In de vijftiende eeuw maken de Nederlandse gewesten deel uit van het Bourgondische rijk. De hertogen zorgen voor een betere organisatie van het overheidsapparaat. Met name Filips de Goede (1419-1467) weet een zekere eenheid te brengen in al die gewesten die hun eigen rechten en privileges hebben en daarmee de grenzen van het vorstelijk gezag bepalen. Door een aantal overkoepelende organen in te stellen probeert Filips zijn macht te versterken.
De algemene leiding van bestuur en rechtspraak legt Filips bij de Grote Raad. Voor het financieel beheer worden drie rekenkamers opgericht, in Den Haag, Brussel en Rijssel. In de gewesten bevordert hij de instelling van gewestelijke gerechtshoven, waar rechtsgeleerden als ‘ambtenaren’ voor een eerlijke rechtspraak moeten zorgen. Voor het toestaan van beden (verzoek om belastingen) aan de vorst worden de Staten-Generaal, de verzamelde Staten van de gewesten dus, bijeengeroepen. Daarmee probeert Filips een zeker besef van eenheid te bereiken.
Zijn zoon Karel de Stoute (1467-1477) ontneemt de Grote Raad de rechtsprekende bevoegdheid en geeft deze aan het Parlement van Mechelen. Ook centraliseert hij de rekenkamers in Mechelen. Dat wekt veel verzet bij de gewesten. Het is dan ook logisch dat na zijn dood in 1477, Maria van Bourgondië de nodige concessies aan de gewesten moet doen. Deze worden vastgelegd in twee Groot Privileges. Onze hedendaagse overheidsorganisatie heeft haar wortels in de Bourgondische tijd.
Karel de Stoute sterft op het slagveld in 1477. Dochter Maria van Bourgondië volgt hem op. Er blijkt veel onvrede te zijn en de rivaal koning Lodewijk XI van Frankrijk ziet kansen.
Drie weken na haar aantreden dwingen de Staten-Generaal Maria van Bourgondië het Groot Privilege, een soort grondwet, te ondertekenen. Op 11 februari 1477 bevestigt zij een groot aantal voorrechten van de gewesten van de Bourgondische Nederlanden. De Staten-Generaal mogen voortaan op eigen gezag vergaderen. De gravin mag zonder hun toestemming geen belasting heffen of een oorlog beginnen. Het parlement van Mechelen en de algemene rekenkamer worden afgeschaft.
Maria onderhandelt met Frankrijk over vrede en sluit een bestand met Lodewijk XI.
In maart 1477 vaardigt Maria nog een Groot Privilege uit, ditmaal speciaal voor Holland en Zeeland. Deze gewesten hadden zich afzijdig gehouden van het eerder aan de andere gewesten verleende Groot Privilege, omdat zij bang waren voor financiële of militaire verplichtingen. In dit tweede Privilege belooft Maria dat in Holland en Zeeland geen ‘vreemdelingen’ (lees: Vlamingen en Brabanders) meer in bestuurlijke functies worden benoemd. Ook zal het Nederlands weer als bestuurstaal worden gebruikt, in plaats van het Frans. De rekenkamer zal terugkeren naar Den Haag.
De tekst is uitgevaardigd in vier exemplaren die worden bewaard in Hollandse stadsarchieven. Het originele charter is spectaculair: zo'n anderhalve meter lang (opgerold) met het grootzegel. Van het Groot Privilege wordt in het Nationaal Archief alleen een afschrift bewaard.
Collectie Handschriften Derde Afdeling tot 1950, 3.22.01.01, inventarisnummer 683