Door werkzaamheden kunt u van 15 t/m 25 oktober geen kaarten en tekeningen bekijken op de studiezaal. Neem voor spoedgevallen en vragen contact op met info@nationaalarchief.nl
Bij besluit van de commissaris-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen Van den Bosch van 24 maart 1828 werd om bezuinigingsredenen met ingang van 1 april 1828 de gouverneur van St. Eustatius, St. Maarten en Saba, W.A. van Spengler, van zijn functie ontheven en werd W.J.S. van Raders tot commandeur benoemd.
ARA Archieven van het ministerie van Koloniën, inv. nr. 3268 fo. 2-4vo (notulen van commissaris-generaal Van den Bosch).
Bij besluit van 28 maart 1828 bepaalde de commissaris-generaal dat het gouvernement van St. Maarten in het vervolg niet meer ondergeschikt zou zijn aan dat van St. Eustatius, maar alleen aan het Algemeen Bestuur te Paramaribo.Idem, inv. nr. 3268 fo. 20vo-21vo.
Op 27 Juli 1828 werd door Van den Bosch het "Reglement op het Beleid der Regering, het Justitie Weezen, den Handel en Scheepvaart op St. Eustatius en Saba" vastgesteld.Bordewijk (1911), bijlage pp. 223-233. OASE, inv. nr. 74 p. 9 (de notulen van commandeur en raden van 1 april 1829 geven als datum van vaststelling 27 Juli 1828). De door Bordewijk vermelde datum van 28 juli 1828 is onjuist.
Art. 1 bepaalde dat de eilanden zouden worden bestuurd door een commandeur onder het directe gezag van de gouverneur-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen. De commandeur oefende het opperbevel uit over de landmacht (art. 4); had het bestuur over alle zaken op het terrein van de defensie (art. 5); voorzag overeenkomstig art. 7 in de vervulling van opengevallen ambten en droeg zorg voor een goede administratie van de financiën (art. 18).
"Het beheer der plaatselijke aangelegenheden" werd nu voor het eerst (art. 21) opgedragen aan een gemeenteraad gevormd door twee wethouders en vier leden, gepresideerd door de commandeur en geassisteerd door een secretaris, die ook de commandeur ten dienste stond. De eerste wethouder was belast met bestuurszaken en trad op als Openbaar Ministerie bij de Raad van Justitie. De tweede wethouder had het toezicht over de financiële taken van de eilanden en fungeerde als president van de Wees- en Onbeheerde Boedelkamer (art. 22). De artt. 24-35 handelen over de taken van de gemeenteraad.
Het zou nog tot 1 april 1829 duren voordat de commandeur het regeringsreglement in werking bracht en de Raden van Politie en van Justitie door nieuwe colleges verving. Dit reglement werd vervangen door het "Reglement op het beleid der Regering in de Kolonie St. Eustatius en Saba" vastgesteld bij K.B. van 20 november 1833 nr. 85.
Idem, bijlage XIII pp. 246-251.
Het bepaalde in art. 1 dat het hoogste gezag berustte bij de persoon van de gouverneur-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen, vertegenwoordigd door de gezaghebber van St. Eustatius en Saba, tevens bevelhebber van de land-, zee- en gewapende burgermacht op de beide eilanden. Hij moest ingevolge art. 2 journaal houden van zijn dagelijkse werkzaamheden. Hij was voorzitter van de Koloniale Raad die uit zes van de meest notabele ingezetenen bestond (art. 3). De koloniale secretaris zou ook de vergaderingen van de Koloniale Raad bijstaan (art. 12). Aan de onmiddellijke zorg van de gezaghebber waren de huishoudelijke belangen van de kolonie opgedragen (art. 40). Op het onderhorige eiland Saba voerde de gezaghebber het beheer door tussenkomst van een commandeur (art. 42). Bij publicatie van 30 april 1834 deed de gezaghebber mededeling van het nieuwe regeringsreglement.
ARA Archieven van St. Eustatius en Saba na 1828, inv. nr. 24 pp. 141-143.
Vanaf 1 mei 1834 zou de commandeur de titel van gezaghebber voeren; de gemeenteraad zou de naam Koloniale Raad dragen. De functies van eerste en tweede wethouder vervielen, maar de 1e wethouder zou voorlopig met het Openbaar Ministerie belast blijven, onder de naam van Procureur des Konings. De gouvernements- en de gemeentesecretarie werden verenigd onder de naam van koloniale secretarie. De fungerende secretaris van de gemeenteraad zou de titel van koloniale secretaris voeren.
De Raad van Civiele en Criminele Justitie zou voorlopig in haar huidige vorm blijven bestaan, onder de naam van Rechtbank der kolonie St. Eustatius en Saba, bijgestaan door een griffier. De Rechtbank van Kleine Zaken werd vervangen door een commissie van drie leden uit de Rechtbank, onder de naam Commissie uit de Rechtbank tot de Kleine Zaken. De hangende zaken voor de oude rechtscolleges gingen ter afdoening over naar de nieuwe colleges.
De administrateur der financiën en algemene ontvanger was belast met het toezicht op de magazijnen, het kleinzegel, de in- en uitklaring van schepen, het beheer van de waag etc. De aangifte van geboorte en overlijden zou voortaan ter koloniale secretarie geschieden; ondertrouw en huwelijk ten overstaan van de gezaghebber op het raadhuis.
Het verlijden van transporten van onroerend goed en hypotheken werd opgedragen aan de Rechtbank. Het regeringsreglement van 1833 werd door de gezaghebber van de kolonie op 31 mei 1834 afgekondigd; het trad op 1 juni 1834 in werking.
Idem, inv. nr. 24 pp. 145-161.
Bij publicatie van 31 mei 1834 werden de oude colleges ontbonden en nieuwe functionarissen benoemd.Bij K.B. van 9 april 1845 nr. 8 werd het in 1828 ingestelde gouvernement-generaal en het daarmede in verband staande Algemeen Regeringsreglement opgeheven.
Bordewijk (1911) p. 57.
De gouverneur van Suriname en de gezaghebber van Curaçao en onderhorige eilanden kwamen direct onder het departement van Koloniën te staan. Het bestuur van de gezaghebber van Curaçao zou zich mede uitstrekken tot de eilanden St. Eustatius, St. Maarten en Saba. De administratieve scheiding werd op 17 juli 1845 - de dag van het vertrek van de aftredende gouverneur-generaal - een feit.Bij brief van 5 september 1845 nr. 20/3 deelde de gezaghebber van Curaçao en onderhorige eilanden R.H. Esser aan de gezaghebber van St. Eustatius en Saba mede, dat hij op 19 juli 1845 het bestuur op Curaçao had overgenomen. In een schrijven van de gezaghebber van Curaçao van 18 september 1845 nr. 22/4, aan de gezaghebber van St. Eustatius en Saba (ontvangen op 8 november 1845), wordt nog medegedeeld dat bij K.B. van 15 juni 1845 nr. 48 is bepaald dat "alle staten en verantwoordingen betreffende de geldelijke aangelegenheden van Curaçao en de overige Westindische eilanden, zullen nog over het gehele jaar 1845, zoals tot dusver plaats had, worden gezonden aan het bestuur van Suriname, zoodat de boeken en andere algemene overzigten aldaar, met ultimo december 1845 zullen kunnen worden afgesloten".
ARA Archieven van St. Eustatius en Saba na 1828, inv. nr. 15 fo. 194 en 201 (brieven van de gezaghebber van Curaçao van 5 en 18 september 1845).
Voornamelijk ingekomen brieven van het Hof van Justitie (Rechtbank), de secretaris, de wethouders en de Wees- en Onbeheerde Boedelkamer.
De bijlagen bevatten maandstaten van de koloniale kas, maand- en jaarstaten van het magazijn en processen-verbaal van inspekties in het magazijn.
Voornamelijk vanwege opgebrachte en in beslaggenomen prijsschepen; inschrijving in het register van burgerbrieven; offertes voor leveranties aan het gouvernement; uitstel van betaling van achterstallige belastingen; uitvoer van slaven etc.
Van belang voor de ingekomen brieven van de gouverneur-generaal (1836 - 1838) en die van de chef van het Militaire Bureau te Paramaribo (1836).
Van belang omdat de uitgaande stukken ontbreken.
Gedrukt
Bij K.B. van 23 oktober 1831 nr. 83 (P.B. 1832 no. 165) werd het reglement op de manumissie der slaven in de Nederlands Westindische Bezittingen goedgekeurd; het reglement trad op 13 april 1832 in werking. Bij besluit van 12 maart 1835 werd het reglement opnieuw ter kennis van de ingezetenen gebracht (Archieven St. Maarten na 1828 inv.nr. 24 p. 214).
T.G. Groebe was secretaris van de gemeenteraad, de Raad van Civiele en Criminele Justitie en van de Colleges van Kleine Zaken en van Commercie en Zeezaken. Bij K.B. van 22 juli 1832 nr. 82 werd hem eervol ontslag verleend.
Het regeringsreglement voor de eilanden St. Eustatius en Saba, vastgesteld door de commissaris-generaal Van den Bosch bij besluit van 27 juli 1828, bepaalde bij art. 36 dat de rechtspleging zou worden uitgeoefend door de secretaris van de gemeenteraad. De Raad bestond, ingevolge art. 38, uit een president en zes leden, waarvan twee uit de ambtenaren en vier uit de ingezetenen en wel twee uit de kring van kooplieden en twee uit die van de grondbezitters gekozen werden.
Bordewijk (1911), bijlage XI p. 230.
De eerste wethouder van het gemeentebestuur nam het Openbaar Ministerie waar (arr. 44). Het heeft tot 1 april 1829 geduurd voordat de oude rechtscolleges door nieuwe vervangen werden.In het regeringsreglement voor de kolonie St. Eustatius en Saba, vastgesteld bij K.B. van 20 november 1833 nr. 85 handelen de artt. 19-39 over de "politie en justitie".
Idem, bijlage XIII pp. 248-249.
De rechtspleging werd uitgeoefend door de zes ingezetenen, waaruit de Koloniale Raad was samengesteld, onder de naam van Rechtbank der kolonie St. Eustatius en Saba. De president was het eerst aftredend lid van de Koloniale Raad. De post van griffier zou worden vervuld door een ambtenaar die, onder goedkeuring van de gouverneur-generaal, door de gezaghebber werd benoemd. Voor deze Rechtbank konden alle civiele en criminele zaken worden gebracht, ook die van handel en scheepvaart, met uitzondering van militaire zaken. De procureur des Konings, wiens functies door de secretaris der kolonie werden waargenomen, was belast met het waarnemen van het recht der hoge overheid.Aan de Rechtbank was opgedragen het verlijden van transporten van onroerend goed en van hypotheken. Vanaf 1 mei 1834 droeg, blijkens art. 5 van de publicatie van 30 april 1834, de Raad van Civiele en Criminele Justitie de naam van Rechtbank, al zou deze voorlopig op de oude voet blijven bestaan.
11 ARA Archieven van St. Eustatius en Saba na 1828, inv. nr. 24 p. 142.
Bij publicatie van de gezaghebber van 31 mei 1834 is de Raad van van Civiele en Criminele Justitie ontbonden en het regeringsreglement van 1833 betreffende de rechtscolleges op 1 juni 1834 volledig in werking getreden.Idem, inv. nr. 24 pp. 181-183.
De stukken omvatten o.a. notulen en sententies van de Raad van Civiele en Criminele Justitie; verklaringen en verhoren op vraagpunten inzake de Engelse brik Carraboo; medische rapporten etc.
De processtukken zijn incompleet.
- Van William Burroughs, 1833;
- van Richard Heyliger, 1833;
- van Thom Phips, 1834;
- van Lucretia, 1935;
- van Tom, 1835;
- van Stephen en Scipio, 1835;
- van Thomas Mackerel, 1835;
- van H.D. de Geneste, 1835;
- van William Charles Fabio, 1835;
- van Jacob van Putten x William Wilmans en John Franklin, 1835 - 1836;
- van John George Every, 1835 - 1836;
- van Bomber, 1836;
- van Thomas Campbell Hagard Moore, 1833 - 1835, 1837;
- van John Patterson, 1837;
- van Theodoor Godet Heyliger, 1837;
- van Jacob Henry Schmaltz Groebe, 1838;
- van Henry Doncker de Geneste, 1838;
- van Godfried Schmidt x Charles Brown, 1838;
- van Merri Hildo, 1838;
- van John Martins en Theodore Godet Heyliger, 1838;
- van Jacob van Putten, 1837 - 1838;
- van Adriana Heyliger, 1838;
- van Anthony, Frank, Peter Christmas en Jamaica, 1839;
- van Ann Marie Cock, weduwe van William Cock, 1840;
- van G. Schmidt, 1840;
- van Richard en William Wilmans, 1841;
- van Medeline en George, 1841;
- van [Fabio ?], 1841;
- van Abraham Winfield en Charles Brown, 1841;
- van Henry Charles, 1841;
- van Daniel Corbiere, 1843;
- van Belinda en Jessey; Polly Kitty en Peggy, 1843;
- van Rosaline, Nelson, London, Phillis en Friday, 1844;
- van Alfred en Samuel Higgins, 1844;
- van Felice, Anthony en Abram, 1844;
- van Sarah, 1845;
- van Sprott, Bealy, Henry and Christian, 1845;
- van R.W.D. Doos, 1861;
- van Margaret van der Heide, 1861;
- van M.C. Fischer, 1861;
- van een bemanningslid van de Noord-Amerikaanse schoener Walter Irving, 1861;
- van Henry James, 1861;
- van John Leverock, 1861;
- van [Jane ?] Bernard, 1862;
- van Charlotte de Geneste, 1862;
- van William Brackenburg, 1862;
- van William Moore x de curators van Johannes de Graaf Godet, z.j.
In het regeringsreglement voor St. Eustatius en Saba van 27 juli 1828 werd bij art. 36 vastgesteld dat de rechtspraak in Kleine Zaken zou worden uitgeoefend door een "College voor de Kleine Zaken", ook wel Rechtbank voor de Kleine Zaken genoemd.
De secretaris van de gemeenteraad trad ook op als secretaris bij dit College. Er werd recht gesproken in alle civiele zaken tot 150 gulden, zonder hoger beroep en tussenkomst van practizijns (art. 41). Het College was samengesteld uit de president en twee leden van de Raad van Civiele en Criminele Justitie (art. 43).
Bordewijk (1911), bijlage XI p. 231.
De eerste wethouder, die bij de Raad van Civiele en Criminele Justitie het Openbaar Ministerie waarnam, had als opdracht de wetten en de belangen van het gouvernement te handhaven.De rechtspraak in Kleine Zaken geschiedde volgens het "Reglement voor de Regtbanken van Kleine Zaken in de Nederlandsche Westindische Bezittingen", vastgesteld bij besluit van de commissaris-generaal Van den Bosch van 21 juli 1828.
ARA Archieven van de gouverneur-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen, inv. nr. 4\591 (6).
Het regeringsreglement voor St. Eustatius en Saba van 20 november 1833, dat op 1 juni 1834 in werking trad, bepaalde bij art. 25 dat alle civiele zaken tot 150 gulden zouden worden berecht door drie leden van de Rechtbank, met de titel van commissarissen tot de Kleine Zaken. De commissarissen werden jaarlijks door de gezaghebber benoemd en bijgestaan door de griffier.
Bordewijk (1911), bijlage XIII p. 249 (art. 25).
Er zou beroep mogelijk zijn van door de commissarissen gewezen vonnissen bij de "volle" Rechtbank.
Idem, p. 249 (art. 26).
Het regeringsreglement van 20 november 1833 trad op 1 juni 1834 in werking. Bij publicatie van 31 mei 1834 werd de benoeming van de nieuwe commissarissen bekendgemaakt en tevens het oude College van Kleine Zaken ontbonden.ARA Archieven van St. Eustatius en Saba na 1828, inv. nr. 24 pp. 181-183.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
In art. 34 van het op 27 juli 1828 door de commissaris-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen gearresteerde regeringsreglement voor St. Eustatius en Saba werd bepaald dat de Wees- en Onbeheerde Boedelkamer, behoudens wijzigingen - zou blijven bestaan. De tweede wethouder van het gemeentebestuur werd president van de Weeskamer, die verder nog uit twee leden bestond (art. 22).
Bordewijk (1911) bijlage XI pp. 229-230; zie voor de notulen van de Weeskamer over de jaren 1828 - 1832 (OASE 206).
De oorspronkelijk voor St. Maarten vastgestelde instructie van 28 november 1793 bleef van kracht.- Van Susanna Bernard;
- van Cornelis Swaen, procureur en raadslid;
- van Sally Wood;
- van Theodorus Godet Heyliger;
- van Adonis Gilbert Abbot;
- van John Dinsey;
- van Pieter Stuard Heyliger;
- van David Viera;
- van mejuffrouw Mayberry;
- van Sarah Halman;
- van Josuah Cook, kapitein.
In het regeringsreglement van 27 juli 1828 voor St. Eustatius en Saba werd in art. 18 aan de commandeur opgedragen voor een goede administratie van het financiewezen zorg te dragen, "de comptabelen tot hun plicht te houden", en de door de boekhouder verstrekte staten, van zijn opmerkingen voorzien, te zenden aan de gouverneur-generaal der Nederlands Westindische Bezittingen te Paramaribo. De tweede wethouder van het gemeentebestuur was, krachtens art. 22 van het regeringsreglement, belast met het toezicht op de financiën van de eilanden.
De gemeenteraad voorzag, uit plaatselijke middelen, in de kosten van de gemeentelijke huishouding. De jaarlijkse begroting en verantwoording werd naar de gouverneur-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen te Paramaribo gezonden (art. 28).
Idem, bijlage XI pp. 227-229.
Het regeringsreglement van 20 november 1833 belicht in de artt. 43-52 de financiën. Het beheer der financiën werd toen, onder het toezicht van de gezaghebber, opgedragen aan een ambtenaar die de titel voerde van administrateur der financiën. De ontvanger der kolonie administreerde de inkomsten en uitgaven. De administrateur der financiën was rekening en verantwoording schuldig aan de gezaghebber en stelde jaarlijks de begroting, onder nadere goedkeuring van de gezaghebber, vast.
Idem, bijlage XIII p. 250 (art. 47).
Bij besluit van de commissaris-generaal Van den Bosch van 13 juli 1828 werd een "Reglement van belastingen voor de eilanden St. Eustatius en Saba" ontworpen. In art. 2 van dit reglement werd bepaald, welke belastingen ten behoeve van het algemeen bestuur met ingang van 1 oktober 1828 zouden worden geheven. De bij conceptpublicatie van 6 juli 1929 voorgestelde wijzigingen werden bij K.B. van 9 oktober 1830 goedgekeurd. Het aldus gewijzigde belastingstelsel werd op 17 maart 1831 middels een zestal bepalingen bekendgemaakt.
ARA Archieven van St. Eustatius en Saba na 1828, inv. nr. 7 fo. 46-51vo (ingekomen brieven van de gouverneur-generaal te Suriname; de in de inventaris Hoogendijk vermelde datum 30 juli 1828 voor het reglement is onjuist); idem OASE, inv. nr. 26 fo. 249vo (notulen van commandeur en gemeenteraad van 6 juli 1829); idem Archieven van St. Eustatius en Saba na 1828, inv. nr. 24 pp. 66-75 (publicatie van commandeur en gemeenteraad van 15/17 maart 1831).
Met klapper.
Met alfabetische index op zaken.
Met alfabetische index op zaken.