons Amsterdam , 44 (1992) 286-290 Verrijn Stuart, G.M. 'Het bankwezen', in: Het bedrijfsleven tijdens de regeering van H.M. Koningin Wilhelmina 1898-1938 , [z.p. 1939] 357 e.v. Verrijn Stuart, G.M. Het bankwezen in de Nederlandsche koloniën , (Wassenaar 1923) Verrijn Stuart, G.M. Geld, crediet en bankwezen , ('s-Gravenhage 1956) 'Vijftig jaar Incasso-Bank', De Bank, maandblad voor het personeel van de Incasso-Bank , februari 1941 Vries, Joh. de. Een eeuw vol effecten. Historische schets van de Vereniging voor den Effectenhandel en de Amsterdamse effectenbeurs 1876-1976 , (Amsterdam 1976) Vries, Joh. de. Geschiedenis van de Nederlandsche Bank. Vijfde deel. De Nederlandsche Bank van 1914-1948. Visserings tijdvak 1914-1938 , (Amsterdam 1989) Vries, Joh. de. Geschiedenis van de Nederlandsche Bank. Vijfde deel. De Nederlandsche Bank van 1914-1948. Trips tijdvak 1931-1948, onderbroken door de Tweede Wereldoorlog , (Amsterdam 1994) Vries, Joh. de. 'Het Nederlandse Financiële Imperium', in: Bankwezen, een geschiedenis en bronnenoverzicht. Serie NEHA Historische Bedrijfsarchieven, I (Amsterdam 1992) Vries, Joh. de. De Nederlandse economie tijdens de 20e eeuw , (Haarlem 1977) Vries, Joh. de, Vroom, W. en Graaf, T. de (eds.). Wereldwijd bankieren. ABN AMRO 1824-1999 , (Amsterdam 1999) Vries, Joh. de, Vroom, W. and Graaf, T. de (eds.). Worldwide banking. ABN AMRO Bank 1824-1999 , (Amsterdam 1999) Vries, M. de. Tien jaren geschiedenis van het Nederlandsch bankwezen en de Nederlandsche conjunctuur 1866-1876 , (z.p. 1923) Vries, M. de. Het Nederlandsche bankwezen en de huidige crisis , (z.p. 1923) Werf, D.C.J. van der. De Bond, de Banken en de Beurzen. De geschiedenis van de Bond voor den Geld- en Effectenhandel in de Provincie (1903-1974) tegen de achtergrond van de ontwikkeling van het bankwezen en de effectenhandel in Nederland sinds 1814 , NIBE-bankhistorische reeks no. 5, (Amsterdam 1988) Werf, D.C.J. van der. 'De organisatie van en het toezicht op het bankwezen en de effectenhandel in de provincie, 1815-1975', Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek , 5 (1988) 172-187 Werf, D.C.J. van der. Banken, bankiers en hun fusies. Het ontstaan van de Algemene Bank Nederland en de Amsterdam-Rotterdam Bank, een studie in fusiegedrag over de periode 1950-1964 , (Amsterdam 1999) Werf, D.C.J. van der. 'The two Dutch bank mergers of 1964: the creation of Algemene Bank Nederland and Amsterdam-Rotterdam Bank', Financial History Review , 6 (1999-1) 67-84 Werf, D.C.J. van der en Vries, Joh. de. 'De modernisering van de Friese economie door de Nederlandsche bank en de Friese kassiers van 1865 tot 1919', in: H. Diederiks e.a. (ed.), Het Platteland in een veranderende wereld. Opstellen aangeboden aan prof. dr. H. de Vries bij zijn afscheid als hoogleraar in de Economische en Sociale Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Leiden , (Hilversum 1994) 235-253 Westerman, W.M. De concentratie van het bankwezen , ('s-Gravenhage 1919) Westerman, W.M. 'Het Nederlandsche bankwezen in de laatste vijfentwintig jaren', in: W.G. de Bas (ed.), Gedenkboek 1898-1923. Uitgegeven ter gelegenheid van het zilveren regeeringsfeest van hare Majesteit Koningin Wilhelmina der Nederlanden op 6 september 1923 , (Voorschoten 1923) 477-486 Wijnand, J.H. Het bankwezen in Nederland , (Amsterdam 1944) Wijtvliet, C.A.M. 'Reactie van de Amsterdamsche Bank op de expansie van Robaver', Bank- en Effectenbedrijf , (1987), 298-302 Wijtvliet, C.A.M. Expansie en dynamiek: de ontwikkeling van het Nederlandse handelsbankwezen 1860-1914 . Dissertatie Katholieke Universiteit Brabant, (z.p. 1993) Wijtvliet, C.A.M. 'De moeizame start van het Nederlands Algemene Bankwezen', Bank- en Effectenbedrijf , (1987) 227-229 Wintersteijn, M.C. Banken, haar boekhouding en organisatie , (Leiden z.j.) Zappey, W.M. 'Bankgeheimen. Enkele opmerkingen over Nederlandse Bankgeschiedenis', in: W.J. Wieringa. Bedrijf en samenleving. Economisch-historische studies over Nederland in de 19e en 20ste eeuw , (Alphen aan den Rijn 1967) 299-311

Bijlagen

Archiefbestanddelen