De liberale politicus Samuel van Houten kreeg 150 jaar geleden zijn zogenaamde ‘Kinderwetje’ door de Tweede en Eerste Kamer. Baanbrekend, omdat het een van de eerste wetten was die specifieke rechten aan kinderen toewees. Teleurstellend, omdat het in de praktijk nauwelijks verbetering opleverde.
Kinderarbeid
‘Het fabrieksleven vind ik het onhebbelijkste en ongelukkigste leven dat er is; maar dat is niet te veranderen, er moeten fabrieken zijn en dus fabrieksarbeiders,’ zei de Amsterdamse pastoor H.L. Sloot tegen een parlementaire enquêtecommissie in 1887. Onder die fabrieksarbeiders waren in de 19e eeuw nogal wat kinderen. Niet alleen de grote industriëlen in de textiel, aardewerk en manufactuur maakten gebruik van kinderarbeid, ook de kleine bedrijfjes konden niet zonder de arbeid van goedkope minderjarigen.
Gezinsinkomen aanvullen
De vraag naar goedkope arbeidskrachten in de fabrieken zorgde voor een toestroom van arme plattelandsbewoners naar de steden, waar een beter bestaan lonkte. Maar de lonen waren erg laag en wettelijke bescherming bestond nauwelijks. Dat maakte gezinnen zeer kwetsbaar. Iedereen, dus ook kinderen, moest meehelpen om het gezinsinkomen aan te vullen.
Diensten van 12 uur
Niet iedereen legde zich neer bij de kennelijke onvermijdelijkheid van kinderarbeid. De liberale politicus Samuel van Houten bemoeide zich al langer met de ‘sociale kwestie.’ Vooral de slechte omstandigheden in de fabrieken en de kwetsbaarheid van arbeiders in het algemeen en die van vrouwen en kinderen in het bijzonder, waren hem een doorn in het oog.
Zo stonden in Maastricht de beruchte aardewerk- en meniefabrieken van Petrus Regout, waar in 1870 103 kinderen onder de twaalf werkten. Ze draaiden diensten van minimaal 12 uur; langer was geen uitzondering. Dit leidde tot veel arbeidsongevallen, waar ook kinderen het slachtoffer van werden.
Kinderwetje
Door deze misstanden ontwikkelde zich langzaamaan de opvatting dat kinderen niets te zoeken hadden in fabrieken of andere werkplaatsen. Zo schreef Jacob Jan Cremer in 1863 een succesvolle novelle over het lot van werkende kinderen in de Leidse textiel. In Limburg spoorde de gouverneur de industriëlen aan tot verbetering. Ook de katholieke kerk oefende druk uit.
Regout nam uiteindelijk alleen nog kinderen aan die communie hadden gedaan en dus ouder waren dan twaalf. Veel andere industriëlen weigerden iets te veranderen, tenzij de overheid een verbod zou instellen op kinderarbeid. Van Houten nam de handschoen op en diende in 1870 zijn wetsvoorstel in, dat uiteindelijk in 1874 als het Kinderwetje door het parlement werd aangenomen.
Gemankeerde wet
Het was een gemankeerde wet. Er kwam een verbod op arbeid door kinderen jonger dan twaalf, maar dan alleen in fabrieken en werkplaatsen. ‘Veldarbeid, huiselijke en persoonlijke diensten’ bleven uitgezonderd. Nachtelijk werk mocht alleen nog gedaan worden door kinderen van dertien jaar en ouder. Maar er was niets in de wet vastgelegd over loon of controle, waardoor de noodzaak én de praktijk van kinderarbeid feitelijk in stand bleef.
Leerplichtwet
Ondanks alle tekortkomingen gaf de wet een aanzet voor verbetering. In 1901 werd de Leerplichtwet aangenomen, die effectiever bleek bij het terugdringen van werk door kinderen tot twaalf jaar. Toch bleef kinderarbeid tot na de Tweede Wereldoorlog in beperkte mate geaccepteerd.
Zelf aan de slag?
Wilt u weten hoeveel kinderen er in 1841 in de fabrieken van Regout werkten en wat ze verdienden? Bekijk dan de scans van de enquête naar kinderarbeid uit 1841 in inventarisnummer 644B uit het archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken: Afdeling Nijverheid en voorgangers, 1817-1877, archiefnummer 2.04.23.01.
In de inventaris van het archief van mr. S. van Houten [levensjaren 1837-1930],1859-1930, archiefnummer 2.21.026.06, vindt u korte beschrijvingen van de stukken die het Nationaal Archief over Samuel van Houten bewaart. Wilt u één van deze stukken komen bekijken in de studiezaal van het Nationaal Archief? Klik dan op het nummer van het stuk dat u wilt zien (het inventarisnummer).